• No results found

Mui-locaties in de eerste brekerbank bij Egmond aan Zee

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Mui-locaties in de eerste brekerbank bij Egmond aan Zee"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mui-locaties in de eerste brekerbank bij Egmond aan Zee

Een inventarisatie op basis van Argus-videobeelden

Werkdocument RIKZ/OS/2001.117x

(2)

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat

Directoraat Directoraat

Directoraat----Generaal RijkswaterstaatGeneraal RijkswaterstaatGeneraal RijkswaterstaatGeneraal Rijkswaterstaat Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ

Mui-locaties in de eerste brekerbank bij Egmond aan Zee

Een inventarisatie op basis van Argus-videobeelden

Programma: Kust2005

Project: K2005*Kustzone

Werkdocument: RIKZ/OS/2001.117x

(3)
(4)

Voorwoord

Voor U ligt een werkdocument over het vóórkomen van mui-locaties in de eerste brekerbank bij Egmond aan Zee. Het betreft een contractproduct voor de directie Noord-Holland, binnen het kader van het onderzoeksprogramma Kust*2005. De werkzaamheden zijn uitgevoerd in 2001 en maakten deel uit van het project K2005*kustzone.

Het werkdocument is gebaseerd op een stage van Luc Bijsterbosch, student Civiele Techniek aan de TU Delft, bij het RIKZ. Tijdens deze stage zijn videobeelden van het Argus-station op de vuurtoren ‘Jan van Speijk’ te Egmond aan Zee bekeken voor de periode juni 1999 t/m mei 2001. Een inventarisatie is uitgevoerd van de aanwezigheid van mui-systemen - d.w.z. lokale verlagingen of onderbrekingen - in de eerste brekerbank. Onderzocht is of eventuele patronen (in de ruimte en de tijd) optreden in het vóórkomen van mui-systemen.

In een vervolgstudie zal onderzocht moeten worden of de aanwezigheid van mui- systemen verband kan houden met de relatief korte levensduur van (voormalige) strandsuppleties bij Egmond aan Zee.

(5)
(6)

Inhoudsopgave

Voorwoord VoorwoordVoorwoord

Voorwoord 3

1. Beheersproblematiek 7

1.1 Inleiding 7

1.2 Hypothesen 8

1.2.1. Zandvolumes 8

1.2.2. Golving van de brekerbank 9

1.2.3. Muien in de brekerbank 10

2. Doel en probleemstelling 11

2.1 Probleemstelling 11

2.2. Doel 11

3. Onderzoeksopzet 13

3.1 Aanpak 13

3.2 Methode van mui-detectie 14

4. Resultaten 17

4.1 Dagelijkse analyse van de mui-locaties 17

4.2 Golfcondities 19

5. Conclusies en aanbevelingen 23

5.1 Conclusies 23

5.2 Aanbevelingen 23

6. Literatuurlijst 25

Bijlage 1: Gemiddelde Momentane Kustlijn 27

Bijlage 2: 10-jaar gemiddelde Momentane Kustlijn 29

Bijlage 3: Mui-locaties rondom springtij 31

Bijlage 4: Aantal keer dat een mui wordt waargenomen (per zone van 300 m) 33

Bijlage 5: Mui-locaties met Beach State 35

Bijlage 6: Mui-locaties verdeeld over vier perioden 37

Bijlage 7: Beach State 47

Bijlage: CD-ROM

(7)
(8)

1. Beheersproblematiek

1.1 Inleiding 1.1 Inleiding 1.1 Inleiding 1.1 Inleiding

Sinds 1990 zijn bij Egmond aan Zee en Bergen aan Zee relatief veel zandsuppleties nodig om de kustlijn te handhaven (zie fig 1.1.). Het suppletiezand op het strand verdwijnt op deze plaatsen opmerkelijk snel. Waar de gebruikelijke levensduur van strandsuppleties ca. 4 tot 5 jaar bedraagt, is die ter plaatse van Bergen en Egmond ca. 1 tot 2 jaar.

Figuur 1.1: Uitgevoerde suppleties langs de Hollandse kust, sinds 1990

Om de suppletiebehoefte te verminderen wordt er in de praktijk onderzocht of er efficiëntere wijzen van suppleren zijn. Bij Egmond aan Zee is daartoe in 1999 een combinatie van strand- en onderwatersuppletie uitgevoerd (de strandsuppletie in april 1999, de vooroeversuppletie in augustus-september 1999). Bij Bergen aan Zee is in 2000 een onderwatersuppletie aangebracht.

Om de effectiviteit van de onderwatersuppletie te bepalen worden jaarlijks 2 tot 3 maal

(9)

1.2 Hypothesen

Over de oorzaak van de erosieproblemen bestaan verschillende theorieën.

1.2.1. Zandvolumes

Ter plaatste van Egmond aan Zee is de basiskustlijn verder zeewaarts gedefinieerd dan bij de belendende kustvakken, dit kustvak zal daarom relatief gezien een grotere zandvolume hebben. Omdat het kustsysteem streeft naar een evenwichtige verdeling van het zandvolume langs de kust, zal het zand door de zee verplaatst worden (zie figuur 1.2).

Figuur 1.2 Zandverplaatsing door verschillen in zandvolumes

Als maat voor de zandvolumes in de verschillende kustvakken wordt de methode van de Momentane Kustlijn (MKL) gebruikt (zie figuur 1.3).

Figuur 1.3: Berekening Momentane Kustlijn

Bij deze methode wordt de oppervlakte tussen de NAP +3m-lijn en de ca. NAP -5m-lijn (afhankelijk van hoogte van de gemiddeld laagwaterlijn - GLW) bepaald (het gearceerde gedeelte). Dit wordt gedeeld door het totale hoogteverschil (ca. 8m), zo ontstaat er een relatieve afstand en door daarbij de afstand van de NAP +3m-lijn tot de

Rijksstrandpalenlijn (RSP-lijn) op te tellen, verkrijg je de waarde van de Momentane Kustlijn.

Voor het kustvak Egmond aan Zee (RSP = 38 km) zijn al sinds 1964 metingen verricht waaruit de MKL is berekend (zij bijlage 1 en 2). Hieruit blijkt dat vooral direct ten noorden van Egmond aan Zee een sterke negatieve gradiënt in de positie van de

(10)

Momentane Kustlijn optreedt. Dit is een mogelijke oorzaak van de erosieproblemen bij Egmond aan Zee.

1.2.2. Golving van de brekerbank

Een tweede theorie is dat de brekerbanken voor de kust niet op gelijke afstand van de kustlijn liggen, maar golven langs de kust (zie figuur 1.4)

Figuur 1.4: Erosie ten gevolge van golving van de brekerbank

Wanneer een brekerbank dichterbij de kust ligt, ligt in het algemeen de banktop hoger.

Hierdoor zullen golven sterker breken en meer energie verliezen en als gevolg daarvan ontstaat er een hogere golfopzet aan de kust (plusteken) dan op plaatsen waar de brekerbank verder uit de kust ligt (minteken). In geval van een golving in de banken (of bij scheef liggende banken) ontstaan langs de kust verschillen in golfopzet, waardoor een circulatie in de stroming ontstaat (langs de kust van plus naar min, zie figuur 1.4).

Deze circulatie kent ook een zeewaartse component. Aangenomen mag worden dat met de zeewaartse stroming ook sediment zeewaarts wordt getransporteerd, met erosie van het aangelegen kustvak tot gevolg.

Bij Egmond aan Zee is een dergelijke golving in de eerste brekerbank zichtbaar, met een golflengte van ongeveer 2km en een amplitude van ongeveer 50m (zie figuur 1.5). Dit kan een mogelijke oorzaak voor de erosieproblemen zijn.

(11)

1.2.3. Muien in de brekerbank

De derde theorie gaat er vanuit dat de aanwezigheid van muien (een lokale verlaging van de banktop) in de brekerbanken een rol speelt in het erosieprobleem (zie figuur 1.6).

Figuur 1.6: Erosie door de aanwezigheid van muien in de brekerbank

Ter plaatse van een mui vindt minder golfbreking plaats en daardoor een verminderde golfopzet aan de kust. Hierdoor ontstaat een circulatie in de stroming die vergelijkbaar is met de voorgaande theorie, maar van een kleinschaliger karakter (de onderlinge afstand van muien is tussen de 100 en 500m en grootte rond de 50m).

(12)

2. Doel en probleemstelling

2.1 Probleemstelling

Om meer duidelijkheid te krijgen over de invloed van de aanwezigheid van muien op het erosieprobleem, richt dit onderzoek zich in de eerste plaats op het gedrag van de muien in de eerste brekerbank voor Egmond aan Zee. Daarbij wordt zowel gekeken naar het gedrag in de ruimte als in de tijd. De eerste brekerbank - de meest landwaartse zandbank, die onder water blijft tijdens eb - is interessant, omdat verondersteld wordt dat deze bank de meeste invloed uitoefent op de golfopzet. Bovendien is deze bank vrijwel dagelijks zichtbaar in de Argus-videobeelden.

Starthypothesen

De starthypothese voor deze studie is dat er in bepaalde gebieden vaker muien

voorkomen dan in andere gebieden. Volgens kustbeheerder dhr. Rakhorst, van Directie Noord-Holland, lag er in het recente verleden steeds een mui direct voor de boulevard van Egmond.

Een tweede starthypothese is dat in bepaalde perioden/seizoenen muien frequenter voorkomen dan in andere perioden/seizoenen, gerelateerd aan het verschil in weersomstandigheden.

2.2. Doel

Het doel van dit onderzoek is het ontdekken van patronen (in ruimte en tijd) in het vóórkomen van muien. Dit is de eerste stap in het achterhalen van een eventueel verband tussen de aanwezigheid van muien en erosieproblemen. Daarbij zal gekeken worden naar muien in de eerste brekerbank bij Egmond aan Zee en zal vooral gelet worden op:

• Plaatsafhankelijkheid van de muien

• Seizoensvariatie in de aanwezigheid van de muien.

In een eventuele vervolgstudie zal dan onderzocht moeten worden of deze patronen ook daadwerkelijk verband houden met de erosieproblemen.

(13)
(14)

3. Onderzoeksopzet

3.1 Aanpak

Stap 1

Aan de hand van getijtafelboekjes zijn panoramabeelden en bovenaanzichten verzameld over de periode juni 1999 tot mei 2001, tijdens laagtij en rondom springtij. Gekozen is voor de periode rondom springtij omdat de waterstanden dan in principe lager zijn dan gemiddeld bij laagtij. Bij laag water is er meer golfbreking, waardoor de brekerbank beter zichtbaar is, alsook de eventuele aanwezigheid van muien. De beelden zijn niet altijd gekozen op de dag van springtij omdat ook de kwaliteit van de beelden meetelt; de kwaliteit van de beelden kan per dag aanzienlijk verschillen. De beelden zijn vervolgens met behulp van Powerpoint achter elkaar gezet en verwerkt tot een diashow waarmee de veranderingen in de tijd gevisualiseerd worden (zie CD-ROM, onder de map diashow)

Stap 2

Uit de diashow bleek dat de veranderingen per 2 weken (doodtij-sprintij-cyclus) behoorlijk groot konden zijn. Om die reden is besloten de laagtij-beelden dagelijks te bekijken (over de periode juni 1999 tot mei 2001). Bij aanwezigheid van een mui is de locatie (kustlangse afstand) genoteerd. Daarbij is tevens aangegeven of de mui is gedetecteerd op basis van een ‘onderbreking’ of op basis van een ‘uitstulping. Deze informatie is vervolgens verwerkt tot grafieken waarin de locaties van de muien zijn afgezet tegen de tijd. De resultaten zijn te vinden op de CD-ROM, onder de map

‘gegevens’.

Stap 3

Om duidelijkheid te krijgen over het mogelijke ontstaan en eventuele verplaatsing van muien zijn de golfgegevens (golfhoogte en -periode) verwerkt. Omdat de gegevens vanuit Egmond een te korte periode beslaan is daarvan geen gebruik gemaakt. De metingen uit IJmuiden beslaan wel de complete 2 jaar. Die zijn in het vervolg gebruikt voor de analyse. De resultaten zijn te vinden op de CD-ROM, eveneens onder de map

‘gegevens’.

(15)

3.2 Methode van mui-detectie

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de bestaande beelden van het Argus- videosysteem in Egmond aan Zee, die gebruikt worden binnen het kader van het Kust*2005-programma. Bij het Argus-videosysteem zijn er vijf camera’s opgesteld op de vuurtoren ‘Jan van Speijk’ in Egmond aan Zee, die onder een zodanige hoek opgesteld staan dat ze de hele kustlijn (180°) beslaan. Met behulp van computersoftware zijn de camerabeelden om te zetten in een totaal panoramabeeld en in een bovenaanzicht van de kust (zie figuur 3.1).

Panaromabeeld van het Argus-station ‘Jan van Speyk’

Bovenaanzicht van het Argus-station ‘Jan van Speyk’

Figuur 3.1: Totaalbeelden van de vijf camera’s van het Argus-videosyteem

Een op de kust inkomende golf laat na breking in de brandingszone een wit spoor achter. Aangezien de inkomende golven enigszins in lengte en hoogte variëren, verandert ook de positie van breking. Door de momentane beelden, die worden ingewonnen met een frequentie van 2 Hz, te middelen over 10-minuten ontstaat er een witte band op de plaats waar de golven gemiddeld gezien breken.

Omdat golven breken boven ondieptes, is deze witte band een indicatie voor de locatie van een zandbank, ook wel brekerbank genoemd. Het maximum in de lichtintensiteit correleert goed met de positie van de banktop (= maximale uitwijking ten opzichte van het gemiddelde bodemprofiel).

Uit een vergelijking tussen lodingsgegevens en Argus-videobeelden van het Argus- station op de ‘Coast3D-mast’ direct ten zuiden van Egmond aan Zee (Kingston et al., 2000) is gebleken dat de lokatie van het maximum uit de videobeelden in de orde van 10m landwaarts ligt van de banktophoogte (na correctie voor invloed van variatie in waterstand en golfhoogte). Dat is in dezelfde orde als de resolutie van de videobeelden ter plekke.

(16)

De eventuele aanwezigheid van mui-systemen, is waarneembaar als een lokale onderbreking of een lokale zeewaartse bolling van de witte (breker)band. Op de bovenaanzichten zijn deze onderbrekingen en/of bollingen duidelijk zichtbaar (zie figuur 3.2; de meeste linkse pijl is een onderbreking en de meest rechtse pijl is een zeewaartse bolling in de witte (breker)band).

Figuur 3.2: Locatie van muien in de eerste brekerbank

Een waargenomen onderbreking in de witte band betekent dat er lokaal minder golven breken. Een lokale verlaging van de banktop (mui) moet hier aan ten grondslag liggen.

Een lokale zeewaartse bolling in de witte band kan het gevolg zijn van een lokale zeewaartse bolling in de positie van de brekerbank of van interactie tussen het golfveld en een lokaal zeewaarts gerichte stroming. Bij een dergelijke golf-stroominteractie zullen golven verder zeewaarts breken, wat eveneens tot de waargenomen zeewaartse bolling in de witte band leidt (De Graaff, 1996). Een combinatie van beide is in principe ook mogelijk. Op basis van de videobeelden is hiertussen echter geen onderscheid te maken.

In het vervolg wordt de aanname gedaan dat een waargenomen lokale zeewaartse bolling evenals een onderbreking veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van een mui- systeem, waarbij een lokaal zeewaarts gerichte stroming optreedt (zie paragraaf 1.2).

muien muien

(17)

Figuur 3.3 a. Onderbreking in de witte band rond hoogwater (09.00 u.

GMT); Argus-station ‘Coast3D’ te Egmond aan Zee.

Figuur 3.3 b. Zeewaartse bolling in de witte band rond laagwater (15.00 u.

GMT); Argus-station ‘Coast3D’ te Egmond aan Zee.

Beide uitingen (onderbreking of bolling) zijn dan het gevolg van hetzelfde fenomeen (mui-systeem). Afhankelijk van de combinatie van de parameters golfhoogte,

waterstand, bankhoogte en de lokale verlaging van de bankhoogte treedt één van beide uitingen op (zie figuur 3.3a en b).

(18)

4. Resultaten

4.1 Dagelijkse analyse van de mui-locaties

Uit de dagelijkse inventarisatie van mui-locaties valt op dat de muien niet

geconcentreerd zijn in specifieke zones, maar dat ze in het gehele aandachtsgebied van ca. 3 km. voorkomen (zie bijlage 4). Geteld is hoe vaak een mui aanwezig is binnen de tien zones van 300 m. Van de ruim 700 dagen wordt binnen elke zone tenminste 100 keer en ten hoogste 250 keer een mui gedetecteerd. De grafiek in bijlage 4 geeft een enigzins vertekend beeld, omdat de kwaliteit van de beelden in de zone tussen +300 en +1500m vaker te slecht is om muien te kunnen herkennen (orde 10 tot 20 %-afwijking).

In de grafieken van de muilocaties zijn verschillende patronen te ontdekken (zie bijlagen 5 en 6). In sommige perioden ligt een mui vrij lang op dezelfde plek (zie figuur 4.1).

Figuur 4.1: stabiele muilocaties Stabiele muilocaties

juni 1999, y = -600 tot -900

-900 -800 -700 -600

1-06-99 5-06-99 9-06-99 13-06-99 17-06-99 21-06-99 25-06-99 29-06-99

Datum [d-m-j]

Afstand tot middellijn [m]

(19)

Ook verplaatsen de muien zich soms langs een lijn (zie figuur 4.2).

Figuur 4.2: verplaatsing van muilocaties

In een andere periode verschijnen de muien in korte tijd op variërende locaties (zie figuur 4.3).

Figuur 4.3: variërende muilocaties Verplaatsing muilocaties

oktober 1999, y = -900 tot -1200

-1200 -1100 -1000 -900

1-10-99 5-10-99 9-10-99 13-10-99 17-10-99 21-10-99 25-10-99 29-10-99

Datum [d-m-j]

Afstand tot middellijn [m]

Variërende muilocaties december 1999, y = -1200 tot -1500

-1500 -1400 -1300 -1200

1-12- 99

3-12- 99

5-12- 99

7-12- 99

9-12- 99

11- 12- 99

13- 12- 99

15- 12- 99

17- 12- 99

19- 12- 99

21- 12- 99

23- 12- 99

25- 12- 99

27- 12- 99

29- 12- 99

31- 12- 99

Datum [d-m-j]

Afstand tot middellijn [m]

(20)

Wanneer naar de tijdsvariatie gekeken wordt, zijn er grofweg enkele perioden te onderscheiden waarin het gedrag van de muien verschilt (zie bijlage 6):

1. juni 1999 tot en met september 1999: de muien zijn stabiel in de tijd.

2. oktober 1999 t/m januari 2000: de muien liggen niet stabiel op hun plek, op sommige plekken is de locatie van de muien heel variabel, terwijl andere muien zich in kustlangse richting lijken te verplaatsen en daarbij vooral noordwaarts.

3. februari 2000 t/m september 2000: de muien zijn stabiel in de tijd.

4. oktober 2000 t/m december 2000: er is te weinig goed beeldmateriaal om enig patroon in te ontdekken.

5. januari 2001 t/m mei 2001: de muien blijven redelijk stabiel liggen.

Wanneer de afzonderlijke perioden worden bekeken, lijkt er een jaarlijkse cyclus aanwezig te zijn. In de periode februari t/m september zijn de mui-locaties duidelijk stabieler, terwijl in de periode oktober t/m januari de mui-locaties veel meer variëren (verplaatsen of verdwijnen/ontstaan).

4.2 Golfcondities

Verondersteld wordt dat een eventuele jaarlijkse cyclus in het muigedrag samenhangt met verschillen in golfcondities. Daarom zijn de golfgegevens in het onderzoek betrokken. Omdat de kust zich, morfologisch gezien, niet meteen aanpast aan

wisselende omstandigheden, zijn de golfgegevens bewerkt tot een meer tijdsgemiddelde waarde.

Hiervoor is de zogenaamde ‘beach state’ () gebruikt. Dit betreft een dimensieloos kental dat gebruikt wordt om de mate van erosiegevoeligheid van het strand voor golven weer te geven (zie tabel 4.1, Short 1992):

Beach State -domein

Reflective < 2

Low tide terrace/ridge and tunnel 2-3

Transverse bar and rip 3-4

Rhytmic bar and beach 4-5

Longshore bar and trough 5-6

Dissipative > 6

Tabel 4.1: De zes soorten ‘beach state’ () met bijbehorend domein

(21)

Omdat de morfologische ontwikkeling zich op een grotere tijdschaal afspeelt, dient ook de voorafgaande periode te worden betrokken. In onderstaande formule wordt een gewogen gemiddelde waarde voor de ‘beach state’ bepaalt (Wright & Short & Green, 1985):

gg

= ∑

Di=0

(Ω

i

* 10

-i/φ

) / ∑

Di=0

10

-i/φ

met:

gg = Beach State met antecedente golfcondities [-]

i = Gemiddelde Beach State op dag i [-]

i = 0 op de dag van observatie [dagen]

D = aantal dagen dat wordt meegenomen in berekening [dagen]

φ = wegingsfactor [dagen]

Om gg uit te kunnen rekenen moeten er een aantal constante parameters bekend zijn.

Voor ωs (bij een d50 = 255µm voor Egmond) is aangenomen 0,032 m/s (Meesen, 2000), voor D en φ (voor de centrale Nederlandse kust) is respectievelijk 10 en 5 dagen

aangehouden (Short, 1992)

Omdat de gegevens van de meetpalen bij Egmond aan Zee (voor de periode juni 1999 t/m mei 2001) gedeeltelijk niet beschikbaar zijn en voor een groot deel nog niet verwerkt zijn, is gebruik gemaakt van diep water-gegevens bij IJmuiden. Voor het omrekenen van diep water naar ondiep water is er een model nodig wat gebruik maakt van het bodemprofiel (Meesen, 2000). Anderzijds zouden de meetgegevens van het COAST3D-projekt kunnen worden gebruikt voor een vertaalslag van diepwater naar ondiepwater.

Binnen het korte tijdsbestek van dit onderzoek is een dergelijke vertaalslag naar ondiep water niet uitgevoerd. De Beach State is dus berekend met de golfhoogte op diep water.

In deze analyse wordt de Beach State slechts in relatieve zin gebruikt (hoog of laag).

In de uitkomsten van de tijdsgemiddelde Omega (gg) (zie bijlage 7) zijn verschillende perioden te onderscheiden (hierbij is gg = 6.5 als referentie genomen omdat dit de gemiddelde waarde is over de gehele periode):

Periode gg laag (< 6.5);

percentage (%)

ΩΩ

ΩΩgg hoog (>6.5);

percentage (%) mei 1999- september 1999 82

oktober 1999 - maart 2000 81

april 2000 - september 2000 78

oktober 2000 - januari 2001 78

februari 2001 - mei 2001 64

Tabel 4.2. Perioden met relatieve lage of relatief hoge omegawaarden (Ωgg)

Voor de winterperiode oktober-februari geldt dus dat omega een relatief hoge waarde bereikt (80% > 6.5). Voor de zomerperiode maart-september bereikt de omega juist een relatief lage waarde (76% < 6.5). Deze perioden komen overeen met de perioden waarin het muigedrag kan worden onderscheiden. Bij realtief hoge omegawaarden is het patroon variabel, terwijl bij rustigere condities (relatief lage omegawaarden) de muien stabieler op hun plaats blijven liggen.

(22)

Dit is in overeenstemming met eerder onderzoek naar de muien in het intergetijdegebied bij Egmond (Meesen, 2000). Ook daar werd een relatie gevonden tussen de grootte van omega en de stabiliteit van de muilocaties, waarbij een hoge waarde van omega

correleert met een grote variatie in de mui-locaties.

Relatief ruwe condities binnen een rustige periode kunnen wel een abrupte verschuiving van tot dan toe stabiele locaties met zich meebrengen. Dit wordt bijvoorbeeld

waargenomen in de perioden rond eind juli 1999, eind mei 2000, begin juli 2000 en half april 2001.

(23)
(24)

5. Conclusies en aanbevelingen

5.1 Conclusies

1. Uit de eerste analyse van de videobeelden (bij springtij) blijkt dat een tweewekelijks overzicht te grofmazig is om een goed beeld te krijgen van veranderingen in het muien-patroon.

2. Door de grote verschillen in kwaliteit van de videobeelden is het moeilijk korte termijn effecten op het muien-patroon (orde-grootte dagen) te detecteren; de beelden zijn wel geschikt om betrouwbare resultaten te krijgen over langdurige effecten op dit patroon (orde-grootte maanden).

3. Uit de analyse van de Argus-videobeelden is op te maken dat muien over het gehele aandachtsgebied (3 km) voorkomen en niet, zoals werd verondersteld,

geconcentreerd in een bepaalde smalle zone.

4. Er is geen aanwijzing gevonden voor een langdurige aanwezigheid van een mui- systeem in de kustzone direkt voor de boulevard van Egmond.

5. Er is geconcludeerd dat het gedrag van de muien te onderscheiden is naar grofweg twee perioden per jaar: een “zomerseizoen” (maart-september), waarin muien veelvuldig aanwezig zijn en redelijk stabiel op hun plaats liggen, en een

“winterseizoen” (oktober-februari), waarin muien niet op een vaste plaats liggen, maar in korte tijd kunnen verspringen van locatie.

6. Uit de analyse van de golfcondities in combinatie met de mui-patronen blijkt dat bij relatief rustige (zomerse) condities muien veelvuldig voorkomen en stabiel op hun plaats liggen, terwijl bij ruwere (winterse) condities het muienpatroon variabel is.

7. Bij een kortdurende verhoging van de Beach State, binnen een overigens rustige periode, kunnen kleine, tijdelijke verschuivingen in de mui-locaties optreden.

5.2 Aanbevelingen

1. Omdat de kwaliteit van de beelden nogal verschilt (ook tussen camera’s onderling), is te overwegen om de database met video-gegevens op te schonen; dat wil zeggen dat de gegevens van de dagen met slecht beeld uit de dataset worden gehaald. De gegevens zijn dan onderling vergelijken zonder de vertroebelende werking van de wisselende beeldkwaliteit.

2. Het is voor het vergelijk van de “beach state” van Egmond met andere

kustgebieden noodzakelijk dat de golfgegevens van diep water worden omgerekend naar ondiep watergegevens.

(25)
(26)

6. Literatuurlijst

1. Aarninkhof, S.G.J., 1999. Argus & Kustbeheer. WL Delft.

2. Aarninkhof, S.G.J., 2000. Strandbreedtebepaling Egmond met behulp van de Argus video techniek. WL Delft.

3. Bijsterbosch, L., 2001. Onderzoek naar muilocaties in de eerste brekerbank, op basis van Argus-videobeelden, stageverslag TUDelft

4. Caljouw, M., 2000. Video-based monitoring of the Egmond beach- and shorface nourishments, Evaluation of the 1999 nourishments with the help of the Argus video system. WL Delft.

5. De Graaf, R.F., 1996. The rip current system, Practical period at Noordwijk aan Zee, 1995. Department of Physical Geography, Utrecht University.

6. De Graaf, R.F., 1996. Hydrodynamic modelling and video imaging of a rip current systeem. WL Delft.

7. Kingston, K.S., B.G. Ruessink, I.M.J. van Enckevort and M.A. Davidson, 2000.

Artificial neural network correction of remotely sensed sandbar location. Marine Geology 169 (2000) p137-160.

8. Kroon, A., Enckevort, I.M.J. van en Wijnberg, K..M., 1999. Natural behaviour of sandy beaches, Scientific Report SAFE project. Utrecht University, Physical Geography, Instute for Marine and Atmospheric Research Utrecht (IMAU), Netherlands.

9. Meesen, B., 2000. Banken en mui-stromen in het intergetijde gebied van Egmond aan Zee. Fysische Geografie, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Universiteit Utrecht.

10. Short, A.D., 1990. Beach morphodynamic systems of the central Netherlands coast, Den Helder to Hoek van Holand. Coastal Studies Unit, Department of Geography, University of Sydney, Australia.

11. Short, A.D., 1992. Beach systems of the central Netherlands coast: Processes, morphology and structural impacts in a storm driven multi-bar system. Coastal Studies Unit, Department of Geography, University of Sydney, Australia.

12. Wrigt, L.D. en Short, A.D., 1984. Morphodynamic variability of surf zones and beaches: a synthesis. Marine Geology, 56: 93-118.

13. Wrigt, L.D., Short, A.D. en Green, M.O.,1985. Short-term changes in the morphodynamic states of beaches and surf zones: an empirical predictive model.

Marine Geology, 62: 339-364.

(27)
(28)

Bijlage 1: Gemiddelde Momentane Kustlijn

(29)
(30)

Bijlage 2: 10-jaar gemiddelde Momentane

Kustlijn

(31)
(32)

Bijlage 3: Mui-locaties rondom springtij

(33)
(34)

Bijlage 4: Aantal keer dat een mui wordt

waargenomen (per zone van 300 m)

(35)
(36)

Bijlage 5: Mui-locaties met Beach State

(37)
(38)

Bijlage 6: Mui-locaties verdeeld over vier perioden

(39)
(40)

Periode 1: juni 1999 - november 1999

(41)
(42)

Periode 2: december 1999 - mei 2000

(43)
(44)

Periode 3: juni 2000 - november 2000

(45)
(46)

Periode 4: december 2000 - mei 2001

(47)
(48)

Bijlage 7: Beach State

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In order to study the frequencies of occurrence in a linguistic corpus (cf. Stefanowitsch 2010: 1; Biber, Conrad &amp; Reppen 2000), the owner of the tattoo shop on the

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

Het mogelijke aanbod van grond is hierdoor te schatten op in het totaal +_ 1700 ha^ waarvan -f 1000 ha in het blok» Van het mogelijke aan- bod in het blok van 1200 ha zou nog geen

Neerslag - Afvoer tegen maand bij verschillende kanspercentages t Deze serie omvat 6 figuren, namelijk voor elke tijdvaklengte één.. Neerslag - Afvoer tegen tijdvaklengte

Naar de invloed van de cotylen op de verdere ontwikkeling van de plant werden verschillende onder- zoekingen gedaan (8,157,159). Deze toonden alle aan dat de ontwikkeling van de

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

§ bezit kennis van alle voorkomende machines, gereedschappen en hulpmiddelen voor het leggen van parketvloeren zoals zaagtafels, tackers, schuurmachines, plaatsingsmaterialen