• No results found

GEMEENTE TERSCHELLING JAN RUIJGLAAN 4 EN 6, WEST TERSCHELLING BESTEMMINGSPLAN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "GEMEENTE TERSCHELLING JAN RUIJGLAAN 4 EN 6, WEST TERSCHELLING BESTEMMINGSPLAN"

Copied!
163
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GEMEENTE TERSCHELLING

JAN RUIJGLAAN 4 EN 6, WEST TERSCHELLING

BESTEMMINGSPLAN

(2)
(3)

Terschelling

bestemmingsplan

identificatie planstatus

identificatiecode: datum: status:

NL.IMRO.0093.BP2017JanRuijgl2-ON01 concept

voorontwerp

projectnummer: 24-08-2018 ontwerp

20161459 vastgesteld

opdrachtleider:

Thomas de Jong

(4)
(5)

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding 3

1.1 Aanleiding 3

1.2 Geldende planologische regeling 4

1.3 Leeswijzer 4

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan 5

2.1 Ruimtelijk-functionele structuur 5

2.2 Voorgestelde ontwikkeling 7

Hoofdstuk 3 Beleidskader 9

3.1 Rijksbeleid 9

3.2 Provinciaal beleid 9

3.3 Gemeentelijk beleid 10

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten 13

4.1 Milieuzonering 13

4.2 Bodem 13

4.3 Geluid 14

4.4 Ecologie 14

4.5 Archeologie 15

4.6 Cultuurhistorie 15

4.7 Water 16

4.8 Externe veiligheid 17

4.9 Luchtkwaliteit 17

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen 17

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving 19

5.1 Algemeen 19

5.2 Toelichting op de regeling 19

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid 21

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 21

6.2 Economische uitvoerbaarheid 21

(6)

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Vooroverlegreactie provincie

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 25

Artikel 1 Begrippen 25

Artikel 2 Wijze van meten 30

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 31

Artikel 3 Wonen - 2 31

Hoofdstuk 3 Algemene regels 35

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel 35

Artikel 5 Algemene bouwregels 36

Artikel 6 Algemene gebruiksregels 37

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels 38

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels 39

Artikel 9 Overige regels 40

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 41

Artikel 10 Overgangsrecht 41

Artikel 11 Slotregel 42

Bijlage bij de regels

Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

(7)

Toelichting

(8)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

(9)

1.1 Aanleiding

Ten noordoosten van de kern West-Terschelling is de woonwijk West Aletalaan fase 4 in ontwikkeling.

Zo wordt gewerkt aan de realisatie van de uitbreidingslocatie West-Aletalaan fase 4. De ontwikkelingen in dit gebied naderen de afrondingsfase. In dit gebied was het oorspronkelijke programma om 11 vrij- staande koopwoningen, 8 twee-onder-één kap koopwoningen, 8 sociale huur- en 8 sociale koopwonin- gen te bouwen. De planopzet is gedurende de periode gewijzigd in elf vrijstaande koopwoningen, acht 2-onder-1 kap woningen, zestien sociale huurwoningen en ook een specifieke kavel voor Staatsbosbe- heer. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op laatstgenoemde kavel.

Het voorgenoemde programma en het daarbij behorende stedenbouwkundig ontwerp is vastgelegd in het geldende bestemmingsplan 'West-Terschelling West Aletalaan fase 4'. Bij de gemeente is nu het ver- zoek ingediend om op een locatie, waar op basis van het bestemmingsplan één vrijstaande woning is toegestaan, een twee-onder-een kap woning mogelijk te maken. In figuur 1 is de ligging van het plange- bied weergegeven.

Het beoogde woningtype en het toevoegen van één extra woning past niet binnen het bestemmings- plan. Daarom is een herziening nodig. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in een pas- send juridisch-planologisch kader.

Figuur 1 Locatie van het plangebied bij West-Terschelling (bron: Arc Gis)

(10)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan West-Terschelling West Aletalaan fase 4. Deze is vast- gesteld op 17 december 2013. Op het plangebied is de bestemming 'Wonen - 2' met de daarbij beho- rende specifieke bouwaanduidingen 'oppervlakte' en 'vrijstaand 2' van toepassing.

Binnen de bestemming is de woonfunctie reeds toegestaan. Middels de aanduidingen 'oppervlakte' en 'vrijstaand 2' is bepaald dat hier maximaal 1 vrijstaande woning mag worden gerealiseerd, daarbij mo- gen maximaal 2 onzelfstandige woonruimten gerealiseerd worden. De oppervlakte bedraagt ten hoog- ste 200 m2 en dient binnen het aangeven bouwvlak gebouwd te worden. In figuur 2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergeven.

De aanvrager heeft een twee-onder-een kap woning voor ogen. De ontwikkeling is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Figuur 2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toe- passing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk (6) gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

(11)

In dit hoofdstuk wordt de huidige en de gewenste inrichting beschreven.

2.1 Ruimtelijk-functionele structuur

Het plangebied ligt op de gronden van het bos ten noordoosten van het dorp West - Terschelling en maakt deel uit van de nieuwbouwwijk West Aletalaan fase 4. De woningen in de directe omgeving ma- ken deel uit van de uitwerking van West Aletalaan fase 4. Deze is in de afgelopen jaren vrijwel volledig gerealiseerd.

De typologie en uitstraling van de bebouwing in de omgeving bestaat uit vrijstaande woningen, twee- onder-een kap woningen en blokken met vier aaneengebouwde woningen. Er is dus sprake van een di- versiteit van woonhuizen. Qua stedenbouwkundige opzet is sprake van een gevarieerde opzet waarbij de positionering per kavel verschilt. Er is dan ook geen sprake van een vaste rooilijn. In figuur 3 is een overzicht van de huidige situatie op een luchtfoto weergeven.

Bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Hierbij is rekening houden met de kernkwaliteiten van het duinlandschap waarin het plangebied ligt. Op basis van deze aspecten is een stedenbouwkundige opzet ontwikkeld. Het beeldkwaliteitplan geeft aan hoe de woningen in het plangebied worden gesitueerd en welke woningtypen gepland zijn (zie figuur 4).

(12)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

Figuur 3 Overzicht bestaande situatie

(13)

Figuur 4 Oorspronkelijke inrichtingsschets

2.2 Voorgestelde ontwikkeling

Op Terschelling zijn beschikbare en betaalbare woningen schaars. Staatsbosbeheer is eigenaar van de gronden in het plangebied. Om aan werving en selectie te kunnen doen, is woonruimte een belangrijke voorwaarde om dit goed in te kunnen vullen en nieuwe collega's (en hun gezin) te kunnen huisvesten.

Er is door Staatsbosbeheer vastgesteld dat er grote behoefte bestaat aan woonruimte voor met name nieuwe boswachters die niet van het eiland afkomstig zijn. Dit heeft ook z'n oorsprong is de steeds uit- gebreidere werkzaamheden van Staatsbosbeheer zoals bijvoorbeeld publieksvoorlichting en BOA-taken.

Staatsbosbeheer spant zich in om vacatures ook op het eiland zelf in te vullen. Dit lukt uiteraard niet in alle gevallen. Onder andere door een eerste ronde van interne vacatures en een aantal gespecialiseerde

(14)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

De komende jaren zal door pensioneringen een aantal functies opengesteld worden, waarmee deze be- hoefte aan betaalbare dienstwoningen zal blijven bestaan, of groter worden. Met deze 2e dienstwoning vult Staatsbosbeheer de woonbehoefte voor de huidige bezetting in.

Het voornemen bestaat uit de bouw van één twee-onder-een kap woningen. Beide woningen worden in gebruik genomen als zijnde 'woningen' ten behoeve van boswachters van Terschelling. Dit zijn werkne- mers van Staatsbosbeheer die niet afkomstig zijn van het eiland.

De woningen zijn niet bedoeld om te verkopen maar voor gebruik als dienstwoning. Het gebruik van een dienstwoning door een werknemer van Staatsbosbeheer wordt niet volgens 'verhuur' geregeld, maar via het arbeidscontract als dienstwoning in gebruik gegeven. Bewoning is dus geregeld in het arbeidscon- tract van de betreffende boswachter. Wanneer het arbeidscontract ophoudt, betekent dit het einde van de bewoning, zodat deze ter beschikking komt van een volgende werknemer.

Via het salaris wordt de vergoeding ingehouden. Dit is maximaal 12% van het inkomen van de werkne- mer. Indien de economische huurwaarde hoger is dan 12% van het inkomen, wordt over het verschil tussen maximaal 18% - 12% belasting ingehouden. Indien de economische huurwaarde > 18% - hetgeen op de eilanden veelal het geval is – vindt hierover geen inhouding of afdracht plaats.

Ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden in het plangebied is sprake van een wijziging van het woningtype en wordt één extra woning mogelijk gemaakt. De bestaande tweekappers in de wijk dienen qua gebouwtype, oppervlakten en uitstraling als referentie voor de nieuwe ontwikkeling. De overige gebruiks- en bouwmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan blijven in dit bestem- mingsplan uitgangspunt. Dit betekent:

 dat het hoofdgebouw een oppervlakte van maximaal 200 m2 krijgt ofwel elke afzonderlijke twee- onder-een kap woningen mag een oppervlakte van 100 m2 hebben;

 de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 7- en 11 meter bedragen en;

 de dakhelling tussen de 30- en 60 graden ligt.

Qua positionering wordt aangesloten bij de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt;

ofwel het hoofdgebouw (lees twee-onder-een kap woning) dient binnen het bouwvlak gebouwd te wor- den. Hiermee blijft het uitgangspunt 'levendig en gevarieerd' in het kader van de stedenbouwkundige inpassing gewaarborgd.

De wijziging leidt er niet toe dat de toegangsweg naar het perceel gewijzigd hoeft te worden. De wonin- gen zijn daarmee goed bereikbaar. De toevoeging van één extra woning zal niet leiden tot problemen in het kader van de verkeersafwikkeling. De ontsluitingswegen hebben voldoende voor de verkeersbewe- gingen van en naar het plangebied. De verkeerseffecten (toename verkeersbewegingen) vanwege dit plan zijn daarmee verwaarloosbaar, aangezien het een relatief kleinschalige ontwikkeling betreft ten op- zichte van de bestaande intensiteiten.

Qua parkeren hanteert de gemeente een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Op de kavels van de woningen is genoeg ruimte voor 1 parkeerplaats per woning.

(15)

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoorde- lijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationa- le belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen natio- nale belangen zoals genoemd in de SVIR. De in het Barro opgenomen belangen worden niet geschaad door dit bestemmingsplan. Het Barro vormt zodoende geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit bestemmingsplan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelij- ke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het plan stelt de bouw van één extra woningen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkhe- den voor. Op basis van jurisprudentie (uitspraak van 23 december 2015 20140 8383/1) wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorgesteld.

3.2 Provinciaal beleid

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze veror- dening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

(16)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

dingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken wor- den indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van 2 woningen. In de volgende paragraaf wordt be- schreven dat het plan binnen het woonplan van de gemeente past. Tevens is sprake van een concrete behoefte naar de tweede bedrijfswoning.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

Ecologische hoofdstructuur (EHS), nu: NatuurNetwerk Nederland (NNN)

Een ruimtelijk plan voor gronden binnen de EHS mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk ma- ken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een signifi- cante vermindering van de oppervlakte van de EHS. Het plangebied ligt niet in het gebied dat in de ver- ordening is aangewezen als 'EHS overige natuur'.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Terschelling 2017-2021

De woonvisie 'Naar meer balans op de woningmarkt' is op 17 oktober 2017 door de raad vastgesteld. De looptijd van deze woonvisie is 2017 tot en met 2021, met een doorkijk naar 2025. De prioriteit van de Woonvisie ligt de eerste jaren bij het realiseren van starterswoningen, doorstroomwoningen (<€

250.000) en tijdelijke huisvesting voor seizoenspersoneel. Op het gebied van vraag en aanbod liggen hier de grootste knelpunten. Het aantal inwoners van Terschelling stijgt nog steeds. Woningbouw vindt bij voorkeur plaats binnen de dorpskernen of de linten.

Woningbouwprogramma

Wat betreft de bouw van woningen voor de betreffende doelgroepen gaat de visie uit van de volgende aantallen:

doelgroep jongeren en starters

Komende 5 jaar 90 tot 120 kleine starterswoningen toevoegen voor de groep jongeren en starter. Waar- van 55 in de (sociale) huur (vooral onder de € 414,02, 30 koop (onder de € 200.000 v.o.n.(2017) en 25 in de koop tot € 250.000.

 doorstroomwoningen

Toevoegen van 45 tot 70 doorstroomwoningen, waarvan in de betaalbare huur (30) en koop (40 tot € 250.000).

Toetsingskader

Met de Woonvisie wil de gemeente Terschelling bijdragen aan de oplossing van het woningmarktpro- bleem. Alle bouwplannen worden getoetst op hun bijdrage aan de oplossing van deze problematiek en

(17)

1. Sluit het bouwplan qua aantal woningen en doelgroep aan bij de Woonvisie en gewenst woning- bouwprogramma.

2. Past de huur- of verkoopprijs bij de doelgroep voor de locatie.

3. Levert een bouwplan voor markthuur/ koop tot € 250.000 een bijdrage aan de doorstroming op de woningmarkt.

4. Is blijvende betaalbaarheid van de woningen geborgd.

5. Voldoet het plan aan de duurzaamheidsambities uit de Woonvisie.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheid één extra woning toegevoegd. Het aantal past binnen de aangeven aantallen uit de woonvisie.

De noodzaak is reeds verwoord in paragraaf 2.2 en sluit qua aantallen en doelgroep aan bij de woonvi- sie. Zoals ook in deze paragraaf beschreven is er geen sprake van een vaste prijs voor de woningen. Dit is afhankelijk van het inkomen van de toekomstige gebruiker. Hiermee wordt aangesloten bij de wens om betaalbare woningen te creëren. Via het salaris wordt de vergoeding ingehouden. Dit is maximaal 12%

van het inkomen van de werknemer. Indien de economische huurwaarde hoger is dan 12% van het in- komen, wordt over het verschil tussen maximaal 18% - 12% belasting ingehouden. Indien de economi- sche huurwaarde > 18% - hetgeen op de eilanden veelal het geval is – vindt hierover geen inhouding of afdracht plaats. Hierdoor wordt blijvende betaalbaarheid gecreëerd.

De woningen worden ten slotte conform de duurzaamheidsambities uit de Woonvisie uitgevoerd. De woningen worden flexibel, levensloopbestendig en middels energetische maatregelen gebouwd. De woningen worden minimaal uitgevoerd conform de wettelijke normen voor de energieprestatie van nieuwe woningen. Streven is energie neutrale nieuwbouw, tenzij de bovenwettelijke investeringen in energiebesparende maatregelen aantoonbaar leiden tot hogere woonlasten. Dit zal blijken uit de uit- eindelijke bouwaanvraag van de woningen.

(18)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

(19)

Wettelijk is bepaald dat een ontwikkeling in een bestemmingsplan getoetst moet worden aan verschil- lende omgevingsaspecten. Uit deze toetsing worden mogelijk uitgangspunten voor het bestemmings- plan geformuleerd. Dit hoofdstuk beschrijft de hoofdlijn van de regelgeving, toetst de gewenste ontwik- keling hieraan en geeft waar nodig de uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan ge- bruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

De ontwikkeling in het plangebied betreft een milieugevoelige functie. Van belang is dat deze bestaande bedrijvigheid niet belemmert. De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteiten bevinden zich op circa 165 meter ten noordwesten van het plangebied. Hier zijn bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De beoogde ontwikkeling ligt op ruime afstand van de deze bedrij- ven. De voorgestelde ontwikkeling levert daardoor geen beperkingen voor bestaande bedrijfsactivitei- ten op.

Daarnaast is er ter plaatse van het plangebied een goed leef- en woonklimaat te garanderen, omdat mi- lieuhinder van de omliggende bedrijven, door de ligging op ruime afstand, uit te sluiten is. Vanuit de mi- lieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

4.2 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die ver- dacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitge- voerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing.

Omdat het plangebied reeds geschikt is bevonden voor de functie wonen, is de bodemkwaliteit als on- verdacht te beschouwen. Bij een omgevingsvergunning voor bouwen dient een actueel verkennend bo- demonderzoek overlegd te worden. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

(20)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag hogere grenswaarden vaststellen. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan West-Terschelling West Aletalaan fase 4 is door Oranjewoud B.V. (zie bijlage 3) een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden voor de locatie waar de woningen worden gerealiseerd.

Het aspect geluid geeft dan ook geen belemmeringen en uitgangspunten voor het plan.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omge- ving (gebiedsbescherming) en met beschermde plant- en diersoorten (soortenbescherming). De be- scherming van gebieden en soorten is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. In de provinciale ver- ordening worden gebieden die van belang zijn voor het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) beschermd.

4.4.1 Gebiedsbescherming Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt zelf geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Wel ligt het in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden Duinen Terschelling, Noordzeekustzone en Waddenzee. De ontwikkeling in het plangebied betreft een toename van één woning ten opzichte van het huidige planologisch toegestane.

Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen kan worden gesteld dat dit bestem- mingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft. Dit blijkt tevens uit de effectbeoordeling die destijds is uitgevoerd bij de totstandkoming van het geldende bestemmings- plan. In de vorm van een voortoets is vastgesteld dat de ingreep geen (significant) effect heeft op de in- standhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd is dat bouw en ingebruikname van de locaties niet zal leiden tot een (significant) effect op de instandhoudingsdoelen van beide gebieden.

Deze conclusie komt overeen met de rapportage van Altenburg & Wymenga (2012) dat als bijlage 2 is opgenomen. Voor de ontwikkeling is destijds een ontheffing van de provincie Fryslân afgegeven. Voor het bestemmingsplan hoeft derhalve geen verdere procedure te worden doorlopen met betrekking tot de Wet natuurbeschermingswet.

Nederlands NatuurNetwerk (NNN)

Het NNN is beschermd in de Verordening Romte van de provincie Fryslân. Het gebied rondom het plan- gebied is aangewezen NNN. Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die lei- den tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante ver- mindering van de oppervlakte van de NNN. Bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan is een compensatieplan opgesteld waarvoor destijds een ontheffing voor is verleend.

(21)

4.4.2 Soortenbescherming

Het is belangrijk dat bij ontwikkelingen geen beschermde flora- en faunasoorten geschaad worden in het leefgebied. Dit betreft niet alleen verblijfplaatsen, maar ook foerageerplaatsen en vliegroutes.

Uit de natuurtoets blijkt dat in het plangebied in beperkte mate beschermde flora en fauna aanwezig is.

Het plangebied is geschikt leefgebied voor algemeen beschermde zoogdiersoorten; daarnaast vormt het een landbiotoop voor algemeen beschermde amfibieënsoorten en is het een leef- en broedgebied voor een aantal (bos)vogels. Vleermuizen kunnen de randen van het plangebied gebruiken als foerageerge- bied. Dat er verblijfplaatsen van strikt beschermde vleermuizen op het plangebied voorkomen is uit te sluiten. Op het plangebied zijn evenmin vogelnesten aanwezig die jaarrond zijn beschermd (categorie 1- 4).Voor de start van de werkzaamheden dient (al dan niet per deelgebied) voor een tweetal beschermde planten ontheffing aangevraagd te worden ex art. 75 van de toenmalige Flora en faunawet. Voor de ontwikkeling is een ontheffing van de provincie Fryslân afgegeven. Deze blijft 5 jaar geldig en heeft een houdbaarheidsdatum tot augustus 2018.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordenin- gen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Terschelling wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAM- KE). Hieruit blijkt dat voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied geen onderzoek noodzakelijk is.

Het beleid geeft dit aan voor beide perioden (ijzertijd-middeleeuwen en steentijd-bronstijd). Archeolo- gie geeft dan ook geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgeno- men moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is ge- houden.

Het aspect cultuurhistorie heeft betrekking op aanwezige cultuurhistorische waarden. Meer specifiek heeft dit hoofdzakelijk betrekking op aanwezige monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurhistorische structuren. Gezien de huidige situatie in het plangebied, zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

(22)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het be- stemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Op 14 december 2017 is de digitale watertoets doorlopen voor de ruimtelijke onderbouwing van de Jan Ruijglaan 4 en 6 te West-Terschelling. Uit de watertoets (zie bijlage 1) bleek dat de normale procedure doorlopen moest worden. Op basis van de aanvraag heeft het Wetterskip beoordeelt dat kan worden volstaan met de korte procedure omdat het alleen een wijziging van woningtype betreft en er geen toe- name van verharding is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan uit 2012. In de mail van 19 de- cember heeft het Wetterskip een bijbehorende standaard wateradvies gegeven. Deze wordt hierna toe- gelicht.

In het advies staan de maatregelen die Wetterskip Fryslân adviseert om wateroverlast te voorkomen en het water in de sloten schoon te houden. Bij de uitvoering van de plannen wordt hier rekening mee ge- houden.

Probeer regenwater langzaam weg te laten lopen

Regenwater dat op een verhard oppervlak valt, gaat sneller naar het riool of een sloot dan regenwater dat op onverhard oppervlak valt (zoals gras of een groenstrook). Wanneer opeens veel water in de rio- len en sloten komt kan dit wateroverlast geven. Het is daarom belangrijk dat het regenwater langzaam wegloopt. Dit kan op verschillende manieren. Vang het regenwater eerst in een regenton op, gebruik grasstenen ('open bestrating') voor de bestrating en bestraat niet uw hele perceel maar laat wat stukken open met gras of andere beplanting.

Regenwater niet op het riool lozen

Wetterskip adviseert om regenwater (in)direct op een sloot te lozen en niet op het vuilwaterriool. De ri- oolwaterzuivering wordt dan niet onnodig belast met schoon regenwater. Dit is alleen mogelijk als er een sloot dicht bij het perceel ligt.

Gebruik schone bouwmaterialen, gebruik geen chemische onkruidbestrijding

Regenwater dat op het perceel valt, komt uiteindelijk altijd in het grondwater of in het oppervlaktewa- ter. Watervervuiling kan worden voorkomen door geen uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood te gebruiken. Deze materialen zijn een belangrijke bron voor de vervuiling van ons water. Bij de uit- voering van de planning wordt hier rekening mee gehouden. Ook wordt geadviseerd om geen chemi- sche middelen voor onkruidbestrijding te gebruiken.

Waterwet

Voor de ingreep in de waterhuishouding wordt een vergunning aangevraagd in het kader van de Waterwet.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen inge- richt worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat ro- buust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige re- genbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

(23)

men, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voornoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehou- den.

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de woningen. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld op het hemelwaterriool.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en ver- voer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidin- gen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in en in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Deze wor- den in het plangebied ook niet mogelijk gemaakt. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan daarom geen belemmeringen en uitgangspunten voor het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (2016) zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreini- ging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijnstof (PM10) en stik- stofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omge- ving van het projectgebied een gemiddelde fijnstof concentratie (PM10) van 14 µg/m3 en een gemiddel- de concentratie stikstofdioxide (NO2) van 7 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaar- gemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het be- sluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De realisatie van één extra woningen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden heeft een zeer beperkte invloed op de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Vanuit luchtkwaliteit bestaan geen belemmeringen en uitgangspunten voor het plan.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor in- grepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpa-

(24)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planolo- gische regeling.

(25)

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste in- stantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Ver- gelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld vol- gens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plange- bied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmoge- lijkheden.

5.2 Toelichting op de regeling

Er is voor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de vorm van een herziening van het bestem- mingsplan West-Terschelling West Aletalaan fase 4. Alleen de regels en verbeelding worden op een aan- tal punten herzien, maar blijven voor het overige van kracht. Het gaat om ondergeschikte aanpassingen, die geen gevolgen hebben voor de opbouw en inhoud van het bestemmingsplan.

Wonen - 2

De bestemming 'Wonen - 2' uit het bestemmingsplan West-Terschelling West Aletalaan fase 4 blijft on- verkort van toepassing op dit bestemmingsplan. Hierdoor wordt aangesloten op de bestemming die voor de woningen in de huidige situatie gelden.

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met de daar bijbehorende tuinen, er- ven en terreinen. Overeenkomstig de gewenste ontwikkeling is binnen een bouwvlak een twee-onder- een kapwoning toegestaan. Elke woning mag hierbij maximaal 100 m2 bedragen.

(26)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

(27)

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uit- voerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij heeft in eerste instantie overleg (artikel 3.1.1. Bro) plaatsgevonden met diensten van Rijk en Provincie en met betrokken maat- schappelijke organisaties. Daarnaast heeft het bestemmingsplan ter inzage gelegen voor inspraak, zodat een ieder de mogelijkheid heeft een reactie op het plan te geven. Enkel van de provincie Fryslân (zie bij- lage 4) is een reactie binnen gekomen. De provincie heeft aangegeven dat de provinciale belangen op een juiste wijze verwerkt zijn.

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Eventueel ingekomen zienswijzen worden waar nodig verwerkt in het be- stemmingsplan.

Na de terinzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De in- dieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is op het besluit van de raad beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het be- stemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenver- haal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen.

Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de ge-

(28)

Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling

Rho Adviseurs B.V. Status: ontwerp / 24-08-2018

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In derge- lijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grond- exploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een over- eenkomst gesloten. Hierin is onder andere het verhaal van eventuele planschade geregeld. De kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan en daaraan verwante kosten worden ver- haald via de leges van de gemeente. Tot slot zijn de kosten van de grondexploitatie tevens verrekend in de grondaankoop. De overige kosten worden via een anterieure overeenkomst verhaald. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad wordt voorgesteld om geen exploitatieplan vast te stellen.

(29)
(30)
(31)

BIJLAGE 

(32)
(33)

Gemeente: Terschelling

Aanvrager: Jan-Jacob Posthumus Organisatie: Rho Adviseurs

Geachte heer/mevrouw Jan-Jacob Posthumus,

Voor het plan Bestemmingsplan Jan Ruijglaan 4 en 6, West Terschelling heeft u een watertoets aangevraagd op www.dewatertoets.nl.

Normale procedure

De uitkomst is dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is.

Wateraspecten en aandachtspunten

Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om mee rekening te houden.

Wateraspecten Aandachtspunten

Wateradvies

U ontvangt een wateradvies voor dit plan waar wij ingaan op de wateraspecten en aandachtspunten die gelden voor dit plan.

Binnen 8 weken kunt u van ons een reactie verwachten. Mochten wij nog vragen of aanvullende informatie nodig hebben dan nemen wij contact met u op.

Leidraad watertoets

Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets. Hierin staan voor alle wateraspecten uitgangspunten omschreven waarmee rekening gehouden moet worden. Voor meer achtergrondinformatie over de wateraspecten kunt u de Leidraad Watertoets raadplegen via onderstaande link: www.wetterskipfryslan.nl/watertoets.

Informatie

Voor meer informatie over bijvoorbeeld de ligging, beheer- en onderhoud status van waterobjecten in het plangebied verwijzen wij u door naar onze algemene site www.wetterskipfryslan.nl

Met vriendelijke groet,

(34)
(35)

BIJLAGE 2

(36)
(37)

projectnr. 250650 en 250651 revisie 03

21 januari 2013

datum vrijgave beschrijving revisie 03 goedkeuring vrijgave

21 januari 2013 Definitief drs. K. Calmes drs. S. Hammink

(38)

Projectgroep bestaande uit:

Tekstbijdragen:

Fotografie:

Vormgeving:

Oranjewoud Datum van uitgave:

21 januari 2013 Contactadres:

Copyright © Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de auteurs.

Colofon

ir. M. Korthorst drs. C.E.M. Calmes drs. S.B.W. Hammink

ir. M. Korthorst

ir. M. Korthorst

Monitorweg 29 1322 BK Almere Postbus 10044 1301 AA Almere Stad

(39)

Inhoud blz.

1 Inleiding... 4 1.1 Aanleiding... 4 1.2 Doel ... 4 2 Wettelijk kader ... 5 2.1 Flora- en faunawet ... 5 2.2 Natuurbeschermingswet 1998 ... 6 2.3 Ecologische hoofdstructuur (hierna EHS)... 6 3 Gebiedsbeschrijving ... 10 3.1 Situering plangebied... 10 4 Methode... 12 4.1 Bureaustudie natuurwaarden ... 12 4.2 Terreinbezoek... 12 5 Onderzoeksresultaten ... 13 5.1 Aanwezige natuurwaarden ... 13 5.2 Beschermde gebieden... 15 5.3 Conclusie Natuurwaarden... 16 6 Toetsing aan natuurwetgeving... 17 6.1 Effecten op Natura 2000-gebieden (de voortoets)... 17 6.2 Effecten op de EHS, mitigatie en compensatieopgave... 18 6.3 Effecten op beschermde soorten ... 20 7 Conclusies... 22 8 Literatuur... 24 Bijlage 1: Wettelijk Kader ... 25 Bijlage 2 : Instandhoudingsdoelen Waddenzee ... 28 Bijlage 3 : Instandhoudingsdoelen Duinen Terschelling... 31

(40)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van het dorp West-Terschelling worden maximaal 37 woningen en een studentencampus ontwikkeld. De voorgenomen ontwikkelingen passen niet in het vigerende bestemmingsplan, derhalve is een (partiële) herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

Voorafgaand aan een ruimtelijke inrichting in het landelijk of stedelijk gebied moet door middel van een natuurtoets worden vastgesteld of beschermde natuurwaarden in het geding zijn. Voor de planlocatie geldt dat de Flora‐ en faunawet (soortbescherming) en de Natuurbeschermingswet 1998, gezien de ligging nabij de Natura 2000‐gebieden 'Duinen Terschelling' en 'Waddenzee', relevant zijn. Gezien de ligging van de planlocatie in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een toetsing van de ontwikkeling aan de Spelregels EHS eveneens noodzakelijk.

Een verkennende natuurbeoordeling van Altenburg & Wymenga (2012) geeft een eerste indruk van de mogelijke effecten van de voorgenomen plannen op de natuurwaarden op het plangebied en een zevental andere potentiële planlocaties. Zoals is aangeven in het rapport, is voor het succesvol doorlopen van de ruimtelijke procedures nog een concretiseringslag noodzakelijk. Aangezien de contouren van de planlocatie nu grotendeels duidelijk zijn geworden kan er in deze natuurtoets concreet beschreven worden wat de effecten zijn op de aanwezige beschermde soorten. Een belangrijk aandachtspunt vormt de ligging van de locatie, aangezien deze in de EHS is gelegen en nabij de

genoemde Natura 2000-gebieden.

1.2 Doel

In het kader van de noodzakelijke bestemmingsplanwijziging zijn diverse gebiedsonderzoeken noodzakelijk waaronder dit onderzoek. Deze rapportage toetst de ontwikkeling van het terrein aan de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 middels een voortoets en aan de ruimtelijke beschermingskaders die van toepassing zijn op de EHS.

Het doel van de toetsing aan de Flora- en faunawet is het opsporen van strijdigheden van de

voorgenomen ontwikkeling met de Flora- en faunawet en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is

Doel van een voortoets aan de Natuurbeschermingswet is de toetsing van de voorgenomen

ontwikkeling aan de beschermingskaders van de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden en op 1 februari 2009 is herzien. Conform de Algemene Handreiking

Natuurbeschermingswet 1998 (LNV, oktober 2005) worden de effecten van de bouw van de woningen en de campus getoetst aan de natuurlijke kenmerken en kwalificerende waarden van het Natura 2000- gebied getoetst in een zogenaamde voortoets. De vraag die in een voortoets beantwoord dient te worden is als volgt;

"Bestaat er een kans dat de voorgenomen bouw en ingebruikname van de bouwwerken een significant negatief effect heeft op instandhoudingsdoelstellingen van de Natura-2000 gebieden Waddenzee en Duinen Terschelling"

(41)

2 Wettelijk kader

De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in soortbescherming en gebiedsbescherming.

2.1 Flora- en faunawet

De soortbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze geldt overal in Nederland. In het kader van de Flora- en faunawet is een groot aantal plant- en diersoorten beschermd. Om bij het opstellen van plannen, dan wel bij de uitvoering van de werkzaamheden, rekening te kunnen houden met de

aanwezige beschermde plant- en diersoorten is het noodzakelijk om te weten welke soorten in het gebied voorkomen. Indien als gevolg van werkzaamheden ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen beschermde soorten worden geschaad, is een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk.

Deze moet worden aangevraagd bij het ministerie van Economische zaken. Het is daarbij van belang om te weten tot welke beschermingscategorie de aanwezige soorten behoren.

De beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën:

algemene soorten (tabel 1-soorten); waarvoor geen ontheffingsplicht geldt wegens een complete vrijstelling;

overige soorten (tabel 2-soorten) waarvoor een vrijstelling geldt, indien wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor het onderhavige project is een dergelijke gedragscode

momenteel niet van toepassing, zodat ook voor deze soorten een ontheffingsplicht geldt. De voorwaarden waaronder voor deze soorten een ontheffing kan worden verkregen zijn minder streng dan voor de strikt beschermde soorten;

strikt beschermde soorten (tabel 3-soorten) waarvoor een ontheffingsplicht geldt voor werkzaamheden die leiden tot verstoring van deze soorten of vernietiging van het leefgebied.

Jaarrond beschermde verblijfplaatsen

Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Speciale bescherming genieten die vogelsoorten die het gehele jaar of jaarlijks dezelfde nestlocatie gebruiken.

Deze vaste verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd.

Slechts een beperkt aantal vogelsoorten (zie tabel 2-1) bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Overigens maken de meeste vogels elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd.

Tabel 2-1: Jaarrond beschermde vogelnesten (Ministerie van LNV, 2009)

Soortnaam Categorie

vaste nesten

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen

Steenuil 1 Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats

Gierzwaluw, Huismus, Roek 2 Nesten van koloniebroeders die elke broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar.

Grote gele kwikstaart, Kerkuil, Oehoe,

Ooievaar, Slechtvalk, 3 Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elke broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar

Boomvalk, Buizerd, Havik, Ransuil,

Sperwer, Wespendief, Zwarte wouw 4 Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen

(42)

Indien een ruimtelijke ontwikkeling negatieve effecten op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de

Vogelrichtlijn. Dit zijn:

 bescherming van flora en fauna (b);

 veiligheid van het luchtverkeer (c);

 volksgezondheid of openbare veiligheid (d).

2.2 Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming omvat Beschermde Natuurmonumenten aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en Speciale Beschermingszones (Natura 2000) aangewezen in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten een beschermd gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde Natura 2000-gebied.

 Het plangebied ligt op circa 200 meter afstand van het Natura 2000-gebied Waddenzee.

 Het plangebied ligt op circa 300 meter van het Natura 2000-gebied Duinen Terschelling.

De instandhoudingsdoelen conform de aanwijsbesluiten zijn opgenomen in bijlage 2 en 3. Gezien de ligging van het plangebied en de mogelijke externe effecten van de beoogde ontwikkeling wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 middels een voortoets.

Figuur 2-2: Ligging van het plangebied t.o.v. van de Natura 2000-gebieden 'Waddenzee' en Natura 2000 'Duinen Terschelling'.

2.3 Ecologische hoofdstructuur (hierna EHS)

De EHS is in 1990 geïntroduceerd als antwoord op de achteruitgang van de natuur en biodiversiteit in Nederland. De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. De EHS

(43)

kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. Hierbinnen kan de uitwisseling van soorten optimaal plaatsvinden en wordt de biodiversiteit verbeterd. De landelijke doelstellingen voor de EHS zijn verder uitgewerkt in de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (2000) en in de Nota Ruimte (2004). Het ruimtelijke beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS het ‘nee, tenzij’-regime.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2012) is

(nogmaals) vastgelegd dat binnen de EHS nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van niet zijn toegestaan tenzij er sprake is van een groot openbaar belang, en reële alternatieven ontbreken. Indien een voorgenomen ingreep de

‘nee, tenzij’-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd.

De bescherming van de EHS betekent derhalve dus niet dat woningbouw en nieuwe bedrijvigheid in de EHS altijd verboden is. Ontwikkelingen zijn onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Het Rijk en de provincies hebben hiervoor samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties, spelregels opgesteld. In het beleidskader Spelregels EHS (LNV, VROM, 2007) is de flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen in de EHS toe te staan uitgewerkt. Van belang zijnde instrumenten zijn het compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzing. Onderstaande stoomschema uit het beleidskader Spelregels EHS geeft aan hoe de verschillende instrumenten zich tot elkaar verhouden.

Figuur 2-3: Stroomschema toetsing van projecten aan de EHS beschermingsregime (LNV, VROM, 2007)

(44)

De provincie Fryslân heeft in het Streekplan 2007 en de Verordening ruimte 2011 de richtlijnen met betrekking tot compensatie provinciaal vastgelegd welke overeenkomen met het beleidskader Spelregels EHS. In de verordening is het volgende opgenomen over de EHS beleid van de provincie.

Verordening Romte Fryslân 2011

Op 15 juni 2011 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. De verordening stelt de regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening zijn eveneens de kernkwaliteiten en wezenlijke kenmerken van de EHS deelgebied Waddeneilanden uitgeschreven.

Significante effecten

Artikel 8.1.1, lid 2 staat in de EHS geen ontwikkelingen toe die significante negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. In de Nota Ruimte (par. 3.3.5.1) staan voorbeelden van ontwikkelingen die significante gevolgen kunnen hebben. Of een ontwikkeling in een concreet geval daadwerkelijk significante gevolgen heeft, is afhankelijk van de wezenlijke kenmerken en waarden per gebied en zal per geval moeten worden beoordeeld. Artikel 8.1.2 regelt de planologische

basisbescherming vóórdat gronden zijn aangekocht of als natuurgebied worden beheerd. Voortzetting van het bestaande gebruik (inclusief de bestemmingsregeling) is mogelijk. Onder onomkeerbare ontwikkelingen verstaat de provincie ingrepen die onomkeerbaar in de weg zullen staan aan realisering van de EHS. Voorbeelden hiervan zijn wegaanleg, een uitbreidingslocatie bij een kern, of vestiging van een agrarisch bedrijf.

Ontheffing

Op grond van artikel 8.1.3 kan de provincie ontheffing verlenen van artikel 8.1.1, lid 2 voor

ontwikkelingen van groot openbaar belang met significant negatieve effecten op de natuurwaarden van de EHS. Hierbij geldt het ‘nee tenzij’-principe uit het Streekplan en het rijksbeleid (Nota Ruimte, AMvB Ruimte). Het begrip ‘groot openbaar belang’ is in de Nota Ruimte niet nader gedefinieerd. De

interpretatie van dit begrip is afhankelijk van veranderingen in tijd en politieke en maatschappelijke opvattingen. Artikel 3.12, lid 3 van de AMvB Ruimte rekent tot groot openbaar belang in ieder geval de veiligheid, de drinkwatervoorziening, de plaatsing van windturbines of de plaatsing van installaties voor de winning, opslag of transport van aardgas. In algemene zin dient het te gaan om een algemeen c.q.

maatschappelijk belang - zoals werkgelegenheid, huisvesting, water- en kustveiligheid, civiele veiligheid, volksgezondheid, en essentiële voorzieningen voor het functioneren van de samenleving zoals energie- en vervoersvoorzieningen, en bijvoorbeeld niet een golfterrein - dat verder reikt dan de lokale situatie ter plaatse. Gedeputeerde Staten beoordelen of een ontwikkeling van groot openbaar belang is.

Ontheffing is alleen onder strikte voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden staan in artikel 8.1.3. Aller- eerst dient natuurschade door mitigerende maatregelen zoveel mogelijk te worden beperkt. Resterende natuurschade wordt gecompenseerd.

Natuurcompensatie

Paragraaf 2.9.3 van het Streekplan formuleert voor natuurcompensatie enkele uitgangspunten, die zijn verwerkt in artikel 8.1.3. Bij de toepassing van artikel 8.1.3 zullen wij rekening houden met de ‘Spelre- gels EHS, beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzing EHS’ van de ministeries LNV en VROM, de provincies en VNG van 10-9-2007. Hierin zijn de uitgangspunten voor natuurcompensatie uitgewerkt voor concrete situaties. In de plantoelichting moet een verantwoording worden opgenomen over de wijze van compensatie, inclusief de garanties voor realisatie; indien voor de compensatie een wijziging van het planologische regime nodig is (veelal een bestemmingswijziging), zal gelijktijdig met het besluit over de ontwikkeling deze wijziging verzekerd moeten zijn. Als grondslag voor de verantwoording in de plantoelichting dient een compensatieplan, waarvan de onderdelen in de Spelregels EHS staan.

Niet alleen de actuele natuurwaarden van een gebied zijn bij compensatie belangrijk, maar ook de be- oogde natuurdoelen. Dit betekent dat compensatie van hetzelfde natuurdoeltype met bijbehorend kwaliteitsniveau moet worden nagestreefd en dat rekening wordt gehouden met de betekenis van het gebied voor het EHS-kerngebied waarvan het gebied deel uitmaakt. Wanneer het niet mogelijk is om hetzelfde natuurdoeltype te realiseren als het natuurdoeltype dat verloren gaat, verdient het

(45)

aanbeveling om een natuurdoeltype te realiseren waarvan de beleidsdoelstelling relatief ambitieus is (groot verschil tussen aanwezig en beoogd areaal in Nederland) of in ieder geval niet minder ambitieus is. Verder valt het natuurdoeltype in principe binnen dezelfde hoofdgroep (van mate van natuurlijkheid).

Financiële compensatie

Financiële compensatie vindt plaats indien zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden redelijkerwijs onmogelijk is. Compensatie geschiedt in dat geval door storting van een financiële bijdrage in het Nationaal Groenfonds. Het rijk en de provincies beheren dit fonds. De bijdrage blijft gelabeld aan de betrokken ingreep. De hoogte van de financiële bijdrage wordt bepaald door de kosten van aanschaf van vervangende grond, de kosten van basisinrichting, en de kosten van ontwikkelingsbeheer.

Natuurbeheerplan 2013

Het Natuurbeheerplan 2013 beschrijft de subsidiemogelijkheden voor beheer en ontwikkeling van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in Fryslân. De begrenzing van gebieden in het Natuurbeheerplan heeft vooral betrekking op deze subsidiemogelijkheden. De subsidie-

mogelijkheden zijn nadrukkelijk gerelateerd aan de natuurdoelen die de provincie nastreeft. Het natuurbeheerplan is in die zin ook een belangrijk sturingsinstrument. Het plangebied is in de het natuurbeheerplan 2013 aangegeven als Duinbos.

Figuur 2-4: Natuurbeheerplankaart 2013 Provincie Fryslân.

(46)

3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Situering plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van West-Terschelling. Onderstaande luchtfoto van google-maps geeft een indruk van het plangebied. Het plangebied is in het aldaar aanwezige duinbos gelegen. Het duinbos bestaat uit soortenarm dennenbos. Het bos bestaat voornamelijk uit Oostenrijkse den met een leeftijd van circa 90 jaar en een hoogte van maximaal 20 meter. De struiklaag is alleen aanwezig langs de buitenranden van het bos zoals direct grenzend aan de West Aletalaan, Jan Cupidolaan en Burgemeester van Heusdenweg. Voor het overgrote deel bestaat het plangebied aaneengesloten monotoon

dennenbossen zonder onderbegroeiing. Onderstaande figuren geven een beeld van de huidige situatie en de beoogde locatie. De volgende pagina tonen een aantal foto's van het plangebied. Om de campus te bereiken worden een tweetal toegangswegen onderzocht.

Figuur 3-1: Huidige situatie, aaneengesloten duinbos.

Figuur 3-2: Plangebied bestaat uit een aantal woningen en het campusterrein (indicatieve schetsverkaveling).

(47)

Struweelzone langs de West Aletalaan en Jan Cupidolaan, inclusief gedumpt tuinafval.

Monotoon gesloten dennenbos met hier en daar een opening.

Sporen van uitgegraven dennenorchissen: Rechts de randzone langs de meer gevarieerde begroeide bosrand langs Burgemeester van Heusdenweg (november 2012).

(48)

4 Methode

Het onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten en ligging van de beschermde gebieden is opgebouwd uit twee onderdelen:

 een bureaustudie;

 een terreinbezoek.

4.1 Bureaustudie natuurwaarden

Belangrijkste informatiebron voor onderhavige toetsing is het rapport van Altenburg & Wymenga (Van der Hut & Van der Heijden, 2012) waarin de verschillende plangebieden voor de campus zijn getoetst aan de verschillende natuurwetten. Naast dit onderzoek is contact opgenomen met de heer Zumhker, ecoloog op het eiland, over het voorkomen van beschermde soorten op het plangebied. Op basis van deze bronnen en landelijke atlassen ontstaat een compleet beeld van de potentieel aanwezige natuurwaarden.

Het rapport van Van der Hut & Van der Heijden (2012) concludeert het volgende; op het plangebied zijn groeiplaatsen van beschermde Kleine keverorchis en Dennenorchis aanwezig. Drie beschermde

vleermuissoorten foerageren mogelijk langs de bosranden, de betekenis van het zelf is marginaal voor deze groep. Overig beschermde soort(groepen) komen niet op het plangebied voor.

4.2 Terreinbezoek

Op basis van deze verspreidingsgegevens van een soort, in combinatie met kennis van de terrein- geschiktheid voor deze soorten, is middels een terreinbezoek nagegaan of de beschermde soorten mogelijk ook in het plangebied of de omgeving kunnen voorkomen. Het plangebied is bezocht op 23 november 2012 door een deskundig ecoloog van Oranjewoud. Op basis van de bureaustudie en de aangetroffen biotopen is een beeld verkregen van het voorkomen van beschermde soorten. In paragraaf 5.1 volgt een beschrijving van de aanwezige beschermde soorten die kunnen worden verwacht.

(49)

5 Onderzoeksresultaten

5.1 Aanwezige natuurwaarden

Flora

Het duinbos grenzend aan West-Terschelling bestaat uit een soortenarm dennenbos. Het bestaat voornamelijk uit Oostenrijkse den met een leeftijd van circa 90 jaar en een hoogte van maximaal 20 meter. Het bos is soortenarm, een struiklaag is aanwezig in het westelijke deel direct grenzend aan de West Aletalaan en Jan Cupidolaan. Ook langs de Burgemeester van Heusdenweg is een meer

gevarieerde begroeiing aanwezig. Hier zijn Wilde lijsterbes, Amerikaanse vogelkers, Zomereik en Zachte berk aanwezig. De buitenrand van het bos, grenzend aan West-Terschelling, is soortenrijk door vestiging van plantensoorten uit omringende tuinen. De kruidlaag is slecht ontwikkeld; hier komen eikvaren, zandzegge, duinriet en gewoon struisgras voor. Verspreid komen Dennenorchis en Kleine keverorchis voor op open, mosrijke plekken, met name waar dennen zijn gekapt (A&W-rapport 2012). In het bos komen 2 beschermde orchideeën voor, beide zijn opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet.

In het westelijk deel direct grenzend aan West-Terschelling komen de orchideeën niet of nauwelijks voor aangezien hier een grasrijke onderlaag en kruidenlaag aanwezig is. Meer centraal in het bos komen op verschillende plekken orchideeënpopulaties voor. Deze soorten hebben zich in het bos gevestigd in de jaren negentig en hebben zich vervolgens uitgebreid als gevolg van afname van de struiklaag en ontwikkeling van de moslaag. Op onderstaande google-maps luchtfoto's zijn de groeiplaatsen van de Kleine keverorchis en de Dennenorchis aangegeven, per groeiplaats komen slechts enkele tot hooguit een tiental planten voor (Zuhmker, 2012).

 Kleine keverorchis is nog niet zo lang in Nederland. Naar verluidt is zaad meegekomen met het aanplanten van dennen waarmee men trachtte het verstuivende zand vast te leggen. Hierna vond spoedig spontane vestiging plaats toen deze dennenbossen ouder werden. In 1949 werden de eerste planten ontdekt in een naaldbos op Ameland. In de daaropvolgende jaren werden op alle Waddeneilanden populaties van Kleine keverorchis aangetroffen, met uitzondering van Texel. We kunnen dus met recht spreken van een naaldbosneofiet. Zo

noemen we plantensoorten die groeien in naaldbossen en zich na de splitsing van de “oude” en

“nieuwe wereld” in ons land hebben gevestigd. Een zeer jonge neofiet in dit geval. Naast Kleine keverorchis wordt ook de Denneorchis (Goodyera repens) tot onze naaldbosneofieten

gerekend. De Kleine keverorchis is relatief klein, slechts vijf tot vijftien centimeter hoog. Kleine keverorchis staat op plekken waar relatief oude dennen staan en een ondergroei van struiken ontbreekt. De strooisellaag kenmerkt zich door klauwtjesmossen, dennennaalden en enkele sprietjes Zandzegge (Carex arenaria). Op Terschelling komen naar verwachting meer dan een miljoen planten voor (pers. comm. Zuhmker, 2012)

 De dennenorchis komt voor in vochtige dennenbossen met een gesloten boomkroon. Vooral in dennenbossen met een slecht ontwikkelde struiklaag komt de soort voor. Vaak kenmerkt de vegetatie zich door een dikke moslaag. De kruidlaag bedekt weinig van de bodem en bestaat onder andere uit zandzegge, gewoon struikgras en eikvaren. Het type bos waarin de

dennenorchis voorkomt wordt wel aangeduid als mosbos. Zodra de kruidlaag zich verder ontwikkelt en er ook een struiklaag ontstaat zijn de omstandigheden voor de dennenorchis minder gunstig geworden, en verdwijnt de soort. Het dunnen van uniforme naaldbossen is ongunstig voor deze soort door het verdwijnen van het microklimaat en toename van zonlichtinval. Op Terschelling zijn dennenbossen aanwezig waar duizenden dennenorchissen bodembekkend voorkomen.

(50)

Figuur 5-1 en 5-2: Groeiplaatsen van de Kleine keverorchis (l) en Dennenorchis (r ) (P. Zumkehr, 2012) Grondgebonden zoogdieren

In het gehele bosgebied is maar een beperkt aantal algemene grondgebonden zoogdieren te

verwachten; mogelijk zijn de volgende soorten aanwezig; Egel, Konijn, Bosmuis, Bruine rat, Huismuis en Ree (Melis 2012). Al deze soorten zijn licht beschermd volgens de Flora- en faunawet (tabel 1-soort) en bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling. Strikt beschermde grondgebonden zoogdieren komen niet voor op het eiland.

Vleermuizen

In het dorp zijn een aantal verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis, Laatvlieg en Ruige

dwergvleermuis aanwezig (Zumkehr, 2011). Alle vleermuizen zijn opgenomen in tabel 3 van de Flora- en faunawet en daarmee strikt beschermd. Het uniforme dennenbos is nauwelijks geschikt als

foerageergebied voor vleermuizen gezien het beperkte aanbod van insecten. De soorten zijn met name foeragerend te verwachten langs de buitenranden van het bos. Verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen zijn niet aanwezig, oude hollen eiken of beuken zijn niet op het plangebied aanwezig.

Amfibieën

Op Terschelling komt naast een aantal algemeen beschermde soorten (tabel 1-soorten) de strikt beschermde rugstreeppad (tabel 3-soort) voor. Vanwege het ontbreken van watergangen of poelen op het plangebied is het plangebied als voortplantingsgebied voor amfibieën ongeschikt. Als landhabitat is het gebied naar verwachting ook van beperkt belang. Het bostype (naaldbos) en het ontbreken van een vochtige bladerrijke kruidenlaag maakt het ongeschikt voor amfibieën als landbiotoop. De rugstreeppad komt voor in zandige open gebieden zoals natte duinvalleien, het voorkomen op het plangebied kan uitgesloten worden.

Reptielen

Op Terschelling komen twee soorten reptielen voor, de Levendbarend hagedis en de Zandhagedis (Ravon.nl). Beide soorten leven bij voorkeur in duinvegetaties en structuurrijke vegetaties, het naaldbos is ongeschikt leefgebied. Beide soorten zullen er niet voorkomen.

Vogels

Het aanwezige bos is maar van weinig (broed)vogels een geschikt biotoop om te broeden of te foerageren. De aanwezig soorten zijn soorten die landelijk algemeen voorkomen. Tijdens de

broedvogelinventarisatie in 2006 soorten zijn soorten als Koolmees, Fitis, Zwartkop, Merel en Houtduif vastgesteld. Relevant voor de Flora- en faunawet is of er soorten met jaarrond beschermde nesten broeden op het plangebied. Jaarrond beschermde nestlocaties zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek dit komt overeen met de bevingen van de boswachter, die heeft aangegeven dat

roofvogelsoorten die wel elders in bossen op het eiland broeden (Sperwer, Buizerd, Ransuil, Havik) niet voorkomen in dit bosgebied (F. Zwart, Staatsbosbeheer).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor

Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het