• No results found

IDE KUNST. Een Algemeen Geïllustreerd en Artistiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "IDE KUNST. Een Algemeen Geïllustreerd en Artistiek"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

4e~ Jaargang Zaterdag 1 Juni 1912 No. 227

IDE KUNST

Een Algemeen Geïllustreerd en Artistiek Weekblad

Tooneel, Muziek, Beeldende Kunsten, Letteren, Bouwkunst, Kunstnijverheid, Tentoonstellingen, Mode, Sport, Enz.

A B O N N E M E N T V O O R N E D E R L A N D — Directeur-Hoofdredacteur: N H WOLF A D V E R T E N T I E N 3 0 C E N T P E R R E G E L P E R K W A R T A A L F R A N C O P E R P O S T f2.- , t t k „ , . „ , , , „ , . , ' c n i ^ c u m . c 'B i i k o n t r a k t Rondere voorwaarden -

. „ , ,„ „ Letterk. Redacteur: WENZEL FRANKEMOLLE Alleen-verteeenwoordieins • D Y ALTA'S AL- Bii vooruitbetaling. - Losse Nummers 15 Cent vcuegenwuuruiging. u.

u , „ . „ . GEMEEN BINNEN- EN BUITENLANDSCH

Voor het Buitenland wordt de prijs met 60 BUREAU VAN REDACTIE EN ADMINISTRATIE ADVERTENTIE-BUREAU A M S T E R D A M cent per 3 maanden verhoogd voor porto. VALERIUSSTRAAT 61 :-: AMSTERDAM R O T T E R D A M en D E N H A A G . -:-

M E D E W E R K E R S : CAREL J. A. BEGEER, FRANK VAN BERGEN, BERNARD CANTER, WALTER VAN DIEDENHOVEN, CORN. DOKKUM CORN. DOPPER, HENRY ENGELEN. E. ERFMANN, LEO GESTEL, PIET VAN DER HEM, J. RICHARD HEUCKEROTH, J. J. L. TEN KATE JR.

G. W. KNAP, PIET KOOMEN, W. C. VAN MEURS, THEO MOLKENBOER, FREDERIK VAN MONSJOU, P. CORNELIS DE MOOR, J. PETERSEN -: :-: J. LOUIS PISUISSE, JAC. RINSE, WILLEM ROYAARDS, J. H. SPEENHOFF, JOHANNA STEKETEE, PH. ZILCKEN :-: :-:

Het auteursrecht van den inhoud van dit hlad wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124)

De Vierjaarlijksche, Amsterdam 1912.

F R A N S B U F F A & Z O N E N

KUNSTHANDEL - KALVERSTRAAT - AMSTERDAM TENTOONSTELLING VAN SCHILDERIJEN EN AQUARELLEN VAN MODERNE M E E S T E R S

V.

In dit opstel geef ik eenige foto's van in voorafgaande artikelen besproken schilde- rijen. En voorts

vindt men aan het eind een op- gave van de ver- kochte werken.

Daaruit zal men zien dat de be- langstelling zich, behalve door een zeer druk bezoek, ook uit door den aankoop van veel buitenlandsche kunst (meestal door landgenoo- ten, waarvan vele

Amsterdamsche verzamelaars),ter- wijl ook verschei- dene Holland sche kunstwer- ken door collec- tionneurs werden aangekocht. Het

bedrag der aan- A . Mouraschko.

Drinft ^issltfyaler's

PtIsner=UrqucIl en 2tugusrmer=8rau.

koopen beloopt tot heden tot bij de honderdduizend gulden.

De zalen 10 tot en met 17, die wij nu zullen bezoeken, zijn de in de wandeling dus- genaamde „kabinetten". De enkele schilderijen die naar de vensters gekeerd hangen heb-

ben frontlicht (noordwestelijk), de overige zijlicht van links of van rechts. Bovenlicht is er niet, zoodat sommige, vooral de grootere wer- ken in frontlicht, op de verschil- lende uren van den dag niet even gemakkelijk zijn te zien. Ook heeft elk kabinet één of meer belang- rijke schilderijen, die „den naam van de zaal ophou- den"; minder be- langrijke zijn er omheen gehan- gen. Erwaren ook zóó veelinzendin- zondag. gen!... Vooral van

(2)

het buitenland zijn hier de minst belangrijke. De kom- missie van toelating schijnt tegenover het buitenland minder'streng te zijn geweest dan tegenover de Neder- landsche artiesten, — wat zijn vóór en zijn tegen heeft. Vóór: dat het gehalte der Nederlandsche inzen- dingen daardoor gemiddeld hooger staat (al zijn er ook teleurstellingen). Vóór ook: dat wij nu zóóveel buitenlandsche kunst zien, — en ons oordeel daarop kunnen baseeren, — als in ons land nog niet bijeen is geweest. Tegen heeft

het: dat „men" door tel- kens minderwaardige bui- tenlandsche kunstwerken te zien allicht onder den indruk kan komen dat het geheel niet zoo bizonder i s ; een indruk die ver- keerd zou wezen en

dien wij, door onze over- zichten zoo volledig moge- lijk te maken, dan ook zoo veel het kan willen tegen- gaan.

In de aan de Oriënta- listen grenzende

Z a a l X is een portret door den bekenden modernen Ber- lijnschen schilder prof.

Max S l e v o g t het „pièce de résistance". Zijn manier van schilderen doetdenken aan die van dien anderen Berlijnschen moderne:

M a x L i e b e r m a n n . Dat wil zeggen: het lijkt op- pervlakkig, maar inder- daad is het virtuoos en technisch verbazend knap gedaan, met veel sentiment en veel uitdrukking. Im- mers het is een brutaal stukje bravour, een fel-

rooden rok — 't is een portret van een „Jachtrijder"

— te zetten tegen een egaal witten achtergrond, waar- tegen het gebruinde gelaat sterk afsteekt. Maar zie eens hoe verbazend mooi het doet en let eens op de uitdrukking der stoffen ; — zie zoo'n blauw-wit satijnen lint! 't Is een knap stuk werk.

De jury bekroonde het met de gouden medalje.

Twee andere opmerkelijke schilderijen zijn die van den Deenschen schilder P e t e r H a n s e n (Kopen- hagen). Ze zijn beide in een nogal blauw gamma ge-

Emile Wautefs.

schilderd, maar voor no. 202, „Jong meisje bij den arbeid" vind ik dat geen bezwaar. Het is een lijsten- maakster. Héél knap is in de eerste plaats het begrip ruimte uitgedrukt en voorts is vooral het houten aanvoelen der witgeverfde lijsten, die het meisje maakt, verbazend goed weergegeven. Het vleesch van het ge- laat kon fijner, — en dit is met het heele schilderij no. 201, „Kindermeisje", het geval. Ook hierisvooral goed de ruimte uitgedrukt, èn zon.

De Hagenaar A . M.

L u ij t heeft in dit zaaltje een onduidelijk, donker schilderijtje: „Mannen met paarden". Men ziet er, be- halve dp mantipti mpt paarden", ook een kava- lerist en — ik meen — ook 'n kanon o p . . . Een ander landgenoot, W . F. A. I.

V a a r z o n M o r e l , zond een vlot en frisch geschil- derd Damesportret, deftig doend dat zwarte geheel met wat geel er in van een lapje zijde, — heel ar tistiek ook. Het daarnaast hangende damesportret door mej. N o r n a L a - b o u c h è r e (Londen) is veel slapper.

Te vermelden vallen nog: het groote schilderij

„Biddende derwischen"

van F a u s t o Z e n a r o (San Remo), waarin wel knap gedane koppen zitten en die ook in Zaal XII een vlot geschilderd, maar wat plaat-achtige, schilderij heeft hangen van eene ge- sluierde Turksche dame, die op de wandeling is met hare dienares („Hai- scna', cat. no. b<êb); en voorts het koude gezichtje door een Russischen schil- der : „November" van N i c . D o u b o v s k y (St. Pe- tersburg).

Een bronzen beeldje, „Steenstooter" van H u g o S i eg w a r t (München), is vrij oppervlakkig gedaan.

Z a a l X I

bevat nogal werk van Hollanders. Heel knap bij voor- beeld is een „Portret van John. Ruijs" door E.

G e r d e s geschilderd. De figuur is in een ongedwon-

De Gevangene.

(3)

gen, gemakkelijke houding geposeerd, er is ruimte in de kamer, en de kleuren staan goed tegen elkaar. Het portret spreekt. — Een ander goed portretje is dat van het blonde boerenmeisje „Rietje" door H . M. K r a b b é, beter dan menig werk van den laatsten tijd van dezen schilder. Een Damesportret door H . F. d e G r ijs; een donker stukje met Suze-Robertson-kleurtjes van mej.

M. de B o e r : een jongmensch, een boek lezend op een sofa, onder den titel „Vacantie"; en een chocolade- achtig quasi-gestyleerd landschapje, getiteld „Ploegen", door J. B i r n i e, behooren niet tot het beste der Hollandsche inzendingen.

Wel een heel up-to-date onderwerp schilderde A n- d r é D e v a m b e z (Parijs), de man van het kleurige volkstheater op Zondagmiddag in Zaal I, met „De eerste vliegproeven te Juvisy bij Parijs" (cat. no. 371). Ik

van witte gordijnen ! . . Slechts hier en daar is er een toontje groen over gestreken, dat met geel een denk- beeld geeft van lichtschijn, terwijl voorts de prisma- kleuren van het wit schijnen te divergeeren. Een por- tret dat „fijn" doet door al die witten tegen w i t . . .

Nog een ander Portret is een in de buitenlucht ge- schilderd heer, d o o r L e o p o l d v o n K a l c k r e u t h , een Duitscher, — een echt Duitsch portret o o k ! . . . zoet en droog, — waarboven van den Italiaan V i n- c e n z o de S t e fa n i een onzichtbaar donker figuur- stuk is gehangen. Ook in deze zaal heeft de Rus D o u b o v s k y een schilderij van een „Winter".

Om het groote schilderij van W a l t e r C r a n e . i s Z a a l X I I

belangrijk. De beroemde Engelsche teekenaar en boek-

herinner mij dat de Fransche staat vijf jaar geleden een schilderij aankocht van een automobielwedstrijd,

— het zou mij dus niets verwonderen als D e v a m b e z deze vliegtoestellen-geschiedenis eveneens aan het gouvernement voor het een of ander museum kwijt- raakte! In Zaal XIV is ook 'n Wielerwedstrijd.

Een te Parijs reeds gewaardeerd schilderij blijkt te zijn een Damesportret van mej. R. M. G u i 11 a u m e, dat zou genoemd kunnen worden „een simfonie in wit", omdat het nagenoeg geheel in wit geschilderd is: slanke jonge vrouw in witte japon, zittende op een witzijden divan, een witten hoed op het hoofd, witte handschoenen, witte schoentjes, tegen een witten fond

versierder komt hier als schilder uit; en als de meeste zijner schilderijen — ik herinner o.a. aan zijn be- roemd schilderij „Lente" — is ook dit werk eenigs- zins allegorisch. „De Veroveraars" (cat. no. 298) geeft in een galoppade een zevental hoofdfiguren te zien.

In het midden een schoone,slanke, blonde jonkvrouw op een prachtig getuigden schimmel, — vermoedelijk voorstellende: de Roem. Haar gaat, op een zwart paard, een zwaar geharnaste Heraut vooraf, de banier wapperend in den wind; en naast hem rijdt een jonge Ridder die de bazuin doet schallen. Aan den kant staat een sip uitziende Boer, met zeis en spade, die door de galoppade omver gereden wordt. En steeds

(4)

gaaf het verder en verder, over smeekende vrouwen en angstige figuren, overal dood brengend en verderf.

Want in het gevolg der Veroveraars gaat de Dood, en naast hem sluipt de Ziekte mede, het gelaat ver- borgen, het lichaam bedekt, als een geheimzinnige zwarte schaduw, en naast hen galoppeert de man met den Fakkel, die in 't voorbijgaan de huizen in brand steekt...

Zóó schilderde W a l t e r C r a n e symbolisch den Veroveraar, die niets en niemand ontziet, en wien roem en eer alles is. En hij deed het — in droge kleuren — maar in duidelijke, zinrijke figuren,...

gelijk het een teekenaar van den roem van dezen Engelschman paste.

Een ander belangrijk schilderij is „Kind met pape- gaai" van J. L. M. C o s -

s o n (Parijs). Op het eerste gezicht lijkt het wat bont, maar allengs went men er aan en leert men de kwaliteiten waardeeren. Het geeft een klein meisje in een lange gele jurk, dat een groen-roode papegaai (ara) op den arm heeft.

Vogel en japon zijn prachtig geschilderd, en ook het roode kleed dat op den vloer ligt in de kamer. Een kastje, bruin, en écht van stof- uitdrukking, geeft nog meer ruimte aan het geheel, en de sinaas- appelen en de vaas met bloemen die er op staan doen tegen dat bruin heel goed door

de sterke kleuren. Een aquarel hangt tegen den kamerwand, die in hoofdzaak wit gehouden is, — in 't kort: 't is een zeer mooi geheel, dat aangenaam aandoet. Eén jammer is er: 't kopje van het kindje is wat slap van kleur. Als dit wat steviger ware was het 'n meesterstuk,

Dezelfde C o s s o n heeft in zaal XV een Landschap hangen, dat veel minder is, ja dat zelfs iets onbe- holpens heeft.

Zoet maar mooi geschilderd is eene blonde „Pari- sienne" in zwarten mantel en met zwarten hoed van A n t o n i n M e r c i é (Parijs), en grappig om de ver- gissing is het landschap met „Koeien" van B e p p o C i a r d i (Venetië), waar een boer een koe aan den verkeerden (den linker-) kant zit te melken.

José Lopez Mesquita.

Onze oud-stadgenoot, mr. Van Loghem, vroeger se- kretaris van den Raad van Beheer der K. V. Het Nederl. Tooneel, heeft zich door de Münchensche schil- deres mej. G. B 1 a h y laten schilderen ; en zij deed het vlot en met expressie; en twee Hollanders hebben hier voorts opmerkenswaardig werk: H e n r i e t t e A s s c h e r , die den knussen rommel schilderde van een „Kleermakerszaal in het Oude Mannenhuis te Amsterdam" (cat. no. 6), met geestige typeering van de figuren, en C. M. G a r m s, die een Octobermorgen gaf, frisch van kleur, met aardige groentjes, maar met niet genoeg licht in het schilderij en met strepe- rige wolken.

Merkwaardig fijn is een klein statuetje van een In- dischen rhinoceros (cat. no. 832) door E d u a r d N a - v e l 1 i e r (Parijs), den- zelfde die in

Z a a l X I I I een dergelijk beeldje, zoo mogelijk nog fijner en precieuser van af- werking, heeft van een Olifant die een krokodil vertrapt. De woede van den kolos met zijn uit- staande ooren en zijn trompetterende tromp is waarlijk zeer bizon- der gegeven.

Dit zaaltje bevat tamelijk wat Holland- sche inzendingen en...

het minste van de drie S e r v i s c h e schilde- rijen die de tentoon- stelling bevat. Het is een portret van een Montenegrijnsch hoofd, in nationale kleeding, véélkleurig, en tot de tanden gewapend; een schilderij dat wij moeten nemen voor wat het is, omdat wij deze kunst niet kunnen mee- voelen. P e t a r P o c e k (Rome) is er de schilder van.

Hij heeft in zaal XIV een schilderij hangen dat ons méér interesseert, omdat het van een zeer eigenaardige techniek is (het doet denken aan het procédé der Italiaansche divisionisten wier werk in Zaal X X V hangt en dat wij in een volgend nummer zullen bespreken, en ook wel aan de futuristen, hoewel dezen weer verder gaan dan P o c e k ) ; maar op eenigen afstand doet het heel goed en ziet men er fijne tonen en zeer mooi de atmosfeer in. Dit schilderij (ik bedoel dat van Zaal XIV) heet „Rukwinden op den top van den Mont Albans". Het doek is eerst dik

Landlieden van Avila.

(5)

vol verf gesmeerd, de kleuren half naast elkaar ge- houden, half ineenloopend; en daarna zijn er met een lucifer of een ander fijn houtje geultjes in ge- trokken. Op die wijze heeft P o c e k de rukwinden kunnen uitbeelden, en het is hem warempel heel aardig gelukt.

De andere Serviër die op de tentoonstelling werk heeft is M i r k o R a c k i , die in München woont. Het hangt beneden, in een der teekeningenzalen, en geeft een onbegrijpelijke voorstelling van een scène met (of uit) „Francesca daRimini". Het is exorbitant van kleur!

Om nu weer naar Zaal XIII terug te keeren, en wel naar de Hollanders, — wij hebben hier werk te boeken van mevr. H . R e u c h l i n - L u c a r d i e : een oud vrouwtje met een verdienstelijk geschilderden kop (deze

Als figuurstuk is ook het schilderij van mej. B et s y R e p e 1 i u s te noemen. Twee dames zitten aan tafel voor het raam met manden appelen voor zich. De eene raadpleegt de andere, wat ermee te doen. (Het schilderij is getiteld: „De Vraag".) Manden, vruchten, de houten voorwerpen, zijn goed van stof-uitdrukking en het schilderij is logisch van lichtverdeeling. Goed is het „buiten" uitgedrukt van het tuintje dat men door het openstaande venster ziet.

Er is voorts een Landschap van E d z a r d K o n i n g en een Portret door mevr. V a n M e t e r e n B r o u w e r (eene schilderes die te Batavia woont; of de kunst in Indië ook vorderingen maakt!) — en ook hangt er een enkel schilderij van een buitenlander dat be- merkenswaard i s : een zonnig, blond, maar van kleur

Nikolas Bogdanoff Belsky. Russische dorps-trouwpartij.

uitgesneden, zou een goed kompleet schilderijtje geven;

een klein, fijn-grijs schilderijtje van „Scheveningen"

door L a u r e n t V e r w e y ; een door A . S m e e r d i j k meer behandeld onderwerp: „Schippersvrouw", dat in de afsnijding hier nogal fragmentarisch, maar niet- temin mooi van kleur is; een eenigszins als stilleven behandeld, degelijk geschilderd werk van B e n j a m i n P r i n s : „Het koperen bord": een verzamelaar van antikiteiten, die te midden van zijn oude potjes en pulletjes, met alle ernst die in hem is, de gladgeschoren lippen stijf op elkaar genepen, zijn pas-verkregen ko- peren bord zit te bekijken. De verschillende voorwerpen zijn uitmuntend van stof-uitdrukking; typisch en ka- raktervol is de kop van den ouden man.

wat slap schilderij met „Vee" van prof. J. P. J u n g - h a n n s (Düsseldorf); een zonnig, maar wat rammelend

„Gezicht op Leer in Oost-Friesland", door prof.

H e i n r i c h H e r m a n n s (Obercassel); een kleurig Fransch landschap van R e n é B e r t i (Parijs); en het knap ruimte uitdrukkend, stemmig-kleurig interieur van een Volkstheater te Barcelona door den daar wonenden R i c a r d o U r g e l l C a r r e r a s .

Bij den aanvang mijner opstellenreeks besprak ik eenige werken uit

de v e s t i b u l e .

Er blijven mij hier nog enkele werken ter bespreking, en wel vooral het uit ethnografisch oogpunt, maar

(6)

toch ook wel om de schildering, merkwaardige schilderij van den Rus N . B o g d a n o f f B e l s k y (St. Petersburg), dat eene voorstelling geeft van eene Russische dorps-trouwpartij. Twee boeren bruids- paren staan in de kapel, met brandende kaarsen in de hand, voor het altaar, terwijl een geestelijke de gebeden zegt. De verwanten staan er om heen. Zeer eigenaardig en wel heel knap is de gouden lichtschijn op de gezichten uitgebeeld, terwijl de omgeving in een blauwigen daglichttoon is gehouden. Vooral van links gezien doet dit schilderij heel goed.

Men moet ook eens op de schildering van de ge- zichten letten, die veel overeenkomst heeft met de schildering "der-gezich-

ten van de drie vrouwen op -„Zondag", het werk van den Rus A l e x a n - d r e M o u r a s c h k o dat in zaal XVIII hangt en waarvan op de vóór- pagina van dit nummer een reproductie staat.

Het is dezelfde tech- niek. (De schilder M o u - r a s c h k o woont in Kieff; is deze techniek dus misschien eigen aan een bepaalde groep van Russische schil- ders? . . . Ik zag ze ner- gens elders.) Het schil- derij is zeer kleurig.

Een ander merkwaar- dig schilderij is „De aanval van de helden van Marathon" door den Franschman P. A. R o- c h e g r o s s e , dat naast de Vrienden van L o p e z M e s q u i t a hangt. Wat

'n beweging zit daar Ludovico zambeietti.

i n ! En wat is het knap van teekening!

Het schilderij „Kantwerksters in Burano" van P i e- r e t t o B i a n c o (Venetië) is niet slecht!

In den doorgang naar Z a a l X I V

staat een heel vreemd beeldhouwwerk. Het is van den Deenschen beeldhouwer N i e l s H a n s en J a c o b s e n (Kopenhagen) en is getiteld : „De Vrijheid van onzen Tijd". Een vreeselijk vervallen, voorover gebogen, ver- ouderde mannelijke naaktfiguur, wiens lichaam op alle plaatsen is ingedeukt en gewond; die nauwelijks meer gaan kan en zich dan ook overal aan vasthoudt om

niet te vallen ! . . . Die arme „Vrijheid van onzen Tijd" ! Om er meelijden mee te hebben ! . . . en er vies van te worden!

Anatomisch héél knap, is dit beeld ook verbazend krachtig van symboliek.

Zaal XIV bevat niet veel belangrijks. Een van den bekenden Fliegende-Blatter-teekenaar prof. A d . Ober- lander afkomstig schilderij „De Fee" zegt mij niet veel:

er loopt een bedelaar in 't bosch en van tusschen de boomen uit verschijnt een fee, die een geldzakje in haar hand houdt waarop 1000 staat. Erg goedkoop van symbo- liek ! De reeds genoemde „Wielerwedstrijd" van M a x B e c k m a n n (Berlijn) is zeer grof geschilderd. Een

„Grachtje in Delft" van den Berlijner K a r l W a l s e r doet verba- zend popperig. Het schilderij van den Ser- viër P o c e k besprak ik reeds. Dat van P. E.

C o r n i 11 i e r, schilder van een weinig betee- kenende Naaktfiguur in een andere zaal, is tamelijk onbegrijpelijk.

„De Dood slaapt i n "

heet het: men ziet in de verte allerlei naakt- figuurtjes malkaar dood slaan, en alle huizen en boomen staan in brand, en onder de zware rookwolken slaapt rustig de Dood op een grillig uitstekend stuk rots . . . Symboliek natuurlijk; maar wat wordt er mee bedoeld?

A b e l T r u c h e t t e n slotte toont zich een knap teekenaar in zijn wat droog en, door de al te realistische schildering, van kleur wat rammelend, schilderij „Muziek".

Zaal XV

brengt ons de dekoratief aandoende, maar niettemin sterk plastisch, op absorbeerend doek geschilderde, aan het werk van Ferdinand Hodler herinnerende figuur- stukken van E r n e s t B i é l e r , een Zwitser die te Parijs woont. Het zijn een „Vrouw met geitje" en een man die „De sleutels van den kelder" heeft, — zéér knap van teekening en sterk van expressie, en door de eigenaardige techniek als aangewezen om in een hall te worden „ingebouwd."

De drie Gratiën.

(7)

K l e u r i g en z o n n i g is „ G i t a n a " van A . C a r r e r a (Parijs) en v e r b a z e n d sterk v a n k l e u r zijn de prachtig roode anjers tegen lichtgroenen fond v a n G i n e s C a p d e v i 11 e (Barcelona). A l s tegenstelling v a n deze Spanjaarden n o e m ik het „ O u d e r l i j k h u i s " v a n den Z w e e d O t t o H e s s e l b o r n (Seffle), dat i n s o m b e r g r a u w g a m m a g e s c h i l d e r d i s .

O n z e te M ü n c h e n gevestigde landgenoot J . W . v a n d e r H e i d e heeft er een k l e i n schilderijtje v a n „Mor- g e n z o n " in zijn v a n zijn Sint-Lucas-tentoonstellings- w e r k bekend palet; de etser M a r t i n u s K r a m e r z o n d een fijn-tonig W i n t e r t j e (cat. no. 15) en de te Parijs gevestigde N e d e r l a n d e r J h r . J o a n B e r g z o n d een schilderij met een van zijn bekende Z e e u w s c h e o n d e r w e r p e n , n u : „ H e t eerste k l e i n k i n d " (cat. no. 13).

jonge dame, — véél k l e u r , en véél licht, m a a r hier en daar w a t te z w a r t i n de s c h a d u w e n . Zeer sterk v a n licht is ook het — aan het w e r k v a n o n z e n V a n B l a a d e r e n herinnerende — schilderij

„ H a r m o n i c a - s p e l e r " v a n den Z w i t s e r M a x B u r i ( B r i ë n z ) , en m o o i frisch v a n k l e u r , é c h t buiten, is

„ E e n feestdag" v a n A l o i s H a n i s c h ( W e e n e n ) : de Oostenrijksche vlag, tintelend-geel i n z o n , die op een n a t i o n a l e n feestdag is v a n het b a l k o n gehangen. M e n ziet niet anders d a n de vlag, wat b l a u w e lucht, het b a l k o n en w a t frisch groen en z o n n i g e daken. V e r - bazend geestig v a n k o m p o s i t i e ! Z o n en k l e u r geeft ook „In den t u i n " v a n K . v o n K a r d o r f f (Berlijn) en véél licht straalt v a n „ S n e e u w " v a n W . D e g o u - v é d e N u n c q u e s (Brussel), 't Is of er een maan-

Grosvenor Thomas. Buiten mededinging. Lid der Jury. Landschap.

T e n o e m e n , ten slotte, het z o n d e r atmosfeer geschil- derde V o l e n d a m s c h e sujet: „ D e b l a u w e b r u g " , v a n den F r a n s c h m a n E d u a r d D o l l e r s c h e l l j e n het v a n k l e u r (rood-groen-blauw) brutale Portret door H é 1 è n e D u f a u (Parijs).

Z a a l X V I

bevat eenige b e l a n g w e k k e n d e w e r k e n . E e n fraai v a n k l e u r , en, w a a r deze bereikt is dan u i t m u n t e n d v a n stof- u i t d r u k k i n g , groep v a n opgezette vogels, getiteld : „Bij- eenkomst", een soort v a n „ v e r g a d e r i n g " met den u i l als voorzitter, door mej. J . S u r i e. E e n sterk v a n k l e u r ge- houden avondlicht-schilderij v a n P . v a n W i j n g a e r d t , een „ T r i o " v a n twee musiceerende heeren en een

licht v a n afstraalt! E n het naakt-figuurstuk „ J o n g meisje" v a n C h a r l e s G u é r i n (Parijs) is uitstekend v a n plastiek en mooi v a n k l e u r ; het vleesch is goed uitgedrukt, en het gelaat is v o l karakter.

D e paar beeldjes die hier staan besprak ik reeds.

Z o o ook die i n

Z a a 1 X V 11.

Geleek Z a a l X V I reeds een zaaltje dat v o o r a l aan de l u m i n i s t e n is gewijd, de beide nu k o m e n d e z a l e n bevatten nagenoeg uitsluitend l u m i n i s t i s c h e w e r k e n . V a n Z a a l X V I I is het D a m e s p o r t r e t v a n J a n S l u i j t e r s w e l het meest sterke, het meest karakter- volle en het meest representatieve; i n Z a a l XVIII

(8)

zijn er méér dan een die als representatief zijn te beschouwen: van Emile Claus, van C. J. Maks, van Odilon Redon, van Innocenti, en andere.

Het Damesportret van J a n S 1 u ij t e r s geeft een dame in groene blouse tegen sterk-rooden achtergrond.

Een donkerblauwe hoed, met groen, doet fluweelig tegen het rood. Het gelaat is sterk expressief en als kleurgeheel is het zeer overwogen; de witte stoel doet zeer goed en werkt als 't ware verzachtend op de zeer sterke kleuren, houdt ze om zoo te zeggen bijeen. Er ligt ziel in dit schilderij!

Naast S 1 u ij t e r s hangt een, in verfijnd primi- tieven trant geschilderd naaktfiguren-stuk van de Zwitsersche schilderes A 1 i c e B a 11 y (Parijs), drie dansende figuren: „Rondedansen en liedjes" — men zou zeggen : a la Jacques Dalcroze! Haar landgenoot C u n o A m i e t gaf een zonnig tuinstuk; een derde Zwitser, G i o G i a c o m e t t i , zond een wat grof geschilderd, maar wel zonnig figuurstuk: drie kin- deren in zon: „Gulden leeftijd" (cat. no. 688), en M a x B u r i een levensgroot figuurstuk: mannen en vrouwen om een tafel: „Dorpspraatjes", waarvan het typige is dat de menschen niet spreken (er zit geen actie in).

Van Nederlanders hangt hier: een aan Van Daalen's techniek herinnerd, wazig werk van A r t h u r F e u d e l (Katwijk), een „Maneschijn te Katwijk";

een erg blauwe „Winter" van D. S m o r e n b e r g, wél fijn van toon; een zeer goed stilleven van allerlei feestgerei (confetti, serpentines, leege flesschen enz), door D. H. W . F i 1 a r s k i (cat no. 44); en een wat stijf, maar korrekt geteekend Kinderportret door mej.

W. C. D r u p s t e e n ; een fijn-atmosferig „Slootje"

van H . V o l m a r ; en een, waarschijnlijk als prijs- raadsel bedoeld, metaphysisch schilderij „Nirwana"

van H. de B r u i n .

Als verwant aan, maar om het kleurgamma wel als tegenstelling te noemen van het winterlandschap van D. Smorenberg, — immers het blauw-frissche tegen het grijs-gedekte, — vermeld ik het van toon zeer fijne en van stemming-weergave zeer gevoelige winterland- schap van den Duitscher P a u l P a e s c h k e (Char- lottenburg): „Rummelplatz te Berlijn", een soort van boerenkermis. En als een heel curieus ding is te re- leveeren: het „Gesprek" van een spiernaakte „blanke"

vrouw met een aangekleede negerin (de „blanke"

vrouw is matgrijs geschilderd!) door F é 1 i x D e s - c 1 a b i s s a x (een Franschman die te München woont).

Nog een paar andere, minder interessante luminis- tische schilderijen hangen hier; maar ik meen met de bovenstaande verhandeling over Zaal XVII te kunnen volstaan.

N . H . Wolf.

Verkocht op de Vierjaarlijksche.

Volgens ons door het Bureau der Internationale Tentoonstelling van Hedendaagsche Kunst in het Ste- delijk Museum te Amsterdam verstrekte gegevens werden tot heden de volgende kunstwerken verkocht:

No. 9, N . Bastert, Leerdam; schilderij.

20, P. Bodifee, Voorjaar; id.

50, A . M. Gorter, Winterdag; id.

51, Rob. Graafland, Lezend meisje; id.

59. M. Heyl, Avondstond; id.

72, A . L. Koster, Tulpen en lentegroen; id.

73, „ Wegvoeren der afgesneden tulpen; id.

97, Xeno Münninckhoff, De Veluwezoom; id.

111, H . Reuchlin-Lucardïe, Oudje; id.

114, M. Robert-Jansen, Kinderen in het duin; id.

115, „ Studiekop; id.

138, H . Volmar, Slootje; id.

149, J. H. Wijsmuller, Avond te Noordwijk; id.

181, A. Rassenfosse, De Ochtend; id.

182, „ , Het Toilet; id.

213, Hans Borchardt, Schemering; id.

307, Castle Keith, het Zigeunerkamp; id.

320, Glyn Philpot, De Circusjongen; id.

330, Grosvenor Thomas, Landschap; id.

343, E. A. Boeswillwald, De beek ontspringt; id.

344, M . Bompard, Perzisch aardewerk; id.

367, V. Demont-Breton, Zee en landrot; id.

417, Claude Monet, De Schelde; id.

426, Ch. Pellegrin, De oude haven te Marseille; id.

436, P.A.Renoir,De herbergvanMoeder Antonie; id.

499, Prof. R. Nadler, De Vijver; id.

592, L. Zambeletti, De drie Gratiën; id.

655, J. M Rodriguez Acosta, Gitano's; id.

838, Aug. Rodin, Buste van G. Mahler; brons.

839, Paul Roussel, De Kleintjes; marmer.

860, SaverioGatta, Het hoogtepunt des levens; brons.

887, E. Perincioli, Het eerste geluid; brons.

915, B. Matsumura, Meisje met duiven; aquarel.

961, Leon Huygens, Tegen den avond; ets.

1053, Prof. E. Orlik, G. Mahler; ets.

1087, Zeising, Altmarkt te Dresden; ets.

1109, J Pennell, Heil Amerika; ets;(tweemaal).

1144, Edgar Chahine, Koorddanseres; ets.

1174, A. Lepère, Nes te Amsterdam; ets.

1176, „ , De kleine plas; id.

1186, R. Lorrain, De Golf; ets.

1361, M. Bauer, Jerusalem; ets.

1362, J. v. d. Bilt, Oud hoekje te Brugge; ets.

1364, B.A. Bongers, Achterburgwal te Amsterdam; ets.

1387, H. Hendriks, Prins Hendrikkade te Amster- dam; ets.

1467, D. Schafer, Stadsgezicht; aquarel.

1518, P. Mathiopoulis, Jong Meisje; aquarel.

(9)

Emiel Hullebroeck.

Bij nevenstaand portret van den zoo zeer in alle muzikale kringen van Noord- en Zuid-Nederland ge- liefden komponist-zanger is eigenlijk elk bijschrift overbodig.

Voor elkeen, die Hollandsch zingt en warm voelt voor 't Hollandsche (Vlaamsche) lied, is E m i e l H u l l e b r o e c k sinds lang een „goede kennis".

Men moet hem zelf gehoord hebben, zijn liederen voordragend, op de hem eigen, leuke, maar steeds hoog-artistieke wijze, om het groote succes te kunnen begrijpen, hetwelk dezen in België

en Holland zoo populairen zanger op een rondreis door Italië te beurt is gevallen en van welke tournée hij nu onlangs is terug- gekeerd.

Twaalf bundels, elk inhoudende zes liederen, zijn in druk ver- schenen, en van deze 12 liederen zijn er zeker een veertigtal spoedig populair geworden.

„Moederke alleen"; „Marleentje";

„Slape zacht"; ,,'t Kindeke slaapt"

„De Bietebauw"; „Grietje"; „De Ooievaar"; „Voor 't Kantkussen";

„Hij die geen liedje zingen kan";

„Tineken van Heule"; „Op Kerst- dag", zingt thans iedereen.

De Nieuwe Muziekhandel", aan den Heiligenwegte Amsterdam,heeft het hoofddepöt dezer uitgaven voor Nederland en koloniën en bereidt een optreden van den kom- ponist voor, tegen den aanvang van het nieuwe seizoen, in de kleine zaal van het Concertge- bouw. Vergissen wij ons niet dan zal die kleine zaal alsdan te

klein blijken om het aantal belangstellenden in dit op treden te bevatten.

nog niet in de gelegenheid waren een concert bij te wonen; en de derde staat onder aanvoering van Sam Swaap. De tweede viool is bezet door H. Beek, de alt door Dirk Gootjes, de violoncel door J. Lingemans.

Reeds hedenavond, op het Kunstenaarsfeest in het Concertgebouw, doet het nieuwe strijkkwartet zijn intrede in de openbaarheid. Wij zullen dus wel gele- genheid hebben er onze lezers nader over in te lichten.

Liederen van Groot-Nederland.

Een Nieuw Strijkkwartet.

Uit leden van het Concertgebouw-orkest heeft zich een nieuw Strijkkwartet gevormd. Dit is de derde kamermuziekvereeniging die uit ons prachtige Amster- damsen orkest ontstaat. De eerste was het Concert- gebouw-Sextet, waarover wij meermalen schreven; de tweede was het Strijkkwartet onder aanvoering van Herman Leijdensdorff, waarvan wij tot ons leedwezen

De Vereeniging „Het Nederlandsche Lied" heeft aan haar leden weer twee bundels liederen van Groot-

Nederland, verzameld door F. R.

Coers Frzn., gezonden en wel uit den NederlandschenGedenckclanck van Adrianus Valerius(1626), derde reeks, de een bestaande uit: Geluc- kig is het Land. — Hoe groot, o, Heer.— Bitter droeve klachten.—

Syt nu verblyt. — Al uwe boos aanslagen. — Men brand, men blaeckt. — Hoe loopet volc dus oneenig. — Laet sang en spel. — O, Heer, wat hebben wij nu hier al ongeval.

Elk lied heeft een aanteekening welke o.a. de gebeurtenis meldt waardoor het lied is ontstaan.

De andere bundel bevat: Com nu met sang. — De vogel wert gelockt, gefluyt. — Geen dingen syn so geringe geschapen. — 't Ge- ween, 't gehuyl, 't gekryt. — Die vast'lyck op den Heer. — Heere!

keere van ons af. — Wie dat sich selfs verheft. — Maximiljanus de Bossu. — Hoort allegaer. — Al- machtig God.

Ook deze liederen hebben een aanteekening, welke de gebeurtenis meldt waardoor het lied ontstond.

Onder den titel: Liederen van Groot-Nederland, verzameld door F. R. Coers Frzn., zal de Vereeniging

„Het Nederlandsche Lied" elke twee maanden twaalf bladzijden Nederlandsche liederen, zorgvuldig voor piano bewerkt, kosteloos haren leden zenden, indien hare middelen dit vergunnen, d. i. indien het aantal harer leden voldoende is. Zelfs is het streven van de Vereeniging, naar men weet, jaarlijks haren leden nog meer Nederlandsche liederen kosteloos aan te bieden.

Men doet goed, met de Vereeniging door zijn lid- maatschap te steunen!

(10)

Cyrano de Bergerac

met Le Bargy als Cyrano.

Amsterdam, Stadsschouwburg, 28 Mei 1912.

Cyrano de Bergerac M . Le Bargy.

Roxane Mad. Andrée Méry.

De Guiche M . Henri Beaulieu.

Ghristian de Neuvillette » Damorès.

Ragueneau » Lebrey.

Lebret » André.

Carbon de Castel-Jaloux » Veyrac.

De Valvert » Mernet.

Lignières » Provost.

La Duègne Mad. Jalabert.

Lise » Gravil.

Het was waarlijk een verademing, tusschen al de poespas die men een seizoen lang in de schouwburgen van Amsterdam zooal te slikken krijgt, één avond de heerlijke verzen aan te hooren van Edmond Rostand's meesterwerk: Cyrano de Bergerac, comédie héroïque en cinq actes. Want al heeft men Rostand's poème tien, twaalf maal gehoord, — het heeft nog aantrek- kelijkheid genoeg om er de schoonheden weer van te genieten. En curieuse bizonderheid: de geroutineerde tooneel-criticus kent Rostand's werk om zoo te zeggen uit het hoofd; elk tooneel dat komt, eiken versregel bijna is hem bekend. Maar bij elke nieuwe opvoering ontdekt hij nieuwe schoonheden, hetzij in de taal, in den onovertreffelijken humor of in de ensceneering.

Wat deed bij voorbeeld dat tooneeltje aardig van kleur in het laatst van het vierde bedrijf: al die typige Gas- cogners in hun schilderachtige kleedij, op den uitkijk voor den Spaanschen vijand. En hoe poëtisch deed aan het slot dat voorbijtrekken der kloostermaagden, onder het langzaam neerdalen van het maanlicht.

Dat was heel mooi.

Maar bovenal was het toch de taal die ons tot luis- teren dwong, — de prachtige, schilderachtige taal van den Gascogner, in wien Rostand den poëet laat spreken.

O, zeker: Constant Coquelin heeft ze onvergetelijk en onovertrefbaar schoon reeds vroeger tot ons gesproken.

Zijn heerlijke, muziekvolle stem, die tot in fluister- tonen nog vol schoonheid was, zullen wij nooit, nóóit vergeten. Zijn schitterende creatie van den Gascogner kadet staat ons nog levendig voor den geest! Hóe dikwijls hebben wij hem in die prachtrol, die zijn roem was, toegejuicht, hier en elders!

Ook een latere vertolker van de Cyrano-figuur — was het niet Baret? — speelde de rol heel verdien- stelijk. En dan mag ik in geenen deele vergeten de waarlijk fantazievolle creatie van onzen eigen Cyrano- speler, wijlen Frits Bouwmeester, die de rol eens voor zijn benefiet koos en er heel, héél veel plezier van heeft gehad.

Coquelin en Frits Bouwmeester, twee groote kun- stenaars!... Ze behooren niet meer tot deze wereld ...

Doch wie ze ook bracht, met eigen fantazie, met eigen creatie-vermogen, — het was, en het was ook nu weer, — vooral de taal, het waren de verzen, de prachtige, geestige, heerlijke verzen, die ons verrukten, ons deden genieten.

L e B a r g y , voor het eerst ten onzent optredend als de door ons allen gekende, fameuze, Cyrano, heeft de verzen, de géést van de verzen vooral, wél tot ons doen komen. Hij heeft zich de figuur iets jon- ger gedacht dan Coquelin ze ons voorstelde; en zijn liefde voor Roxane wordt ons daardoor natuurlijker.

Hij was ouder dan Christian, maar minder dan de vaderlijke vriend dien Coquelin ervan maakte. Ook in het laatste bedrijf, veertien jaren na den dood van Christian, was hij dan ook jonger dan de Cyrano in het laatste bedrijf van Coquelin. Zijn stem heeft echter niet die prachtige zoet-muzikale klank en die sonori- teit die Coquelin's stem had. In het begin leek hij zelfs wat droog, wat stug, en we vreesden dat het niet mooi zou worden. Maar de duel-scène bracht ons er in, en allengs werd het schooner. In het tooneel met Christian, als deze hem tart om zijn neus, on- wetend van de belofte die Roxane aan Cyrano heeft ontlokt, bracht hij de spanning die ook Coquelin bij zijn hoorders wist te wekken. En de ballade bij het balkon, waar hij Christian te hulp komt, was uit- muntend. Toch ging hij — mèt het stuk — steeds hooger: het vierde bedrijf bracht hem een ovatie na de scène met de Gascogners (voor Roxane en De Guiche), en het laatste bedrijf bracht de schitterend gespeelde sterf-scène, na de gevoelvolle lektuur van zijn brief. Het publiek toonde zich dan ook zeer tevreden en huldigde L e B a r g y door een herhaal- delijk terugroepen.

Mad. A n d r é e M é r y , evenals L e B a r g y van een vroeger optreden hier bekend, kon ons C o r a L a p a r c e r i e in de rol van Roxane niet doen ver- geten. Maar haar spel vooral in het vierde en vijfde bedrijf was van dien aard, dat wij ons haar geestige en poëzievolle creatie gaarne zullen blijven herinneren. Het précieuse-kostuum van het vierde bedrijf — de breed bevederde hoed op de blonde krullen, en een donker parelgrijs fluweelen kleed — stond haar bizonder goed.

H e n r i B e a u l i e u voor De Guiche was wat klein;

D a m o r è s als Christian voldeed aan de beschrijving:

mooie jonge edelman, — maar ondankbaar dat die rol is! In het samenspel met L e B a r g y (einde vierde bedrijf, als de twee minnaars hun onbaatzuchtigheid toonen) was heel goed.

De opvoering van „Cyrano" was als geheel, voorts, zéér bevredigend. De artiesten van de Porte-Saint- Martin waren ieder voor zich voldoende of meer dan voldoende.

N. H . W .

(11)

Daniël.

Schets door J. van Dijk

(Vervolg van pag. 527 en slot).

Zijn avontuurlijke geest van achttienjarigen jongen deed hem de naaste toekomst als een reeks wonder- lijke voorvallen droomen. Hij zou zich als matroos aanmelden op een der schepen, dat op 't punt stond een verre reis te ondernemen; of zou ie loopen naar Rotterdam of Vlissingen en daar iets zoeken te ver- dienen om dan te trachten van daar uit naar Amerika te komen ?

Hij kon zich anders ook voor den militairen dienst aanmelden en als koloniaal naar Indië gaan. Of neen, dat moest ie eigenlijk niet doen, hij moest vrij blijven, zoodat hij gaan kon, waarheen hij maar wilde. Als zich vandaag of morgen de gelegenheid voordoet, dat ie zijn teekenkunst weer kon gaan uitoefenen, moest hij niet, door wat ook, gebonden zijn . . . Wat zouden ze thuis wel zeggen, nu hij niet meer terug zou komen?

Zouden ze angstig zijn, nu hij bij 't avondmaal niet verschenen was, en eenige uren later zich nog niet had vertoond? Zouden ze ongerust zijn? Nu, het was hem ook onverschillig. Hadden ze d'r iets in gezien z'n teekeningen te vernielen ? Wat er nu van kwam, hadden ze zich zeiven te verwijten. Hoe meer verdriet hij ze deed, hoe beter Dat was zijn wraak voor de gehavende portefeuille Zouden er nog veel heel gebleven zijn? 'n Vijftig had ze minstens stuk ge- scheurd . . . . z'n mooie teekeningen . . . .

En weer bruiste de drift in hem op en balde hij van woede de vuisten, bij 't denken aan de aan flarden gescheurde papieren. Z'n mooie etsen, die hij met zoo- veel moeite bijeengebracht had, telkens uitzuinigend op zijn klein weekgeld, tot hij genoeg gespaard had om een mooie gravure te kunnen koopen. En nu waren ze stuk Natuurlijk had zijn oom 't met z'n moeder overlegd Wat heerlijk, dat ie 'm goed de waarheid had gezegd, voor ie wegliep — die gluiper, die huichelaar....

In rythmisch bewegen sloeg het water onder hem tegen desteenen wering, klotste tegen de boegen der schepen, waar de zachte golfjes op uiteensloegen of behendig onderdoor glipten. Als een ontzaggelijk grijs- zwart scherm hing de mist over de haven en deed het schijnen alsof men van de kade in de eindelooze ruimte, staarde. Steeds zweefden de dampige wolken over het water, als ontelbare legerbenden, die uit den nacht te voorschijn traden. Nu en dan doemden even, door een gaping in het wolkengordijn zichtbaar, enkele vale licht-

jes van ver af liggende booten op, en een dukdalf, stevig wijdbeens in den vloed geplant, onverschillig voor de aanrollende golven, die zich op zijn massief lichaam het hoofd te pletter liepen, dan bijna onmid- dellijk vaagde de voortrollende damp het beeld weg, dat Daniël als iets onwerkelijks toescheen. Links en rechts van den steiger, waarop hij stond, lagen de bot- ters en andere visschersvaartuigen, waarvan de omtrek- ken vaag afstaken tegen het grijze gordijn, weggedoe- zeld schenen op het grauwe doek. Dicht bij hem lag een schip, waarvan hij mast en touwen duidelijk waar- nemen kon, verlicht als ze waren door een op het dek staande lantaarn, die de schaduw van de geteerde koor- den en den slanken paal als dof zwarte strepen in den mist wierp.

Er liep niemand op de kade, waarvan de brandende lantaarns, die eerst ver van elkander stonden, elkander in de verte schenen te naderen, en dan in den mist verdwenen. Op grooten afstand huilde een misthoorn, en een verward gegons, van de stad komende, ver- hoogde de eenzaamheid van de in nevelen slapende haven.

Eenige passen liep Daniël terug en zette zich op een paaltje, waaromheen de schippers hun touwen sloegen, als zij de schepen vastlegden. Met scherp turende oogen trachtte hij door den mist te zien. Hij voelde de een- zaamheid, die met den zwevenden damp kwam aanzeu- len, die aanzweefde met het vage stadsrumoer, gedra- gen werd door den loeienden hoorn in de verte. En ineens ontwaakte zijn kunstenaarsgevoel weer. Hij werd zich de harmonie bewust tusschen de leege eenzaam- heid der haven, met haar lichte geluiden, en de doe- zelige, nauwelijks zichtbare schilderij voor hem, waarin 'n enkel flauw lichtje wat kleur bracht, en waarvan die troostelooze verlatenheid de essence was.

Als hij nu weer eensteekenen kon, zou dat het eerste onderwerp zijn, dat hij in beeld zou brengen. Hij zou 't nog eens goed aanzien en de details vast in zijn geheugen opnemen, opdat 't hem later duidelijk voor den geest zou staan.

Hij bibberde van kou, stond haastig op en vervolgde zijn weg, de kade af, in de richting van de stad, waar- boven een rossig licht hing, dat hem onwillekeurig aantrok.

Wat had hij 'n honger! Waar zou hij wat te eten kunnen krijgen .. ? En die ellendige kou . . . Zou hij den heelen nacht onder den blooten hemel moeten door- brengen? In ieder geval zou 't beter zijn, als hij de stad inging, dacht de zwerver, die zich weer voor het stationsgebouw bevond, vanwaar een lange rechte straat naar de stad leidde.

Langzaam slenterde hij voort, terwijl hij hier en daar voor een winkelraam bleef staan en vlak achter zich zag om te zien, hoe ver het station al van hem

(12)

af lag. Geruimen tijd sloeg hij eenige koks gade, die in een hotel-keuken, waarin hij door de geopende vensters zien kon, aan den arbeid waren. De opstij- gende etensgeur prikkelde zijn reukzenuwen, en deed hem feller den honger voelen die in zijn maag bromde.

Wat zouden ze nu thuis wel denken? 't Was al half tien, en hij was niet terug gekomen Nu gingen ze haast weer eten, werd de koffie binnen ge- bracht, sneed z'n moeder de boterhammen, en zat zijn vader de courant te lezen. Z'n broer zat nu stellig weer zijn Fransche thema te maken Die had nou es nooit herrie met ze, en hij altijd Eigenlijk was 't geen wonder, als je maar altijd deedt wat ze je vroegen D'r zou wat te doen zijn, als hij nu thuis kwam; s'jönges, d'r zou wat voor hem opzitten. Wat zou z'n moeder razen; en verbeeld je, dat oom Anton d'r ook nog was, die schijnheilige gluiper 't Was toch maar door hem, dat ie hier liep

Instinktmatig sloeg hij den weg naar zijn woning in, had hij de verlichte winkelstraat verlaten, en wandelde hij de donkere, eenzame grachten af, waar de mist een rossige sluier scheen, waarin de gasvlammen der lan- taarns gelige gaten scheurden.

Indien hij nu naar huis ging, liet hij hun zien, dat ie niet zonder hen k o n . . . . Maar bij den weg blijven ging toch ook niet.... Wat dan? Zou 'ttoch niet beter zijn, als hij maar weer terug ging? Natuurlijk zou hij dan naar kantoor moeten. Maar stel, dat hij nu eens ge- willig ging, en hij zou dat ellendig geschrijf een paar jaar volhouden, dan zou hij gedurende dien tijd zijn vrije uren kunnen besteden zooals hij 't wilde, en zou 1 hij, zoodra hij meerderjarig was, zijn zin volgen. Indien hij dan naar kantoor moest, zou hij natuurlijk uitnemen, dat ie 's avonds vrij moest zijn, en dat hij na zes uur geen hand meer op papier zou zetten. Dan kon hij lekker gaan zitten werken, en misschien als ie meer zakgeld zou krijgen, daarmee zijn lessen bekostigen, die hij vast nemen zou Hij zou geen zakgeld meer krijgen, had zijn moeder gezegd. Maar daar zou toch niets van komen, dat had ze d'r in haar drift maar uitgegooid; dat zou wel weer terecht komen. Als hij nu maar eerst binnen w a s . . . Wie weet, hoe ze te keer zouden gaan, hem uitschelden en met verwijten over- stelpen zouden . . . Kom! hij zou toch maar dapper naar huis gaan en brutaal naar binnen loopen. Hij hoorde nu al de hijgende stem van z'n moeder hem toeschreeu- wen, waar ie vandaan kwam, waar hij al dien tijd | gezeten had. Maar hij zou d'r geen antwoord geven en 'r stil laten kijven.

Doch hoe dichter hij zijn huis naderde, hoe beklem- der zijn gemoed werd.

Als z'n oom d'r nog zou zijn, dien ie van middag zoo had uitgescholden! Die zou dan ook 'n hartig woordje meespreken.

In een zijstraat aan een der grachten lag de slagerij van zijn vader. Hij behoefde slechts de gracht ten einde te loopen en den hoek om te slaan om thuis te zijn.

Doch, toen hij zijn woning zoo dicht genaderd was, durfde hij toch aan zijn voornemen geen gevolg geven en keerde hij weer op zijn schreden terug. Als hij nu nog eens even wachten zou, nog een paar uur bij den weg zou blijven, tot ie zeker was, dat z'n oom d'r niet meer zou zijn . . . . Nog een paar uur en hij was al zoo moe en hongerig... misschien was zijn oom er niet eens geweest Wacht, hij zou eens op den hoek gaan staan en vandaar loeren, wie er al zoo in- en uitgingen.

Weer keerde hij op zijn schreden terug, steeds achter de boomen loopend en zich zooveel mogelijk in de schaduw verbergend. Op den hoek van de gracht bleef hij staan, en tuurde, naar links, de straat in.

Vredig lag het kleine straatje, aan welks einde weer een donkere gracht gaapte, en waarvan de enkele schaars verlichte winkelramen een rossig schijnsel wierpen in den ijlen mistdamp, die in de straten slechts daar, waar hij beschenen werd, waarneembaar was. Uit de slagerij zag hij een dienstmeisje komen, dat een mandje droeg, waarover zij haar witte schort geworpen had.

Plotseling werd er een hand op zijn schouder ge- legd, en stond zijn vader voor hem, dien Daniël, daar hij van rechts de brug afkwam, niet had zien aankomen.

— „Wat heb je ons ongerust gemaakt, Daan. Ik vind 't slecht van je, wat je gedaan hebt Om ons zoo'n angst te bezorgen Ik liep hier al den heelen avond rond om te zien, of je ook ankwam."

Er was alleen verwijt in zijn stem, geen twisten, en duidelijk hoorde zijn zoon nog den angst, dien hij had uitgestaan, in den diepen klank van zijn stem.

„Ik had niet gedacht, dat je zoo'n streek zou uit- halen Waar mosten we denken, dat je gebleven was, na je ruzie van vanmiddag?"

En die bedaarde, verwijtende stem had grooteren invloed op hem, dan zijn moeder ooit met haar ruw kijven had kunnen bereiken.

— „Ja... maar... dan hadden ze maar niet.." mompelde Daniël.

— „Nee, je hadt dat niet maggen doen."

Zwijgend liepen beiden verder, 't Was toch een goede oplossing geweest, dat ie z'n vader ontmoet had, meende Daan; nu kon hij met hem mee naar binnen gaan.

Doch toen zij dicht bij de deur gekomen waren, bleef hij staan.

— „Is oom Antoon binnen ?" vroeg hij ongerust.

— „Ja. Maar weet je, wat je doen m o e s t . . . . ik zou maar direct naar boven gaan. Je hebt nog niks ge- geten, nietwaar? Ik heb je eten maar op je kamer gebracht en dan ga je maar naar bed."

Daniël hoorde het wel, aan zijn spreken, dat zijn

(13)

vader voor hem partij getrokken had. Misschien had hij 't zijn moeder verweten, dat 't haar schuld zou zijn, indien hun zoon een ongeluk was overkomen.

Misschien behoefde hij zich nu toch niet met die ellendige pennelikkerij op te houden; en van die gunstige stemming gebruik willende maken, vroeg hij:

— „En . . . . en mot ik op kantoor kommen ?"

— „Ja" luidde het lakonieke antwoord.

Toen liep de teleurgestelde naar boven. Het licht brandde op zijn kamer: een roode, flikkerende vlam, die beweeglijke schaduwen op de vale, sitsen gordij- nen en het, door vocht verschoten, behangsel wierp.

Op tafel, naast een aantal netjes op elkaar gelegde teekeningen en zijn leerboeken, stond het bord met boterhammen.

Van beneden klonken gedempte praatstemmen.

In een klein, donker vertrekje, zat Daniël aan een wiegelenden lessenaar te schrijven. Op een hoogen kantoorstoel gezeten, nam hij uit een beduimeld boek zijn monotone rekeningen over. Nu en dan hield hij, wanneer de cijfers te onduidelijk waren, het boek even voor het venstertje, waarvoor een wit tullen gordijntje, hing, en waaraan het groote winkelraam wel wat licht wilde afstaan. Onverschillig werkte hij voort, terwijl hij met krabbelige, vaak onleesbare cijfers de rekenin- gen beschreef, die hij, als ze gereed waren, achteloos in een hoekje van den lessenaar wierp.

Hij zou z'n best doen, had z'n vader hem gezegd, en de rekeningen vooral duidelijk schrijven en oppas- sen, dat ie geen fouten maakte, waarop de klanten later aanmerking zouden maken. Net of 't hem wat schelen kon, as ze d'r wel wat op te zeggen hadden. Wat 'n werk ! Mevrouw Brandsma, drie ons gehakt, twee pond lapjes, en dan optellen en voldaan teekenen.

's Middags zou ie 't in het groote boek moeten bij- schrijven, en zou hij van z'n vader opkrijgen, wat ie had ingekocht Als of hem dat mieze geschacher 't minste belang inboezemde. Dat was misschien goed werk voor zijn broer, die suffer —

Plotseling beukte een eentonig geroffel door den win- kel. Twee knechts, die gehakt gingen maken, stonden bij een blok, en korven met hunne zware hakmessen de stukken vleesch tot een breiige massa, die zich onder hun messen kronkelde.

Nieuwsgierig keek Daniël, die zijn pen achter het oor stak, toe en nam nauwkeurig, als was't voor het eerst, dat hij ze zag, de mannen op, die beurt om beurt hun mes ophieven en neersloegen. In den winkel kramp- ten zware bouten vleesch aan de scherpe, ijzeren haken, als wilden ze zich ontrukken aan de kruisiging, die hen op die pijnlijke wijze ten toon stelde. Gelig builde het vet uit de geopende buikholten ; strakten de vliezen en

stuipten de blauw-witte vellen, die over het rosrauwe vleesch lagen. Bij een groot blok in het midden van den winkel stond zijn vader met een klant te praten, doch hield onderwijl toezicht op zijn zoon, die behen- dig met een slank, smal mes vleesch sneed, dat hij, na 't eerst met zijn breede bijl plat geslagen te hebben, in het mandje van een dienstmeisje wierp.

Most ie dat volhouden, dat w e r k . . . . Zou ie dat moeten aanhooren, dag-in-dag-uit, dat geroffel, dat hem gek maakte? Toen hij 't op zijn kamer gehoord had, was 't al erg geweest, maar zoo als h i e r . . . . bijna vlak bij z'n hoofd! Dat hield je niet u i t . . . Dat deed ie niet, al zou d'r van komen wat 'r w o u . . .

Vol woede wierp hij de pen neer.

Hij had niet terug moeten komen ; hij had weg moe- ten gaan, naar buiten, onverschillig waarheen. Maar dat hij weer naar huis was gegaan, was een stommi- teit van 'm geweest dacht hij, terwijl hij met zijn blauw potlood, waarmee hij in zijn boek de behandelde posten aanstrepen moest, lijntjes op het vloeiboek zat te krab- belen, en naar het gaan en komen in den winkel keek.

En z'n broer Jan kon zoo geduldig aan zijn werk blij- ven staan. Voelde die dan niets van de duffe sagrijn, die over hun woning lag, van die nare melancholie, die de kamers tot rommelige bergplaatsen van meubels maakte, van dat verdrietige halfduister, die gapende verveling....

— „Zóó zal 'twel afkommen", haalde hem ineens de kijfstem van zijn moeder uit zijn wrokkend gemor. „As je d'r bij zit te suffen, kom je niet klaar. Hoe ver

ben je a l ? Of bennen ze al af?"

En meteen haalde ze de geschreven nota's uit het hoekje en onderwierp ze aan een scherp onderzoek.

— „Pas vijftien zoo komt 't nooit af en 't is al bijna elf uur. Je mot ze beter schrijven hoor. Daar kunnen de menschen bijna niet uit wijs kommen." In- stinctmatig had Daniël onder den invloed van dieschrille stem, die hem met haar scherpe intonatie altijd vrees inboezemde, zijn pen opgenomen en was begonnen te schrijven, terwijl hij zijn moeders ontevredenheid over zich heen liet stormen. Zonder antwoord te geven werkte hij voort, door zijn moeder, die achter hem stond, scherp op de vingers gekeken.

— „Met die paar bladzijën, die je nog mot, kan je om twaalf uur wel af zijn, wat! En dan ga naar je vader en vraagt 'm z'n kasboekie, zoo as ik je vanmorregen gezegd heb, hoor!" schetterde ze nog achterop, terwijl ze het vertrekje verliet.

Met valsche, loerende oogen zag Daniël haar na.

Nijdig krabde hij een nota vol, met bijna onleesbare hanepooten de rekening bekladdend, die hij weer in den hoek bij de andere, door zijn moeder netjes opgestapelde, smeet. Kwaadaardig duwde ie z'n pen in den inktpot—

In den winkel roffelden de hakmessen.

(14)

O Leven, o Liefde!

Een Merelgeschiedenis.

U I T H E T D U I T S V A N J A K O B B O S S H A R T .

Het was een vreselik drama, de ondergang van een hoopvolle nakomelingschap.

Op een denneboom in de tuin had een merelpaar zijn nest gebouwd. Alles was tot dusverre gelukkig verlopen : de eitjes, vijf stuks, waren uitgebroed, de:

jongen krachtig gebouwd, met begeerlike snavels, die angstig wijd open konden staan. Geen rups was hun te groot of te vet, geen kever te hard of te droog.:

Wat hadden de goede ouders van zonsopgang tot de avond toe niet al te doen om die vijf schreeuwleliken en hongerlijders te verzadigen. En een liedje moest er toch óók gezongen worden ! Een merelmannetje moet toch zijn vadervreugde in een over boomtoppen en daken schallend lied tot uitdrukking brengen!

's Morgens om half vier, als de schemer was door- gebroken en wormen en zaadjes nog in de veiligheid des donkers lagen, vloog de vader op de bovenste dennetop en zong zijn dan eens vrolik, dan weer, zwaarmoedig lied voor zijn wijfje, dat nog beneden op het nest zat en de jongen voor de koele morgenwind beschutte; bij welke bezigheid het onderdehand met de snavel zacht zijn veren glad streek. Want je moet ook in de tijd van werk en arbeid voor je man en voor anderen niet als een sloddervoks verschijnen !

Ook de kleinen zijn nu ontwaakt, door het lied van de vader, of door de honger, en zij strekken hun kopjes door de veren der moeder naar het jonge licht. De moeder, in wie de plicht een beetje dieper dan in de vader wortelt, staat op de rand van het nest en kijkt met haar ene oog naar beneden op het grasveld, dat haar weide is, en met het andere naar haar lieveling, kleine merulus, die zijn snavel reeds zó wijd openspert, dat zijn broertjes en zusjes naast hem bijna geheel in het niet zinken. Haar oudste kan ze maar niet ge- noeg bekijken: zó moet haar man er wel in zijn jeugd hebben uitgezien ; want hoe zou hij zich anders tot zulk een mooie man hebben kunnen ontwikkelen !

Maar merulus' snavel wordt immer groter. Van het hele nest is hij nog maar alleen te zien. Dat is een dringende vermaning; en reeds huppelt de moeder beneden in het gras heen en weer. Haar staart houdt zij hoog boven de dauw, en haar blikken richten zich vast op de grond. Daar heeft zij ook reeds een slak in de gaten, zo'n dikke en smakelike. Zij pikt hem op, vliegt omhoog en steekt, zonder ook maar een ogenblik aan haar eigen hongerige maag te denken, de slak in de snavel van haar lieveling, die zó begerig

toehapt, dat hij met het lekkere brokje bijna de kop van de moeder inslikt.

Het merelwijfje lacht en geeft haar man door een korte klank te verstaan, dat zij al druk aan het werk is. Dan gaat ze weer uit om te zoeken. Hij doet alsof hij het niet hoort en fluit zo gevoelig en wereld-ver door, dat de hele tuin en de hele buurt er van klinken en zijn eigen oren er haast pijn van doen. Eerst als de eerste zonnestraal over de daken straalt, ontwaakt ook in hem het plichtgevoel; hij fladdert naar het ijverige wijfje omlaag en verontschuldigt zich netjes, wijl hij zich, in zijn kunst verzonken, zo onfatsoende- lijk lang heeft opgehouden. Daarbij slikt hij, net of hij het gedachteloos doet, het eerste wormpje, dat hij vindt, in plaats van het, zooals een vader past, aan zijn hongerige jongen te brengen. Dit plichtverzuim ziet het wijfje met lede ogen.

Verontwaardigd kijkt ze hem aan en draait hem haar rug toe. Een beetje beschaamd huppelt hij een eindje weg en zegt zo terzij, alsof er niets gebeurd i s :

„De wormen worden elk jaar ellendiger. Een goede vader waagt nauwelijks meer dat ongenietbaar goedje aan zijn jongen te geven."

Zij geeft hem geen antwoord en hij is blij, dat hij een grote rups vindt, waarmede ook hij zijn offervaar- digheid bewijzen kan. Zo ging het veertien dagen lang.

Wat een bezig, gelukkig leven vulde de tuin en wat groot werd de verwachting in het nest op de hoge denneboom! Maar op een middag sloop er, juist toen de jongen een beetje lawaai maakten in jonge onbesuisde moed, een roode kat door de tuin. Zij bleet onder de den staan en blikte omhoog. Zien deed zij niets, maar haar oor kon haar onmogelik bedrie- gen. En er ging een merkwaardige beweging door haar lijf. Zij beheerste zich echter, zocht een zonnig plekje op, net of ze van geen toeten of blazen wist.

Toen zij de lekkerste houding ontdekt had, lei zij haar kop op de rechter voorpoot en hield zich heel rustig.

Je zou gedacht hebben, dat ze sliep, als niet haar naar boven gericht oog soms boosaardig en stekend was opengegaan.

Het merelmannetje was opmerkzaam geworden. Hij sloeg zijn snavel een paar maal krachtig samen, wat in zijn taal zeggen wilde: „oppassen, 't is niet ver- trouwd!" Hij moest zijn waarschuwing herhalen, want de jongen begrepen haar de eerste keer niet en meen- den met vrolik lawaai te moeten antwoorden. De kat maakte een seconde lang haar oog heelemaal open en ontdekte het nest. Dan strekte zij zich lang uit in de zon en sloeg met het eind van haar staart nauw merk- baar op de grond; zij was nu zeker van haar zaak.

Een kwartiertje lag zij heel stil, terwijl boven alles in angstige spanning verkeerde en er geen geluidje te horen was. Eindelijk richtte zij zich traag op, sloop

(15)

behoedzaam, als een die niet goed weet waarheen hij zal gaan, naar de stam van de denneboom en ging op haar achterpoten staan, om met haar voorpoten aan de schors te krabben, als katten gewoonlik doen, wanneer zij hun luiheid uit hun ledematen willen rekken.

Nu brak de onderdrukte vechtlust en toorn van de merelvader los. Luid piepend vloog hij naar beneden, vlak over de kop van de vijand, en zette zich lawaaiend en scheldend op het tuinhek, terwijl hij de kat scherp in het oog hield. Alles aan hem was in beweging, vuur en woede.

Het wijfje volgde dapper zijn voorbeeld en had de kat bijkans met haar vleugels om de oren geslagen.

Deze blikte heel verbaasd in 't rond, alsof zij zeggen wou: „Aha, hebben jullie daarboven een nest. Wat dom zijn jullie! Want zonder jullie lawaai had ik het nooit bemerkt! Nu jullie vechten wilt, goed! Past op!"

Met een sprong was zij al op de eerste tak; de schors had onder zijn klauwen een droge klank laten horen. De merels schreeuwden verschrikkelik: zij wis- ten dat het om dood of leven ging. Welk een haat gloeide uit hunne ogen ! Woedend schoten ze af op de kat, die loerend, en, naar het scheen, heel rustig, in de onderste hoek van de tak zat en haar opwinding en bloedgierigheid alleen door de nerveuse bewegingen van het puntje van haar staart verried. Na een poosje klom zij een tak hoger en bleef dan weer rustig zitten.

Zij had de tijd; zij wist dat heur buit haar niet kon ontgaan en zij maakte haar strooptocht waarachtig niet uit honger. Je kon het van haar snoet af lezen dat zij nu al zwelgde in genot. Het immer luider wordende angstgeschreeuw der ouders vond zij haast even kos- telik als de smaak van het warme bloed, dat zij straks proeven zou. De spitse, op haar toe schietende snavels, de kleine woedende oogjes, die haar tegengloeiden, de van toorn verwarde veren, de klauwtjes, die machte- loos naar haar grepen, dat alles bezorgde haar een lekkere huiver, waardoor haar bloedgierigheid aldoor meer steeg, wat voor haar roofdierennatuur een aan- gename prikkel was.

Zij liet de merels begaan, klom van tijd tot tijd een tak hoger, en kwam aldoor dichter bij het nest. En als de vogels te dicht bij haar kwamen, dan sloeg zij haar nagels uit of er schoot een valse blik uit haar ogen, die duidelik genoeg te verstaan gaf dat het haar niet om een aardigheidje was te doen.

Als een noodlot, dat noch door zich te weer te zetten, noch door bidden kon worden afgewend, sloop zij immer hoger en dichter naar de jongen.

Een halfuur lang vermaakte zij zich met haar boosaar- dig, koud spel. De merels waren door opwinding en angst, door schreeuwen en aanvallen, door heen en weer fladderen, al doodmoe, en zouden makkelik zelf de buit der kat geworden zijn, als deze het op ze

aangelegd had. Nu sprong zij opeens en onverwachts met een bliksemsnelle sprong boven het nest en wierp een blik op de jongen, op de met zachte veertjes en dons bedekte vogeltjes, die in doodsangst in elkaar kropen. Alleen merulus had moed genoeg om zijn oogjes op het monster te richten, dat groot en onbarmhartig boven hem stond, en dacht: „die rups is mij te machtig!"

De kat boog zijn kop en snuffelde over het nest, besnuffelde zijn buit als een fijnproever. Want dat was zij. Zij had zich misschien nog meer tijd gegund en zich nog langer verkneuterd aan de aanblik van het in doodsangst zich krommende nest, als de merel- vader haar niet woedend met zijn snavel in haar vel had gepikt, juist tussen haar oren. Nu had zij geen lust meer, om veel omhaal te maken. Zij trok haar tippen een beetje terug, pakte merulus, die zij dadelik als de lekkerste herkend had, beet en trok het spar- telende diertje met spitse tanden haast behoedzaam uit het nest. De kleine probeerde zich te verzetten en schreeuwde zijn hele snavel vol, tot een moordende druk der tanden van poes het schreeuwen vermin- derde en spoedig geheel tot zwijgen bracht. In een oogwenk was merulus verslonden. De rover pakte nog een ander jong beet en wierp met zijn poot de andere drie uit het nest op de grond.

Langzaam, haast beteuterd, van bloed en wreed gespeel verzadigd, droop zij eindlik af. Aan de voet van de boom spartelde nog een van de jongen, de anderen waren een prooi van een andere kat gewor- den, die, door het lawaai aangelokt, al lang op de loer had gelegen. Hij besnuffelde het arme spartelende diertje een tijdje, besluiteloos of zij het zou laten lig- gen of medenemen, dan pakte zij het haastig mee en verdween als een dief in een keldergat.

Het geschreeuw en angstgesjilp der ouden duurde nog een poosje, maar langzamerhand verstomde het;

1de ongelukkigen waren wel aan het einde van hun krachten. Het wijfje fladderde de hele avond treurig om het lege nest, klaagde zacht en droevig, en zocht 'naar haar kinderen. Het mannetje bleef een tijdje bij

haar, maar verschool zich dan in een bosje.

" En vreemd, toen de avondzon vurig-rood onderging, en tuin en stad met haar gloed overstroomde, zag men het merelmannetje naar gewoonte op zijn dennetop zitten. En luid en zeker en innig, nauwliks zwaarmoe- diger dan anders, vol vertrouwen en troost, klonk zijn

lied naar het wijfje omlaag, dat op een tak naast het tage nestje zat. Het luisterde, vergat een oogwenk zijn

droefheid, want het voelde dat daar boven om nieuwe -liefde werd geworven en morgen een nieuwe lente

aanbreken zou. Het stiet een zachte, weemoedig zoete klank uit en hipte op een hogere tak, van waar het door het mannetje werd gezien.

Hoe sterk zijn leven en liefde, als zij zijn verbonden!

(16)

BELLEVUE, Leidschekade Z O M E R C O N C E R T E N

gedurende de maanden MEI, JUNI, JULI en A U G U S T U S eiken avond te 8 ure, door de alom bekende

H A M B U R G E R K A P E L

Kapelmeester FRITS IFFLAND, opgeluisterd door het reeds befaamde B E L L E V U E's LICHT-

S P E L w.o. de nieuwste Opera's en andere Kunstfilms

Wekelijks 2 maal filmverwisseling op DINSDAG en VRIJDAG.

Zondagsmiddags E N T R É E Zondagsmiddags Matinee — Matinee

1 0 Cent. 2 0 C E N T 1 0 Cent.

Aanleg en onderhoud van

Electrisch Licht Kracht

telefoon en ScJieJJen.

V KR9HEM

BUREAULAMPEN I rtPMFOOftEH

e n

>ANVEf?WANi£

/

'." SPECIAW- iHHtCHnNO

•voog H E T O PMI EU Wy« g a f • •

VFR7IIVEREIÏ . >'M V X I O T I K K K Z H .

ntrtvRtPori M A K E S ?

« n u A t l r S^C5(

J. D. DuflOO, Vijzelstraat 66. Telefoon2693.

xeieioon « » /% • r%J M m Directie 1 6 5 0

C A S I N O

Coolsingel R O T T E R D A M SOESMAN Van i J U N I 1912

Buitengewone Voorstellingen

G R O O T E INTERNATIONALE WORSTELWEDSTRIJDEN

om den prijs van Nederland — 3000 gulden in contanten Verdeeld als volgt: ie pr. f 1500, 2e pr. f 1000, 3e pr. f 500 De navolgende Kampioenen hebben zich reeds gemeld:

3. Axel Krook, Kampioen van Zweden.

1. Pierre Fonson, Frankrijk.

2. Kosta Samutoff, Ural Ko- sack (Rusland).

3- Emons, Meestér-worste- laar van Luxemburg.

4- Zaremba, Kampioen van Polen.

Grunewald, Kampioen v.

Rheinland.

Malskies, Kampioen van Oost-Preussen.

Huber, Kampioen van Zwitserland.

Debil, Keulen.

John Flisser, Kampioen van Zuid-Amerika.

11. Bouchioni, Kampioen v.

Italië.

12. Buchheim, Kampioen v.

Berlijn.

13- Orlando, Kampioen van Siberië.

H - Hoffman, Kampioen van Oostenrijk.

15. Czaja,Kam.v.Böhemen.

16. Arvid Olsen. Kampioen van Denemarken.

17- Dirk v.d. Berg, Meestér- worstelaar van Europa.

Kampioen v. Nederland.

De Jury bestaat uit verschillende Sportvriendenenkenners Annie Foort, Hollandsche Soubrette, Emilie Uhlenhoop, Xylophon-Virtuose La troupe Novikoff Duitsch-Russisch, Zang-, -:- Dans- en Transformatie-Ensemble -:-

Miss Betty et Edouard Soesman -:- Moderne Dressuur Act -:- Geheele nieuwe serie interessante Bioscope Tafereelen.

O •

• •

• •

J. H . V A N BEEK,

Jac. van Campenstraat 53. AMSTERDAM.

Specialiteit in Kunstschilders-Artikelen.

Omlijsten van Schilderijen, Aquarellen, enz.

Vernissen en Schoonmaken van Schilderijen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In geval van belangrijke en/of meerdere risicofactoren voor latente tuberculose, maar een negatieve test ervoor, dient antituberculeuze profylaxe behandeling ook overwogen te

MELANONyCHIA bIJ DE DONkERE HUID Een bruine verkleuring van één of meer nagels bij sterk gepigmenteerde patiënten is geen zeldzaam- heid, niet alleen door het frequent optreden van

Wij presenteren de ziektegeschiedenissen van vier patiënten met contactallergie en één met fotocon- tactallergie voor octocrylene, die gezien werden in één kliniek in een periode

Enbrel kan als monotherapie verstrekt worden bij intolerantie voor methotrexaat, wanneer verdere behandeling met methotrexaat als ongepast wordt ervaren en voor de behandeling

Curatieve therapie voor epidermolysis bullosa (EB), een heterogene groep van genetische blaarziektes met levenslange blaarvorming van de huid en slijm- vliezen, bestaat helaas

Wanneer Jezus de voeten van al zijn vrienden hee&#34; gewassen, doet Jezus zijn bovenkleren terug aan en gaat weer naar zijn plaats aan tafel.. - Begrijpen jullie wat Ik

Van de respondenten uit de enquête geeft slechts één persoon aan via een professional terecht te zijn gekomen bij Kunst op Recept en géén van de geïnterviewden heeft voorafgaand

De kracht van Kunst op Recept lijkt voor een groot deel te liggen in de laagdrempeligheid van de activiteiten en de aandacht voor het individu.. Andere belangrijke factoren zijn