• No results found

Dit kan komen doordat US-GAAP SFAS No

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dit kan komen doordat US-GAAP SFAS No"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE VOORSPELLENDE WAARDE VAN DE ACTIEVE BELASTINGLATENTIES OP DE AANDEELHOUDERSWAARDE: US-GAAP-BASED VERSUS IFRS-BASED

Jarno van der Woude Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Nettelbosje 2 9747 AE Groningen

j.van.der.woude.5@student.rug.nl

Juli 2014

(2)

DE VOORSPELLENDE WAARDE VAN DE ACTIEVE BELASTINGLATENTIES OP DE AANDEELHOUDERSWAARDE: US-GAAP-BASED VERSUS IFRS-BASED

ABSTRACT

Actieve belastinglatenties kunnen door beleggers als een voorspelling van de toekomstige winst fungeren. Ze ontstaan door het gebruik van fiscale en economische principes. Aan de weergave hiervan zitten strenge eisen zodat ze realistisch zijn. Dit kan volgens de

verslaggevingstandaard paragrafen US-GAAP SFAS No. 109 en IFRS IAS 12. Elk leidt tot een eigen belastinglatentie positie door het specifieke karakter van de paragraaf. Nu rijst de vraag of beleggers hierop dan ook verschillend reageren. Dit kan komen doordat US-GAAP SFAS No. 109 een veel strikter en strenger karakter heeft, mede als gevolg van het rules- based karakter. Door middel van een standaard regressie analyse op basis van de

beursgenoteerde organisaties aan de NYSE, FTSE100 en AEX is getracht hierop een

antwoord te vinden. Uit het onderzoek blijkt dat beleggers positief significant reageren op de actieve belastinglatenties gevormd met SFAS No. 109. Uit het onderzoek blijkt dat er zelfs nog een sterkere positieve significante relatie is bij de actieve belastinglatenties onder IAS 12.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat tegen de verwachtingen in beleggers sterker positief reageren op de actieve belastinglatenties onder IFRS dan onder US-GAAP en dus zijn de actieve belastinglatenties onder IFRS meer relevant dan onder US-GAAP. Uit het onderzoek blijkt ook dat de economische conjunctuur geen invloed heeft op de beleggerswaardering

Kernwoorden: US-GAAP, IFRS, SFAS No. 109, IAS 12, beleggerswaardering, actieve belastinglatenties

Dankwoord

Via deze weg wil ik de heer D.J.J. Heslinga bedanken voor de begeleiding tijdens deze masterscriptie omtrent het onderwerp belastinglatenties.

(3)

1 INLEIDING

De Agency Theory stelt dat er een agency probleem is tussen de eigenaren

(principalen) en de managers (agents) van een organisatie omdat beide partijen verschillende doelen en een andere taakverdeling hebben (Eisenhardt, 1989). Hierdoor ontstaat er een informatiekloof tussen de twee partijen. Om de organisatorische informatie te verspreiden en de informatie kloof te overbruggen is het jaarverslag het belangrijkste middel. De gebruikers van deze jaarrekening, zoals de eigenaren, moeten een verantwoord oordeel kunnen vormen over het vermogen en het resultaat die wordt weergegeven in de jaarrekening (Kock, 2012) en die wordt toegelicht in het jaarverslag. Dit roept direct vragen op. Kunnen de eigenaren zoals de aandeelhouders/beleggers deze informatie in het jaarverslag wel begrijpen en daar zijn/haar beoordeling op aanpassen? Kan men met name de ingewikkelde financiële constructies en posities wel begrijpen die in het jaarverslag staan? Hierbij valt onder andere te denken aan de actieve belastinglatenties.

Deze actieve belastinglatenties ontstaan doordat organisaties gebruik maken van twee systemen die leiden tot twee jaarrekeningen; een fiscale jaarrekening voor de winstbepaling voor de belastingplicht (Epe & Langendijk, 2006) en een bedrijfseconomische jaarrekening voor de informatieverspreiding aan de diverse belanghebbenden zoals de eigenaren (Epe &

Langendijk, 2006). Door deze twee systemen ontstaan er verschillen, waardoor er zowel actieve als passieve belastinglatenties kunnen ontstaan. Deze posities van de actieve

belastinglatenties worden in het bedrijfseconomische jaarverslag verwerkt. Maar begrijpen de aandeelhouders wat de consequenties zijn van onder andere deze actieve belastinglatenties op de waarde van hun aandelen? Naar de belastinglatenties hebben in het verleden al

verscheidene onderzoeken plaatsgevonden (Chadra & Ro, 1997; Naarding & Langendijk, 2007; Skinner, 2008).

Om de informatieverspreiding op een correcte wijze te verwerken in het

bedrijfseconomische jaarverslag bestaan er twee verplichte accounting standaarden (Meulen et al., 2007). De eerste is United States General Accepted Accounting Principles (US-GAAP) welke geldt voor beursgenoteerde organisaties in de Verenigde Staten. US-GAAP heeft een rules-based karakter (McEnroe & Sullivan, 2013). De tweede is International Financial Reporting System (IFRS) voor beursgenoteerde organisaties in Europa en het Verenigd Koninkrijk en heeft een principles-based karakter (McEnroe & Sullivan, 2013). De exacte werking van de twee systemen, de twee accountingstandaarden en de vorming van de belastinglatenties wordt in het theoretisch kader uitgelegd. Dit onderzoek richt zich op de verschillen in de beleggerswaardering van de actieve belastinglatenties als gevolg door de

(4)

verschillende accounting standaarden US-GAAP en IFRS. Deze twee accountingstandaarden hebben elk hun eigen paragrafen waarin staat hoe de verwerking van de diverse aspecten in het jaarverslag moet gebeuren. Voor US-GAAP heten de paragrafen Statement of Financial Accounting Standards (SFAS). Voor IFRS is dat International Accounting Standards (IAS).

Beide standaarden hebben ook een paragraaf voor de belastinglatenties, te weten SFAS No.

109 en IAS 12.

In schema 1 zijn de begrippen weergegeven die hiervoor zijn besproken. De stippellijn weergeeft de wisselwerking tussen de fiscale en bedrijfseconomische systemen waaruit de verschillen ontstaan die kunnen leiden tot de vorming van actieve belastinglatenties. In het theoretisch kader zal dit schema uitgebreid worden.

Wat zijn nu de gevolgen in de praktijk? Moeten organisaties als Shell die aan de Nederlandse en Amerikaanse beurs zijn genoteerd twee jaarverslagen opstellen die ieder tot zijn eigen resultaat leidt? Dit zal extra kosten met zich meebrengen om tot een tweede jaarverslag te komen. Daarvoor heeft de Amerikaanse organisatie Security and Exchange Commission (SEC) een regeling. Deze regeling bepaalt dat buitenlandse organisaties die aan de Amerikaanse beurs zijn genoteerd hun verslaggeving mogen blijven voeren onder de IFRS standaarden. Echter, zij moeten een document opstellen (SEC Form 20-F Reconciliation) om de IFRS verslaggeving en het nettoresultaat in overeenstemming te brengen met US-GAAP standaarden. Een tegenhanger van US-GAAP naar IFRS is er echter niet.

McEnroe & Sullivan (2011) hebben onderzoek gedaan naar deze omzetting van IFRS naar US-GAAP middels het Form 20-F. Zij onderzochten hoe vaak de aspecten uit de

jaarrekening werden omgezet en wat de omvang hiervan was. De nettoresultaten (net income) onder US-GAAP en IFRS en het verschil tussen deze resultaten waren hun uitgangspunt. Zij concludeerden dat de belastinglatenties het vaakst werden omgezet als gevolg van de

Bedrijfs- economische jaarrekening:

- US-GAAP - IFRS Fiscale

jaarrekening

Actieve (&

passieve) belasting- latenties:

- SFAS No. 109 - IAS 12 Verschillen

Schema 1: Structuur

(5)

verschillende bepalingen in de accounting standaarden. Op het totale verschil tussen de nettoresultaten van organisaties onder IFRS en US-GAAP nemen de belastinglatenties 4,2%

van dit verschil voor hun rekening.

In het verleden zijn diverse onderzoeken gedaan naar de verschillen tussen US-GAAP en IFRS, de implicaties van het Form 20-F en de belastinglatenties (Chandra & Ro, 1997;

Harris & Muller, 1999; Henry et al., 2009, Naarding & Langendijk, 2007; Skinner, 2008).

Deze onderzoeken richten zich echter op het totale nettoresultaat en de gehele accounting standaard, op de passieve belastinglatenties of de actieve belastinglatenties onder US-GAAP.

Daarbij is het onderzoek naar het effect op de beleggerswaardering van de actieve belastinglatenties (en andere paragrafen) tussen US-GAAP en IFRS ongemoeid gelaten.

Harris & Muller (1999) deden onderzoek naar of beleggers US-GAAP en IFRS verschillend waarderen. Deze mogelijke verschillen onderbouwden zij door diverse posities uit de jaarverslag te analyseren. Omdat de belastinglatenties onder US-GAAP en IFRS verschillen, maakten deze ook deel uit van hun analyse. Echter, uiteindelijk hebben zij hun onderzoek gericht op het (totale) nettoresultaat (earnings) en eigen vermogen onder

US-GAAP en IFRS en dus niet op de specifieke impact van bepaalde posities uit het jaarverslag. Zij concludeerden dat de beide accountingsystemen verschillend worden gewaardeerd en dat onder andere belastinglatenties hiervoor een mogelijke oorzaak kunnen zijn. Deze individuele component belastinglatenties hebben zij niet onderzocht. Henry et al.

(2009) toonden ook aan dat US-GAAP en IFRS tot verschillende resultaten leiden. Zij deden onderzoek naar de prestatieratio rendement op het eigen vermogen (Return On Equity). Het bleek dat IFRS leidde tot een hogere ROE. Ook nu is er dus alleen naar het totaal rendement gekeken van de totale accounting standaarden US-GAAP en IFRS en niet naar de individuele aspecten uit het jaarverslag.

Andere onderzoeken gingen wel nader in op de belastinglatenties. Chandra & Ro (1997) waren één van de eerste onderzoekers op het gebied van belastinglatenties. Hun

onderzoek richtte zich op het effect van de passieve belastinglatenties onder US-GAAP op het aandelenrendement. Zij vonden een positief effect terwijl ze een negatieve relatie

verwachtten. De markt bleek de passieve latenties als eigen vermogen te behandelen, terwijl het vanuit de regelgeving als vreemd vermogen wordt behandeld. Skinner (2008) heeft de rol onderzocht van de actieve belastinglatenties van banken tijdens de Japanse bankencrisis.

Japan maakte voor de verslaggeving gebruik van de Japanse-GAAP. Skinner (2008) vond dat Japanse banken met de actieve belastinglatenties insolvabiliteit voorkwamen. Dit zou kunnen doordat er meer activa op de balans staat. Dit leidt tot een hogere passieve zijde. Doordat het

(6)

vreemd vermogen vast staat, leidt dit tot een hoger eigen vermogen en een hogere solvabiliteitswaarde. Uit onderzoek is ook gebleken dat de beleggers de actieve belastinglatenties van Nederlandse beursgenoteerde organisaties als waarderelevant

beschouwen (Naarding & Langendijk, 2007). Deze organisaties rapporteren op basis van de Nederlandse Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ). De RJ is nauw verwant met US-GAAP. Deze RJ was verplicht tot 2005. Vanaf 2005 moeten Europese beursgenoteerde organisaties rapporteren volgens IFRS.

Al deze onderzoeken richten zich op de actieve en passieve belastinglatenties onder US-GAAP en andere lokale GAAP’en. Er zijn nog geen onderzoeken gedaan naar de actieve belastinglatenties onder IFRS. Daarnaast is er alleen vergelijkend onderzoek gedaan naar US-GAAP en IFRS als totale accounting standaard. Deze onderzoeken zijn vaak wel

onderbouwd met de verschillen in de belastinglatentie paragrafen SFAS No. 109 en IAS 12.

Er is echter geen onderzoek gepleegd naar de verschillende waarderelevanties tussen US-GAAP en IFRS voor zowel actieve als passieve belastinglatenties. Dit terwijl

belastinglatenties toch het vaakst worden overgezet van IFRS naar US-GAAP via het Form 20-F (McEnroe & Sullivan, 2013), wat impliceert dat er belangrijke verschillen zijn. In aansluiting op de uitgevoerde onderzoeken en het gebrek aan onderzoeken naar US-GAAP en IFRS concludeerden Meulen et al. (2007) dat er nog weinig onderzoek is gedaan naar de kwaliteit tussen beide accounting standaarden. US-GAAP stond bekend om de hoge kwaliteit van verslaggeving. Na de introductie van IFRS ontstond de discussie over de kwaliteit van beide systemen, waarnaar echter nog weinig onderzoek is gepleegd. Hun verzoek was dan ook dat er meer onderzoek moest worden gedaan naar de kwaliteitsinzichten op het gebied van de resultaatsaspecten zoals de waarderelevantie. Daarom zal er op het verzoek van Meulen et al.

(2007) worden ingegaan om meer kwaliteitsinzichten te genereren. Dit verzoek wordt specifiek toegepast voor de relaties van de actieve belastinglatenties gevormd onder SFAS No. 109 en IAS 12op de beleggerswaardering. De volgende onderzoeksvraag kan

geformuleerd worden:

‘Wat is het effect van de actieve belastinglatenties op de beleggerswaardering van de onderneming als gevolg van de verschillen tussen SFAS No. 109 en IAS 12?’

Zoals al eerder is aangegeven, is er in het verleden nog geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen de beleggerswaarde en de actieve belastinglatentie onder IFRS. Om de

(7)

onderzoeksvraag te beantwoorden zal eerst een antwoord moeten worden gegeven op deze deelvraag:

‘Wat is het effect van de actieve belastinglatentie onder IAS 12 op de beleggerswaardering van de onderneming?’

Naarding & Langendijk (2007) onderzochten het effect van de actieve belastinglatenties onder de RJ op de beleggerswaarde. De RJ is nauw verwant met US-GAAP. Hun onderzoek maakte gebruik van data uit 2003, een periode van hoogconjunctuur. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, zal er gebruik worden gemaakt van recente data uit een periode van laagconjunctuur. Hierdoor kan bepaald worden of het effect van actieve belastinglatenties onder US-GAAP op de beleggerswaardering verschilt gedurende economische conjuncturen.

Tijdens de financiële crisis wordt namelijk de winst van grote bedrijven aangetast (RTLZ). De volgende deelvraag kan daarop gesteld worden:

‘Zijn er verschillen in de relatie van de actieve belastinglatenties op de beleggerswaardering tijdens een periode van hoog- en laagconjunctuur?’

Om de onderzoeksvraag en de deelvragen te beantwoorden heeft dit artikel de volgende opbouw. De tweede paragraaf omvat het theoretisch kader dat nader ingaat op de belastinglatenties, de accounting standaarden en eerdere onderzoeken die tezamen zullen leiden tot de hypotheses. De derde paragraaf omvat de methodologie waarin de uitvoering van het onderzoek wordt uitgelegd. In paragraaf 4 worden de resultaten weergeven en uitgelegd.

In de laatste paragraaf worden de conclusies gegeven, evenals de beperkingen en mogelijkheden voor verder onderzoek.

2 THEORIE

2.1 Theoretische achtergrond

De Agency Theory stelt dat er een agency probleem is tussen de eigenaren (principalen) en de managers (agents) van een organisatie omdat beide partijen verschillende doelen en een andere taakverdeling hebben. De principaal delegeert en contracteert het werk aan een andere partij, namelijk de agent. Door deze verdeling in twee partijen kunnen er twee agency

(8)

problemen ontstaan. Het eerste probleem is dat beide partijen verschillende doelen hebben waardoor er conflicten ontstaan en het is voor de principaal duur en ingewikkeld om de agent te monitoren of zijn/haar gedrag wel optimaal is. Het tweede probleem ontstaat vanuit de risicoperceptie en –voorkeur van elke partij. Hierdoor ontstaat een verschil omtrent de voorkeur in het nemen van organisatorische beslissingen. Daarom richt deze theorie zich op de meest efficiënte relatie tussen de eigenaren en de managers op het gebied van onder andere het risicogedrag, het beloningsbeleid, de doelstellingen en de informatieverspreiding

(Eisenhardt, 1989). Onder andere door middel van het jaarverslag verschaffen de managers informatie en leggen zij verantwoording af aan de eigenaren. Zo kunnen de eigenaren het functioneren van de manager monitoren en controleren of het functioneren in het belang is van de eigenaren. De informatie via het jaarverslag kan bekeken worden vanuit het kader van de Information Processing View. Volgens de Information Processing View is de

informatiebehoefte van managers afhankelijk van het niveau van de taakonzekerheid.

Naarmate de taak meer onzeker is, des te meer informatie er verwerkt moet worden. De informatieverwerking is afhankelijk van de volgende aspecten: de behoefte aan informatie, het informatieverwerkende vermogen en de match tussen deze twee (Pirson & Turnball, 2011).

De Information Processing View kan ook toegepast worden op de eigenaren. Het kan zo zijn dat de eigenaren als gevolg van hun capaciteiten, hun vermogen en de match hiertussen deze informatieverschaffing niet volledig begrijpen. Dit is dan met name het geval bij de

ingewikkelde financiële constructies zoals de actieve belastinglatenties waarvoor specifieke financiële kennis nodig is. Deze behoefte aan organisatorische informatie kan echter

verminderd worden door de Portfolio Theory. Vanuit de Portfolio Theory kan gezegd worden dat een aandeelhouder zijn risico verspreidt en beperkt door gespreid te beleggen (Beasley et al., 2008). In dit geval is het niet meer relevant om individuele organisaties en hun informatie te beoordelen omdat het risico al gespreid is.

Wanneer er dus specifiek naar een financiële constructie als actieve belastinglatenties wordt gekeken, kan vanuit de Agency Theory gezegd worden dat de eigenaren casu quo aandeelhouders reageren op de informatie omtrent deze latenties, omdat deze informatie de informatiekloof overbrugt. Dit is echter de ideale situatie. Deze situatie kan verzwakt worden door de informatie verwerkende capaciteiten van de aandeelhouders en de Portfolio Theorie.

Daarbij geven de diverse accountingstandaarden organisaties en hun managers een kader waarin staat hoe er verslag dient te worden gelegd. Dit moet leiden tot een betere

verslaggeving zodat de begrijpelijkheid en getrouwheid voor de eigenaren verbetert.

(9)

In schema 2 is de structuur van het ontstaan van de belastinglatenties uitgebreid weergeven. De inhoud van dit schema zal in de volgende subparagrafen worden beschreven.

Belastinglatenties

De belastinglatenties vinden hun oorsprong in de bedrijfseconomische en fiscale grondslagen. Om de belastinglatenties te verduidelijken zal daar waar nodig voorbeelden worden gegeven met een fiscale Nederlandse achtergrond. Een organisatie zal allereerst een fiscale jaarrekening moeten opstellen op basis van de in het betreffende land geldende fiscale grondslagen en wetgevingen, zoals de Wet Vennootschapsbelasting in Nederland. De fiscale wetgeving resulteert in de fiscale winst. Deze fiscale winst leidt na fiscale aanpassingen tot het fiscaal belastbare bedrag (fiscaal belastbaar resultaat). Over dit fiscaal belastbaar bedrag wordt de belasting geheven die dient te worden afgedragen. Deze fiscale methode heeft een

Bedrijfs- economische jaarrekening:

- US-GAAP - IFRS Fiscale

jaarrekening

Netto actieve belasting- latenties:

- SFAS No. 109 - IAS 12

Tijdelijke verschillen

Schema 2: Uitgebreide Structuur

Bruto Actieve belasting- latenties:

- SFAS No. 109

Passieve belasting- latenties:

- SFAS No. 109 - IAS 12 Permanente

verschillen

Waarderings- correctie - SFAS No. 109 Verlies-

verrekening

Verrekenbare tijdelijke verschillen

Belastbare tijdelijke verschillen

(10)

winstverdelend karakter waarbij er geen verschillen zijn. Derhalve is de belastinglast gelijk aan het te betalen bedrag dat op het aangifte biljet staat (Naarding & Langendijk, 2007).

Tegenover deze fiscale jaarrekening staat de bedrijfseconomische/vennootschappelijke jaarrekening die organisaties opstellen ten behoeve van hun belanghebbenden, vooral hun eigenaren casu quo aandeelhouders/beleggers. Deze jaarrekening wordt door beursgenoteerde organisaties opgesteld volgens de accountingstandaarden US-GAAP en IFRS. In de

bedrijfseconomische jaarrekening ligt de nadruk op het tonen van inzicht in het resultaat en vermogen. Deze jaarrekening heeft een winstbepalende karakter waarbij de winstbelasting in deze jaarrekening wordt verwerkt volgens het matching-principe. Tussen de

vennootschappelijke en de fiscale jaarrekening kunnen verschillen ontstaan in de boekwaarde van individuele activa of passiva. Als gevolg van het matching-principe ontstaan de

belastinglatenties in de bedrijfseconomische jaarrekening (Naarding & Langendijk, 2007).

Doordat de fiscale en bedrijfseconomische jaarrekening dus elk hun eigen doeleinde hebben, ontstaan er twee soorten verschillen tussen deze jaarrekeningen: de tijdelijke en permanente verschillen. Bij permanente verschillen ontstaan er verschillen tussen de bedrijfseconomische en fiscale winst. Deze verschillen zullen in de toekomst echter niet opgeheven worden. Er is dus een verschil in het totale resultaat over de levensduur van de onderneming. Daardoor zullen deze verschillen niet leiden tot te verrekenen of te betalen belastingen (Epe & Langendijk, 2006). De permanente verschillen ontstaan door een correctie van bepaalde financiële aspecten op de fiscale winst die bedrijfseconomisch niet gevolgd worden. Dit leidt tot een gecorrigeerd fiscaal belastbare winst en uiteindelijk een gecorrigeerd fiscaal belastbaar bedrag, waardoor de fiscale winst zowel wordt verzwaard als verlicht (Epe

& Langendijk, 2006). Zo zal door deelnemingsvrijstelling deelnemingsresultaat uit de

deelneming niet tot een belastingheffing leiden en derhalve moet dit resultaat in aftrek worden gebracht op de fiscale winst (Voortgezet boekhouden, 2012). Uit de permanente verschillen zal dan ook geen belastinglatentie voortvloeien.

Tegenover deze permanente verschillen staan de tijdelijke verschillen die juist wel tot het opnemen van belastinglatenties leiden. Enerzijds ontstaan er de belastbare (passieve) tijdelijke verschillen, anderzijds de verrekenbare (actieve) tijdelijke verschillen.

Tijdelijke verschillen ontstaan wanneer de fiscale en bedrijfseconomische situatie niet gelijk lopen. Wanneer er naar de totale levensduur van de situatie/het onderwerp wordt gekeken zijn er geen fiscale en bedrijfseconomische verschillen. Hierbij is er dus sprake van een tijdelijk effect. Deze verschillen dienen organisaties weer te geven in de bedrijfseconomische jaarrekening als belastinglatenties. Hierbij stellen Epe & Langendijk (2006) dat een

(11)

organisatie de belastingbetaling zoveel mogelijk naar de toekomst proberen te schuiven. Met andere woorden, kosten worden zo vroeg mogelijk verantwoord, opbrengsten zo laat mogelijk.

Daarnaast levert dit organisaties rente- en financieringsvoordelen op (Epe en Langendijk, 2006).

Belastbare tijdelijke verschillen zullen leiden tot het opnemen van de passieve

belastinglatenties. De passieve belastinglatenties kunnen onder andere ontstaan wanneer er in het bedrijfseconomische systeem op een andere manier wordt afschreven dan in het fiscale systeem, zoals wanneer in het eerste jaar van een actief bedrijfseconomisch minder wordt afgeschreven dan fiscaal. Bij de manieren van afschrijven valt te denken aan het gebruik van verschillende afschrijvingsmethodes, zoals een vast percentage van de boekwaarde of een vast bedrag. Ervan uitgaande dat de beginwaarde en eindwaarde voor beide systemen gelijk zijn, dan zal dit ertoe leiden dat er in de toekomst minder fiscaal kan worden afgeschreven. Dit zal in de toekomst leiden tot een hogere fiscale winst dan bedrijfseconomisch. Er zal in de toekomst meer belasting moeten worden afgedragen dan economisch weergegeven. Om deze informatie omtrent de toekomstige extra belastingplicht te delen met de eigenaren casu quo beleggers, zal hiervoor een passieve belastinglatentie worden opgenomen in de

bedrijfseconomische jaarrekening volgens de accountingstandaarden. De passieve belastinglatenties zijn in een drietal categorieën classificeren (Epe & Langendijk 2006):

- Winstverschillen. Hierbij is de fiscale winst lage dan de bedrijfseconomische winst.

Dit kan veroorzaakt worden door onder andere verschillende

afschrijvingsmethodes (zoals het voorbeeld hierboven), de levensduur van een actief, het gebruik, het gebruik van de herinvesteringreserve en de

ontwikkelingsuitgaven.

- Verschillen in de waarderingsmethodes. Voortvloeiend uit het bedrijfseconomisch waarderen tegen actuele waarden en fiscaal waarderen tegen lage historische kosten. Deze verschillen worden veroorzaakt door herwaardering en het waarderen van deelnemingen.

- Rechtstreekse vermogensmutaties in de bedrijfseconomische jaarrekening die fiscaal niet worden gevolgd.

Naast deze belastbare tijdelijke verschillen kunnen er ook verrekenbare tijdelijke verschillen ontstaan. Deze verschillen worden op de balans opgenomen als actieve belastinglatenties. Eenvoudig gesteld, werken deze het omgekeerde van de passieve belastinglatenties. Bij de passieve belastinglatenties zagen we dat deze onder andere kan ontstaan wanneer er bedrijfseconomisch minder afgeschreven wordt dan fiscaal. Wanneer er

(12)

bedrijfseconomisch juist meer wordt afgeschreven dan fiscaal, zal dit leiden tot het opnemen van verrekenbare tijdelijke verschillen in de vorm van een actieve belastinglatentie. Ook de actieve belastinglatenties zijn in een drietal categorieën classificeren (Epe & Langendijk 2006):

- Winstverschillen. Hierbij is de fiscale winst hoger dan de bedrijfseconomische winst. Deze verschillen kunnen onder andere ontstaan door de

afschrijvingsmethode.

- Bedrijfsovername. Als bij de overname van de activa en de schulden de totale reële waarde van de activa minus het vreemd vermogen van de overgenomen

onderneming lager is dan de fiscale boekwaarde, ontstaat er bij een gelijkblijvende fiscale boekwaarde in de bedrijfseconomische balans van de overgenomen

onderneming een verrekenbaar tijdelijk verschil.

- Als gevolg van rechtstreekse vermogensmutaties in de bedrijfseconomische jaarrekening niet worden gevolgd. Dit kan zich als gevolg van een doorgevoerde bedrijfseconomische stelselwijzing voordoen.

Naast de belastbare en verrekenbare tijdelijke verschillen is er een derde bron die leidt tot het opnemen van belastinglatenties, namelijk de verrekening van geleden fiscale verliezen.

Vanuit het fiscale perspectief kunnen er verliezen optreden. Deze verliezen kunnen met winsten uit het verleden worden verrekend. Dit heet de carry back verliesverrekening.

Verliezen kunnen echter ook met de toekomstige verwachte winsten worden verrekend en heet carry forward verliesverrekening (Wet Vennootschapsbelasting, 1969). Voor de carry forward verliesverrekening heeft dit tot gevolg dat in de verwachte toekomstige winstgevende jaren het fiscaal belastbare bedrag kan worden verlaagd met de compensabele verliezen.

Vanuit het bedrijfseconomische perspectief wil een organisatie zijn aandeelhouders

informeren over deze mogelijke toekomstige lagere belastingdruk. Daarom zal hiervoor een actieve belastinglatentie uit hoofde van verliesverrekening worden opgenomen.

Dit onderzoek richt zich op de actieve belastinglatenties die voortvloeien uit de verrekenbare tijdelijke verschillen en verliesverrekening.

Deze actieve belastinglatenties kunnen niet zomaar worden opgenomen. Aan de opname van belastinglatenties zitten strenge voorwaarden verbonden vanuit de US-GAAP en IFRS accountingstandaarden. Door deze accountingstandaarden en de verschillen tussen de accountingstandaarden, zouden er verschillen kunnen ontstaan in de hoogte van de opname van de actieve belastinglatenties. Hierop richt dit onderzoek zich dan ook: leiden de

accountingstandaarden voor actieve belastinglatenties van US-GAAP en IFRS tot een

(13)

verschillende aandeelhouderswaardering, ofwel beleggerswaardering. Om tot de juiste hypotheses te komen, wordt hierna uitgelegd wat de US-GAAP en IFRS

accountingstandaarden, hun belastinglatentie paragrafen en de onderlinge verschillen zijn.

US-GAAP en IFRS

Accountingregels over het opnemen van belastinglatenties ontstonden voor het eerst in 1942 (Chadra & Ro, 1997). Na jaren van ontwikkelingen en uitbreidingen zijn ze vandaag de dag niet meer weg te denken uit het huidige beleid van belastinglatenties van organisaties en wetgevers. De twee belangrijkste en meest gebruikte accountstandaarden zijn US-GAAP en IFRS. Beide accountingstandaarden hebben een paragraaf opgenomen over de totstandkoming en de weergave van de belastinglatenties. Beursgenoteerde organisaties moeten volgens deze accountingstandaarden hun verslag doen (Meulen et al., 2007)

US-GAAP en SFAS No. 109

De United States General Accepted Accounting Principles (US-GAAP) zijn opgesteld door de Financial Accounting Standards Board (FASB). De individuele paragrafen worden aangeduid als Statement of Financial Accounting Standards (SFAS). US-GAAP heeft een rules-based benadering (McEnroe & Sullivan, 2013). Deze rules-based accountingstandaarden bevatten specifieke richtlijnen, uitgebreide regels of duidelijke drempels die daarmee de mate van subjectiviteit weghalen. Al deze richtlijnen en dergelijke zijn nodig om de standaarden te beheersen. Tevens hebben ze meer bereik en verwachtingen, overmatige en uitgebreide begeleiding en detail (Bailey & Sawers, 2012). Deze standaarden hebben dus een streng en strikt karakter. De accountingstandaarden van US-GAAP gelden voor de Verenigde Staten (Nesbitt & Sheikh, 2007). De accountingstandaard voor belastinglatenties is weergegeven in paragraaf SFAS No. 109 en is gebaseerd op de integrale methode. Dat betekent dat het een dwingende voorgeschreven methode is. Hierbij dienen voor alle tijdelijke verschillen een belastinglatentie te worden gevormd (Naarding & Langendijk, 2007), welke leidt tot de bruto positie. Dit wordt verderop nader toegelicht. SFAS No. 109 bestaat uit een 116 pagina’s tellend document. In het tweede gedeelte van SFAS No. 109 staat uitgebreid beschreven hoe er invulling aan de regels uit het eerste gedeelte dient te worden gegeven. De belangrijkste eisen zijn:

- SFAS No. 109 gaat uit van de balansbenadering (Naarding & Langendijk, 2007;

Ayers, 1998).

(14)

- De opname van een actieve (verlies)belastinglatentie mag pas wanneer de waarschijnlijkheid op fiscale winst in de toekomst 50% of meer is. Dus de verwachting moet meer waarschijnlijk zijn dan niet ‘more likely than not’

(Naarding & Langendijk, 2007; Ayers, 1998; SFAS 109.17e).

- SFAS No. 109 kent geen regel dat de actieve belastinglatentie niet hoger mag zijn dan de grootte van de passieve belastinglatentie (SFAS No. 109). Waarschijnlijk komt dot doordat er zoveel specifieke regels zijn ontrent de behandeling van actieve belastinglatenties. Al deze regels leiden tot een betere weergave waardoor zo’n ‘algemene’ regel niet meer nodig is.

- Wanneer een organisatie verwacht dat een deel van een actieve belastinglatentie niet gerealiseerd wordt, dient de actieve belastinglatentie met hetzelfde deel te worden afgenomen (Ayers, 1998).

- De realisatie van de actieve belastinglatenties uit hoofde van verliesverrekening moet gerealiseerd worden binnen de carry forward periode. Dus binnen het verdampingstermijn (SFAS No 109.21).

- De waardering gebeurt tegen de belastingtarieven op het moment van de verwachte realisatie casu quo afwikkeling. De waardering gebeurt niet op basis van de

belastingtarieven die gelden op het moment van ontstaan en opnemen. Een opgenomen belastinglatentie dient tevens te worden aangepast wanneer de belastingtarieven veranderen. Hierdoor neemt het schattend vermogen af en

ontstaat er een reëler beeld omtrent de afwikkeling van de belastinglatenties (Ayers, 1998; SFAS 109.18)

Door al deze regels die in dit omvangrijke document van SFAS No. 109 staan, kan gesteld worden dat SFAS No. 109 een streng en strikt karakter heeft. Dit vindt aansluiting bij de rules en het rules-based karakter van US-GAAP.

In de balans van de US-GAAP jaarrekening staat de netto actieve belastingpositie opgenomen. Deze netto positie ontstaat vanuit de bruto integrale positie waarop een waardecorrectie (value allowance) plaatsvindt volgens SFAS No. 109. Deze

waarderingscorrectie moet gebeuren omdat een deel van de actieve belastinglatenties niet in aanmerking worden genomen (Naarding & Langendijk, 2007). Ook deze bruto positie is waarderelevant voor beleggers (Naarding & Langendijk, 2007). Zo is in het jaarverslag van Chevron Corp eerst de totale bruto integrale positie opgenomen van $ 27.771 miljoen.

Vervolgens wordt de waarderingscorrectie van $ 15.433 miljoen hiervan afgetrokken waardoor de netto balans positie van $ 12.328 wordt gevormd.

(15)

IFRS en IAS 12

De International Financial Reporting Standards (IFRS) zijn opgesteld door de International Accounting Standards Board (IASB) waarbij de diverse paragrafen worden aangeduid met International Accounting Standards (IAS). IFRS kan omschreven worden als een principles based benadering (McEnroe & Sullivan, 2013). Bij deze principles based benadering wordt de nadruk gelegd op de economische kenmerken van een transactie (Cohen et al., 2013). Daardoor heeft IFRS een vrijer, zachter en principiëler karakter. Uiteraard liggen aan deze principes ook regels ten grondslag om structuur te bieden aan deze principes

(Benston et al., 2006). Onder andere het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Spanje, Frankrijk, Italië en Australië hanteren IFRS (Benston et al., 2006; Nisbett & Sheikh, 2007).

IAS 12 is de paragraaf van IFRS die toepassing vindt op de verslaggeving van belastinglatenties. IAS 12 wordt in de literatuur alom erkend als de partiële methode respectievelijk de partiële allocatie (Citron, 2001; Naarding & Langendijk, 2007; Harris &

Muller, 1999). Janssen et al. (2002, p401) beschrijven de partiële allocatie als ‘Over de aanvaardbaarheid van in de waardering betrekken van latenties uitsluitend voor zover mag worden aangenomen dat daaruit in de afzienbare toekomst inderdaad kosten zullen

voortvloeien’. Een belastinglatentie mag dus slechts worden gevormd indien er wordt

verwacht dat deze bij de afwikkeling daadwerkelijk tot een belasting betaling of ontvangst zal leiden (Naarding & Langendijk, 2007). Dit houdt in dat in de jaarverslag direct de netto actieve belastinglatentie positie wordt weergeven, dus zonder de tussenliggende bruto positie en waarderingscorrectie. Andere regels omtrent de opname van een actieve belastinglatenties onder IAS 12 zijn:

- IAS 12 gaat uit van de balansbenadering (Europese Unie).

- Voor de opname actieve belastinglatenties moet er de ‘waarschijnlijkheid’ zijn dat er fiscale winsten in de toekomst zijn om de actieve belastinglatenties mee te verrekenen (IAS 12.34; Brouwer et al., 2012). Echter, het begrip

waarschijnlijkheid wordt niet nader gedefinieerd. In de praktijk wordt doorgaans een grens van 50% gehanteerd (Brouwer et al., 2012).

- Belastinglatenties worden niet verdisconteerd. Ze worden tegen de nominale waarde gewaardeerd. Er rust dus een verdisconteringverbod op (Brouwer et al., 2012; IAS 12.53; IAS 12.54).

(16)

- De actieve belastinglatentie mag niet groter zijn dan de passieve belastinglatenties (IAS 12.24). Een hogere actieve belastinglatentie mag wel in bepaalde situaties opgenomen worden, zoals:

o De actieve belastinglatentie vloeit voort uit de eerste opname van een actief of verplichting in een bepaalde transactie (IAS 12.24).

o Een actieve belastinglatentie wordt in zijn geheel opgenomen als die ontstaan door investeringen in dochters en dergelijke (IAS 12.44).

- Wanneer er vanuit het fiscaal oogpunt gebruikelijke en ongebruikelijke verliezen zijn geleden, is dit een sterke indicatie dat er in de toekomst niet voldoende fiscale winst wordt behaald (Brouwer et al.,2012; IAS 12.35).

- De waarschijnlijkheid van de fiscale winst is op basis van een onbeperkte

tijdshorizon. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met het carry forward termijn en de verdamping van de fiscale verliezen (Brouwer et al., 2012).

- In elk jaar dient de opgenomen en niet opgenomen actieve belastinglatentie opnieuw te worden beoordeeld (IAS 12.37).

Onder andere deze voorwaarden geven het minder strikte en minder harde karakter aan van IAS 12 ten opzichte van SFAS No. 109. Dit vindt ook aansluiting bij de principles based benadering van IFRS. Heel basaal bekeken blijkt dit karakter ook uit het aantal pagina’s.

IAS 12 bestaat uit slechts 23 pagina’s.

Uit deze omschrijvingen van de twee accountingstandaarden blijkt dat er tussen deze twee accountingstandaarden verschillen zijn. Deze verschillen kunnen leiden tot verschillende opnames van de actieve belastinglatenties. De accountingstandaard SFAS No. 109 heeft een strikter en strenger karakter dan IAS 12. Dit wordt ook vanuit de praktijk duidelijk als er gekeken wordt naar buitenlandse IFRS organisaties die ook aan de Amerikaanse beurs zijn genoteerd. Deze organisaties moeten het zogeheten Form 20-F van de SEC invullen. Op deze manier stellen die organisaties een aangepast resultaat op die in overeenstemming is met US-GAAP. De buitenlandse organisaties moeten dit formulier invullen en dan kunnen ze blijven rapporteren onder IFRS. In het IFRS jaarverslag dient een verklaring opgenomen te worden, het Form 20-F. Hierin verklaart de organisatie dat ze voldoet aan de onderliggende eisen. Dit onderliggende pakket aan eisen telt 67 pagina’s en bestaat uit 3 paragrafen. De derde paragraaf (Item 17,18,19) beschrijft de aanvullende informatie die het financiële gedeelte van het IFRS jaarverslag moet hebben om het jaarverslag in overeenstemming te brengen met US-GAAP. De Form 20-F dient afgesloten te worden met een

(17)

nettoresultaatoverzicht waarin de aanpassing staan. Hieruit vloeit het aangepaste

nettoresultaat volgens de US-GAAP accountingstandaarden voort. In deze derde paragraaf staan alleen de instructies om de omzetting juist uit te voeren. Hierin staat echter geen expliciete uitleg over de omzetting (SEC, Form 20-F).

Gebaseerd op de hiervoor besproken accountingstandaarden, lijkt het er sterk op dat de US-GAAP accountingstandaard strikter en strenger zijn dan IFRS. Door dit striktere en strengere karakter van US-GAAP zouden beleggers meer vertrouwen kunnen hebben in de stand van de actieve belastinglatenties onder US-GAAP. Dit vertrouwen ontstaat dan doordat US-GAAP de werkelijkheid beter weergeeft. Dit karakter van US-GAAP ten opzichte van IFRS geeft dus een eerste indicatie voor de richting van de hypothese, dus dat actieve

belastinglatenties onder US-GAAP leiden tot een hogere beleggerswaardering dan de actieve belastinglatenties onder IFRS. Ook het Form 20-F geeft aan dat er verschillen zitten tussen US-GAAP en IFRS. Deze omzetting is alleen verplicht van IFRS richting US-GAAP. Dit duidt wederom op de striktheid en strengheid van US-GAAP respectievelijk. In de volgende subparagraaf wordt verder ingegaan op de hypothese ontwikkeling en de richting hiervan.

2.2 Hypothese ontwikkeling

SFAS No. 109

In het verleden zijn diverse onderzoeken gedaan naar het effect van belastinglatenties.

Één van de eerste onderzoekers waren Chandra & Ro (1997). Zij keken naar het effect van passieve belastinglatenties op het aandelenrisico. Ondanks dat passieve belastinglatenties als vreemd vermogen worden geactiveerd, zagen beleggers de passieve belastinglatenties juist als de verschaffing van eigen vermogen. Dit komt waarschijnlijk vanwege de zeer betrouwbare functie van de overheid die renteloos een lening ter beschikking stelt. Hierna volgden meer onderzoeken. Ook op het gebied van de actieve belastinglatenties en hoe de markt, zoals beleggers, hiermee omgaat. Zo toonde Skinner (2008) aan dat actieve belastinglatenties een significant effect hebben op het voorkomen van insolvabiliteit. Dit kan mogelijk komen door de opname van actieve belastinglatenties. Door een hogere activa zijde op de balans zal ook het eigen vermogen stijgen. Uiteindelijk leidt dit tot een betere solvabiliteitsverhouding. Als gevolg van de betere solvabiliteit kunnen beleggers hierop reageren door de organisatie beter te waarderen. Ayers (1998) onderzocht de waarderelevantie van SFAS No. 109. Tevens onderzocht Ayers (1998) hoe SFAS No. 109 zich verhoudt ten opzichte van de

(18)

accountingstandaard ABP No.11. Accountingstandaard ABP is de voorloper van US-GAAP.

In het onderzoek is specifiek gekeken naar de passieve belastinglatenties. Ayers kwam tot de conclusie dat passieve belastinglatenties waarderelevant zijn voor de beleggerswaarde. Amir

& Sougiannis (1999) hebben onderzoek gedaan naar de actieve belastinglatenties die ontstaan uit hoofde van verliesverrekening onder SFAS No. 109. en het effect op de

winstvoorspellingen en aandelenprijzen. De actieve belastinglatentie uit hoofde van verliesverrekening leidt tot toekomstige belastingbesparingen. Amir en Sougiannis (1999) merkten op dat deze actieve belastinglatentie ook een negatieve invloed kan hebben omdat het een indicatie is voor meer toekomstige verliezen. Hun conclusie was dat deze actieve

belastinglatenties een sterk positief verband hebben met de aandelenkoers. Naarding &

Langendijk (2007) hebben vervolgens de waarderelevantie onderzocht van de actieve belastinglatenties van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen op de

beleggerswaardering. Ook deze auteurs concludeerden dat deze relatie significant is. Dus de actieve belastinglatenties zijn waarderelevant. Hun onderzoek was op basis van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen met het boekjaar 2003. Deze cijfers zijn opgesteld volgens de Richtlijnen voor de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ). Deze RJ is gebaseerd op de US-GAAP standaarden.

Deze onderzoeken vonden vooral plaats in een periode van hoogconjunctuur

(Naarding & Langendijk, 2007). Vandaag de dag leven we in een economische crisis en een periode van laagconjunctuur waarin meer en hogere verliezen worden geleden. Uit

voorgaande onderzoeken bleek een positieve relatie tussen de actieve belastinglatenties en de beleggerswaarde. Deze relatie wordt opnieuw onderzocht ten tijde van de economische crisis.

Zo kan worden beoordeeld of de conjuncturele situatie invloed heeft op de relatie. Een reden dat dit invloed heeft, kan komen doordat beleggers geen vertrouwen meer hebben in de markt.

Zo kan de opname van een actieve belastinglatentie uit hoofde van verliesverrekening als waarschuwing voor toekomstige verliezen worden gezien. Terwijl dit normaal gesproken een indicatie is voor toekomstige winsten. Dit mogelijke signaal van actieve belastinglatenties uit hoofde van verliesverrekening erkenden Amir & Sougiannis (1999) ook.

Om de vergelijking met IAS 12 te kunnen maken en de impact van de hedendaagse conjunctuur te bepalen test ik de volgende hypothese opnieuw:

Hypothese 1a: Actieve belastinglatenties gevormd onder SFAS No. 109 hebben een positieve relatie op de beleggerswaarde.

(19)

IAS 12

Wanneer er gezocht wordt naar vergelijkbare onderzoeken met een relatie tussen de actieve belastinglatenties onder IAS 12 en de beleggerswaardering, lijken er geen

vergelijkbare onderzoeken te hebben plaatsgevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat IFRS pas in 2005 door de Europese Unie (Gjerde et al., 2008) verplicht gesteld is en dus nog relatief nieuw is. Om hiervan zeker te zijn is er in diverse talen gezocht. Ook in de vooraanstaande online bibliotheken is hierover niks te vinden. Om extra zekerheid te krijgen is er contact geweest met de heer Langendijk. Bij hem waren ook geen onderzoeken bekend.

Dit geeft voldoende zekerheid dat deze relatie nog niet is onderzocht.

Vanuit de Agency Theory kan een positieve reactie van de beleggers worden verwacht op de verplichte verslaggeving onder IFRS, omdat de verplichte verslaggeving de

informatiekloof kan overbruggen. Het jaarverslag kan ook een positieve bijdrage leveren aan de mate van de informatieverwerking volgens de Information Processing View. Het bleek dat de verslaggeving onder IFRS in het Verenigd Koninkrijk waarderelevant is (Latridis, 2010).

Maar ook de onderliggende posten van het totale jaarverslag onder IFRS hebben hun effecten op de waarderelevantie. Zo toonden Shah et al. (2013) aan dat de kostenpost

onderzoek- en ontwikkelingskosten (R&D) door beleggers als waarderelevant worden beschouwd. Hierbij dient de kanttekening te worden geplaatst dat deze relatie alleen voor grote organisaties geldt. Er zijn dus aanwijzingen dat aandeelhouders reageren op IFRS en deze accountingstandaard en de onderliggende paragrafen als waarderelevant beschouwen.

Dat zou betekenen dat aandeelhouders ook de actieve belastinglatenties gevormd onder IAS 12 als waarderelevant beschouwen. Deze verwachting wordt versterkt door hetgeen in de vorige subparagraaf is uitgelegd. In het verleden is namelijk al aangetoond dat beleggers positief reageren op actieve belastinglatenties uit hoofde van verliesverrekening en op actieve belastinglatenties onder de US-GAAP equivalent RJ. Hierdoor wordt de volgende relatie verwacht tussen actieve belastinglatenties onder IAS 12 en de beleggerswaardering:

Hypothese 1b: Actieve belastinglatenties gevormd onder IAS 12 hebben een positieve relatie op de beleggerswaardering.

SFAS No. 109 versus IAS 12

Maar welke accountingstandaard voor de actieve belastinglatenties zal nu door de beleggers beter gewaardeerd worden? Hiervoor is nadrukkelijk uitgelegd wat de verschillen

(20)

tussen IAS 12 en SFAS No. 109 zijn. Hier vloeit uit voort, zoals al eerder benoemd, dat SFAS No. 109 een strikter en strenger karakter heeft die is omkaderd met een veel

uitgebreider en dikker pakket aan ‘rules’. Dit verschil tussen de accountingstandaarden blijkt ook uit het verplichte Form 20-F die een omzetting van IFRS naar US-GAAP verplicht terwijl er geen omgekeerde regeling is. Dit impliceert dat er sterke verschillen zijn tussen beide accountingstandaarden die verklaard moeten worden.

Voor de introductie van IFRS in 2005 was US-GAAP in zowel de VS als daarbuiten een toonaangevende accountingstandaard. Na de introductie van IFRS ontstond de discussie over de relatieve kwaliteit van beide accountingstandaarden. Het bleek dat US-GAAP een

superieur voorspellend vermogen heeft ten opzichte van IFRS (Meulen et al., 2007). Het voorspellend vermogen was één van de winstkwaliteitsaspecten waarnaar Meulen et al.

(2007) hebben gekeken om de kwaliteit van US-GAAP en IFRS te vergelijken. Voor de overige kwaliteitsaspecten die zij onderzochten, gemeten in winsteigenschappen, gold dat deze kwaliteitsaspecten onder US-GAAP en IFRS vergelijkbaar zijn. Het gevolg van dit superieure voorspellende vermogen van US-GAAP is dat het zou kunnen leiden tot een hogere beleggerswaardering. Dit kan komen doordat de beleggers de toekomst van de organisatie onder US-GAAP reëler kunnen inschatten en beoordelen.

Maar hoe reageren beleggers op de actieve belastinglatenties onder de verschillende accountingstandaarden? Belastinglatenties zijn namelijk het vaakst voorkomende aspect wat middels het Form 20-F moet worden overgezet van IFRS naar US-GAAP. Daarbij nemen ze 4,2% van het totale resultaatsverschil op zich (McEnroe & Sullivan, 2011). De markt blijkt dan ook verschillend op US-GAAP en IFRS te reageren en waarderen het verschillend. Harris

& Muller (1999) toonden aan dat US-GAAP en IFRS een verschillende uitwerking hebben op de resultaten, de marktwaarde en de aandelenprijzen. Om hun onderzoek te onderbouwen gaven zij aan dat SFAS No. 109 en IAS 12 tot verschillende effecten op de resultaten kunnen leiden. Uiteindelijk hebben zij alleen naar US-GAAP en IFRS onderzoek gedaan en niet naar individuele paragrafen. Zij concludeerden dat US-GAAP wel degelijk meer waarderelevant is dan IFRS op de resultaten en de marktwaarde. Wanneer er wordt gekeken naar beide

belastinglatentie paragrafen dan zitten er indirect verschillen tussen SFAS No. 109 en IAS 12.

Beckman et al. (2007) hebben onderzoek gedaan naar de omzetting van de belastinglatentie paragraaf HGB Art. 274 naar SFAS No. 109 en IAS 12. Deze paragraaf is onderdeel van de Duitse accountingstandaard German Commercial Code (HGB). Nadat HGB Art. 274 omgezet is naar IAS 12 ontstaat er een significant verschil, gemeten aan de hand van de ‘stockholders equity’. Bij de omzetting van HGB Art. 274 naar SFAS No. 109 ontstaat er geen significant

(21)

verschil. Dus deze omzetting van HGB naar SFAS No. 109 en naar IAS 12 leidt tot

verschillende uitkomsten. Deze omzettingen geven een aanwijzing dat er verschillen kunnen zijn tussen beide paragrafen met elk hun eigen effect op de beleggerswaardering. Ayers (1998, p211) kwam daarnaast tot een belangrijke conclusie. Door de juiste en actuele

belastingtarieven te gebruiken, een eis is van SFAS No. 109, worden de belastinglatenties onder US-GAAP als meer waarderelevant gezien ten opzichte van accountingstandaard ABP No. 11. ABP (Accounting Principles Board Opinion), opgericht in 1967, was de voorloper van FASB die opgericht is in 1992. ABP No. 11 ging, net als IAS 12, ook uit van het

historisch belastingtarief. Ook dit onderzoek biedt een sterke indicatie dat SFAS No. 109 tot een sterkere beleggerswaardering zal leiden dan IAS 12.

Al deze voorgaande onderzoeken en literatuur impliceren dat SFAS No. 109 tot een sterkere beleggerswaardering dan IAS 12 zal leiden. Vanuit deze aanwijzingen wordt hypothese 2 opgesteld:

Hypothese 2: Actieve belastinglatenties gevormd onder SFAS No. 109 hebben een sterkere positieve relatie op de beleggerswaarde dan IAS 12.

In het volgende model heb ik een weergave gemaakt van de relaties die ik wil onderzoeken:

3 METHODE EN ONTWERP

Data

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden haal ik mijn data uit de wereldwijde database Orbis. Hierbij kies ik voor de cijfers op basis van het boekjaar 2012. De reden

Actieve belastinglatenties gevormd onder IFRS accounting standaard: IAS

12

Beleggerwaardering Actieve belastinglatenties

gevormd onder US-GAAP accounting standaard:

SFAS No. 109

Beleggerwaardering H1a +

H1b + H2 +

(22)

hiervoor is dat van dat jaar alle cijfers bekend zijn. De cijfers van het boekjaar 2013 zijn namelijk nog niet van alle organisaties gepubliceerd. Tevens bieden de cijfers van boekjaar 2012 de informatie over de effecten van de wereldwijde economische crisis. Ik heb de data verzameld van beursgenoteerde organisaties in de IFRS landen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De US-GAAP data is uiteraard van de Verenigde Staten. Daarbij is gekozen voor de meest vooraanstaande beurzen in het betreffende land, te weten: de AEX, de FTSE 100 en de Dow Jones (Composite Average). Deze selectie heb ik gemaakt omdat de actieve

belastinglatenties niet in de database van Orbis staan. Deze vallen namelijk vaak onder andere balansposten zoals de ‘overige kortlopende activa’. Dit probleem ervoeren Naarding &

Langendijk (2007) en Ayers (1998) ook. Derhalve heb ik handmatig de actieve

belastinglatenties uit de diverse jaarverslagen gehaald. Daarbij is acht geslagen op het verschil in valuta. Alle waarden zijn omgezet naar Amerikaanse Dollars. De data afkomstig uit Orbis is door Orbis al omgezet in Dollars. Organisaties die ontbrekende waarden hebben zullen niet worden betrokken. In aansluiting op Naarding & Langendijk (2007) heb ik ook de banken en financiële instellingen weggelaten omdat die vanwege hun sterk afwijkende activiteiten en bijbehorende externe verslaggeving minder geschikt zijn in vergelijking met andere fondsen.

Om een uniforme en betrouwbare dataset te verkrijgen en te waarborgen heb ik diverse acties ondernomen. Het gaat hierbij om de volgende punten:

- De actieve belastinglatenties zijn omgerekend naar Dollars op ‘closing date’ met behulp van de koersgrafieken (XE.com).

- Er bestaan verschillende weergaves van de netto actieve belastinglatentie (DTA: Deferred Tax Assets). In sommige jaarrekeningen is het gesaldeerd met de passieve belastinglatentie (DTL: Deferred Tax Liabilities), in andere jaarrekeningen staat de DTA na de

waarderingscorrectie (value allowance). In weer andere is de actieve belastinglatentie positie gesplitst weergegeven in een kortlopende (current) en langlopende (non-current) DTA.

Hierdoor was er scherpte nodig om de juiste netto actieve belastinglatentie uit de

jaarrekeningen te halen, dus na de waarderingscorrectie, kortlopend en langlopend opgeteld en exclusief DTL.

- Vooral bij de Engelse beursgenoteerde jaarrekeningen was er sprake van gebroken

boekjaren. Daarom is soms gekozen voor de jaarrekening 2013, omdat het overgrote gedeelte van het boekjaar wel in 2012 lag. Dit is gebeurd op aangeven van de sluitingsdatum (closing date) uit Orbis die bij de selectie van het boekjaar 2012 hoort.

- Een aantal jaarrekeningen geven geen duidelijke weergave van de netto actieve

belastinglatenties. Zo heeft Reed Elsevier een gezamenlijke jaarrekening, maar kent twee

(23)

afzonderlijke organisaties die elk een eigen beursnotering heeft.

Om fouten te voorkomen als gevolg van deze aspecten en de netto DTA betrouwbaar te weergeven, heb ik alle jaarrekeningen twee maal doorgenomen.

Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat er 140 organisaties overbleven van de 147 geselecteerde organisaties. Hiervan zijn 84 organisaties die onder IFRS verslaggeven en 56 onder US-GAAP.

Empirisch model en de methode

De data zal geanalyseerd worden aan de hand van een standaard regressieanalyse om zo de invloed van de actieve belastinglatenties onder de twee accounting standaarden op de beleggerswaarde te bepalen. Uiteindelijk zal ik deze twee relaties aan de hand van de

gevonden waarden tegen elkaar afzetten om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Daarnaast kan ik met de gevonden waarden ook de twee deelvragen beantwoorden. Alle variabelen zullen per gewoon aandeel worden gemeten, zoals ook Naarding & Langendijk (2007) en Ayers (1998) hebben gedaan.

Mijn hypothesen kunnen op de volgende wijzen worden uitgeschreven, waarbij hypothesen 1a en 1b voor de input zorgen om de onderzoeksvraag van hypothese 2 te beantwoorden. Hypothese 1a zal als controle hypothese dienen in een setting van economische laagconjunctuur, terwijl hypothese 1b tot een nieuw resultaat zal leiden.

H1a: Beleggerswaardering(MW) = ß0 + ß 1 Actieve belastinglatentie SFAS No. 109(nDTA) + ß2 Eigen vermogen(EV) + ß3 Totaal vermogen(TV) + Ɛ

H1b: Beleggerswaardering(MW) = ß0 + ß 1 Actieve belastinglatentie IAS 12(nDTA) + ß2 Eigen vermogen(EV) + ß3 Totaal vermogen(TV) + Ɛ

H2: Beleggerswaardering IFRS/IAS 12 < Beleggerswaardering US-GAAP/SFAS No. 109

Ofwel hypothese 2 stelt dat de actieve belastinglatenties die gevormd zijn onder US-GAAP een sterker effect hebben op de beleggerswaardering dan de actieve belastinglatenties die gevormd zijn onder IFRS.

Afhankelijke variabele

(24)

De beleggerswaardering (MW) onder US-GAAP en IFRS kan meetbaar worden gemaakt door gebruik te maken van de totale marktwaarde, ook wel de market capitalization genoemd (Ayers, 1998). De MW wordt gedeeld door het totaal uitstaande gewone aandelen (Naarding & Langendijk, 2007; Ayers, 1998), om zo eventuele effecten uit hoofde van omvang te elimineren.

Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabele is de totale netto actieve belastinglatentie (nDTA) onder de US-GAAP en IFRS verslaggeving. Deze is rechtstreeks uit het jaarverslag te halen.

Naarding & Langendijk (2007) omschrijven dit dan ook als de netto actieve belastinglatentie.

Dit is dus de actieve belastinglatentie na de waardecorrectie. De actieve belastinglatentie wordt op het niveau van een gewoon aandeel gemeten.

Controle variabelen

De eerste controle variabele is de boekwaarde van het eigen vermogen (EV). Deze boekwaarde wordt gecorrigeerd door er de netto actieve belastinglatentie af te trekken (Naarding & Langedijk, 2007). Ook deze waarde wordt berekend per gewoon aandeel.

De tweede controle variabele doe ik in aansluiting op Ayers (1998) op basis van de boekwaarde van de totale activa (TV) verminderd met de netto actieve belastinglatentie.

De variabelen zijn per gewoon aandeel uitgerekend om zo de grote variatie in absolute waarden te elimineren. Op het niveau per aandeel zal dan onderzoek worden gedaan naar de relaties. Zoals eerder al benoemd gebruiken andere onderzoekers ook deze insteek. Door deze aanpassing is het gebruik van logaritmes overbodig geworden. Wel heb ik alle variabelen

‘gewinsorized’ om zo de extreme waarden (outliers) af te ronden binnen de waarde van het gemiddelde plus of minus drie maal de standaard deviatie. Dit had uiteindelijk alleen

gevolgen voor een enkele maximum waarden. Vervolgens heb ik de data getest op onderlinge correlatie/multicollineariteit tussen netto actieve belastinglatentie, het eigen vermogen, het totaal vermogen en de beleggerswaardering.

4 RESULTATEN

Beschrijvende statistieken

(25)

In tabel 1a en 1b presenteer ik de beschrijvende statistiek van de data van de variabelen, waarbij alle waarden zijn ‘gewinsorized’. Tevens is de data onderling getest op correlaties. Daaruit bleek dat er een aanwijzing was voor een onderlinge correlatie

(multicollineariteit) tussen de beleggerswaarde (MW) en het eigen vermogen (EV) onder IFRS. Daarom kijk ik verder naar de VIF-waarde. Deze waarde geeft aan of er direct of indirect een relatie is tussen twee variabelen in een standaard lineaire regressie. Van deze twee variabelen is de VIF-waarde 1,413. De grenswaarde die wordt aangehouden is meestal 5 of 10. De gevonden waarde valt dus ruim binnen de grens. Er is dus geen sprake van een onderlinge correlatie.

Tabel 1a: Omschrijvende statistiek US-GAAP: SFAS No. 109

Omschrijvende statistiek US-GAAP: SFAS No. 109

Steekproef Minimum Maximum Gemiddelde Std. Deviatie

Marktwaarde 56 5,720 154,350 52,090 31,369

Eigen Vermogen 56 -14,046 54,638 15,634 12,401

Totaal vermogen 56 3,105 831,737 142,453 185,374

Netto actieve belastinglatentie 56 0,131 17,202 3,866 4,110

Tabel 1b: Omschrijvende statistiek IFRS: IAS 12

Omschrijvende statistiek IFRS: IAS 12

Steekproef Minimum Maximum Gemiddelde Std. Deviatie

Marktwaarde 84 1,660 117,604 24,119 22,059

Eigen vermogen 84 -0,972 86,685 11,068 14,808

Totaal vermogen 84 0,111 337,425 41,682 70,435

Netto actieve belastinglatentie 84 0,000 3,140 0,465 0,691

Uit tabel 1a valt op dat elke organisatie die verslag geeft onder de US-GAAP standaarden een netto actieve belastinglatentie heeft, terwijl dit bij het IFRS niet altijd het geval is. Wellicht dat dit veroorzaakt wordt door de striktere US-GAAP waardoor er altijd een netto actieve latentie zal ontstaan, hoe klein dan ook. Organisaties onder IFRS zouden deze minimale netto actieve belastinglatentie posities binnen het minder strikte kader van IAS 12 op nul kunnen stellen omdat het een niet materiële waarde betreft. Daarnaast zitten er grote verschillen tussen de minima, maxima en het gemiddelde. Ondanks dat de waarden per aandeel zijn. Dit zou verklaard kunnen worden doordat organisaties elk hun eigen opbouw

(26)

van het aandelenkapitaal inclusief verschillende nominale waarden hebben. Daarnaast valt het op dat de gemiddelde waarden en de standaarddeviatie onder US-GAAP aanzienlijk hoger uitvallen. Tegenover elk aandeel onder US-GAAP staat een hogere marktwaarde, hogere eigen vermogen, hogere totaal vermogen en hogere netto actieve belastinglatentie.

Resultaten

In tabel 3a en 3b zijn de resultaten van mijn onderzoek weergegeven. Uit tabel 3a blijkt dat de netto actieve belastinglatenties (nDTA) onder US-GAAP paragraaf

SFAS No. 109 een significant effect hebben op de beleggerswaarde (MW) met een p-waarde van 0,011 en dus kleiner dan 0,05. De significante p-waarde weergeeft de lage

waarschijnlijkheid waarin de nulhypothese kan worden verworpen. Dus dat er geen relatie is tussen de variabelen. 0,011 geeft aan dat de kans 98,9% is dat er een relatie bestaat tussen de variabelen. Uit de positieve bèta waarde van 2,570 blijkt dat beleggers de netto actieve belastinglatenties, die weergeven zijn onder de US-GAAP accounting standaarden, positief waarderen. Hiermee wordt hypothese 1a bevestigd. Deze bèta waarde geeft aan in welke verhouding (relatie) de afhankelijke en onafhankelijke variabele op elkaar reageren. Deze uitkomst sluit dan ook aan bij de voorgaande onderzoeken naar het effect van netto actieve belastinglatenties. Zo toonden Amir & Sougiannis (1999) aan dat de beleggerswaarde sterk positief reageert op de belastinglatenties uit hoofde van verliesverrekening, welke een component zijn van de totale netto actieve belastinglatenties. Tevens vindt dit resultaat aansluiting bij het onderzoek van Naarding & Langendijk (2007). Ook zij vonden een positieve relatie tussen de actieve belastinglatentie en de beleggerswaarde in 2003 bij

Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. In dit jaar moest de verslaggeving voldoen aan de Richtlijnen voor de Jaarrekening die nauw verwant zijn met de US-GAAP accounting standaarden. Zij vonden een p-waarde van 0,007. Dit komt dan ook bijna overeen met de waarde die ik heb gevonden. Echter, wanneer de controle variabele eigen vermogen (EV) en totaal vermogen (TV) worden toegevoegd aan de regressie, daalt de significantie naar 0,026.

Met een bijbehoorde R² van 0,113 verklaart de actieve belastinglatenties onder SFAS No. 109 11,3 % van de variatie in de beleggerswaarde. Dit betekent dat de actieve belastinglatenties een sterke invloed hebben op de beleggerswaarde gezien de vele aspecten waaruit de jaarrekening is opgebouwd.

Dezelfde relatie tussen de actieve belastinglatentie onder IFRS paragraaf IAS 12 en de beleggerswaarde was tot op heden nog niet onderzocht. Uit tabel 3b blijkt dat er met een

(27)

bèta waarde van 9,036 een positief significante relatie bestaat tussen de netto actieve belastinglatentie onder IFRS en de beleggerswaarde.

Dus uit tabel 3b blijkt dat hypothese 1b kan worden bevestigd met een p-waarde van 0,009.

Deze relatie heeft een R² waarde van 0,080, dus 8% van de beleggerswaarde wordt verklaard door de actieve belastinglatenties onder IFRS.

Tabel 2a: US-GAAP: SFAS No. 109

Coefficientsa

Model Unstandardized

Coefficients

Standardized Coefficients

t Sig. Collinearity Statistics

B Std.

Error

Beta Tolerance VIF

1

(Constant) 42,153 5,492 7,676 ,000

Netto actieve

belastinglatentie 2,570 0,978 0,337 2,628 0,011 1,000 1,000

2

(Constant) 26,438 6,913 3,824 ,000

Eigen vermogen 1,138 ,295 ,450 3,860 ,000 ,975 1,025

Netto actieve

belastinglatentie 2,032 ,890 ,266 2,284 ,026 ,975 1,026

Totaal vermogen 8,559E-006 ,019 ,000 ,000 1,000 ,999 1,001

a. Dependent Variable: Marktwaarde

Tabel 3b: IFRS: IAS 12

Coefficientsa

Model Unstandardized

Coefficients

Standardized Coefficients

t Sig. Collinearity Statistics

B Std. Error Beta Tolerance VIF

1

(Constant) 19,914 2,805 7,099 ,000

Netto actieve

belastinglatentie 9,036 3,380 0,283 2,673 0,009 1,000 1,000

2

(Constant) 11,423 2,375 4,809 ,000

Eigen vermogen ,951 ,139 ,638 6,818 ,000 ,708 1,413

Netto actieve

belastinglatentie 1,553 2,717 ,049 ,571 ,569 ,855 1,169

Totaal vermogen ,035 ,027 ,111 1,272 ,207 ,812 1,231

a. Dependent Variable: Marktwaarde

(28)

Nu de p-waarden van beide relaties bekend zijn, kan hypothese 2 ook worden

beantwoord. Deze hypothese verwacht dat de (netto) actieve belastinglatenties gevormd onder SFAS No. 109 een sterkere positieve relatie hebben op de beleggerswaarde dan de actieve belastinglatenties gevormd onder IAS 12. Met een p-waarde van 0,011 voor SFAS No. 109 en een p-waarde van 0,009 voor IAS 12, kan hypothese 2 worden verworpen. De relatie blijkt, tegen de verwachtingen in, omgekeerd te zijn. Er is namelijk een sterkere relatie tussen de beleggerswaarde en de actieve belastinglatentie onder IFRS dan onder US-GAAP.

Controle variabelen

In model 2 is de regressie uitgebreid met de controle variabelen: het eigen vermogen (EV) en het totaal vermogen (TV). Deze variabelen zijn gecorrigeerd met de netto actieve belastinglatentie. Deze controle variabelen sluiten aan bij de onderzoeken van Naarding &

Langendijk (2007) en Ayers (1998). Onder de accountingstandaard US-GAAP blijkt dat de markt positief reageert op het eigen vermogen met een significantie van 0,000, terwijl op het totaal vermogen niet wordt gereageerd en de significantie 1,000 is. Dezelfde resultaten zijn ook terug te zien bij IFRS. Er zijn echter wel aanwijzingen dat de markt reageert op het totaal vermogen onder IFRS met een significante waarde van 0,207. Naarding & Langendijk (2007) kwamen ook tot een significantie van 0,000 op de relatie tussen het eigen vermogen en de beleggerswaarde. Zij kwamen ook tot een significantie van 0,000.

In de tabellen 2a en 2b zijn de belangrijkste waarden samengevat weergegeven van mijn onderzoek naar de actieve belastinglatenties onder SFAS No. 109 en IAS 12 en de relatie tot de beleggerswaardering.

Tabel 3a: Samenvattende statistiek US-GAAP: SFAS No. 109

Model 1: DTA Model 2: DTA, EV, TV Constante

H1a: Netto actieve belastinglatentie Eigen vermogen

Totaal vermogen

Adjusted R² Δ R² F-waarde

42,153 0,011**

- - 0,113 0,097 - 6,908

26,438 0,026**

0,000***

1,000 0,311 0,271 0,198 7,821

(29)

*** p-waarde < 0,01

** p-waarde < 0,05

* p-waarde < 0,10

Tabel 2b: Samenvattende statistiek IFRS: IAS 12

Model 1: DTA Model 2: DTA, EV, TV Constante

H1b: Netto actieve belastinglatentie Eigen vermogen

Totaal vermogen

Adjusted R² Δ R² F-waarde

19,914 0,009***

- - 0,080 0,069 - 7,146

11,423 0,569 0,000***

0,207 0,504 0,485 0,424 27,085

*** p-waarde < 0,01

** p-waarde < 0,05

* p-waarde < 0,10

5 CONCLUSIE

Conclusie en implicaties

Ik heb onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de verslaggeving onder US-GAAP en IFRS, hun verschillen onderling en het effect op de beleggerswaardering. Dit heb ik specifiek toegepast op de netto actieve belastinglatenties die gevormd zijn onder de paragraaf

SFAS No. 109 en IAS 12. In aansluiting op voorgaande onderzoeken kwam ik tot hetzelfde resultaat wat betreft de belastinglatentie paragraaf SFAS No. 109. Op de actieve

belastinglatenties die volgens deze standaard zijn gevormd reageren beleggers significant positief.

Deze relatie heb ik ook onderzocht voor de actieve belastinglatenties gevormd onder IAS 12. Deze relatie is in het verleden nog niet eerder onderzocht. Uit mijn onderzoek is aangetoond dat er ook een significant positieve relatie bestaat tussen de actieve

belastinglatenties gevormd onder IAS 12 en het effect op de beleggerswaardering. Deze relatie van IAS 12 kent zelfs nog een hogere positieve significantie dan dezelfde relatie bij SFAS No. 109.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

These are the proceedings of the 10th International Conference on Advances in Computer Entertainment (ACE 2013), hosted by the Human Media Interaction research group of the Centre

The yuck button was pressed 86 times, 57 times (66.28%) while the listening agent’s head nods were generated by the algorithm.. For the algorithm and human respectively, this amounts

[r]

Het doel van dit onderzoek is nagaan of er een verband is tussen de hoogte van de P/E ratio en de mate waarin managers rapporteren over non-GAAP measures en in hoeverre

(2006) bij Duitse bedrijven die de US GAAP toepassen en bedrijven die de German GAAP hanteren. Daaruit is naar voren gekomen dat bij Duitse bedrijven die US GAAP hanteren minder

Voor de industrieën Industrials en Technology is binnen de bedrijfstak een nadere opsplitsing gemaakt, omdat sommige activiteiten binnen deze industrieën producerend dan wel

“If humans had always evolved this rapidly, the difference between us and chimps would be 160 times greater than it actually is,” says the study’s lead author, University of Utah

Zo zijn nog niet zo lang geleden de belangrijke standaarden IFRS 9 (finan- ciële instrumenten), IFRS 15 (omzetverantwoording) en IFRS 16 (leases) goedgekeurd door de Europese