• No results found

Tegen spelen: verschillende geloven, dezelfde ethiek.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tegen spelen: verschillende geloven, dezelfde ethiek."

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

3

Inleiding

Deze scriptie gaat over de negatieve reacties op spelen (gladiatorenspelen, theater en wagenrennen) van zowel christelijke als niet-christelijke auteurs en de overeenkomsten daarvan. Al vanaf de tweede eeuw voor Christus werden spelen1 ingezet als politiek instrument. Politieke rivalen en generaals probeerden elkaar door middel van spelen te overtreffen om zo een grotere achterban te verkrijgen en zich van een meer zekere positie te verzekeren. 2 De aedielen en praetoren waren, naast hun andere politieke taken, verantwoordelijk voor de organisatie van spelen. Deze magistraten financierden dit uit eigen schatkist, als vorm van euergetisme. Het was een middel om er voor te zorgen dat de organisator niet in de vergetelheid zou raken en tegelijkertijd steeg hij ook in aanzien bij de lokale elite en de stadsbevolking. Als zijn spelen een groot succes waren geweest, versterkte dat zijn politieke positie en had hij meer kans om verder te stijgen op de politieke ladder.3 In de keizertijd onderging de organisatie een aantal veranderingen. Munera werden altijd door particulieren georganiseerd, maar in de keizertijd werden ze door de keizer geclaimd en konden alleen nog door hem of uit zijn naam georganiseerd worden. De keizer duldde geen concurrentie en kon dus ook geen spelen gebruiken die georganiseerd waren door een tegenstander. Dit lag iets ander voor de ludi, die bleven, gedeeltelijk, uit de staatskas gefinancierd worden. Mocht dit niet genoeg zijn, moest de verantwoordelijke magistraat met eigen geld bijspringen.4

In de keizertijd zette dit gebruik zich voort en werden spelen georganiseerd door keizers om bijvoorbeeld belangrijke overwinningen of regeringsjubilea et cetera te vieren. Al aan het begin van de keizertijd waren de Romeinen zich bewust van de waarde van deze spelen, zoals Maecenas als volgt benadrukt aan Augustus:

τὸ µὲν ἄστυ τοῦτο καὶ κατακόσµει πάσῃ πολυτελείᾳ καὶ ἐπιλάµπρυνε παντὶ εἴδει πανηγύρεων· προσήκει τε γὰρ ἡµᾶς πολλῶν ἄρχοντας ἐν πᾶσι πάντων ὑπερέχειν, καὶ φέρει πως καὶ τὰ τοιαῦτα πρός τε τοὺς συµµάχους αἰδῶ καὶ πρὸς τοὺς πολεµίους κατάπληξιν. (Dio Cassius Historiae Romanae, 52.30.1)5

1 In deze scriptie zal geen onderscheid gemaakt worden tussen zogenaamde ludi en munera. Ook al 2 Kyle (2007), p. 279.

3 Zie Veyne (1976) voor een uitgebreid werk over euergetisme in het algemeen en Lomas & Cornell

(2003) voor euergetisme in de Italische steden.

(4)

4

Regeer deze stad met alle extravagantie en maak haar prachtig met alles wat gezien wordt van festivals: want het betaamt dat wij die heersen over velen allen overtreffen in alles, en zodanige dingen brengen op die manier zowel respect voor de bondgenoten als verbazing voor de vijanden.6

Echter, het organiseren van spelen werd niet alleen gebruikt om lokaal in aanzien te stijgen, spelen konden ook ingezet worden door de elite om in een hoger aanzien bij de keizer te komen.7 Dit alles kon niet als het Romeinse volk geen interesse had gehad in spelen. De spelen waren immens populair bij de bevolking en daardoor konden ze ingezet blijven worden als een politiek instrument door de keizer.8 Het circus, het theater en het amfitheater waren de locaties waar de keizer met het volk kon communiceren en het volk met de keizer. De keizer kon daar een beeld van zichzelf scheppen zoals hij wilde dat het volk hem zag. Hij creëerde een heel persoonlijke relatie tussen hem en het volk, namelijk dat van patroon en cliënt. Iedereen die de spelen bezocht, moest gaan zitten bij mensen van zijn eigen status. De toeschouwers kenden hun plaats en waren dankbaar voor de gift van hun patroon, de keizer. Maar doordat ze beide aanwezig waren, was er interactie mogelijk tussen beide partijen, zonder dat er veel risico was op ongewenste gebeurtenissen.9 Het volk en de elite kon zo ook druk uitoefenen op de keizer en laten weten wat ze van het beleid van de keizer vonden. Keizers wilden geliefd zijn bij het volk en een manier om de keizer zich niet geliefd te laten voelen was door een mager applaus bij de spelen of het helemaal uitblijven daarvan. Op deze manier had het volk nog enige invloed op de keizer, of hadden ze in ieder geval het gevoel dat ze enige invloed hadden.10

Echter, er was ook kritiek op de spelen. Deze kritiek kwam zowel van christelijke auteurs, als van niet-christelijke auteurs. Natuurlijk is een groot argument van de christelijke auteurs tegen dat christenen er soms werden terechtgesteld, maar opvallend genoeg zijn de overige redenen die de beide groepen auteurs aanvoeren niet eens zo verschillend. Het doel van deze scriptie is om de volgende hoofdvraag te beantwoorden: waarom zit er zo weinig verschil tussen de argumenten van de christelijke en de niet-christelijke auteurs? Dit wordt gedaan aan de hand van citaten van verschillende auteurs. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het onderzoek opgesplitst in drie delen, namelijk:

• Wat zijn de argumenten tegen spelen van christelijke auteurs?

6 Alle Nederlandse vertalingen zijn van eigen hand. 7 Wiedemann (1992), p. 137.

(5)

5 • Wat zijn de argumenten tegen spelen van niet-christelijke auteurs?

• Hoe staan deze gevonden argumenten in verhouding tot elkaar?

Christelijke auteurs zetten zich af tegen Rome en zijn bestuur, ze willen zich distantiëren, maar ze gebruiken dezelfde soort argumenten als niet-christelijke auteurs. Het is dus belangrijk om de overeenkomsten en verschillen van de argumenten van zowel de christelijke als de niet-christelijke auteurs in kaart te brengen, zodat er kan worden gezocht naar mogelijke verklaringen.

Spelen zijn een veelbeschreven onderwerp in de bestaande secundaire literatuur, maar er is weinig aandacht voor de auteurs die tegen dit fenomeen zijn. Kyle beschrijft in zijn boek de geschiedenis van sport en spelen in de oudheid vanaf ongeveer 3000 voor Christus tot het einde van het Romeinse Rijk. Hij gaat zeer uitvoerig en gedetailleerd te werk maar de negatieve aandacht voor spelen stipt hij maar kort aan.11 Dodge, Toner en Balsdon noemen de kritiek, maar gaan er niet op in en brengen ook geen onderscheid aan tussen christelijke en niet-christelijke auteurs.12 Futrell besteedt vooral veel aandacht aan de Republiek en heeft nauwelijks aandacht voor negatieve reacties.13 Wiedemann gaat in zijn boek wel uitvoerig in op de negatieve reacties op spelen en bespreekt ook de beide groepen auteurs van deze scriptie. Echter, hij plaatst de twee groepen auteurs naast elkaar en kijkt niet naar de overlap.14 Daarom is er voor deze scriptie voor gekozen om de argumenten tegen de spelen te onderzoeken, omdat deze kant niet vaak belicht wordt in de bestaande literatuur. Waar dit wel belicht wordt, wordt er nauwelijks onderscheid gemaakt tussen christelijke en niet-christelijke auteurs. Er wordt in deze scriptie gekeken naar de overeenkomstige argumenten van beide groepen auteurs en waar deze overeenkomst uit voortkomt. Dit is een punt dat helemaal niet wordt belicht in de bestaande literatuur.

Het onderzoek is in vier delen opgezet. Het is belangrijk voordat we naar de verschillende auteurs kijken, om eerst de spelen zelf te behandelen: wat zijn spelen precies en wat is hun geschiedenis? In het tweede hoofdstuk is er een uitgebreide analyse gemaakt van de argumenten van de christelijke auteurs. In het derde hoofdstuk is precies hetzelfde gedaan voor de niet-christelijke auteurs. Aan de hand van vijf verschillende categorieën is er gekeken naar de argumenten. Het gaat om de volgende categorieën:

• Algemene mening over spelen,

11 Kyle (2007).

12 Dodge (2011), Toner (2009) en Balsdon (1969). 13 Futrell (1997).

(6)

6 • Mening over gladiatorenspelen,

• Mening over theaterspelen, • Mening over wagenrennen,

• Mening over de kosten van de spelen.

Waar veel voorbeelden van dezelfde soort argumenten gevonden zijn, is er één voorbeeld uitgewerkt en zijn de anderen in een voetnoot gegeven. Het vierde en laatste gedeelte van het onderzoek plaatst de gevonden overeenkomsten en verschillen in context. In dit hoofdstuk worden de gevonden overeenkomsten en verschillen naast elkaar gelegd en daarna wordt er gekeken naar mogelijke verklaringen hiervoor.

Als tijdperiode is er gekozen voor het vroege keizerrijk. Deze periode, tot en met ongeveer de derde eeuw na Christus, is veelbewogen. Met Augustus werd het keizerschap onderdeel van het Romeinse Rijk en dit zorgde voor veel verandering in het politieke leven. Om te zorgen dat het keizerschap niet gelijk op veel onvrede zou stuiten bij het volk, werden onder andere spelen ingezet. De keizer gebruikte spelen om het volk bewust te maken van de relatie tussen beide, namelijk die van patroon en cliënt. Naast deze gecreëerde afstand tussen de keizer en het volk, was er ook een vorm van toenadering. Het volk kreeg een gevoel van invloed, zoals hierboven verteld, en dit was noodzakelijk in deze nieuwe regeringsvorm. Een ander punt dat deze periode zo interessant maakt, is dat het christendom nog niet zo heel lang bestond. Christenen kwamen nog steeds veelvoudig in aanraking met de heidense wereld en waren soms ook nog heidens opgevoed. Het is dus een periode van verandering, wat betreft zowel de staatsvorm van het Romeinse Rijk als de religie.

(7)

7

Spelen

Spelen kunnen opgedeeld worden in twee categorieën, de ludi en de munera. Wagenrennen en theater vallen onder de ludi, gladiatoren gevechten onder de munera. De ludi waren verbonden aan de grote festivals van de stad en werden ingezet als een middel om de goden te eren voor bijvoorbeeld een militaire overwinning. De eerste ludi, wagenrennen, worden toegeschreven aan Tarquinius de Oude, een Etruskische koning die regeerde van 616 tot 579 v. Chr.. Van hem wordt gezegd dat hij het Circus Maximus heeft ontworpen en ludi circenses heeft geïntroduceerd.15 In 366 v. Chr. werden de spelen als een jaarlijks terugkerend fenomeen ingesteld in Rome en uit de staatskas gefinancierd.16 De wagenrennen waren wedstrijden tussen verschillende teams, zogenaamde factiones, met elk zijn eigen kleur: rood, wit, groen en blauw. De toeschouwers droegen de kleur van het team dat ze aanhingen.17 De wagenmenners waren mannen van een lage status, zoals vrijgelatenen en slaven, maar konden enorme populariteit en rijkdom verwerven als ze succesvol waren.18

In 363 v. Chr. werden de eerste ludi sceanici geïntroduceerd in Rome. In het begin bestond het theater uit Etruskische dansers en fluitspelers, die optraden in tijdelijke theaters. In 240 v. Chr., na de eerste Punische oorlog, ontwikkelde het Romeinse theater zich zeer snel. De Romeinse scenische ludi waren gebaseerd op Griekse voorbeelden, waardoor ze de naam

palliata kregen, naar het woord voor de Griekse toga, pallium. Een voorbeeld hiervan zijn de

stukken van Plautus, dezen zijn gebaseerd op de Griekse nieuwe komedie.19

Niet al het Romeinse theater was overgenomen, de Romeinen hebben ook zelf theater ontwikkeld. Fabula praetexta waren stukken over Romeinse helden, zowel uit het verleden als contemporaine. Het waren tragedies gebaseerd op historische gebeurtenissen, te vergelijken met bijvoorbeeld de Persae van Aeschylus.20 Een ander Romeins genre is de zogenaamde tabernaria. Dit zijn komedies over het dagelijks leven van de mensen uit de onderste laag van de Romeinse samenleving.21 Deze twee verschillende toneelstukken werden geschaard onder de togata, Romeinse stukken uitgevoerd in Romeinse toga’s.22

15 Liv. Ab urbe condita, 1.35.7 - 9. 16 Kyle (2007), p. 257.

17 Kyle (2007), p. 258 - 259; Dodge (2011), p. 19 - 20; Balsdon (1969), p. 314. 18 Dodge (2011), p. 22.

(8)

8 Een andere vorm van theater die zeer populair was, was de dansvoorstelling, de pantomimus. Eén danser beeldde een voorstelling uit door steeds van maskers te wisselen. Hij werd begeleid door muziek en zang. Dit kon een enkele fluitspeler zijn met één zanger, maar ook een heel orkest met een koor. Volgens Livius werden deze dansvoorstellingen voor het eerst geïntroduceerd in 364 v. Chr., als een offer om de goden gunstig te stemmen, zodat de pest over zou gaan.23 De voorstellingen waren voornamelijk gebaseerd op Griekse mythologische verhalen, zoals die bijvoorbeeld voorkomen in tragedies, gedichten en epen.24 Er bestond ook een iets minder serieuze vorm van de pantomimus, ook wel gewoon mime genoemd. Deze voorstellingen behandelden het dagelijks leven met al zijn ongemakken en waren voornamelijk populair bij de gewone burgers van het rijk. Ze waren grover dan de

pantomimus en gingen bijvoorbeeld over overspel of rijkdom.25

De meest bekende vorm van spelen is toch wel het gladiator gevecht in het amfitheater. Ook nu nog spreken de gladiatoren zeer tot de verbeelding; de film ‘Gladiator’ en de serie ‘Spartacus’ zijn hier zeer succesvolle voorbeelden van. In tegenstelling tot de hiervoor genoemde spelen, vinden de munera hun oorsprong niet in de staat, maar juist in de particuliere sfeer.26 Ze werden georganiseerd als grafspelen, ter ere van de overledene. Dit hoefde niet te betekenen dat diegene pas net was overleden. Integendeel, Caesar organiseerde grafspelen voor zijn vader 21 jaar nadat hij was overleden.27 De eerste gladiatoren waren naar alle waarschijnlijkheid criminelen en opstandige slaven, maar later waren het voornamelijk krijgsgevangenen. De eerste type gladiatoren waren de Samniet, de Galliër en de Thraciër, genoemd naar de vijanden van de Republiek. Hun wapenuitrusting kwam overeen met die van de volkeren die ze representeerden. Andere soorten gladiatoren waren de Secutor, de

Retarius, de Provocator en de Eques. De Samniet werd voornamelijk ingezet tegen de Galliër

en de Traciër, en de Retarius voornamelijk tegen de Secutor. De Retarius had als enige van de gladiatoren geen echte wapens. Hij moest zichzelf zien te verdedigen met een net, een drietand en soms ook nog een mes; de uitrusting van een visser. De wapenuitrusting van zijn tegenstander, de Secutor, was zo gemaakt dat er weinig randen aan zaten, zodat de Retarius er weinig grip op kon krijgen. Toch was de Retarius vaak in het voordeel omdat deze niet gehinderd werd door een zware wapenuitrusting. 28In het amfitheater vonden ook

23 Liv. Ab urbe condita, 7.2. 24 Balsdon (1969), p. 275. 25 Balsdon (1969), p. 276 - 277.

26 Kyle (2011), p. 257 en Kyle (2011), p. 273. 27 Plut. Caesar, 5.

(9)

9 verschillende gevechten met wilde beesten plaats. Dit konden ter dood veroordeelde gevangen zijn, die dan ook geen kans maakten tegen deze beesten, maar het konden ook getrainde jagers zijn, zogenaamde venatores. Deze jachten waren spectaculair om te zien en veel goedkoper om te organiseren dan gladiatoren gevechten, daarom werden ze veel ingezet als opvulling tussen de gewone gevechten.29

Een ander soort spektakel waren de naumachiae, ofwel zeeslagen, waarbij grote, niet-Romeinse, zeeslagen werden nagespeeld in een groot bassin. Ze functioneerden als massa executies van krijgsgevangen en hadden weinig te maken met een militaire show.30

(10)

10

Christelijke auteurs

De drie schrijvers die in de eerste drie eeuwen n. Chr. over spelen hebben geschreven zijn Tertullianus, Clemens van Alexandrië en Minucius Felix. Voordat we kijken naar hun uitspraken over spelen, zal ik eerst een beschrijving geven van hun levens en werken.

Tertullianus heeft één van de meest uitgebreide werken tegen spelen geschreven, namelijk De

Spectaculis. Er is weinig bekend over het leven van deze schrijver. De latere kerkvader

Hieronymus heeft in zijn De Viris Illustribus een korte beschrijving van zo’n twintig regels opgenomen over Tertullianus.31 Hierin vertelt hij dat Tertullianus de zoon van een centurio

proconsularis is en zijn werken schreef ten tijde van de keizers Septimius Severus (193 - 211)

en Caracalla (211 - 217). Hij scheidde zich op een gegeven ogenblik van de Kerk af, omdat de geestelijken van de kerk jaloers op hem waren en hem hadden beledigd. Na zijn afscheiding van de Kerk schreef hij vele werken tegen de Kerk, tot aan zijn dood op late leeftijd.32 Wat de inhoud van deze beledigingen was, wordt niet genoemd door Hieronymus. Of Tertullianus daadwerkelijk een priester van de kerk van Carthago was en beledigd is, is niet duidelijk, net zoals de uitspraak dat hij een zoon van een centurio proconsularis is.33

Volgens de overgeleverde manuscripten is zijn volledige naam Q. Septimius Florens Tertullianus. Echter, de enige twee namen waarvan we zeker zijn, zijn Septimius en Tertullianus. Deze twee namen noemt hij zelf in zijn werk De Virginibus Velandis.34 Voor de andere twee namen is er geen enkel bewijs, maar zoals Barnes stelt, bij gebrek aan iets beter kunnen we dit net zo goed accepteren.35 Een geboortejaar is niet goed vast te stellen voor Tertullianus, net zo min als een sterfjaar. Het enige dat we wel vast kunnen stellen is dat hij zijn werken heeft geschreven in een tijdsbestek van ongeveer vijftien jaar, van 196/197 tot 21236, toen hij in Carthago woonde.37 Hij is geboren en opgevoed als heiden en heeft zich pas later bekeerd tot het christendom, zoals hij zelf zegt.38 Echter, wanneer dit gebeurde, is ook niet bekend. Zoals Hieronymus al zei, scheidde Tertullianus zich op een gegeven ogenblik van de Kerk af. Dit ligt iets genuanceerder dan dat Hieronymus het vertelt. Tertullianus was een aanhanger van het Montanisme en deze stroming werd niet erkend door de Kerk.

31 Hier. De Viris Illustribus, 53. 32 Hier. De Viris Illustribus, 53. 33 Barnes (1971), p. 11.

34 Tert. De Virginibus Velandis, 17.5. 35 Barnes (1971), p. 242.

36 Zie Barnes (1971), p. 32 - 56 voor een precieze uitleg over de totstandkoming van deze jaartallen. 37 Sider (2001), p. xi.

(11)

11 Montanisme was een aftakking van het christendom in de tweede eeuw.39 Aanhangers van deze stroming geloofden in openbaringen van de Heilige Geest door de drie profeten Montanus, Priscilla en Maximilla. Volgens hen was de martelaarsdood een openbaring van de Heilige Geest en dus iets wat nagestreefd moest worden.40 Montanus begon rond 170 n. Chr. met het verkondigen van zijn Nieuwe Profetie en deze profetie werd in eerste instantie geaccepteerd door de Kerk.41 De bisschop van Rome trok niet lang daarna deze acceptatie in en startte een campagne tegen het Montanisme. Tertullianus vond juist dat alleen een Montanist een echte christen kon zijn.42 Hij zag het Montanisme niet als opvolger van het christendom, maar als een toevoeging. Tertullianus scheidde zich dus niet af van de Kerk, maar er waren vele stromingen binnen de Kerk, waarvan het Montanisme er één was.43 We hebben 31 werken van Tertullianus over, die zeer uiteenlopende onderwerpen bespreken. Als belangrijkste werk heeft hij een verdediging van het christendom geschreven, het

Apologeticum.44 Een ander deel van zijn werk zijn de verhandelingen over het dagelijks leven

van christenen, zoals bijvoorbeeld hoe vrouwen zich moeten kleden en gedragen, kuisheid en dus ook spelen. Ook over de principes van het geloof zelf heeft hij geschreven, zoals bijvoorbeeld Christus en de ziel. 45

Het werk De Spectaculi is een verhandeling tegen spelen. Met spectaculi bedoelt Tertullianus spelen in de meest ruime zin van het woord. Gladiatoren gevechten, theater en wagenrennen in het circus behoren allemaal tot de categorie spectaculi.46 Wat het werk zo interessant maakt, is het gegeven dat hij al zijn werken schreef in een nog, voor het grootste deel, niet-christelijke maatschappij.47 Hij laat zien hoe iemand als goed christen zich kan weren tegen dat wat als verderf van het Romeinse dagelijks leven werd beschouwd.

De tweede auteur is Clemens van Alexandrië, een schrijver uit het einde van tweede en begin van de derde eeuw n. Chr.. Er is weinig bekend over het leven van Clemens van Alexandrië, behalve dat hij al zijn werken in Alexandrië heeft geschreven. Er wordt gedacht dat hij rond 150 n. Chr. is geboren en in 211 vinden we een laatste teken van leven, in de vorm van een

39 Trevett (1996), p. 2.

40 Trevett (1996), p. 122 - 123. 41 Tert. Adversus Praxean, 1.4 - 5. 42 Tert. De Fuga in Persecutione, 14.3. 43 Dunn (2004), p. 6 - 7.

44 Dunn (2004), p. 8.

45 Zie Barnes (1971), p. 55 voor een volledig overzicht van alle werken van Tertullianus.

46 Tertullianus noemt niet de precieze termen, maar beschrijft ze aan de hand van allusies: paard voor

wagenrennen, leeuw voor het amfitheater, kracht van het lichaam voor sport en stem voor het theater. Sider (2001), p. 84.

(12)

12 brief.48 Hij was voor meer dan twintig jaar een ouderling en leraar in Alexandrië en werd uiteindelijk hoofd van de school daar. Tijdens vervolgingen van de christenen onder keizer Septimius Severus (193 - 211) ontvluchtte hij Alexandrië en keerde nooit mee terug.49 Dit zijn hoogstwaarschijnlijk vervolgingen geweest die lokaal geïnitieerd zijn en niet door de keizer zelf. Het idee van christenvervolgingen door Septimius Severus komt onder andere bij de auteur Eusebius vandaan: hij noemt de keizer een christen vervolger.50 Dit, gecombineerd met een edict genoemd in de Historia Augusta, waarin het iemand wordt verboden om zich tot het Christendom te bekeren, laat een onjuist beeld van de keizer zien.51 De Historia Augusta is geschreven rond 395 door één auteur, die zich voordoet als zes auteurs die honderd jaar eerder leefden. Het is een mix van feitjes met veel onwaarheden, waardoor het een zeer onbetrouwbare bron wordt.52

Clemens was een reiziger. Hij reisde van Griekenland naar Alexandrië, in een zoektocht naar kennis.53 Deze reis zie je ook terug in zijn werk: hij begint zijn reis met een poging om niet-christenen te bekeren tot het christendom in de Protrepticus. Daarna spreekt hij in de

Paedagogus de bekeerde christenen aan en om ze te genezen van hun slechte gewoonten.

Hierin behandelt hij ook de spelen, als één van deze slechte gewoonten. In het derde en laatste deel van deze trilogie, de Stromateis, presenteert hij een verzameling van aantekeningen over allerlei zaken van het geloof maar ook over niet-christelijke zaken.54 Naast deze drie werken heeft Clemens ook nog een aantal andere werken geschreven waar we alleen nog maar fragmenten van over hebben, zoals bijvoorbeeld een werk over Pasen en een werk over vasten.55

De laatste christelijke auteur die in deze scriptie behandeld wordt, is Minucius Felix. Hij was woonachtig in Rome en kwam waarschijnlijk oorspronkelijk uit Noord-Afrika.56 Het enige werk dat we van hem over hebben in de Octavius. Het is bij toeval als het achtste hoofdstuk van een andere schrijver overgenomen.57 De Octavius is geschreven in de vorm van een dialoog met Minucius Felix zelf in de rol van bemiddelaar. De twee andere hoofdrolspelers zijn Caecilius, een heiden, en Octavius, een christen. De dialoogvorm van de Octavius is

48 Osborn (2005), p. 1. 49 Osborn (2005), p. 1.

(13)

13 nieuw voor de christelijke literatuur.58 Wanneer hij dit werk precies heeft geschreven, is onzeker, maar geschat wordt dat dit tussen 160 en 250 is geweest.59 De Octavius is een werk dat het christendom verdedigt tegen de niet-christenen. Wat opvallend is, is dat hij niet één keer Christus noemt in zijn werk.

Algemeen

Tertullianus begint zijn werk De Spectaculis met de uitspraak dat het toegeven aan plezier in heidense context een belediging is richting God.60 De mensen, beesten en objecten die gecreëerd zijn door God worden ingezet voor heidense doeleinden. Spelen staan recht tegenover God. Ook al heeft God de middelen die gebruikt worden voor spelen gecreëerd, de doeleinden waarvoor deze middelen gebruikt worden, worden niet goedgekeurd door God. De mensheid heeft de goedheid van Gods schepping bedorven met haar perversiteit.61 Spelen zijn een vorm van afgoderij en dat wordt niet getolereerd. Na deze inleiding werkt hij zijn stelling verder uit, zoals hieronder zal worden laten zien.

Een argument dat dan uniek lijkt te zijn voor christelijke auteurs, is dat spelen tegen de aard van de Heilige Geest in gaan:

Deus praecepit spiritum sanctum, utpote pro naturae suae bono tenerum et delicatum, tranquillitate et lenitate et quiete et pace tractare, non furore, non bile, non ira, non dolore inquietare. Huic quomodo cum spectaculis poterit convenire? Omne enim spectaculum sine concussione spiritus non est. Ubi enim voluptas, ibi et studium, per quod scilicet voluptas sapit; ubi studium, ibi et aemulatio, per quam studium sapit. Porro et ubi aemulatio, ibi et furor et bilis et ira et dolor et cetera ex his, quae cum his non conpetunt disciplinae. (Tert. De spectaculis, 15.2ff)62

God heeft voorgeschreven dat wij de Heilige Geest, hij is immers in zijn aard goed, zacht en aangenaam, navolgen in bedaardheid en mildheid en stilte en vrede, en dat wij de Heilige Geest niet in razernij, niet in toorn, niet in woede, niet in angst verontrusten. Op welke wijze zal dit kunnen overeenstemmen met spelen? Immers alle spelen zijn niet zonder een botsing met de geest. Want waar plezier is, daar is ook begeerte, waardoor zoals je weet plezier smaak heeft; waar begeerte is, daar is ook rivaliteit, waardoor begeerte smaak heeft. Bovendien waar rivaliteit is, daar is én

58 Albrecht (1987), p. 157. 59 Albrecht (1987), p. 157. 60 Tert. De Spectaculis, 1. 61 Dunn (2004), p 41.

(14)

14

razernij én toorn én woede én angst én de rest door deze dingen, die, zoals dergelijke dingen, niet geschikt zijn voor de zeden.

Spelen staan voor alles waar de Heilige Geest niet voor staat. Tertullianus karakteriseert in zijn werken de Heilige Geest als teder en vredelievend, zich baserend op de Bijbel. De woorden furor, bilis en ira zijn een vertaling van de woorden van Paulus: πικρία, θυµος en ὄργη.63 Hij koppelt hier de Heilige Geest, spirutum sanctum, aan de christelijke geest, spiritus, zo stelt Sider.64 De tederheid en vredelievendheid zijn dus zowel in de Heilige Geest als in de christelijke geest aanwezig. Spelen staan hier recht tegenover en zorgen voor een botsing. Een christen die wel naar spelen gaat, maakt zich schuldig aan de genoemde botsing, volgens Tertullianus.

Dit motief zien we ook bij Minucius Felix terug:

Nos igitur, qui moribus et pudore censemur, merito malis voluptatibus et pompis vestris et spectaculis abstinemus, quorum et de sacris originem novimus et noxia blandimenta damnamus. (M.F. Octavius, 37.11)65

Wij dus, die worden beoordeeld door onze zeden en rechtschapenheid, onthouden ons met recht van het kwade vermaak en jullie processies en spektakels, waarvan wij ook de oorsprong uit de mysteriën kennen en wij veroordelen de verderfelijke verlokkingen.

Beide auteurs stellen dat iemand, wil hij of zij een goed christen zijn, de spelen niet moet bezoeken, omdat ze tegen de zeden van een goed christen ingaan. Een soortgelijk beeld komt ook al eerder naar voren. Echter, het is niet een christelijke auteur die dit zegt, maar Cicero.66 Cicero beschrijft de Stoïsche blik op opwinding, pertubatio, in zijn Tusculanae Disputationes 4.11 - 13. Als mensen te heftige emoties ervaren, is dat in strijd met de rede en deze te heftige emoties komen alleen voor bij onverstandige mensen. Het is vervoering van de ziel zonder rede. Een goed christen stelt zich, volgens Tertullianus en Minucius Felix, niet bloot aan de opwinding van spelen, net zoals een verstandig mens, volgens Cicero, dat niet doet.

Gladiatorspelen

Later in De Spectaculis, wanneer Tertullianus de gladiatorenspelen bespreekt, maakt hij een zelfde redenering als hierboven. Een christen die de spelen bezoekt, maakt zich schuldig aan de botsing van het geloof met de spelen. Echter, hij betrekt deze dan niet op de Heilige Geest,

63 Turcan (1986), p. 226. 64 Sider (2001), p. 98.

(15)

15 maar op het gedrag en karakter van mensen:

Ethnici, quos penes nulla est veritatis plenitudo, quia nec doctor veritatis deus, malum et bonum pro arbitrio et libidine interpretantur : alibi bonum quod alibi malum, et alibi malum quod alibi bonum. Sic ergo evenit, ut qui in publico vix necessitate vesicae tunicam levet, idem in circo aliter non exuat, nisi totum pudorem in faciem omnium intentet, ut et qui filiae virginis ab omni spurco verbo aures tuetur, ipse eam in theatrum ad illas voces gesticulationesque deducat, et qui in plateis litem manu agentem aut compescit aut detestatur, idem in stadio gravioribus pugnis suffragium ferat, et qui ad cadaver hominis communi lege defuncti exhorret, idem in amphitheatro derosa et dissipata et in suo sanguine squalentia corpora patientissimis oculis desuper incumbat, immo qui propter homicidae poenam probandam ad spectaculum veniat, idem gladiatorem ad homicidium flagellis et virgis compellat invitum, et qui insigniori cuique homicidae leonem poscit, idem gladiatori atroci petat rudem et pilleum praemium conferat, illum vero confectum etiam oris spectaculo repetat, libentius recognoscens de proximo quem voluit occidere de longinquo, tanto durior, si non voluit.

Quid mirum? Inaequata ista hominum miscentium et commutantium statum boni et mali per inconstantiam sensus et iudicii varietatem. Etenim ipsi auctores et administratores spectaculorum […] Amant quos multant, depretiant quos probant, artem magnificant, artificem notant. Quale iudicium est, ut ob ea quis offuscetur, per quae promeretur? Immo quanta confessio est malae rei! Quarum auctores, cum acceptissimi sint, sine nota non sunt. (Tert. De spectaculis, 21.1ff)67

De heidenen, die de volledige waarheid geenszins in bezit hebben, omdat de leraar van hun waarheid niet God is, leggen goed en kwaad uit volgens hun eigen oordeel en wensen: hier is iets goed wat daar slecht is, en hier is iets slecht wat daar goed is. Zo gebeurt het dus, dat iemand in het openbaar nauwelijks uit noodzaak van zijn blaas zijn tunica optilt, dat dezelfde in het circus op een andere manier niet uitkleedt, behalve dat hij zich richt in totale schande tot gestaltes van allen. Zo gebeurt het dus dat iemand de oren van zijn maagdelijke dochter beschermd tegen al het smerige geklets, dat hij haar zelf brengt naar het theater naar die woorden en gebaren. Zo gebeurt het dus dat iemand in de straten een gevecht intoomt terwijl hij het verdrijft met zijn hand en het verafschuwt, dat diezelfde in de renbaan gevaarlijkere gevechten

(16)

16

prijst met zijn stem. Zo gebeurt het dus dat iemand huivert voor een lijk van een man die is gestorven door de gebruikelijke wet, dat diezelfde zich buigt voorover van bovenaf met eer verdragende ogen in het amfitheater naar de aangevreten en verspreide lichamen die vol zijn met hun bloed. Ja zelfs zo gebeurt het dus dat hij komt naar de spelen vanwege het goedkeuren van de straf van een moordenaar, dat hij een gedwongen gladiator aanspoort tot moord met een gesel en stokslagen, en dat iemand een leeuw eist voor een of andere gebrandmerkte van de moordenaars, dat diezelfde een afgrijselijke gladiator een houten zwaard wenst en biedt de pilleus aan als beloning, ja zelfs hij die gedood is haalt hij terug voor een aanblik van het gezicht, behaaglijker inspecterend van zeer dichtbij die hij wilde ombrengen op een afstand, zozeer wreder, als hij niet wilde.

Wat, vind je dit wonderbaarlijk? Dit is de ongelijkheid van mensen, gemixt en veranderlijk de aard van goed en kwaad door de wispelturigheid van gevoel en verscheidenheid van oordeel. Immers ook de organisatoren en de beheerders zelf van spelen […] zij houden van degenen die ze straffen, ze kleineren degenen die ze goedkeuren, de kunst verheerlijken ze, de kunstenaar berispen ze. Wat voor soort oordeel is het, dat iemand wordt verlaagd wegens dat waarvoor hij wordt gewaardeerd.

Er wordt hier in caput 22, maar ook al in caput 21, door Tertullianus een opvallend fenomeen beschreven. Men gedroeg zich als toeschouwer bij spelen beduidend anders dan in het dagelijks leven. Het gedrag dat in het dagelijks leven niet getolereerd werd, werd door de vingers gezien tijdens het bijwonen van de spelen. Mannen die normaal in het openbaar amper hun tunica optillen om te plassen, schromen niet tijdens spelen zichzelf helemaal uit te kleden. Vaders beschermen hun dochters tegen grove taal en gebaren, maar stellen hen hier wel aan bloot bij spelen. Iemand die op straat een gevecht probeert te stoppen en zijn afkeer hier over uitspreekt, roept in de arena om meer geweld. Het wordt geschuwd om een dode te bekijken die een natuurlijke dood is gestorven, maar tijdens spelen kijkt men maar al te graag naar uiteengerukte lichamen. Maar bovenal zet iemand die vindt dat moord bestraft moet worden, in de arena anderen juist tot moord aan en eist dit op. Hij concludeert hier uit dat men in het publiek bij spelen zich niet in kan houden en zich toegeeft aan meer basaal gedrag.68 Mensen die naar spelen gaan, doen daar wat ze in het dagelijks leven verachten, zo stelt hij. Het gedrag van mensen is totaal tegenstrijdig, ze verheerlijken wat ze normaal misprijzen.

68 Zie voor andere voorbeelden van Christelijke schrijvers die dit argument delen: Salv. De

(17)

17

Theater

Zoals gezegd komt ook het theater, het publiek en de acteurs aan bod in De Spectaculis. In caput 17 geeft Tertullianus de volgende beschrijving van het theater:

Hoc igitur modo etiam a theatro separamur, quod est privatum consistorium inpudicitiae, ubi nihil probatur quam quod alibi non probatur. Ita summa gratia eius de spurcitia plurimum concinnata est, quam Atellanus gesticulatur, quam mimus etiam per muliebres res repraesentat, sensum sexus et pudoris exterminans, ut facilius domi quam in scaena erubescant, quam denique pantomimus a pueritia patitur ex corpore, ut artifex esse possit. (Tert. De Spectaculis, 17.2ff)69

Daarom worden wij ook door dit voorschrift afgezonderd van het theater, dat een privé plaats is voor onzedelijkheid, waar niets wordt goedgekeurd dan dat wat ergens anders niet wordt goedgekeurd. Zodanig is het hoogste genot van dit het bovenal gevormd door het vuil, het vuil van de Atellaanse klucht,70 het vuil van de mimespeler die de vrouwelijke aard nabootst, verjagend het gevoel voor geslacht en schaamte, zodat ze makkelijker thuis dan op het toneel blozen, kortom het vuil dat de pantomime speler vanaf zijn jeugd verdraagt vanuit zijn lichaam, zodat hij een kunstenaar kan zijn.

Allereerst zien we hier weer een voorbeeld van het tegenstrijdige gedrag van mensen, dat ook al bij de bespreking van de gladiatoren gevechten naar voren kwam. In het theater wordt juist dat gedrag bewonderd, dat ergens anders wordt afgekeurd. Tertullianus vervolgt zijn betoog met een specificatie, namelijk het gedrag waar hij het theater mee verbindt, is onzedelijkheid. Deze onzedelijkheid zit in de gebaren van de acteur, in de pantomimespeler die een vrouw speelt en bovenal in de seksuele vernedering die de pantomimespeler heeft moeten ondergaan om een artiest te kunnen worden. Dit suggereert dat de acteur het subject is van de seksuele relatie, oftewel de vrouwelijke rol. Deze vrouwelijkheid komt ook al eerder in De Spectaculis naar voren:

Quae privata et propria sunt scaenae, de gestu et corporis flexu mollitiae Veneris et Liberi immolant, illi per sexum, illi per luxum dissolutis.

(Tert. De Spectaculis, 10.13)71

Deze dingen zijn eigen en karakteristiek voor het theater, die verwijfdheid van de gebaren en de beweging van het lichaam, en offeren ze aan Venus en Liber,

69 Glover & Rendall (1931), p. 274.

(18)

18

ongeremde goden, de één in haar geslacht, de ander in zijn jurk.

Hij noemt hier de gebaren en de houding van het lichaam van de acteurs mollitiae, oftwel verwijfd. Onzedige seksualiteit is dus voor Tertullianus onlosmakelijk verbonden met het theater, iets waar christenen zich niet mee moeten associëren.72 De bovengenoemde onzedelijkheid vinden we ook terug bij Clemens van Alexandrië. Echter, dit is niet gericht op dat wat er op het toneel gebeurt, maar hoe de mensen die het theater bezoeken, zich gedragen:

πεπλήθασι γοῦν πολλῆς ἀταξίας καὶ παρανοµίας αἱ συναγωγαὶ αὗται, και αἱ προφάνεις τῆς συνηλύσεως ἀκοσµίας ἐστὶν αἰτία ἀναµὶξ ἀνδρῶν καὶ γυναικῶν συνιόντων ἐπὶ τὴν ἀλλήλων θέαν. γυναικῶν συνιόντων ἐπὶ τὴν ἀλλήλων θέαν. Ἐνταῦθα ἤδη περπερεύεται τὸ συνέδριον. Λιχνευούσης γὰρ τῆς ὄψεως χλιαίνονται αἱ ὀρέξεις, καὶ ἰταµώτερον βλέπειν οἱ ὀφθαλµοὶ πρὸς τοὺς πλησίον ἐθιζόµενοι τῷ ἔχειν σχολὴν ἐφειµένην ἐκφλέγουσι τὰς ἐρωτικὰς ἐπιθυµίας. (Cle. A. Paedagodus, III.XI.76.4 - 77.2)73

Deze bijeenkomsten zijn dan ook vol met veel wanorde en onrechtvaardigheid, en de oorzaak is de voorwendselen van onzedelijke ontmoetingen, omdat mannen en vrouwen zich onzedelijk gedragen voor een glimp van elkaar. De ontmoetingsplaats schept hier reeds over op. Want de blikken zijn begerig, het verlangen wordt opgewarmd, en de ogen, wanneer ze gewend zijn, kijken gretiger naar de buur dan het toegestaan is plezier te hebben, ze worden in vuur en vlam gezet door lust.

Clemens stelt hier dat de enige reden dat mensen de wagenrennen en het theater bezoeken is om zich losbandig te gedragen. Er wordt schaamteloos gekeken naar een ieders buur, waardoor ze ontbranden met seksuele verlangens.74

Ook Minucius Felix heeft het over de onzedige aard van het theater en de acteurs:

In scenicis etiam non minor furor et turpitudo prolixior: nunc enim mimus vel exponit adulteria vel monstrat, nunc enervis histrio amorem dum fingit, infligit: idem deos vestros induendo stupra, suspiria, odia dedecorat, idem simulatis doloribus lacrimas vestras vanis gestibus et nutibus provocat: sic homicidium in vero flagitatis, in mendacio fletis. (M.F. Octavius, 37.12)75

72 Edwards (1993), p. 130. 73 Stählin (1905), p. 278.

74 Dat er avances konden worden gemaakt op de tribunes komt omdat mannen en vrouwen door elkaar

zaten. Ovidius noemt de tribunes dan ook en goede plek om een romance te beginnen. Zie Ov.

Amores, 3.2.1 - 85 en Ov. Ars Amatoria, 1.35 - 163.

(19)

19

Er is bovendien niet een lagere begeerte en rijkere zedeloosheid dan in jullie theaterstukken: want nu eens stelt een mime óf overspel tentoon óf hij onderwijst het, dan weer een brengt een slappe acteur liefde over, terwijl hij dit veinst: dezelfde maakt jullie goden te schande door zich te hullen in ontucht, zuchten en haat, dezelfde lokt jullie tranen uit met geveinsd verdriet door leugenachtige gebaren en knikken van het hoofd: zo eisen jullie in werkelijkheid moord op, waarvoor jullie in het theater huilen.

Net zoals Tertullianus gaat Minucius Felix in op de acteur. De gebaren van de acteur zijn onzedelijk en hij beeldt onzedelijke zaken uit op het toneel. Daarnaast gaat hij hier in op het tegenstrijdige gedrag van mensen: ze huilen in theater om moord, terwijl ze daar in de werkelijkheid juist om roepen. Glover en Rendall hebben vero als ‘arena’ vertaald, waardoor het theater tegenover de arena wordt geplaatst.76 Mensen gedragen zich tegenstrijdig, het gedrag in het theater is tegenovergesteld van het gedrag in de arena en andersom. Ik denk niet dat Minucius Felix de arena met vero bedoelde, maar wel gewoon de werkelijkheid. Hij vindt, naar mijn mening, dat mensen schijnheilig zijn: ze huilen in het theater om iets, dat ze in het dagelijks leven heel normaal vinden en juist eisen.

Wagenrennen

De wagenrennen in het circus bespreekt Tertullianus ook in De Spectaculis, in caput 16: Cum ergo furor interdicitur nobis, ab omni spectaculo auferimur, etiam a circo, ubi proprie furor praesidet. Aspice populum ad id spectaculum iam cum furore venientem, iam tumultuosum, iam caecum, iam de sponsionibus concitatum. Tardus est illi praetor, semper oculi in urna eius cum sortibus volutantur. Dehinc ad signum anxii pendent, unius dementiae una vox est. Cognosce dementiam de vanitate: misit, dicunt et nuntiant invicem quod simul ab omnibus visum est. Teneo testimonium caecitatis: non vident missum quid sit, mappam putant; sed est diaboli ab alto praecipitati figura. Ex eo itaque itur in furias et animos et discordias et quicquid non licet sacerdotibus pacis. Inde maledicta, convicia sine iustitia odii, etiam suffragia sine merito amoris. Quid enim suum consecuturi sunt, qui illic agunt, qui sui non sunt? Nisi forte hoc solum, per quod sui non sunt: de aliena infelicitate contristantur, de aliena felicitate laetantur. Quicquid optant, quicquid abominantur, extraneum ab iis est; ita et amor apud illos otiosus et odium iniustum. An forsitan sine causa amare liceat quam sine causa odisse? Deus certe etiam cum causa prohibet odisse, qui inimicos diligi iubet;

(20)

20 deus etiam cum causa maledicere non sinit, qui maledicentes benedici praecipit. Sed circo quid amarius, ubi ne principibus quidem aut civibus suis parcunt? (Tert. De Spectaculis, 16)77

Wanneer razernij dus ons wordt verboden, maken wij ons uit de voeten bij alle spelen, ook bij het circus, waar razernij in het bijzonder vertoeft. Aanschouw het volk bij deze spelen terwijl ze al met razernij aankomen, al onrustig, al blind, al opgewonden door weddenschappen. De praetor is te traag voor hen, steeds houden de ogen zich bezig met zijn urn met de loten, tegelijk met de loten worden ze gerold. Vervolgens zijn ze vol bange voorgevoelens afhankelijk van het signaal, één stem is van één waanzin. Herken de waanzin door hun ijdelheid: hij heeft gegooid, zeggen ze, en ze berichten onderling dat wat tegelijk aan allen zichtbaar is. Ik begrijp het bewijs voor hun blindheid: ze zien niet dat wat gegooid is, ze vermoeden de seinvlag; maar het is een afbeelding van de duivel, naar beneden gegooid vanuit de hemel. En zo wordt er vanuit dit gegaan naar razernij, woede, tweedracht en dat wat niet geoorloofd is bij de priesters van de vrede. Daaropvolgend laster, scheldwoorden zonder gerechtigheid van haat, bovendien ondersteuning zonder waardige liefde. Wat zijn immers de gevolgen voor hen, die zich daar vertonen, die niet zichzelf zijn? Of het zou dit slechts moeten zijn, waardoor ze niet zichzelf zijn: ze worden treurig gestemd door een ander zijn ongeluk, ze verheugen zich door een ander zijn geluk. Wat ze ook maar wensen, wat ze ook maar verafschuwen, het is vreemd voor hen; zodanig is de liefde ten overstaan van hen niet actief en de haat onrechtvaardig. Is het misschien geoorloofd om lief te hebben zonder reden meer dan te haten zonder reden? God, zonder twijfel, verbiedt zelfs te haten met reden, hij beveelt om onze vijanden lief te hebben; God staat zelfs niet toe kwaad te spreken met reden, hij draagt op lasteraars worden geprezen. Maar wat is meer bitter dan het circus, waar zij zelfs niet de voornaamsten en medeburgers van hun sparen?

In het circus heerst, volgens Tertullianus, de meeste razernij van alle spelen. Deze razernij wordt opgebouwd vanaf de weddenschappen en komt tot een uitbarsting als de wedstrijd begint. Voorafgaand aan de wedstrijd kon men geld wedden op een paard naar keuze, daarna werd er geloot om de startplaatsen. De wedstrijd begon als de praetor een doek van zijn balkon in het circus liet vallen.78 Iedereen in het circus, zo stelt Tertullianus, werd bevangen door de razernij daar aanwezig, hoe waardig hij normaal in het dagelijks leven ook was. Alle

(21)

21 aanwezigen verliezen in het circus hun zelfbeheersing, met alle gevolgen van dien. Ze zijn geobsedeerd door de wagenrennen. Turcan vergelijkt de obsessie met de urn met loten met de bal van een hedendaagse tenniswedstrijd. Zoals de toeschouwers van de tenniswedstrijd de bal volgen, zo volgen de toeschouwers van de wagenrennen de loten.79 De toeschouwers uiten hun frustratie en woede en reageren zich op elkaar af. Dit gedrag wordt, volgens Tertullianus, niet door God goedgekeurd, men moet juist de vijand liefhebben in plaats van haten en zegenen in plaats van vervloeken.

Kosten

Er zijn ook meer praktische argumenten tegen de spelen. Iets dat in De Spectaculis van Tertullianus niet naar voren komt, zijn de kosten voor de organisatie van spelen. Clemens van Alexandrië stelt in zijn Paedagogus dat het organiseren van spelen geldverspilling is:

οὐκέτι γὰρ παιδιαὶ αἱ φιλοδοξίαι ἀνηλεεῖς εἰς τοσοῦτον θανατῶσαι, ἀλλ’ οὐδὲ αἱ κενοσπουδίαι καὶ αἱ ἀλόγιστοι φιλοτιµίαι, πρὸς δὲ καὶ αἱ µάταιοι καταναλώσεις τῆς οὐσίας, οὐδὲ µὴν αἱ ἐπὶ τούτοις στάσεις ἔτι παιδιαί. τὸ δὲ ῥᾳθυµειν οὐδέποτε ὠνητέον κενοσπουδίᾳ. οὐ γὰρ πρὸ τοῦ βελτίονος ἕλοιτο ἄν ποτε ὁ νοῦν ἔχων τὸ ἥδιον. (Cle. A. Paedagodus, III.XI.77.3)80

Want niet meer wreed tijdverdrijf is praalzucht bij zodanige ter dood veroordelingen, maar noch het ijverig zijn over lichtzinnigheden en de gedachteloze praalzucht, en daarbij de dwaze verkwistingen van iemands bezittingen, noch de rellen die steeds bij dit tijdverdrijf zijn. Gemoedsrust kan nooit worden gekocht door het ijverig zijn over lichtzinnigheden. Want iemand die zijn verstand heeft zal nooit het plezierige grijpen over het betere.

Hij stelt dat het zinloos is om geld uit te geven aan spelen, omdat gemoedsrust niet gekocht kan worden met spelen, want niemand die bij zijn volle verstand is, zal zedeloos plezier verkiezen boven dat wat beter is. Met dat wat beter is, bedoelt Clemens een leven zoals God dat wil.

Conclusie

Volgens Tertullianus gaan alle spelen, dat zijn voor hem de gladiatorenspelen, het theater en de wagenrennen, tegen de aard van de Heilige Geest in. Een christen die spelen bezoekt, creëert een botsing tussen de spelen en het vredelievende en zedelijke karakter van de Heilige

(22)

22 Geest. Deze algemene redenering past hij toe op de verschillende spelen. Bij de gladiatorenspelen manifesteert deze botsing in het tegenstrijdige gedrag van mensen. Ze gedragen zich daar op een manier die ze in het dagelijks leven verafschuwen. Voor het theater kijkt Tertullianus niet naar de toeschouwers, maar juist naar het theater zelf. Daar manifesteert de botsing zich in de onzedige handelingen van de acteurs op het toneel. Voor de wagenrennen keert hij weer terug naar de toeschouwers. Ze worden daar bevangen door razernij en waanzin, dit gaat weer tegen de aard van de Heilige Geest in.

Minucius Felix constateert deze botsing ook, de spelen gaan in tegen zeden en rechtschapenheid van een goed christen. De onzedige handelingen van de acteurs botsen met de zeden van een goed christen. Het gedrag van de toeschouwers is schijnheilig, ze huilen in het theater om iets dat ze toejuichen in de arena.

(23)

23

Niet-christelijke auteurs

Relatief weinig niet-christelijke auteurs hebben hun mening geuit tegen spelen. De volgende auteurs hebben als enige dit gedaan in de eerste, tweede en derde eeuw n. Chr.: Juvenalis, Plutarchus, Seneca, Tacitus, Plinius Minor, en Dio Chrysostomos. Geen één werk van deze auteurs is hetzelfde. Er zitten citaten uit satiren bij, uit filosofische verhandelingen, uit brieven, uit filosofische brieven, uit historiografisch werk en uit redevoeringen. Daarbij zijn het allemaal korte passages, er zit geen werk tussen zoals De Spectaculis van Tertullianus. Het genre van Juvenalis is de satire en het is belangrijk om daar rekening mee te houden. 81 Dat wat hij in zijn satires schrijft, is niet per definitie zijn eigen mening: de stem van de satire is niet per definitie de stem van Juvenalis. De Stoïsche stem die we in één van de citaten zullen zien, betekent dus niet dat Juvenalis een Stoïcijn was. Echter, zo stelt Winkler, ook al verschuilt Juvenalis zich achter een masker, het is niet waarschijnlijk dat de schrijver zich helemaal los heeft gemaakt van de stem van de satire.82 In andere woorden, er vloeit realiteit van het leven van Juvenalis door naar zijn satire en Juvenalis kan zo de veel voorkomende Stoïsche kijk op het leven van Rome laten zien.

Het werk waarin Plutarchus op de spelen in gaat is de Moralia, een filosofisch werk met een praktische benadering. 83 Zijn doelgroep bestaat niet uit mede-filosofen maar uit leden van de hoge sociale klasse.84 Het is een praktische filosofie, die er alles aan doet om het belang van de filosofie aan de lezers te bewijzen.85 Plutarchus heeft deze doelgroep ook altijd voor ogen tijdens het schrijven en spitst zijn werk op hen toe. Hij bespreekt onderwerpen omdat ze van

81 Juvenalis was een auteur die satiren schreef. Over zijn leven is zeer weinig bekend, mede door het

gebrek aan autobiografische details in zijn eigen werk. Het is zelfs niet eens zeker dat de naam Decimus Iunius Juvenalis correct is. Toch kunnen we wel iets zeggen over de jaren waarin hij zijn satiren schreef. In Satire 4.153 noemt hij de moord op keizer Domitianus, deze vond plaats in 96 n. Chr., en in Satire 15 spreekt hij over een gebeurtenis die recent heeft plaatsgevonden tijdens het consulaat van Iuncus, in 127 na Christus. Braund leidt hier uit af dat Juvenalis zijn werken daarom in de eerste drie decennia van de tweede eeuw n. Chr. heeft geschreven. We hebben 16 satiren over van Juvenalis, verdeeld over 5 boeken. Braund (2004), p. 19 - 20.

82 Winkler (1983), p. 13.

83 De volgende auteur is Plutarchus, een Griekse biograaf en filosoof. Het jaar waarin hij geboren is, is

niet bekend, maar het wordt geplaatst in het midden van de eerste eeuw na Christus. De plaats is wel bekend, dit is namelijk Chaeroneia in Boeotië. Hij heeft veel grote werken geschreven, waaronder de

Vitae, Vitae Parallelae en de Moralia. De Vitae beschrijven de levens van keizers, van Ceasar tot

Vitelius, de Vitae Parallelae beschrijven de levens van steeds twee personen, de één Romeins en de ander Grieks, en de Moralia de morele en religieuze standpunten waar uit hij de mensheid bekeek. Beck (2014), p. 2.

(24)

24 belang zijn voor die elite klasse, niet omdat ze bij een bepaalde filosofische stroming horen.86 Hij houdt niet vast aan één stroming binnen de filosofie, maar gebruikt de stroming die het beste is voor het punt dat hij wil maken. Echter, het is niet het doel van Plutarchus om te laten zien welke stroming het beste is voor bepaalde punten, maar om zijn niet-filosofische lezers ervan te overtuigen waarom filosofie ook voor hen belangrijk is.87

Het citaat van Seneca in de hoofdstuk kom uit de Epistulae Morales ad Lucilium. 88 Deze brieven zijn geschreven voor zowel de ontvanger, als de schrijver, Seneca zelf. Het zijn lessen in de Stoa voor de ethische en morele vooruitgang van beide.89 Het centrale thema van deze brieven is dat deugdzaamheid het enige goede is en ondeugd het enige slechte. De rede moet altijd nagestreefd worden en door dat te doen kan men deugdzaam worden.90 Ondanks de briefvorm zijn het dus filosofische essays. De brieven zijn waarschijnlijk wel echt aan Lucillius geschreven, maar met de insteek om deze te publiceren voor een groter publiek.91 Het werk waar het citaat van Tacitus uit komt, is de Annales. 92 Dit is een historiografisch werk. Hij zegt dat hij objectief is en alleen de feiten over Augustus naar buiten wil brengen.93 Toch laat Tacitus, zoals verderop in het hoofdstuk zal worden aangetoond, op sommige punten wel zijn mening doorschemeren.

86 Hoof (2013), p. 142. 87 Hoof (2013), p. 143.

88 Seneca is geboren is het jaar 1 voor Christus in Corduba en groeide op in Rome, waar hij een goede

opleiding genoot. Hij maakt daar carrière totdat hij in 41 wordt verbannen naar Corsica wegens overspel. Na acht jaar in ballingschap te hebben gezeten wordt hij teruggeroepen naar Rome. De moeder van de toekomstige keizer Nero, Agrippina, stelt hem aan om Nero te onderwijzen. Samen met Afranius Burrus, de aanvoerder van de praetoriaanse garde, hield hij Nero en zijn moeder Agrippina in toom. Na de dood van Burrus verliest Seneca zijn invloed op de keizer en trekt hij zich terug uit het publieke leven. In 65 wordt hij gedwongen zelfmoord te plegen, nadat hij ervan wordt beschuldigd onderdeel te zijn geweest van een samenzwering tegen de keizer. Seneca heeft zeer veel werken geschreven, maar veel daarvan is verloren gegaan. We hebben een grote variëteit aan werken over van hem, waaronder filosofische werken, brieven, tragedies en zelfs een satire. Griffin (2008), p. 27 - 48.

89 Seiatoli (2014a), p. 192. 90 Setaioli (2014a), p. 192.

91 Seiatoli (2014a), p. 193 - 194. Daar bespreekt hij uitvoerig de discussie over de legitimiteit van de

brieven.

92 Tacitus was een Romeins schrijver geboren in 55 of 56 n. Chr., in een gegoede familie. Hij genoot

een goede opleiding en had een succesvolle politieke carrière. Hij heeft aan aantal werken geschreven: de Dialogus de Oratoribus, een dialoog waarin het verval van de retorica wordt besproken, de

Agricola, een biografie over zijn schoonvader Gnaeus Julius Agricola, de Germania, een etnografische

beschrijving van Germania, de Histories, een beschrijving van de jaren 69 tot 96, en de Annales, een beschrijving van de periode na de dood van Augustus tot aan het einde van 68. Woodman (2010), p. 31.

(25)

25 Het citaat van Plinius Minor komt uit een brief, net zoals Seneca. 94 Ondanks dat ze zorgvuldig door Plinius zijn uitgekozen om uit te brengen, zijn het wel allemaal brieven over zijn eigen leven. De brieven zijn van een heel andere aard dan de brieven van Seneca. Waar de brieven van Seneca filosofische lessen zijn voor de lezer, zijn de brieven van Plinius Minor meer divers van aard. De verschillende boeken bestaan elk niet uit één soort brief, maar zijn een verzameling van brieven over verschillende onderwerpen, zo gesorteerd dat elk boek levendig is om te lezen.95

Dio Chrysostomos was een redenaar en één van de hoofdpersonen van de Tweede Sofistiek.96,97 De Orationes zijn politieke redevoeringen, met altijd macht als achterliggende gedachte. Hij kijkt altijd vanuit het punt van de gemeenschap en betrekt zijn redes dan ook op de gemeenschap en niet op de individu.98

Algemeen

Het eerste citaat dat wordt besproken in dit hoofdstuk is één van de meest bekende citaten over spelen in de klassieke oudheid.

[…] nam qui dabat olim

imperium fasces legiones omnia, nunc se continet atque duas tantum res anxius optat, panem et circenses. (Juv. Satires, 10.78 - 81)99

[…] Want iemand gaf eens om

de symbolen van macht, de legioenen, al die dingen,

nu schikt hij zich en prefereert hij twee zaken, zo erg angstig, brood en spelen.

94 Plinius de Jongere was een Romeins redenaar met een succesvolle politieke carrière. Hij was

geboren in 61 of 62 n. Chr. in Comum en hij is gestorven aan het begin van de tweede eeuw. Zijn belangrijkste werk is de Epistulae, een verzameling in tien boeken van zorgvuldig voor publicatie geselecteerde brieven. Kennedy (2011), p. 192 - 193.

95 Radice (1969), p. xix. 96 Swain (2000), p. 1.

97 Dio Chrystotomos is geboren rond het jaar 45 in Prusa in Bithynia in een gegoede familie. Ten tijde

van keizer Vespasianus kwam hij naar Rome toe, maar tijdens de heerschappij van keizer Domitianus in 82 werd hij verbannen uit zowel Rome als zijn vaderland Bythinia. Dit zorgde ervoor dat hij in grote armoede moest leven en vele omzwervingen maakte. In 96 stierf Domitianus en werd de ballingschap van Dio Chrysostomos opgeheven. Hij keert terug naar Rome en stond eerst met keizer Nerva en later met keizer Traianus op goede voet. We hebben tachtig werken over van hem, waarvan er twee waarschijnlijk van een leerling van hem zijn geweest. We kunnen de Orationes in drie categorieën indelen, namelijk sofistische, politieke en morele werken. Berry (1983), p. 71 - 72.

(26)

26 Dit is een citaat van de satire schrijver Juvenalis. Ondanks dat het zo’n bekend citaat is, blijven de commentaren opvallen stil over deze passage. Juvenalis gaat hier heel duidelijk in op het karakter van de mensen die de spelen bezoeken. De toeschouwers geven niks meer om macht en zijn tevreden met iets simpels als spelen. In het geval van de tiende satire is de stem van de satire Stoïcijns. Dick laat zien hoe Juvenalis Seneca als basis heeft gebruikt voor het maken van de tiende Satire.100 Deze uitspraak moeten we dan ook in een Stoïcijns licht beschouwen. De Stoa zegt dat heftige emoties niet overeenkomen met de rede en iemand die heftige emoties ervaart, is dan ook geen redelijk en deugdzaam mens.101 Door genoegen te nemen met spelen stelt de stem van de satire, naar mijn mening, dat de mens is opgehouden met het streven naar een deugdzaam leven.

Plutarchus gaat in zijn Moralia nog een stapje verder en stelt dat er niks eervols is aan spelen: πρὸς ἃ χρὴ βλέποντα µὴ ταπεινοῦσθαι µηδ᾿ ἐκπεπλῆχθαι τὴν ἐκ θεάτρων καὶ ὀπτανείων καὶ πολυανδρίων προσισταµένην τοῖς ὄχλοις συνδιαλυοµένην δόξαν, ὡς ὀλίγον χρόνον ἐπιζῶσαν καὶ τοῖς µονοµάχοις καὶ ταῖς σκηναῖς ὁµοῦ, ἔντιµον δὲ µηδὲν µηδὲ σεµνὸν ἔχουσαν. (Plut. Moralia, 823E)102

Het is noodzakelijk, deze dingen bekijkend, dat wij noch worden verlaagd noch worden overweldigd door de roem bij de menigtes verkregen uit de theaters, keukens en vergaderplaatsen, omdat het een korte tijd overleeft en tegelijkertijd verdwijnt met de gladiatoren en de podia, omdat het noch iets eervols noch iets verhevens heeft.

Een goede politicus schuwt eer niet volgens Plutarchus. Echter, de eer die iemand verwerft door spelen te organiseren, is geen ware eer. Iemand kan alleen ware eer verwerven door middel van het respect en de welwillendheid van zijn burgers en niet door de massa te volgen.103

Wat uit deze twee citaten naar voren komt, is dat spelen, volgens Juvenalis en Plutarchus, zorgen voor een verval van eer op twee punten. Ten eerste zijn spelen verantwoordelijk voor een persoonlijk verval: men streeft geen eer en macht meer na, maar neemt genoegen met simpel vermaak en eten. En streeft geen deugdzaam leven meer na. Ten tweede is er ook een verval in de manier waarop de macht wordt verkregen. Populariteit wordt gekocht met voedsel en spelen, maar zodra het gevecht is afgelopen en de monden weer leeg zijn, is macht ook weer vervlogen. Macht verkregen door het organiseren van spelen is niet iets dat moet worden nagestreefd, volgens deze schrijvers.

100 Dick (1969), 237 - 246.

101 Zie voor een uitgebreide beschrijving van dit punt bladzijde 27. 102 Fowler (1936), p. 288.

(27)

27

Gladiatorspelen

Niet alleen op niveau van organisatie en macht doen spelen afbreuk, maar ook op het niveau van het publiek, zoals Seneca in zijn Epistula 7 uiteenzet. Het onderstaande fragment van Seneca laat zien hoe hij dacht over het publiek wat bij de gladiatoren gevechten aanwezig was.

Inimica est multorum conversatio; nemo non aliquod nobis vitium aut commendat aut inprimit aut nescientibus adlinit. Utique quo maior est populus, cui miscemur, hoc periculi plus est. Nihil vero tam damnosum bonis moribus quam in aliquo spectaculo desidere. Tunc enim per voluptatem facilius vitia subrepunt. Quid me existimas dicere? Avarior redeo, ambitiosior, luxuriosior, immo vero crudelior et inhumanior, quia inter homines fui. Casu in meridianum spectaculum incidi lusus expectans et sales et aliquid laxamenti, quo hominum oculi ab humano cruore adquiescant; contra est. (Sen. Epistulae, 7.2 - 3)104

Omgang met massa’s is schadelijk; er is niemand die niet een of andere ondeugd aan ons aanbeveelt of opdringt of ons bezoedelt terwijl ze het niet weten. Zeker, hoe groter de menigte is, waarmee we worden samengevoegd, des te groter het gevaar. Niets is werkelijk zo vernietigend van goede zeden als het luieren bij een of ander spektakel. Immers dan sluipen ondeugden gemakkelijker door plezier. Wat denk je dat ik zeg? Ik kwam heviger verlangend terug, ambitieuzer, weelderiger, ja zelfs wreder en inhumaner, omdat ik tussen de mensen was. Ik woonde toevallig een middag voorstelling bij, verwachtend grappenmakerij en geestigheid en wat ontspanning, waar de ogen van mensen tot rust komen van het bloedvergieten van mensen; maar de voorstelling is het tegenovergestelde.

Het gedrag van een publiek is besmettelijk, zo stelt Seneca, en hoe groter het publiek hoe groter het gevaar. Spelen zorgen ervoor dat het goede karakter van iemand wordt bezoedeld, zo spreekt Seneca uit ervaring. Hij komt thuis van spelen met meer hebzucht, meer ambitie, meer wreedheid en meer onmenselijkheid. Om te kunnen begrijpen waarom dit een slechte zaak is, moeten we naar de filosofie van Seneca kijken, de Stoa. Voor een Stoïcijn is het goddelijke basis principe de rede. Door alles wat we doen aan de rede te toetsen, komen we uit bij de virtus, deugdzaamheid. Deze deugdzaamheid is het goede en om een goed leven te leiden, moet iemand deugdzaam zijn. De Stoa zegt dat deugdzaamheid aanwezig is in alle redelijke mensen, maar dat heftige emoties, zoals woede maar ook vreugde, nooit aanwezig

(28)

28 zijn in redelijke mensen.105 Deze heftige emoties vinden hun oorsprong in een verkeerde toetsing aan de rede, daarom is iemand die zulke emoties ervaart (op dat moment) geen redelijk mens.106 Omdat Seneca na de gladiatorenspelen avarior, ambitiosior, luxuriosior,

crudelior en inhumanior is, is hij volgens de Stoa geen redelijk en deugdzaam mens meer.

Seneca vindt de gevechten puur moorden om het moorden, er komt geen bekwaamheid aan te pas, zo vervolgt zijn brief. Juvenalis meldt dit gebrek aan bekwaamheid ook in zijn derde

Satire. Hier gaat het niet om de onbekwaamheid van de deelnemers van de spelen, maar van

de organistoren. Umbricius stelt dat er in Rome geen ruimte meer is voor fatsoenlijke bekwaamheid en beloning voor hard werk. In plaats daarvan worden er spelen georganiseerd en worden mensen gedood voor het plezier van het publiek.107 Door de spelen tegenover fatsoen te plaatsen, wordt geïmpliceerd dat de spelen zelf niet fatsoenlijk zijn. Het aspect van karakter komt ook bij Tacitus naar voren. In zijn Annalen vertelt hij over Drusus, de zoon van Tiberius. Volgens Tacitus genoot Drusus enorm van het bloedvergieten, tot groot ongenoegen van het volk en zijn vader Tiberius.108 Een te grote lust voor spelen was dus reden voor zorgen, zelfs bij het volk dat wel van spelen hield.

Theater

Het theater blijft niet buiten schot bij de niet-christelijke auteurs. Acteurs werden geassocieerd met een grote, seksuele, losbandigheid. Deze connotatie zorgde voor zowel fascinatie als afkeer voor het theater. Tacitus schrijft hier over in zijn Annales het volgende:

Variis dehinc et saepius inritis praetorum questibus, postremo Caesar de inmodestia histrionum rettulit: multa ab iis in publicum seditiose, foeda per domos temptari; Oscum quondam ludicrum, levissimae apud vulgum oblectationis, eo flagitiorum et virium venisse, ut auctoritate patrum coercendum sit. (Tac. Annales, 4.14)109

Na verschillende en dikwijls nutteloze klachten van de praetoren, heeft Caesar tenslotte aangaande de losbandigheid van de acteurs naar voren gebracht: velen van hen waren opruiend in het openbaar, schandelijk geprobeerd te verleiden in huizen; eens het Oscaanse stuk, het meest lichtzinnige tijdverdrijf van de kant van het

105 Mutschler (2014), p. 143 - 144. Seneca wijkt op dit punt enigszins af van de Stoa. Waar de Stoa

alle emoties afkeurt, stelt Seneca dat vreugde wel een vereiste is voor een goed leven. Sen. De Vita

Beata, 4.4.

106 Setaioli (2014b), p. 240. 107 Juv. Satires, 3.21ff. 108 Tac. Annales, 1.76.

(29)

29

gepeupel, was gekomen tot zo’n grote schande en grootte, dat de autoriteit van de senaat nodig was om het binnen de perken te houden.

In dit citaat van de Annales beschrijft Tacitus het gedrag van acteurs. Ze zorgden voor een grote losbandigheid onder het Romeinse volk. Dit was zo onzedelijk dat keizer Tiberius genoodzaakt was om bepaalde acteurs te verbannen. Daarbij verwierven acteurs, door hun grote populariteit, veel macht. Dit was iets onwenselijks gezien hun lage status in de maatschappij.110 Acteurs hadden namelijk dezelfde status als prostituees in de Romeinse samenleving.111

Acteurs waren vaak onderwerp van verhalen over romances van hooggeplaatste mannen en vrouwen, tot aan de keizerlijke kringen toe. Volgens Tacitus en Suetonius gingen er geruchten de ronde dat de vrouwen van keizer Claudius en keizer Domitianus beide een affaire hadden met een acteur.112 Zelfs de keizer was niet veilig voor dit soort geruchten, Dio Cassius stelt dat keizer Trajanus verliefd was op een acteur genaamd Pylades.113 Reden hiervoor was dat mannelijke acteurs als nogal verwijfd werden gezien in tegenstelling tot gladiatoren, die juist als erg mannelijk werden gezien. Ze speelden zowel de mannelijke als de vrouwelijke rollen en de gebaren die de acteurs maakten, werden door veel schrijvers als verwijfd beschreven. Plinius de Jongere spreekt van effeminatas artes en effeminatis vocibus modis gestibus, Tacitus van gestus modosque haud virilis.114 Juvenalis vertelt zelfs over een acteur die zo goed was in zijn rol als vrouw, dat je zou denken dat hij vrouwelijke geslachtsdelen had in plaats van mannelijke.115

De acteurs waren dus verbannen voor hun onzedelijke gedrag, zo stelt Tacitus. We kunnen ook nog in dit stukje zien wat Tacitus van het theater in het algemeen vond. Hij noemt theater

levissimae apud vulgum oblectationis, de meest lichtzinnige vorm van tijdverdrijf van het

gepeupel. Het gebruik van vulgum is voornamelijk belangrijk. Vulgus is een term die wordt gebruikt voor het gewone volk, maar met een zeer denigrerende connotatie. Het impliceert simpelheid en ontvankelijkheid voor basale emoties.116 Hieruit laat Tacitus blijken, dat hij boven deze groep staat en boven deze vorm van tijdverdrijf.117

110 Edwards (1993), p. 127 - 128. 111 Tac. Annales, 1.72.

112 Tac. Annales, 11.28 en 11.36; Suet. Domitianus, 3.1 en 10. 113 Dio, Historiae Romanae, 68.10.2.

114 Plin. Panegyricus, 46.5 en 54.1; Tac. Annales, 15.1. 115 Juv. Satires, 3.95 - 97.

116 Yavetz (1969), p. 147.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Een leider zou meer uit moeten gaan van kleine veranderingen in de nabije toekomst, meer van zijn eigen kunnen uit moeten gaan (dus beperkingen) en daarbij realistisch

Antwoord: Ik vrees, dat het voor de kerken geen kwestie zal zijn van een al dan niet aanvaarden van het begrip en feit der reïncarnatie, omdat de mens, die zich steeds sterker

Ilse Cornu - christelijke ethiek van partnerrelaties en seksualiteit... • Bijbel en

De afgelopen vijf jaar heeft Amphion alle gevellasten voor haar eigen rekening genomen en betaald uit haar eigen vermogen.. Inmiddels is de algemene reserve negatief en ontbreekt

Per leeftijdsgroep brengen we drie nieuwe titels uit naast één reprise, die bewust niet meer aansluitend aan het premièrejaar wordt aangeboden zodat theaters hier meer nieuw

Henk Boogaard brengt deze en andere liedjes uit. de dagelijkse praktijk

Deze en/of andere niet-christelijke bronnen kunnen nog meer verwijzingen naar deze nieuwtestamentische

De periode 2020 – 2023 gebruiken we voor de inhoudelijke ontwikkeling van het educatieve aanbod in of vanuit ons nieuwe theater, voor het inrichten van onze organisatie voor