• No results found

Mediawetgeving op Curaçao

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mediawetgeving op Curaçao"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mediawetgeving op Curaçao

Een onderzoek naar hoe hoofdredacteuren van Curaçaose

nieuwsmedia denken over journalistieke zelfregulering in de vorm

van een mediaraad

Froukje Sijtsma

Studentnummer: 1331450 Rijksuniversiteit Groningen Master Journalistiek

Richting: Radio en Televisie

(2)

2

Voorwoord

Ruim een jaar geleden begon mijn zoektocht naar een geschikte stage ter afsluiting van mijn masteropleiding Journalistiek aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Toen zich de mogelijkheid voordeed om journalistieke ervaring op te doen in een ander land binnen het Koninkrijk der Nederlanden was de keuze dan ook snel gemaakt: ik ging op Curaçao aan de slag bij nieuwswebsite Versgeperst.com!

Het was Rienk Kamer, mijn stagebegeleider die zelf verscheidene keren naar de voormalige Antillen afreisde als correspondent voor de NOS, die mij enthousiast maakte voor mijn scriptieonderwerp. “Froukje, misschien lijkt het je dan ook wel interessant om onderzoek te doen naar de ontwikkelingen rondom een mediaraad op Curaçao?”. En zo had ik naast een stage op Curaçao ook een afstudeeronderwerp over datzelfde land.

Een woord van dank aan mijn studieadviseur Sanna Buurke die mij aanmoedigde om een stage in het buitenland te gaan zoeken. Rienk Kamer voor zijn begeleiding tijdens mijn stage en het enthousiast maken voor mijn uiteindelijke scriptieonderwerp. Een groot woord van dank aan Marcel Broersma voor het begeleiden van mijn scriptieproces en aan Huub Wijfjes als tweede lezer van deze scriptie. Verder wil ik Omayra Leeflang en alle hoofdredacteuren van Curaçaose nieuwsmedia die ik mocht interviewen hartelijk bedanken voor hun medewerking.

Ook een woord van dank aan mijn familie en vriend(inn)en die tijdens mijn Caribische avontuur op verschillende manieren voor mij klaarstonden. Verder wil ik mijn stagebegeleider Elisa Koek en mijn vrolijke collega’s Aruna, Leoni en Ryan bedanken voor de leerzame stage bij Versgeperst.com en het wegwijs maken op Curaçao.

Graag bedank ik verder Arndt, Imre, Matthea en Tamar, mijn huisgenootjes op Curaçao, voor hun gezelligheid en support! Niet alleen voor de fijne feestjes op het strand, maar ook voor de studiemomenten in de tot mijn kantoor omgebouwde achtertuin. Ik heb verder genoten van de interessante gesprekken en politieke discussies die ik voerde met mijn huisbazen Nienke en Matthieu. En Gerica, masha danki voor de gezelligheid en je enthousiasme om mij Papiaments te leren in ruil voor woordjes Fries.

(3)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Inhoudsopgave ... 3 Inleiding... 5 1. Theoretisch kader ... 11

1.1. Onrust in de Nederlandse journalistiek ... 11

1.2. Publieke opinie over journalistiek ... 12

1.3. Mediadebat ... 14

1.4. Ethische codes als journalistieke richtlijn ... 17

1.5. Zelfregulering ... 20

1.6. Mediaraad ... 22

1.7. Vergelijking internationale mediaraden ... 24

2. Nieuwsmedia op Curaçao ... 26

2.1. Medialandschap op Curaçao ... 26

2.2. Journalistenverenigingen ... 32

2.3. Mediawetgeving Curaçao ... 33

3. Onderzoeksmethode ... 40

3.1. Grounded theory voor kwalitatief onderzoek ... 40

3.2. Hoofdredacteuren ... 42

3.3. Interviews ... 43

4. Resultaten ... 45

4.1. Curaçaose medialandschap ... 45

4.2. Discussie rondom mediaraad Leeflang ... 51

4.3. Vormgeving mediaraad ... 53

4.4. Curaçao Media Organisation ... 55

4.5. Aanspreken op journalistieke ethiek ... 56

4.6. Taken mediaraad ... 57

4.7. Toekomst Curaçaose mediaraad ... 58

5. Conclusie ... 60

5.1. Journalistieke zelfregulering op Curaçao in de vorm van een mediaraad ... 60

5.2. Theorievorming ... 63

5.3. Beperkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek ... 65

(4)

4

Overzicht figuren en bijlagen

Figuur 1: Probleem en oplossingen in Nederlandse mediadebat

Figuur 2:Internationale verklaring der plichten en rechten van de journalist Figuur 3: Overzicht Media Accountability Systems

Figuur 4: Driehoeksverhouding Curaçaose bedrijfsleven, media en politiek Figuur 5: Foto Vigilante (26 oktober 2007)

Figuur 6: Foto Ultimo Noticia (19 juni 2008) Figuur 7: Foto Ultimo Noticia (5 mei 2003)

Figuur 8: Processes and outcomes in grounded theory

Figuur 9: Overzicht geïnterviewde (plaatsvervangende) hoofdredacteuren

Bijlage 1: Interview oud-minister Omayra Leeflang van Cultuur (8 juni 2012) Bijlage 2: Gedragscode Radio & TV (Informatiefolder 2005)

(5)

5

Inleiding

Op 12 mei 2010 stortte in de buurt van de luchthaven van Tripoli in Libië een vliegtuig neer. Aangezien in dat toestel een grote groep Nederlanders zat, waren de Nederlandse media zeer geïnteresseerd in dit ongeval. Met name omdat alle passagiers het ongeluk niet overleefden, op één jongetje na. De negenjarige Ruben uit Nederland was de enige die levend uit het vliegtuigwrak kon worden gehaald en werd daarmee wereldnieuws.

De Nederlandse media publiceerden massaal over het nieuws. Eerst over de feiten en geruchten rondom het ongeluk zelf, maar al snel circuleerden er via de verschillende media ook namen en foto’s van slachtoffers die journalisten via social media websites hadden gevonden. Ook werden nabestaanden die een bijeenkomst over de ramp bijwoonden in beeld gebracht en waren filmploegen te vinden bij de woning en de basisschool van de enige overlevende.

Eén artikel zorgde voor buitengewoon veel ophef, omdat hiervoor het jongetje zelf werd geïnterviewd. Journaliste Jolande van der Graaf van De Telegraaf belde met een medewerker van het ziekenhuis in Tripoli en was ook zelf buitengewoon verrast toen deze de telefoon aan het slachtoffertje doorgaf. Een unieke kans voor de journaliste om met de enige overlevende van de ramp te kunnen spreken. Echter, wel met een kind dat nog niet op de hoogte was gesteld waarom hij in het ziekenhuis lag en bovendien nog niet wist dat zijn ouders en zijn 11-jarige broer bij de crash waren overleden. Een reconstructie van het gesprek met letterlijke citaten stond op 14 mei 2010 op de voorpagina van De Telegraaf en deed vervolgens veel stof opwaaien.

Toenmalig –demissionair- minister van Jeugd en Gezin, André Rouvoet van de ChristenUnie, liet via een Tweet weten ‘enorm boos te zijn over de schaamteloze #Telegraaf die met #Ruben heeft gebeld. “Hoe haal je ’t in je hersens?!’ (tweet Andre Rouvoet, 14 mei 2010). Ook vanuit de samenleving werd gereageerd. Abonnees zegden hun krant op, de losse verkoop daalde en veel lezers stuurden ingezonden brieven toe: “Een meer dan schaamteloos optreden van De Telegraaf. Iedereen vraagt om terughoudendheid en De Telegraaf schendt iedere privacy op dit terrein met grote voeten. Onsmakelijk en ongepast” (De Telegraaf, 15 mei 2010). Een andere lezer relativeerde:

“Toen ik vanmorgen mijn Telegraaf openvouwde, was mijn eerste reactie er een van ontzetting omdat uw verslaggever had gesproken met de kleine gewonde Ruben. Daarna reageerde ik zoals waarschijnlijk vele duizenden met mij: ik las uw artikel geboeid. U had de kleine jongen liefdevol benaderd en een kort en vriendelijk gesprekje met hem gevoerd” (De Telegraaf, 15 mei 2010).

(6)

6 koste gaan van mensen. Ik ga er maar van uit dat de betrokken journaliste hier niet bij stilgestaan heeft” (De Telegraaf, 15 mei 2010).

Het artikel van De Telegraaf liet ook de Nederlandse media niet ongemoeid. In De Wereld Draait Door van 14 mei sprak presentator Matthijs van de Nieuwkerk tijdens het tafelgesprek daarover met onder andere Prem Radhakishun, advocaat en radio- en televisiemaker. Radhakishun noemde de journaliste in kwestie een ‘rat’ en de wijze waarop De Telegraaf haar nieuws had vergaard en gepresenteerd ‘riooljournalistiek’. Volgens hem had de krant alle ethische normen en waarden overboord gegooid en hij was daarom van mening dat hoofdredacteur Sjuul Paradijs onmiddellijk moest opstappen. Ook riep hij kijkers op om hun abonnement op de krant op te zeggen.

Politicoloog Sebastiaan van der Lubben ging in de Trouw op het voorval in. Hij stelde voorop dat heel Nederland natuurlijk wilde weten hoe het met Ruben ging en bovendien dat dit schokkende nieuws door media ook niet ontkend hoefde te worden. Toch zijn journalisten volgens hem niet alleen verantwoordelijk voor het brengen van nieuws, maar is het ook hun taak om daar het juiste genre voor te gebruiken. “De gekozen vorm - interview met citaten - is in deze ontoelaatbaar. Je gaat geen kinderen in de kreukels interviewen. Er is geen vraag te bedenken die deze aanpak rechtvaardigt.” Van der Lubben meende dat De Telegraaf op een verklaring van Buitenlandse Zaken had moeten wachten:

“Ze had het ministerie onder druk mogen zetten, de minister kritische vragen mogen stellen over het welzijn van Ruben. Meer vraag je niet - en zeker niet aan die arme jongen. Want niet alleen de juiste vraag behoedt de journalistiek voor ethische uitglijers, ook aan wie men de vraag stelt kan een hoop ellende voorkomen” (Trouw, 22 mei 2010).

Door alle kritiek kwam De Telegraaf al snel met een verklaring. Hierin meldde de hoofdredacteur dat het hem speet als mensen de indruk hadden gekregen dat de krant onzorgvuldig had gehandeld. Het was nooit de bedoeling van de krant geweest om misbruik te maken van de situatie van het slachtoffer. De reden dat tot publicatie was overgegaan was ‘omdat Ruben symbool van leven is in deze enorme tragedie’ (Verklaring Hoofdredactie De Telegraaf, 14 mei 2010).

Niet alleen De Telegraaf, ook de redactie van het televisieprogramma Netwerk gaf kijkers een kijkje achter de schermen door te vertellen over ethische dilemma’s op de redactie:

(7)

7 verspreid. Heeft het nog nut om het over 'een jongetje uit Tilburg' te hebben als de identiteit van deze jongen al openbaar is gemaakt door andere media” (Verklaring Hoofdredactie Netwerk, 14 mei 2010).

Ook de hoofdredactie van de NOS lichtte hun journalistieke werkwijze rondom de vliegtuigramp toe. Giselle van Cann schreef dat veel kijkers de vraag stelden waarom de NOS ‘zo nodig die beelden moest laten zien’. Cann vertelde dat ze het verhaal van Ruben hartverscheurend vond en dat het om die reden in hun nieuwsbulletin was opgenomen:

“Dat verhaal verdient het om verteld te worden, hoe hard het ook is. En vertellen doe je bij de televisie met beelden. Dat is waarom we het materiaal hebben gebruikt. Niet uit sensatiezucht, maar om ons journalistieke werk te doen. Om een compleet verhaal te vertellen aan ons publiek. De wereld te laten zien zoals hij is, dus. Met verdriet en geluk, met dood en leven” (Verklaring Hoofdredactie

NOS, 13 mei 2010).

Hoewel uit de reacties van lezers bleek dat niet iedereen overtuigd was van het standpunt van de hoofdredactie, liet één lezer weten in ieder geval blij te zijn met de open houding van de NOS:

“Complimenten voor het feit dat jullie de dialoog aangaan met ‘het publiek’ n.a.v. de sceptische en soms ook negatieve reacties over jullie keuze om het wel uit te zenden. Deze weergave van jullie beslissing zal het voor velen duidelijk maken, los van het feit of ze dezelfde keuze gemaakt zouden hebben” (Reactie op Verklaring Hoofdredactie NOS, 13 mei 2010).

Verantwoording

En met die uitspraak heeft deze lezer de vinger op de zere plek gelegd: want de samenleving wil tegenwoordig graag de discussie aangaan over de journalistieke werkwijze en het keuzeproces in de nieuwsselectie. De journalist wordt feitelijk gevraagd om verantwoording af te leggen. Door de opkomst van internet en social media hebben burgers meer ruimte gekregen om te reageren op verslaggeving, en bovendien hebben ze een veel groter bereik dan via traditionele media (Debatverslag Mediadebat, 3 november 2010). Volgens media-ethicus Huub Evers hebben nieuwsmedia op die wijze zelf te maken gekregen met een nieuwe waakhond (Van Teeffelen, 9 juli 2011). Kortom, journalisten kunnen niet meer zoals voorheen vanuit hun ivoren toren de verslaggeving verzorgen, maar moeten verantwoording afleggen aan een groeiend geëngageerd publiek (Smith, in: Von Krogh, 2008: 49-58).

(8)

8 hoor en wederhoor en het checken van feiten voordat deze als ‘waarheid’ worden gepresenteerd. Het opstellen van een gedragscode is een vorm van zelfregulering voor journalisten. Hierin staat vastgelegd hoe de journalist zijn vak idealiter beoefent. De samenleving kan deze regels vervolgens ook aan journalisten als spiegel voorhouden als zij die aan hun laars hebben gelapt. Een andere vorm van zelfregulering voor Nederlandse journalisten is de Raad voor de Journalistiek.

De Raad voor de Journalistiek (in deze scriptie ook afgekort tot ‘de Raad’) is een onafhankelijke instantie in Nederland die de werkwijze van journalistieke organisaties beoordeelt. Wanneer mensen, organisaties of andere belanghebbenden vinden dat zij zijn benadeeld door journalistieke verslaggeving kunnen zij een klacht indienen. De Raad kan bemiddelen, maar wanneer dat niet lukt, kan zij oordelen of een journalist zijn werk wel of niet op de juiste wijze heeft uitgevoerd. Daarbij wordt er met name op gelet of met een publicatie ook grenzen van journalistieke ethiek zijn overschreden. Is iemand bijvoorbeeld ten onrechte met naam en toenaam in de krant gekomen, of zijn er op de televisie beelden getoond zonder toestemming van die persoon? Door de journalistieke werkwijze nauw in de gaten te houden, wil de Raad de kwaliteit van de berichtgeving vergroten.

Oordeel ‘Vliegtuigramp bij Tripoli in Libië’

Bij de verslaggeving over het vliegtuigongeluk in Libië gingen verschillende nieuwsmedia over de schreef. Ambtshalve bekeek de Raad daarom hoe Nederlandse journalisten de actualiteiten rondom de ramp hadden verslagen. In haar uitspraak over de berichtgeving over de ramp onderstreepte de Raad het recht op privacy van een zwaargewonde minderjarige (Uitspraak Raad, 4 augustus 2010). Hoewel in de leidraad van de Raad staat dat journalisten niet zonder toestemming foto’s mogen publiceren die in een besloten ruimte zijn gemaakt, oordeelde de Raad in deze kwestie toch anders. Volgens de raadsleden was publicatie van foto’s en beeldmateriaal in dit geval wel toegestaan vanwege de grote nieuwswaarde.

Nieuwsmedia waren volgens de Raad wel hun boekje te buiten gegaan bij het publiceren van foto’s, afkomstig van netwerksites als Hyves en Facebook, van personen die bij de ramp waren omgekomen. De raadsleden meenden dat het onnodig was om profielfoto’s en ander persoonlijke informatie van dodelijke slachtoffers te publiceren, omdat het niets toevoegde aan de ernst van het ongeluk. Verder vond de Raad dat de achternaam van Ruben niet genoemd had mogen worden. En ook het zonder toestemming in beeld brengen van de nabestaanden van de slachtoffers had achterwege moeten blijven, omdat deze mensen hier extra leed mee werd aangedaan.

(9)

9 bewustzijn was en bovendien niet of nauwelijks op de hoogte was van zijn situatie. Volgens de Raad had zij het telefonisch contact moeten vermijden en het gesprek met Ruben niet mogen publiceren.

Journalistieke richtlijnen

NOS-hoofdredacteur Hans Laroes schreef twee dagen na de ramp op zijn weblog dat de Raad wellicht nieuwe criteria zou gaan formuleren waaraan journalisten kunnen refereren wanneer zij rampen moeten verslaan (Weblog Hans Laroes, 14 mei 2010). De Raad is inderdaad met een aanpassing op hun Leidraad gekomen. Hierin staat dat de journalist, bij het benaderen van slachtoffers van ongevallen en rampen, maar ook van hun nabestaanden, rekening dient te houden met het recht ‘om met rust gelaten te worden’. Ook moet de journalist de lichamelijke en geestelijke toestand van de betrokkenen voor ogen houden en er daarom soms voor kiezen om zich terug te trekken. Journalisten moeten verder vermijden dat slachtoffers en nabestaanden nadeel zullen ondervinden van publicaties, zoals het aandoen van extra leed of het bemoeilijken van het verwerkingsproces. Om die redenen dienen journalisten dergelijke informatie over slachtoffers en nabestaanden achterwege te laten als die de aard en de ernst van het ongeval of de ramp niet weergeven (Aanpassing Leidraad RvdJ, 28 september 2010).

Mediaraad op Curaçao

De zaak ‘Ruben’ is een goed voorbeeld om duidelijk te maken hoe een nieuwsbericht door de media wordt opgepakt en hoe journalisten daarin ethische grenzen kunnen overschrijden. Om de geloofwaardigheid van de journalistiek te herstellen, zijn er uiteenlopende instrumenten voorhanden. Verschillende landen in de wereld hebben een mediaraad, zoals de Raad voor de Journalistiek. Zweden bijvoorbeeld sinds 1916, Nederland sinds 1960 en Ierland sinds 2007 (Von Krogh, 2008: 145).

(10)

10 De moord op een Belgische tweeling in een hotel op Curaçao in juli 2012 is een ander voorbeeld. Een onbekende fotograaf kon, nog voordat de politie ter plaatse was, foto´s maken van de zesjarige meisjes die door hun moeder in een badkuip waren verdronken. Binnen korte tijd was het bewijsmateriaal via social media in handen van de bevolking (‘Verspreiding foto wordt onderzocht’, 24 juli 2012). Het gerucht ging dat misdaadkrant Vigilante de foto zou hebben verspreid, maar hoofdredacteur Sulvaran liet weten zich daarvan te distantiëren (Wellens, 2012).

Deze scriptie heeft tot doel om de discussie rondom een mediaraad op Curaçao in kaart te brengen, en met name te onderzoeken hoe hoofdredacteuren van Curaçaose nieuwsmedia denken over het nut en de invulling van een mediaraad. Ik doe dat aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: ‘Hoe denken hoofdredacteuren van Curaçaose nieuwsmedia over zelfregulering van de journalistiek in de vorm van een mediaraad?’

(11)

11

1. Theoretisch kader

Dit hoofdstuk biedt het theoretisch kader van mijn onderzoek naar het opzetten van een mediaraad op Curaçao. Eerst beschrijf ik de situatie waarin de journalistiek in zowel Nederland als in andere landen in de wereld verkeert. De consument heeft namelijk steeds minder vertrouwen in nieuwsmedia. In dit hoofdstuk zal ik achtergrond bieden bij dat wantrouwen in de media. Verder beschrijf ik welke middelen journalistieke organisaties kunnen inzetten om dat gebrek aan vertrouwen te herstellen en dan met name de rol die een mediaraad daarin kan spelen.

Nederland is het vertrekpunt in deze scriptie, omdat dit land net als Curaçao onderdeel is van het Koninkrijk der Nederlanden. Echter met het verschil dat Nederland wel een mediaraad heeft, maar Curaçao, en ook de andere landen binnen het Koninkrijk – Aruba en Sint Maarten – niet. Daarom is het interessant om de Nederlandse media-ethiek eerst te beschrijven. Naar de geschiedenis, samenstelling en macht van de Raad van de Journalistiek in Nederland is namelijk al veel onderzoek gedaan, maar over journalistieke ethiek en zelfregulering op Curaçao is vrij weinig bekend. Het is dus interessant om te onderzoeken welke ontwikkelingen Curaçao, als relatief jong land binnen het Koninkrijk, op het gebied van media doormaakt.

1.1. Onrust in de Nederlandse journalistiek

Het rommelt in de journalistieke wereld. Onderzoekers stellen dat de Nederlandse nieuwsverslaggeving sinds de ontzuiling commerciëler is geworden (RMO, 2003; Van Vree, 1991). De strijd om de ontzuilde consument voor zich te winnen heeft er onder andere toe geleid dat commerciële criteria in toenemende mate de nieuwswaarden bepalen. De komst van commerciële omroepen naast de bestaande publieke omroep heeft daar zeker aan bijgedragen (De Haan, 2011: 16). Journalisten selecteren actualiteiten steeds vaker op emoties, schandalen, conflicten en de wedren naar macht (‘horse race’) en geven de voorkeur aan het entertainen van het publiek boven het verzorgen van inhoudelijke en zakelijke verslaggeving (RMO, 2003: 11).

(12)

12 Discussies over hoe de nieuwsverslaggeving beter zou moeten functioneren zijn aan de orde van de dag. Twee belangrijke gebeurtenissen in het bijzonder hebben voor veel commotie in de samenleving gezorgd en leidden tot grote kritiek in politiek Den Haag (De Haan, 2011: 12).

De eerste gebeurtenis betrof de massamoorden in 1995 in Srebrenica tijdens de Balkanoorlog. Zeven jaar na deze genocide kwam het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) met een vernietigend rapport waarin de auteurs tot de slotsom kwamen dat - los van het feit dat Nederlandse nieuwsmedia vele inhoudelijke fouten hadden gemaakt in hun publicaties - hun optreden in het algemeen ernstig bekritiseerd moest worden. Uit het onderzoek van het NIOD kwam naar voren dat media op emotionele en partijdige wijze de oorlog hadden verslagen, waarbij de Servische soldaten het als de ‘bad guys’ moesten ontgelden ten opzichte van de Bosnische strijders. Deze uitspraak van het NIOD leidde tot een groot mediadebat waarbij journalistieke instanties met een kritische blik op hun eigen optreden terugkeken.

Een andere belangrijke gebeurtenis waarbij met beschuldigende vinger naar de media werd gewezen is de moord op politicus Pim Fortuyn, kort voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2002. Media publiceerden regelmatig over hem vanwege zijn stellige uitspraken over onder andere de Islam en het vreemdelingenbeleid. Kort na de moord op Fortuyn zei Peter Langendam, voorzitter van Lijst Pim Fortuyn (LPF), dat ‘de kogel van links kwam’. Hij bedoelde daarmee dat de partijen links op het politieke spectrum een sfeer hadden gecreëerd waarin de moord op Fortuyn gestalte kon krijgen. Nieuwsmedia werd verweten dat zij gekleurd over de LPF hadden bericht en daarom mede schuldig waren aan de dood van Fortuyn.

1.2. Publieke opinie over journalistiek

Behalve dat onderzoeksbureaus en deskundigen zich uitlieten over de kwaliteit van nieuwsmedia, is recentelijk ook om de mening van het publiek gevraagd. In juli 2012 presenteerde de Universiteit van Amsterdam (UvA) een onderzoek naar hoe de gemiddelde Nederlander media gebruikt en hoe hij denkt over de verantwoordelijkheid van nieuwsmedia. Ruim 3000 respondenten van 18 jaar en ouder beantwoordden aan mediazaken gerelateerde vragen en stellingen.

Uit het onderzoek blijkt dat de gemiddelde Nederlander het ‘snel informeren’ als de belangrijkste taak van media ziet. Andere relevante taken zijn het ‘kritisch observeren van overheid en grote bedrijven’ en het ‘uitleggen van maatschappelijke problemen’. Op die manier hoopt het publiek goed geïnformeerd te worden en een mening over de actualiteiten te kunnen vormen.

(13)

13 feiten en meningen. Ook verwacht het publiek dat journalisten verschillende opvattingen die in de samenleving heersen aan bod laten komen, zodat een evenwichtig beeld van de situatie ontstaat.

Om die gewenste kwaliteit te realiseren vindt 50 procent van de respondenten het goed als er een onafhankelijk keurmerk komt dat aantoont welke nieuwsmedia journalistieke kwaliteit leveren. Verder meent 60 procent van het publiek dat nieuwsmedia financieel aansprakelijk moeten worden gesteld voor de schade die door kwalitatief slechte berichtgeving wordt veroorzaakt. Zo’n drie op de vijf Nederlanders vindt het bovendien belangrijk dat nieuwsmedia serieus naar klachten en wensen van het publiek luisteren. Bijna tweederde van de respondenten zegt dat journalisten hun vak niet langer mogen uitoefenen wanneer zij de journalistieke regels aan hun laars lappen. Een onafhankelijke tuchtcommissie zou de mogelijkheid moeten krijgen om sancties op te leggen.

Volgens mediacriticus Chris Aalberts (18 juli 2012) hebben de wetenschappers in dit onderzoek hun vragen te suggestief gesteld, waardoor de bovenstaande resultaten logischerwijs volgden. Hij meent dat burgers wel verstand van het onderwerp moeten hebben waarover ze vragen beantwoorden. Daarnaast vindt hij dat de onderzoekers hun stellingen concreter hadden moeten formuleren. Eén stelling luidt bijvoorbeeld: ‘Journalisten die zich niet aan de journalistieke regels houden, mogen niet langer hun beroep uitoefenen’. Aalberts vraagt zich bij deze stelling af welke regels hier worden bedoeld en welke personen wel of geen journalist mogen worden genoemd. Bovendien is onduidelijk welke concrete taken een journalist worden toebedeeld. “Niemand die het weet”.

Aalberts noemt het opmerkelijk dat het onderzoek in opdracht van de landelijke Stichting Media Ombudsman is uitgevoerd en meent dat de onderzoekers zich voor het karretje van deze organisatie hebben laten spannen:

“De Stichting Media Ombudsman wil meer of betere journalistieke zelfregulering. De Stichting heeft publiciteit nodig om dit doel dichterbij te brengen. Een manier hiervoor is onderzoek te laten uitvoeren wat deze doelstelling ondersteunt. En dat is precies wat dit UvA-onderzoek doet” (Aalberts, 18 juli 2012).

(14)

14 Toch is ze sceptisch over de komst van zo’n keurmerk, omdat de behoefte aan onafhankelijke media volgens haar haaks staat op het Nederlandse pluriforme omroepbestel. “Van versplinterde meninkjesmedia naar de totalitaire metamedia, waarbij er boven alle journalistieke uitingen ook nog eens een ‘onafhankelijke expert’ bestaat om te kijken of het allemaal wel goed gaat.”

Correspondent Joris Luyendijk komt er openlijk voor uit dat het niet gemakkelijk is om journalist te zijn en te voldoen aan alle eisen van het vak. In zijn boek ‘Het zijn net mensen’ beschrijft hij zijn verblijf in het Midden-Oosten tussen 1998 en 2003 en geeft hij de lezer een indruk van de journalistieke dilemma’s waar hij iedere dag mee te maken heeft. Luyendijk ervaart de actualiteiten op locatie vaak heel anders dan hoe hij het ‘s avonds in de televisiejournaals terug ziet komen:

“Ik probeer te laten zien dat nieuwsmedia maar een minuscuul deel van de werkelijkheid kunnen laten zien. Dit minuscule deel is zwaar gefilterd, vervormd, gemanipuleerd en partijdig, maar het wordt door kijkers, lezers en luisteraars thuis aangezien voor de objectieve werkelijkheid. Nieuwsmedia laten hun publiek ook in die waan want eerlijk zeggen hoe weinig je weet, hoe weinig je daarvan kunt laten zien en dan ook nog uitleggen waarom objectiviteit een fictie is... Uitzonderingen daargelaten krijgen ze het niet over hun lippen of in hun pagina's” (website Luyendijk: www.jorisluyendijk.nl).

Volgens Luyendijk is objectiviteit een mythe en hij pleit er daarom voor dat journalisten transparanter naar hun publiek zijn, bijvoorbeeld door inzage te geven in hun werkwijze en journalistieke keuzes begrijpelijk te maken. In de volgende paragrafen zal ik dieper ingaan hoe nieuwsmedia dat kunnen bewerkstelligen.

1.3. Mediadebat

De Haan (2011) heeft onderzocht welke grote thema’s het professionele - en het publieke mediadebat in Nederland tussen 1987 en 2007 bepaalden. Ze probeerde enerzijds te ontdekken welke kwesties er binnen de beroepsgroep zelf speelden en anderzijds waaruit de mediakritiek in de samenleving bestond.

Uit haar onderzoek kwam naar voren dat het mediadebat uit grofweg twee perioden bestond. Tot het eind van de jaren negentig gingen de discussies met name over structuurveranderingen in het medialandschap, veroorzaakt door de komst van commerciële omroepen naast het bestaande publieke omroepbestel, de groeiende concurrentie binnen de geschreven pers en het beschermen van de functie als publieke service (De Haan, 2011: 42).

(15)

15 daarin. Mensen werkzaam in het journalistieke veld meenden dat de komst van Internet daar een grote bijdrage aan heeft geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van burgerjournalistiek.

Volgens De Haan draait het in het huidige Nederlandse mediadebat hoofdzakelijk om vier concepten (zie figuur 1). In toenemende mate wordt er gesproken over de responsibility (verantwoordelijkheid) van de media, de accountability (verantwoording) die media moeten afleggen, het gebrek aan trust (vertrouwen) in de media, en het geven van responsiveness (respons) aan het publiek.

Figuur 1: Probleem en oplossingen in Nederlandse mediadebat (De Haan, 2011), 73.

De responsibility van de media bestaat volgens liberale opvattingen uit drie kerntaken. Ten eerste moeten media als informer het publiek informeren over politieke en maatschappelijke kwesties. Hiervoor is het noodzakelijk dat journalistieke producties nauwkeurig, objectief en bovenal van hoge kwaliteit zijn. Ten tweede moeten zij als platform ruimte creëren waar het publiek met elkaar in debat kan gaan, zodat de democratie optimaal kan functioneren. En ten derde moeten media als betrouwbare en onafhankelijke watchdog de verschillende politieke en maatschappelijke actoren en instituten kritisch volgen.

(16)

16 De concepten responsiveness en accountability worden als oplossing daarvoor aangedragen. Journalisten kunnen aan verschillende partijen verantwoording afleggen om zo inzichtelijk te maken hoe hun journalistieke producties tot stand zijn gekomen. De Haan onderscheidt verschillende typen van journalistieke accountability: political, market, public en professional.

Nieuwsmedia leggen political accountability af door zich te houden aan opgelegde wetten en regels. Radio- en televisieverenigingen, verbonden aan de Publieke Omroep, moeten zich bijvoorbeeld houden aan de door de overheid opgestelde Mediawet.

Het tweede type, market accountability, wordt door media zelf ingezet om de markt en de wensen van de consument in kaart te brengen, bijvoorbeeld met behulp van een marktonderzoek. Nieuwsmedia, met name commerciële kanalen, willen graag weten wat het publiek van hun journalistieke producties vindt, zodat eventueel tijdig nieuwe wegen ingeslagen kunnen worden om het publiek te behouden of nieuw publiek te winnen. Op die wijze worden de wensen van de consument in kaart gebracht, ook al is het niet om de journalistieke kwaliteit als doel op zich te verbeteren.

Als derde type noemt De Haan public accountability, waarmee wordt gedoeld op instrumenten die worden ingezet om de vertrouwensband met het publiek te bevorderen. Bijvoorbeeld door het aanvaarden van een mediaraad, het aanstellen van een ombudsman of het publiceren van weblogs van journalisten zelf of van burgers. Met dit derde type richten nieuwsmedia zich dus direct tot het publiek. Hetzij overt, openlijk naar de gehele maatschappij toe, of covert, een persoonlijke benadering gericht op een specifiek persoon die bijvoorbeeld een klacht heeft geschreven.

Onder het vierde type, professional accountability, vallen instrumenten die binnen de beroepsgroep zelf worden toegepast, zoals ethische codes of journalistieke richtlijnen. Op die manier wordt niet alleen duidelijk geschetst welke idealen de beroepsgroep wil nastreven, maar wordt bovendien voorkomen dat de politiek van bovenaf regels oplegt. Ook hier maakt De Haan onderscheid tussen covert instrumenten van zelfregulering die alleen binnen een bepaalde journalistieke organisatie gelden, bijvoorbeeld redactiestatuten, en overt instrumenten die op de gehele beroepsgroep van toepassing zijn.

De Haan deelt regulering binnen de public en professional accountability verder op door onderscheid te maken tussen regulering die suggested of self-initiated is. Hierbij wordt gedoeld op instrumenten die buiten de eigen beroepsgroep om worden aanbevolen of aangedragen, zoals de Raad voor de Journalistiek of het Mediadebat, versus instrumenten die binnen de eigen beroepsgroep of door de eigen organisatie zijn geïnitieerd, bijvoorbeeld evaluatiebijeenkomsten.

(17)

17 het doel om de vertrouwensband met het publiek te herstellen of verstevigen, bijvoorbeeld door te reageren op een vraag of klacht van een lezer. Wanneer nieuwsmedia echter een commercieel doel voor ogen hebben, zoals het winnen van nieuwe consumenten, dan is er sprake van strategic respons. Mediaonderzoek naar de typeringen en wensen van het publiek is hier een voorbeeld van. Bij het derde type, empathic responsiveness, kiezen nieuwsmedia in hun journalistieke invalshoek de kant van het ‘slachtoffer’ in een nieuwsbericht, met het doel om hun problemen beter te begrijpen.

1.4. Ethische codes als journalistieke richtlijn

Ethische codes spelen een belangrijke rol bij het afleggen van verantwoording. In de meeste democratische landen hebben journalistieke organisaties ethische codes opgesteld die zij als richtlijn op de werkvloer gebruiken. Ze kunnen door één specifiek nieuwsmedium zijn opgesteld, maar ook door verschillende media samen, door vakbonden of federaties op nationaal of zelfs internationaal niveau (Bertrand, 2002: 44).

Niet alleen de journalistiek, maar ook andere beroepsgroepen, bijvoorbeeld de rechtspraak of de gezondheidzorg, hebben richtlijnen om hun beroep af te bakenen. Het leidt niet alleen tot solidariteit tussen personen met hetzelfde beroep, maar zorgt er ook voor dat burgers weten wat hun rechten en plichten zijn als ze met deze beroepsgroep in aanraking komen. Ook geeft een ethische code prestige aan een beroepsgroep, maar bovenal kan er mee worden voorkomen dat de staat ingrijpt en van bovenaf regels oplegt (Bertrand, 2011: 42-43).

Het opstellen van ethische regels in de journalistiek kwam in het begin van de 20e eeuw op. Volgens de Franse media-ethicus Bertrand werd de pers door het toenemende kapitalisme steeds commerciëler. Nieuwsmedia werden niet alleen meer als dragers van informatie gezien, maar ook als bedrijven waarmee winst kon worden geboekt. Het ideaalbeeld dat nieuws en commercie twee aparte takken van sport zijn werd met behulp van ethische codes kracht bijgezet.

Opvattingen over hoe nieuwsmedia idealiter zouden moeten functioneren zijn afhankelijk van het land in kwestie. De cultuur van een natie, de economische ontwikkeling en het politieke regime spelen een belangrijke rol in hoe er over journalistiek wordt gedacht. Toch blijken ethische codes van journalistieke organisaties wereldwijd veel overeenkomsten in hun fundamentele richtlijnen te hebben, concludeert Bertrand (2011: 44) op basis van zijn analyse van ethische codes van internationale, nationale en redactionele mediaorganisaties. Zijn verklaring hiervoor is dat de discussie over media-ethiek op internationaal niveau wordt gevoerd en dat ethische codes daardoor erg op elkaar lijken.

(18)

18 en de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek. Deze en ook de door Bertrand onderzochte ethische codes zijn meestal te herleiden tot de inhoud van de Verklaring der plichten en rechten van de journalist (International Declaration of the Rights and Obligations of Journalists) uit 1971. In deze verklaring (zie figuur 2) zijn de hoofdzaken opgenomen die journalistieke vakbonden uit zes EU-landen zichzelf ten doel stellen (Bertrand, 2011: 80-81).1

Verklaring der plichten

De essentiële plichten van de journalist bij het opzoeken en het commentariëren van de gebeurtenissen zijn de volgende:

1) De waarheid eerbiedigen, welke ook de gevolgen voor hem mogen zijn. Dit vloeit voort uit het recht van het publiek om de waarheid te kennen.

2) De vrijheid van informatie, van commentaar en van kritiek verdedigen.

3) Alleen informatie publiceren waarvan de oorsprong gekend is. Geen essentiële informatie schrappen, noch tekst of documenten verdraaien.

4) Geen oneerlijke methodes gebruiken om informatie, foto's en documenten te bekomen. 5) Zich ertoe verplichten het privéleven van de personen te eerbiedigen.

6) Elke gepubliceerde informatie rechtzetten indien deze onjuist is gebleken.

7) Het beroepsgeheim bewaren en de herkomst van de bekomen vertrouwelijke informatie niet verspreiden. 8) Zich niet overgeven aan plagiaat, laster, eerroof en beschuldigingen zonder grond noch enig voordeel in ontvangst nemen voor het al dan niet publiceren van een informatie.

9) Nooit het vak van journalist verwarren met dit van reclameman of van propagandist en geen enkele rechtstreekse of onrechtstreekse instructie in ontvangst nemen van adverteerders.

10) Elke drukking weigeren en slechts redactionele richtlijnen aanvaarden van de redactieverantwoordelijken. Elke journalist die naam waardig, moet het als een plicht aanzien de hierboven aangehaalde principes strikt na te leven. Hij erkent het recht van kracht in ieder land, maar hij aanvaardt op beroepsgebied enkel de rechtsmacht van zijn gelijken, met uitsluiting van elke gouvernementele of andere inmenging.

1

(19)

19

Verklaring der rechten

1) De journalisten eisen vrije toegang tot alle informatiebronnen alsmede het recht vrijuit opzoekingen te mogen uitvoeren naar alle feiten die het openbaar leven kunnen beïnvloeden. Het geheim van de staats- en privébelangen kan niet tegen de journalist ingeroepen worden, tenzij uitzonderlijk op grond van klaar omschreven redenen.

2) De journalist heeft het recht elke ondergeschiktheid te weigeren die in strijd zou zijn met de algemene lijn van het informatieorgaan waaraan hij medewerkt zoals deze schriftelijk werd vastgelegd in zijn contract van dienstneming. Deze weigering geldt ook voor elke ondergeschiktheid die niet duidelijk met deze algemene lijn overeenkomt.

3) De journalist kan niet verplicht worden een beroepsdaad te stellen of een opinie uit te drukken die strijdig is met zijn overtuiging of met zijn geweten.

4) De redactionele ploeg moet verplichtend ingelicht worden over elke belangrijke beslissing die van aard is het leven van de onderneming te beïnvloeden. Zij moet tenminste geraadpleegd worden, voor de definitieve beslissing, over elke maatregel met betrekking tot de samenstelling van de redactie: aanwerving, ontslag, overplaatsing en bevordering van journalisten.

5) Wegens zijn functie en zijn verantwoordelijkheid heeft de journalist niet alleen het recht op de voordelen van de collectieve overeenkomsten, maar ook op een persoonlijk contract dat de materiële en morele veiligheid van zijn werk verzekert. Dit contract moet hem een bezoldiging toekennen die in overeenstemming is met zijn sociale rol en die voldoende is om zijn economische onafhankelijkheid te waarborgen.

Figuur 2:Internationale verklaring der plichten en rechten van de journalist (Bertrand, 2002: 80-81).

(20)

20

1.5. Zelfregulering

De Nederlandse journalistiek bevindt zich in ondiep vaarwater. Uit verschillende hoeken krijgen journalisten, ondanks hun ethische codes, kritiek op hun werkwijze (RMO, 2003; Rob, 2003, De Haan, 2011). Wat volgens Bertrand (2011: 70) dan ook ontbreekt in ethische codes is de zelfregulering van nieuwsmedia:

‘With exceptions (usually due to ideological animus or business rivalry), media do not criticize each other: blind eyes are turned on the failings of colleagues. Self-criticism is almost unknown. Extremely rare are the newspapers that publish a ‘Letter from the Editor’ to inform readers about internal affairs. When media do talk about themselves, vaguely, it is to blow their own trumpet’.

Na zijn onderzoek naar wereldwijd opgezette ethische codes, onderzocht Bertrand daarom op welke manieren journalisten verantwoording afleggen aan collega’s, nieuwsbronnen, personen over wie wordt gepubliceerd en tot slot aan mediagebruikers. Hij definieert de instrumenten waarmee verantwoording wordt afgelegd als Media Accountability Systems (M*A*S):

‘Any non-state means of making media responsible towards the public. Because the concept is global, it is rather vague. It includes individuals and groups, regular meetings, written documents, small media or a long process or a particular approach. Normally, MAS act only by moral pressure’ (Bertrand, 2011: 107).

Tot de jaren zestig was er internationaal gezien weinig interesse in M*A*S, maar daarna kwamen langzaam de eerste instrumenten van zelfregulering op. In 1967 werden bijvoorbeeld verschillende lokale mediaraden opgericht en ombudsmannen ingezet. “Those innovations seemed to indicate two conversions: some owners accepted that their employees had ‘a voice in the product’; and some journalists accepted that the public also was entitled to say” (Bertrand, 2011: 110).

(21)

21

Internal M*A*S

Correction box Media reporter In-house critic Disciplinary committee Media page/program Internal memo Code of ethics Ethical audit Ethics coach Ombudsman Opinion Survey Company of journalists

External M*A*S

Journalism review Alternative media Critical book/report Public statements

Media related NGO or foundation Media observatory

Non-profit research

Higher education Media at school Consumer group

Association of militant citizens Company of users

Public broadcasting Regulatory agency

Cooperative M*A*S

Letters to the editor

Public access

Paid-for opinion page

Accuracy and fairness questionnaire Consulting with users

Liaison committee Local press council

Nation/regional press council Continuous education Movie or TV series

Figuur 3: Overzicht Media Accountability Systems (Bertrand, 2002, 124).

Niet alle instrumenten zullen worden besproken, maar er wordt kort bij een aantal stilgestaan. Journalisten kunnen met een correction box foutieve berichtgeving rechtzetten. Hiermee laten zij zien dat ook zij fouten kunnen maken, maar bereid zijn die te corrigeren. Een ombudsman van een nieuwsmedium kan als advocaat van het publiek bemiddelen in klachten over berichtgeving.

Middelen die extern kunnen worden ingezet om nieuwsmedia aan te sporen betere kwaliteit te leveren zijn bijvoorbeeld kritische journalism reviews, books or reports geschreven door wetenschappers. En ook het opleiden van studenten voor een journalistiek beroep is een manier om de kwaliteit van journalistieke berichtgeving te vergroten.

(22)

22

1.6. Mediaraad

Uit de talloze instrumenten van zelfregulering, is de mediaraad het meest efficiënte middel om de kwaliteit van de media te bevorderen (Bertrand, 2002: 110). Alle partijen die betrokken zijn in een mediageschil komen in de mediaraad via een laagdrempelige procedure idealiter namelijk samen. De mediaraad is een Zweeds concept uit 1916, waarbij onafhankelijke mediaorganisaties in een Raad zitting nemen en zich buigen over mediaklachten. Na de Tweede Wereldoorlog werd dat concept in de hele wereld overgenomen, weliswaar in verschillende vormen. “There are almost as many formats as there are press councils” (Betrand, 2002: 127). Zo verschillen mediaraden van elkaar op het gebied van samenstelling, financiering en procedures.

De Federatie van Nederlandse Journalisten richtte in 1960 de Raad voor de Journalistiek op en is opvolger van de Raad van Tucht (1948-1960). Echter, met het verschil dat de nieuwe Raad als opinieraad wilde optreden en niet zoals de Tuchtraad sancties kon opleggen aan journalisten die hun boekje te buiten gingen.

Een aantal belangrijke Nederlandse mediaorganisaties, waaronder de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren (NGvH), de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), RTL Nederland en SBS Broadcasting, zijn lid van de Stichting Raad voor de Journalistiek en zorgen samen voor het jaarlijkse werkbudget van 144 duizend euro. De voorzitter van de Raad is een jurist en verder bestaat de Raad uit vijf burgers, tien journalisten en vijf deskundigen, die zelf geen journalist zijn, maar wel een band hebben met de journalistiek.

De Raad is bevoegd om journalistieke gedragingen van zowel georganiseerde als niet-georganiseerde journalisten te beoordelen en bemiddelt daarnaast in mediaconflicten. Een persoon die een klacht wil indienen moet echter wel ‘rechtstreeks belanghebbende’ zijn. Wanneer iemand bijvoorbeeld door een publicatie in zijn belangen is aangetast of als iemand zijn privéleven is geschaad, kan hij zich bij de Raad melden. Deze klachten worden in een openbare zitting behandeld waarin zowel klager als verweerder hun standpunten duidelijk kunnen maken. Vervolgens wordt binnen vier tot zes weken een schriftelijke uitspraak gedaan, die op de website van de Raad wordt gepubliceerd (Koene, 2008: 23). Ook wordt nieuwsmedia verzocht om de uitspraken van de Raad vrijwillig via hun kanalen te verspreiden, toch gebeurt dat lang niet altijd (Ten Hoove, 2003: 13).

(23)

23 De uitspraken van de Raad zijn in verschillende onderzoeken geanalyseerd, met het doel om na te gaan of er regelgeving uit af valt te leiden (Evers, 1987; Doomen, 1987; Ten Hoove, 2003). Evers heeft alle uitspraken van de Raad uit de periode 1960-1985 onderzocht die in het vaktijdschrift De Journalist zijn gepubliceerd en vulde dat aan met juridische termen wanneer een term door de Raad niet voldoende werd gedefinieerd. Doomen heeft (los van Evers’ onderzoek) alle gepubliceerde en ongepubliceerde uitspraken van de Raad uit de periode 1960-1987 onderzocht. En Ten Hoove heeft vervolgonderzoek gedaan naar de uitspraken die de Raad tussen 1987 en 2003 deed.

Uit de onderzoeken van Evers en Doomen komt naar voren dat de meeste klachten die bij de Raad worden ingediend te maken hebben met privacyschending, het niet toepassen van hoor en wederhoor, het verzaken van afspraken, belediging, onjuiste of eenzijdige berichtgeving en het misbruik maken van de positie als journalist. Maar ook het gebrek aan collegialiteit onder journalisten of het door een verweerder niet publiceren van een uitspraak van de Raad zijn onderwerpen die in zittingen worden besproken.

Evers (1987: 257) stelde dat de Raad te weinig kennis van haar eigen verleden heeft, omdat in nieuwe zittingen meestal niet wordt teruggegrepen naar eerdere uitspraken. Volgens hem was het daarom noodzakelijk dat de Raad databanken zou gaan aanleggen waarmee gemakkelijk kon worden achterhaald welke uitspraken er in gelijke zaken waren gedaan. Daarbij was het volgens hem van groot belang dat de Raad de betekenissen van centrale begrippen in haar uitspraken duidelijker zou gaan omschrijven. Doomen (1987: 7) deelt die mening:

“Het college wordt ernstig gehandicapt door gebrek aan kennis van de eigen jurisprudentie. Iemand klaagt over een concreet, weinig voorkomend probleem en de Raad geeft een op deze zaak toegesneden oplossing aan. Uit die uitspraken is geen algemene regel of zelfs maar een begin van een visie te halen”.

Ten Hoove (2003: 201) concludeerde dat de Raad gehoor had gegeven aan dat advies, gezien het afnemend aantal inconsistenties in hun uitspraken. Toch was het ook volgens hem lastig om algemene ethische normen af te leiden uit de uitspraken van de Raad , omdat veel uitspraken te specifiek van aard zouden zijn (Ten Hoove, 2003: 208).

(24)

24 “De Raad is maar al te vaak een machteloze scheidsrechter die de sancties ontbeert om leugenachtige partijen aan het praten te krijgen. Het wekt verbazing dat de Raad klachten vervolgens ongegrond verklaart. Het zou zuiverder zijn om geen uitspraak te doen; het reglement van de Raad biedt die mogelijkheid”.

Vanaf het begin van haar bestaan kampt de Raad in Nederland met een imagoprobleem. Zo concludeerde de commissie-Rooij in 1971 al dat de Raad te weinig naamsbekendheid genoot bij journalisten en overheid, omdat de Raad nooit de verwachte erkenning had gekregen (Ten Hoove, 2003: 14). Ook kwam er veel kritiek op de werkwijze en de toegankelijkheid van de Raad. Daarnaast meenden zowel journalisten als wetenschappers dat de Raad te weinig invloed heeft, omdat een strafrechter beter in zou kunnen grijpen bij een geschil. Er is de afgelopen decennia dan ook veel discussie geweest over de toekomst van de Raad. Moet de Raad op dezelfde wijze doorgaan, moet haar takenpakket misschien worden aangepast, of moet de Raad grofweg worden afgeschaft? (Mentink, 2006: 14).

1.7. Vergelijking internationale mediaraden

Om de kritiek op de Nederlandse Raad voor de Journalistiek in perspectief te kunnen plaatsen, heeft Koene (2008) als secretaris van de Raad, onderzoek gedaan naar hoe mediaraden in Zweden, Denemarken, Groot-Brittannië, Duitsland en Vlaanderen zijn samengesteld en hoe deze functioneren.

Zo blijkt dat mediaraden in Nederland, Zweden, Denemarken en Groot-Brittannië door de mediasector zelf worden gefinancierd. Het jaarlijks budget varieert van 144 duizend euro in Nederland tot 2,48 miljoen euro in Groot-Brittannië. Duitsland en Vlaanderen krijgen naast de financiering uit de eigen sector ook subsidies van de overheid. Vlaanderen heeft een jaarlijks budget van 175 duizend euro en Duitsland werkt jaarlijks met 570 duizend euro. Op basis van bevolkingsomvang kan worden gesteld dat Nederland met een relatief laag bedrag haar werkzaamheden uitvoert (Koene, 2008: 6).

In Nederland mag iedere rechtstreeks belanghebbende een klacht indienen. Datzelfde geldt, hetzij in andere bewoordingen, voor de Zweedse, Deense en Vlaamse mediaraad. In Duitsland geldt een algemeen klachtrecht en iedereen kan daar een klacht indienen over een journalistieke gedraging. En in Groot-Brittannië kan iedereen zijn beklag doen wanneer in een publicatie geen direct betrokkene valt aan te wijzen (Koene, 2008: 8).

(25)

25 werkwijze en blijven ook de omroepen buiten schot. Enkel Zweedse printmedia die tenminste vier keer per jaar verschijnen kunnen worden aangeklaagd. In Vlaanderen maakt men een talig onderscheid en kunnen alleen klachten worden ingediend die betrekking hebben op Nederlandstalige media, terwijl in Groot-Brittannië en Duitsland omroepen onschendbaar zijn (Koene, 2008: 8).

Ook qua samenstelling zijn er verschillen aan te wijzen onder de zes onderzochte landen. Niet alleen het totaal aantal leden van de Raad varieert, ook de achtergrond van de personen die zitting hebben is verschillend. Zo zitten juristen in de Nederlandse, Zweedse en Deense Raad de zittingen voor, terwijl dat in Groot-Brittannië door een publiek lid wordt gedaan. In Duitsland en Vlaanderen wijst de raad een zelf gekozen raadslid als voorzitter aan. Nederland, Zweden, Denemarken, Groot-Brittannië en Vlaanderen hebben bovendien ‘publieke leden’ in de Raad. Alleen de Duitse persraad is volledig samengesteld uit leden afkomstig uit de mediasector (Koene, 2008: 9).

In het Zweedse model buigt eerst een ombudsman zich over de klachten en geschillen. Mocht iemand vervolgens in hoger beroep willen gaan – wat in het Nederlandse model ook mogelijk is wanneer er nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen – dan gaat de Raad verder met de zaak. Op die manier probeert één persoon problemen op te lossen en bemoeit de Raad zich er pas mee wanneer de klager niet tevreden is met de uitspraak. In de Vlaamse Raad neemt de secretaris de rol van ombudsman op zich die bemiddelt in geschillen (Koene, 2008: 2).

Geen van de zes mediaraden legt sancties zoals schadevergoedingen of boetes op, uitgezonderd Zweden waar een administratieve vergoeding geldt. In alle landen wordt verzocht om de uitspraak te publiceren, hoewel dat in sommige landen samenhangt met de omvang van de klacht, en of de klacht gegrond is verklaard. Denemarken is het enige land waar de verweerder wettelijk verplicht is om een uitspraak te publiceren, terwijl dat in de andere vijf landen allemaal op vrijwillige basis gebeurt (Koene, 2008: 12).

(26)

26

2.

Nieuwsmedia op Curaçao

In dit hoofdstuk breng ik eerst het medialandschap op Curaçao in kaart en vervolgens beschrijf ik wat oud-minister Omayra Leeflang van Onderwijs, Cultuur en Sport van de voormalige Nederlandse Antillen heeft gedaan om een mediawet van de grond te krijgen.

2.1. Medialandschap op Curaçao

Het Caribische eiland Curaçao, dat sinds 10 oktober 2010 een zelfstandig land binnen het Koninkrijk der Nederlanden is, heeft een interessante mediageschiedenis. Uit het uitgebreide mediaoverzicht ‘Journalistiek leven in Curaçao‘ (Hartog, 1944) blijkt dat de Curaçaose Courant in 1812 de eerste nieuwskrant op het eiland was. Verschillende nieuws- en advertentiebladen ontstonden en verdwenen. Politicoloog De Goede (2006: 164), gespecialiseerd in Good Governance op Curaçao, noemt het katholieke weekblad Amigoe uit 1883 het oudste, nog steeds bestaande geschreven nieuwsmedium, dat in 1941 als dagblad verder ging. Radiostation Curom ging in 1928 voor het eerst de lucht in en in 1960 werd televisiestation TeleCuraçao opgericht. Deze drie nieuwsmedia bestaan tot op de dag van vandaag.

Vanaf de jaren zeventig raakte het medialandschap in een stroomversnelling. De Papiamentstalige krant Extra verscheen in 1976 als ochtendkrant en vele kranten volgden dat voorbeeld van een ochtendeditie. Hoewel op Curaçao al acht dagbladen werden gedrukt, waarvan twee Nederlandstalig, werd op 9 augustus 2012 de nieuwe Papiamentstalige middagkrant Independiente geïntroduceerd. “Deze krant gaat zich onderscheiden omdat het niet politiek gekleurd en geen haat zaait”, aldus hoofdredacteur Yves Cooper die op Curaçao bekend staat als de ‘enfant terrible van de journalistiek’ (Radio Nederland Wereldomroep, 2 augustus 2012).

(27)

27 Niet alleen de negen kranten op een bevolking van 150 duizend mensen is opmerkelijk groot, ook de ongeveer dertig radiozenders die dagelijks in de ether actief zijn vallen op. Aangezien eilandbewoners zich hoofdzakelijk per auto verplaatsen, speelt radio dan ook een belangrijke rol in het dagelijks leven (De Goede, 2006: 164). Niet alleen als nieuwsbron van de actualiteiten, maar met name ook voor het luisteren naar merengue, bachata en andere populaire muziek. Deze mediadichtheid is kenmerkend voor de voormalige Antillen (Vrije pers pilaar voor democratie, 2010). Ook Sint Maarten en Bonaire met respectievelijk 40 duizend en 13 duizend inwoners hebben beide tien radiostations.

Hoewel nieuwsmedia oorspronkelijk meertalig, Papiaments, Spaans en Nederlands, publiceren, komt de focus steeds meer op het Papiaments te liggen. Sinds de staatkundige hervormingen van 2010 verschijnen officiële persberichten vaak enkel in het Papiaments, soms wordt nog een Nederlandse vertaling bijgevoegd. Het aantal Papiamentstalige radiostations is vele malen groter dan het Nederlandstalige aanbod. Alle televisiestations op het eiland zijn Papiamentstalig en zenden deels in het Spaans uit, het Nederlands speelt slechts een bijrol. Talkshowkoningin Mavis Albertina wil daar begin 2013 verandering in brengen met haar nieuwe televisiestation Nos Pais dat zowel het Papiaments als het Nederlands als voertaal gaat hanteren (‘Mavis Albertina met eigen televisiezender’, 11 oktober 2012).

Behalve een talig onderscheid tussen de Papiaments- en Nederlandstalige nieuwsmedia menen sommige spelers in het journalistieke veld dat er ook een verschil in hun taalgebruik of journalistieke benadering bestaat. Volgens nieuwslezer Chaco Castro (Freke, 21 oktober 2009) van de Papiamentstalige Radio Direct zijn Nederlandstalige nieuwsmedia minder voorzichtig met hun bewoordingen dan de Papiamentstalige:

“Wij zijn voorzichtiger in het formuleren van wat wij naar buiten brengen. Dit komt omdat wij er rekening mee houden dat we de persoon nog tegenkomen op straat. Bij de Nederlandstalige radio doen ze dat niet echt. Ze zijn meer recht door zee. Ze pakken het nieuws niet echt in, ze brengen het zoals het is. Zij zeggen het bijvoorbeeld zo: ‘Ik vind dat meneer Cooper lullig is geweest’. Ik zou zeggen: ‘Ik vind dat de heer Cooper een beetje meer diplomatiek zou kunnen zijn’. Dat komt beter over.”

Castro (Freke, 21 oktober 2009) meent dat het grote aantal radiostations zorgt voor een stevige concurrentie onder de zenders. “Omdat er ondertussen dertig radiostations zijn, wordt de strijd heftiger. Dan loop je het gevaar, dat je te snel nieuws in de lucht gooit dat niet klopt, met alle gevolgen van dien”.

(28)

28 Schudson (1999: 118) deelt nieuwsmedia in democratieën in drie verschillende modellen in: het market model (marktmodel), het advocacy model (spreekbuismodel) en het trustee model (machtigingsmodel). Het is interessant om het medialandschap op Curaçao aan de hand van die mediamodellen van Schudson te karakteriseren.

Marktmodel

Journalisten die onder het marktmodel vallen zijn werkzaam bij media die zich met name richten op de wensen van het publiek. Het doel van deze media is om zoveel mogelijk winst te maken en daarom wordt bij de nieuwsselectie rekening gehouden met de interesses van het publiek en de belangen van de adverteerders. Sensatiemedia vallen onder dit mediamodel.

Volgens De Goede (2006: 164) is ‘harde informatie schaars’ op Curaçao en zijn nieuwsmedia er vooral als ‘sensationeel’ te bestempelen. Een verklaring daarvoor is de kleinschaligheid van het eiland. Curaçao is een zelfstandig land dat over alle bestuurslagen beschikt, maar heeft slechts een kleine bevolkingsomvang. Er heerst een ons-kent-ons cultuur en dat heeft zijn weerslag op de journalistiek. Zo kennen grote landen lokale, regionale en nationale kranten, maar op Curaçao vallen die drie segmenten door de grootte van het eiland min of meer samen. In feite heeft alle nieuwsverslaggeving op Curaçao een lokaal karakter.

Veel media op Curaçao hebben een lokaal en persoonlijk karakter dat er voor zorgt dat nieuws als het ware als een soap wordt gezien:

“De Curaçaose samenleving is tot een, soms letterlijk bloedige, ‘reality show’ verworden. Via de media zijn alle gebeurtenissen ‘live’ te volgen, en via de ‘call in’ programma’s op radio en televisie en via ingezonden stukken en columns in de dagbladen wordt gestemd voor de winnaar” (De Goede, 2006: 171).

Die hang naar roddels en geruchten, in het Papiaments ook wel redu genoemd, is onderdeel van de Curaçaose cultuur. Hartog (1944: 240) schetst dat beeld al in de jaren veertig, toen televisie en internet nog geen rol in de samenleving speelden:

(29)

29 Die verbondenheid heerst onder de bevolking, maar is ook zichtbaar op andere niveaus zoals uit figuur 4 blijkt. Zowel media, politiek als vakbonden zijn nauw verbonden aan het bedrijfsleven. Zo is de financiering van politieke partijen grotendeels afkomstig uit de horeca, middenstand en grote ondernemingen op het eiland.

Figuur 4: Driehoeksverhouding Curaçaose bedrijfsleven, media en politiek (M.P. Goede, 2006, 162)

Die verhoudingen kunnen echter ook tot ingewikkelde situaties leiden. Een actueel voorbeeld daarvan is de fraudezaak ‘Bientu’ van de Curaçaose loterijbaas Robbie dos Santos, de grootste financier van politieke partij MFK van voormalig premier Schotte. In 2011 werd Dos Santos beschuldigd van het witwassen van geld, belastingfraude en valsheid in geschrifte en zijn tegoeden in de Verenigde Staten werden om die reden bevroren (Gibbs, 2012).

De MFK-minister van Financiën in die tijd, George Jamaloodin, bleek de halfbroer van Dos Santos en was tevens zelf verdachte in de zaak Bientu (Jhagru, 1 november 2012). Dit alles kreeg een extra wrange bijsmaak toen naar voren kwam dat Elmer Wilsoe in zijn hoedanigheid als MFK-minister van Justitie een brief naar de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton en procureur-generaal Eric Holder had gestuurd met het verzoek om de bevriezing van de tegoeden op te heffen (Jhagru, 8 mei 2012). Dat de politieke partijen het geld van hun financiers hard nodig hebben, wordt hierdoor nog eens onderstreept.

(30)

30 Volgens Van Outeren (2012) zijn nieuwsmedia op Curaçao soms zelfs in handen van ondernemers. “Van de drie belangrijkste radiozenders is er één waarvan de eigenaresse geld heeft verdiend als juwelier, één waar de baas een lootjesverkoper is en één die wordt gerund door een zanger. Het grootste roddelblad is van een beheerder van een openbaar sportveld”.

Die afhankelijkheid van sponsors heeft ook gevolgen voor de journalistieke werkwijze. “Informatie die sponsors of andere invloedrijke stakeholders niet welgevallig zou kunnen zijn, wordt niet gepubliceerd op straffe van het verlies van inkomsten” (De Goede, 2006: 171). Yves Cooper onderstreept dat fenomeen en is om die reden zijn eigen krant begonnen (Van Oukeren, 2012). De afgelopen decennia werkte hij als nieuwslezer en redacteur voor verschillende nieuwsmedia, maar sinds 2012 is hij hoofdredacteur van de eerder genoemde krant Independiente:

“Alle kranten en radio-omroepen hebben een eigen politieke kleur. Er is heel veel mening verwerkt in de teksten die ze schrijven. Ik heb vijf bazen gehad, met hun eigen agenda en filosofie. En een eigen politieke kleur die ze moesten beschermen. Ook zijn ze allemaal afhankelijk van inkomsten uit advertenties, dus moeten ze hun adverteerders beschermen. En alle grote banken, instellingen en bedrijven adverteren bij de media. Vandaar dat er hier nooit objectieve journalistiek is. De journalist praat vanuit zijn eigen referentiekader. Dat doe ik niet en daarom ging ik van de ene naar de andere omroep” (Freke, 30 december 2009).

Spreekbuismodel

Nieuwsmedia in democratieën die direct of indirect gelieerd zijn aan politieke partijen of maatschappelijke bewegingen behoren volgens Schudson (1999: 118) tot het spreekbuismodel. Deze nieuwsmedia dragen de standpunten van een bepaalde politieke partij een warm hart toe en dat is vaak ook terug te vinden in hun verslaggeving. Nieuwsmedia die tot dit mediamodel behoren, proberen het publiek te overtuigen van bepaalde politieke opvattingen en spelen een belangrijke rol in het verwerven van steun en aanhangers . Deze nieuwsmedia zijn als politieke verlengstukken op te vatten.

(31)

31 niet zozeer gaat om het gedachtegoed van een bepaalde politieke partij waar zijn voorkeur naar uit gaat, maar eerder dat hij op deze wijze twee verschillende soorten publiek tegelijkertijd kan bedienen.

ANP-correspondent Van Dam meent echter dat het met die gekleurde journalistiek wel meevalt. “De media op Curaçao zijn redelijk onafhankelijk. Vooral in Aruba heb je veel kranten die maar over één partij schrijven. Dat is jammer. Maar hier op Curaçao schrijft elke krant over elke partij, het is een andere situatie” (Jansen, 2009). Dat Curaçaose nieuwsmedia over alle politieke partijen berichten, wil echter nog niet zeggen dat zij alle partijen ook op dezelfde wijze benaderen. Mogelijk zijn er wel politieke voorkeuren in hun verslaggeving zichtbaar en treden nieuwsmedia wel degelijk als voorstander van een bepaalde politiek partij op. Naar deze kwestie zou in de toekomst verder onderzoek kunnen worden gedaan.

Hoe dan ook, de relatie tussen journalistiek en politiek staat op gespannen voet. In 2006 raakte de journalistiek in de media zelf in opspraak. Een ‘significant aantal journalisten’, waaronder de voorzitter van mediavereniging Prensa Uní, bleek op een lijst te staan om benoemd te worden in de Raden van Commissarissen van overheids-N.V.’s en besturen van stichtingen en lieten zich daar ‘flink voor betalen’. “In de media wordt gespeculeerd dat deze benoemingen een beloning zijn voor de bewezen diensten tijdens de campagne voor de Statenverkiezing van januari 2006” (De Goede, 2006: 168). Het Antilliaans Dagblad meent dat de journalisten in kwestie hiermee aantonen dat ze hun vak niet serieus nemen, maar ook dat ‘de betrokken politieke partijen geen snars begrijpen van de rol die media zouden behoren te vervullen’ (‘Onafhankelijk’, 25 augustus 2007).

Machtigingsmodel

De opvatting van het Antilliaans Dagblad is dat nieuwsmedia op Curaçao er een andere journalistieke werkwijze op na zouden moeten houden, namelijk die van het machtigingsmodel, het derde model dat Schudson (1991: 118) schetst. Nieuwsmedia, behorend tot het machtigingsmodel, zien het als hun taak om te publiceren over kwesties waarvan burgers op de hoogte zouden moeten worden gesteld om goed te kunnen functioneren in de democratie. De actualiteiten moeten kritisch worden benaderd en vanuit verschillende standpunten worden belicht. Het opzetten van een mediaraad past het beste in dit mediamodel, omdat kritisch naar de journalistieke werkwijze wordt gekeken.

(32)

32 journalistiek volgens het machtigingsmodel wordt bedreven op Curaçao. Uit verschillende bronnen (De Goede, 2006; De ‘Onafhankelijk’, 25 augustus 2007 en Freke, 30 december 2009) blijkt dat er behoefte is aan meer transparantie en aan journalistieke verslaggeving die tot stand komt zonder commerciële of politieke verwevenheid.

Deze journalistieke toestand moet echter in haar context worden gezien. De inkomsten van mediabedrijven zijn beperkt. Hierdoor is niet alleen de personeelsbezetting, maar ook de kwaliteit van de berichtgeving ‘onderbezet’. Dat gebrek aan kwaliteit wordt nog eens benadrukt door het niet van de grond krijgen van een opleiding journalistiek aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen (UNA). Bovendien staat het mediabeleid pas in ‘een pril stadium van ontwikkeling´ (De Goede, 2006: 170). In de volgende paragrafen zal ik hier verder op ingaan.

2.2. Journalistenverenigingen

De eerste poging om Curaçaose journalisten te verenigen werd in 1943 ondernomen. Redacteur Isaac Bloch van Boletin Comercial-Handelsblad nodigde alle redacteuren van de verschillende dag- en nieuwsbladen uit voor een vergadering die tot doel had om een ‘Curaçaose Persvereniging’ op te richten. De Curaçaose Persmensen ‘maakten gemene zaak en verklaarden als principe de eerbiediging van elkanders inzichten en opvattingen in het besef, dat de Pers voor den neutrale en den katholiek geheel andere doelen heeft, maar dat haar gezamenlijk optreden een nationaal belang is’. Op 8 juni 1943 werd de notariële akte ondertekend (Hartog, 1944: 286).

Met de stichting van de Curaçaose persvereniging kwam voor een groot gedeelte ook een eind aan het amateurisme in de journalistiek, stelde Hartog (1944: 289), die op het moment van schrijven tevens voorzitter van de vereniging was. “Dit alles leidde ertoe, dat ook van de zijde van het publiek, van zakelijke en overheidsinstanties meer erkenning is gekomen, hetgeen de dienende taak der Pers vergemakkelijkte en dus aan het publiek en genoemde instellingen te stade kwam”.

Welke betekenis de Curaçaose Persvereniging heeft gehad en wat de reden is dat de vereniging niet meer bestaat, is onduidelijk. In de jaren tachtig werd in ieder geval persvereniging Prensa Uní opgericht, die zich de ‘belangenbehartiging, deskundigheidbevordering en kwaliteitsbewaking’ van de journalistiek ten doel stelde (De Goede, 2006: 166). Volgens dagblad Amigoe is het effect van de persvereniging niet duidelijk en is Prensa Uní het beste te karakteriseren als een vereniging waar grote meningsverschillen heersen (‘Discutabel’, 1 september 2006).

(33)

33 van de Pers, tekenen vertegenwoordigers van het CMO een samenwerkingsakkoord met UNESCO. In dit Memorandum of Understanding staat dat UNESCO een bijdrage zal leveren aan het (bij-)scholen van mensen in de lokale pers op Curaçao. “The CMO is a foundation established in 2012 for the purpose of providing training and assessment in education for those employed in the media sector of Curaçao” (Unesco, 4 mei 2012).

In 2005 wordt door het ministerie van Verkeer en Vervoer de ‘Gedragscode Radio en Televisie’ (zie bijlage 2) gepubliceerd dat als opzetje voor een ethische beroepscode moet gaan fungeren. In de volgende paragraaf zal ik duidelijk maken wat er op politiek niveau is gedaan om de journalistiek op Curaçao te reguleren.

2.3. Mediawetgeving Curaçao

Om meer te weten te komen over de geschiedenis van mediawetgeving op Curaçao werd op 8 juni 2012 een interview gehouden met oud-minister Omayra Leeflang van Partido Alternativa Real (PAR). Ik heb om verschillende redenen voor deze aanpak gekozen. Ten eerste heb ik geen wetenschappelijke artikelen of boeken aangetroffen die over dit onderwerp gaan. Daarnaast had ik geen toegang tot online krantenarchieven van Curaçaose nieuwsmedia, voor zover deze bestaan. Alleen het archief van het Antilliaans Dagblad is openbaar toegankelijk op internet. Als er wel een online krantenarchief voorhanden zou zijn, was het voor mij alsnog lastig geweest om de Papiamentstalige nieuwsbronnen door te nemen, aangezien ik die taal niet voldoende beheers. In het online archief van landelijke nieuwsmedia in Nederland was erg weinig over de mediageschiedenis van de voormalige Nederlandse Antillen te vinden en al helemaal niet over de verwikkelingen rondom de mediawetgeving in de afgelopen decennia.

Een interview met oud-minister Leeflang was daarom aannemelijk, omdat met name zij zich bezig heeft gehouden met mediawetgeving op de voormalige Nederlandse Antillen. Tijdens de regeerperiode 2002 tot 2006 was Leeflang minister van Verkeer & Vervoer van de voormalige Nederlandse Antillen en hield zij zich onder andere bezig met Telecommunicatie. Van 2006 tot 2010 bekleedde zij de post van minister van Onderwijs, Cultuur en Sport (in deze scriptie afgekort tot Cultuur) van de voormalige Nederlandse Antillen en was zij onder andere verantwoordelijk voor mediawetgeving.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hoogste Duitse rechter heeft inmiddels tot tweemaal toe bepaald dat vertalers bij verkoop van meer dan 5000 exemplaren van een boek boven op een vaste vergoeding per woord of

Dat was een nieuw ge- geven, maar werd onder de charismatische leiding van mensen als Leonard Van Baelen toch heel goed onthaald.. Zelf zette ik indertijd een

‘Asscher gelden’ integraal en in samenhang bekeken worden, ontstaat de mogelijkheid om ouders van alle kinderen tussen de 2,5 en 4 jaar een robuuste combinatie van voorschoolse

De overheid moet er ook voor zorgen dat er rechtsmiddelen beschikbaar zijn in het geval van inbreuken op mensenrechten door andere burgers. 14 Mensenrechtenverdragen roepen

Op grond van artikel 2.23 van de Wet handhaving consumentenbescherming (hierna: Whc) kan de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) een openbare waarschuwing uitvaardigen,

f. Business Collect, Pay Care, Aktar Incasso en Debt Pay voor Happy Numbers; g. Aktar Incasso, Direct Solutions, Activa Finance en AMK Company voor Euro Loterij; h. Business

zitten. Daar ging het over het nut van, nota bene, een nationale DNA- database, waarin iedere burger ver- plicht wordt geregistreerd ten dienste van de opsporing. de Vries,

Op grond van artikel 2.23 van de Wet handhaving consumentenbescherming (hierna: Whc) kan de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) een openbare waarschuwing uitvaardigen,