• No results found

De aanpassing in Richtlijn “221 onderhanden projecten’’, en de gevolgen daarvan voor de rating door banken.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De aanpassing in Richtlijn “221 onderhanden projecten’’, en de gevolgen daarvan voor de rating door banken."

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De aanpassing in Richtlijn “221 onderhanden

projecten’’, en de gevolgen daarvan voor de

(2)

De aanpassing in Richtlijn “221 onderhanden

projecten’’, en de gevolgen daarvan voor de

rating door banken.

R.P. van der Horst Studentnummer 1926284

September 2011 Masterscriptie Accountancy Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Begeleider RUG: dhr. dr. Huijgen Interne begeleider: drs. J.G uit het Broek RA

(3)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie over de aanpassing in Richtlijn ”221 onderhanden projecten” en de gevolgen daarvan voor de rating door banken. Deze scriptie is geschreven ter afsluiting van de master of science in Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Bij het accountantskantoor waar ik werkzaam ben, word ik bij diverse bouwondernemingen ingezet als assistent-accountant bij de controle op de jaarrekening. Hierdoor is bij mij een vergaande interesse ontstaan naar de administratieve verwerking van de onderhanden projecten in de jaarrekening. Na literatuuronderzoek en gesprekken met diverse leiding-gevenden binnen mijn accountantsorganisatie, koos ik het onderwerp: de gevolgen van de nieuwe richtlijn voor de jaarverslaggeving ”221 onderhanden projecten”. De wetgeving omtrent het presenteren van de onderhanden projecten in de jaarrekening is in 2009 namelijk aangepast en dit heeft voor ondernemingen met onderhanden projecten diverse gevolgen. Uit vooronderzoek naar ondernemingen met onderhanden projecten is gebleken dat onderhanden projecten vooral bij bouwondernemingen voorkomen.

Bouwondernemingen verkeren in een economische moeilijke tijd, waar de kredietcrises een belangrijke oorzaak van zijn. De resultaten lopen terug en er is een grote vraag naar krediet ontstaan, welke in de meeste gevallen wordt opgevraagd bij banken. Bij het bepalen van het rentepercentage over het opgevraagde krediet en overige voorwaarden wordt door de bank gebruik gemaakt van kredietrating. Eind 2010 heeft het SRA, binnen de organisatie waar ik werkzaam ben, een cursus verzorgd over het belang van de kredietrating voor ondernemin-gen tijdens de kredietcrisis. Na deze cursus ben ik verder geïnteresseerd geraakt in het proces van kredietrating door de bank en de relatie met de jaarrekening

De vergaande interesse in de kredietrating door banken en de presentatie van onderhanden projecten in de jaarrekeningen heeft mij doen besluiten tussen deze twee onderwerpen ver-banden te analyseren. Dit heeft geresulteerd in deze scriptie.

Graag wil ik van de mogelijkheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. In het bijzonder wil ik mijn afstudeerbegeleiders, de heren dr. Huijgen, drs. J.G uit het Broek RA en mr. L.A. Wiggers FB, bedanken voor hun enthousiasme en begeleiding. Daarnaast bedank ik de betrokken medewerkers van De Kok Accountants en Adviseurs en de geïnter-viewden voor hun medewerking aan het onderzoek.

Twello, september 2011 Robin van der Horst

(4)

Samenvatting

Als gevolg van Basel II zijn banken meer aandacht gaan besteden aan de analyse van hoe bedrijven met risico’s omgaan. Banken zullen aan de hand van die analyse bepalen hoeveel kapitaal moet worden gereserveerd. Kapitaal is schaarser geworden als gevolg van de kredietcrisis die begon in 2007 en 2008. Door de crisis zijn de economische vooruitzichten naar beneden bijgesteld en wensen banken minder risico’s te nemen. Banken besteden hierdoor meer aandacht aan de risicoanalyse van de potentiële geldlener en diens te financieren projecten. Zij zijn daardoor ook strenger geworden bij het verstrekken van financieringen aan ondernemingen.

Bij de kredietbeoordeling, door de bank, wordt elke onderneming voorzien van een rating ofwel uitvalswaarschijnlijkheid. Dit is kans dat een onderneming in gebreke zal blijven en niet zal kunnen voldoen aan de kredietvoorwaarden. Als gevolg van de kredietcrises stijgen de uitvalswaarschijnlijkheden van ondernemingen omdat resultaten terugliepen. De uitvalswaarschijnlijkheid, die door een bank wordt berekend, is gebaseerd op de financiële verslaggeving die de onderneming jaarlijks aanlevert aan een bank, met daarin opgenomen de grondslagen voor waardering en presentatie.

Uit deze scriptie kan geconcludeerd worden dat niet alleen de kredietcrisis en afnemende resultaten een belangrijke oorzaak zijn van het toenemen van de uitvalswaarschijnlijkheid van ondernemingen met onderhanden projecten. In 2009 is Richtlijn “221 Onderhanden projecten” ingevoerd welke gevolgen heeft voor het presenteren van de onderhanden projecten in de jaarrekening. Onderhanden projecten kunnen vanaf 2009 niet meer onder de voorraden worden gepresenteerd. En als er sprake is van voorfacturering door de onderneming mogen de onderhanden projecten niet meer als negatieve post aan de debetzijde van de balans worden gepresenteerd. Dit heeft gevolgen voor het balanstotaal en de financiële kengetallen die hieraan gekoppeld zijn. Ondernemingen met onderhanden projecten hebben wel keuze in de manier van presenteren van de onderhanden projecten.

Ondernemers en controllers kunnen door het kiezen van de meest efficiënte en effectieve methode van presenteren en het intensief managen van de onderhanden projecten de uitvalswaarschijnlijkheid sturen. Dit kan bij een kredietaanvraag voor de bouwonderneming toekomstige voordelen opleveren omdat de uitvalswaarschijnlijkheid is gekoppeld aan rente percentages die banken in rekening brengen voor het opgevraagde krediet.

De methode van het salderen van positieve projecten, waarbij de geactiveerde kosten de gefactureerde termijnen overtreffen, en de negatieve projecten, waarbij de gefactureerde termijnen de geactiveerde kosten overtreffen, heeft de minste negatieve gevolgen voor de financiële kengetallen omdat dit de minste gevolgen heeft voor het balanstotaal. De andere twee methoden betreffen de methode om onderhanden projecten te splitsen in projecten waarbij de gefactureerde termijnen de geactiveerde kosten overtreffen en projecten waarbij en geactiveerde kosten de gefactureerde termijnen overtreffen en de methode van het splitsen van de gefactureerde termijnen en geactiveerde kosten. Deze twee methoden zorgen voor balansverlenging, met als gevolg een negatief effect op de financiële

(5)

Hoofdstuk- en paragraaf indeling

1. Introductie 1.1Inleiding 6 1.2Doelstelling 7 1.3Probleemstelling 8 1.4Deelvragen 8 1.5Relevantie 9 1.6Conceptueel model 9 1.7Onderzoeksmethodiek 10 1.8Afbakening 11 1.9Structuur 12

2. De verandering in Richtlijn “221 Onderhanden Projecten”

2.1Onderhanden projecten: Definitie, presentatie en waardering 13

2.1.1 Waardering en resultaatbepaling 13

2.1.2 Presentatie en toelichting 15

2.2Wijziging fiscale wetgeving in 2007 16

2.3Oude Richtlijn voor de jaarverslaggeving 17

2.4Nieuwe Richtlijn voor de jaarverslaggeving 18

3. Rating en financiële kengetallen

3.1Ontstaan instellen risicoprofiel door banken 21

3.2Definitie van rating 24

3.3Financiële kengetallen gebruikt door het URA Rating model 27

3.4Altman Z-Score 29

4. Praktijkonderzoek

4.1Analyse financiële kengetallen 31

4.1.1 Effecten financiële kengetallen 31

4.1.2 Analyse methoden 34

4.1.3 Conclusies 35

4.2Analyse rating 36

4.2.1 Effecten URA rating 36

4.2.2 Analyse methoden 38

4.2.3 Conclusies 40

4.3Analyse Altman – Z score 41

4.3.1 Effecten Altman Z-Score 41

4.3.2 Analyse methoden 42

4.3.3 Conclusies 43

4.4 URA rating versus Altman Z-score 43

4.5 Interviews 44

5. Overall conclusie 46

(6)

Introductie

1.1Inleiding

Kredietrating

MKB-Nederland heeft op 28 oktober 2010 een persbericht verstuurd met de titel: “Eisen van banken aan ondernemers onverminderd hoog”. De ondernemersorganisatie stelt dat de eisen van banken de afgelopen drie jaar zijn opgeschroefd. Het aantal bedrijven dat een financiering weet te verkrijgen is zeer laag (31% voor bedrijven van 1 tot 9 werknemers; zo’n 50% voor grotere bedrijven). In het Financieel Dagblad van 17 februari 2010 wordt ook gesproken over het fenomeen kredietrantsoenering. Ondernemers hebben krediet nodig om de activiteiten van hun onderneming te kunnen continueren. De conclusie van een proefschrift van Frieda Rikkers is dat ondernemingen afhankelijk zijn van banken bij het aantrekken van een financiering (Rikkers, 2010). Ruim 87% van de MKB-ondernemingen vindt uiteindelijk krediet in de vorm van een bancaire financiering.

De jaarrekening wordt voor banken nog steeds als belangrijkste informatiebron gezien bij het beoordelen van de kredietwaardigheid van een klant (Vermetten, 2003). Als gevolg van het kapitaalakkoord Basel II in 2007 wordt elke onderneming door de bank onderworpen aan een kredietrating, waaraan bepaalde rentepercentages gekoppeld zijn. Banken beoordelen ondernemingen op basis van twee soorten factoren: kwalitatieve factoren en kwantitatieve factoren, waarbij kwantitatieve factoren de boventoon voeren. Kwalitatieve factoren zijn bijvoorbeeld de kwaliteit van het management, omgevingsfactoren en de juridische vorm van de onderneming. Kwantitatieve factoren zijn solvabiliteit, liquiditeit, winstgevendheid, zekerheden en cashflows.

De huidige financiële crisis heeft ertoe geleid dat geldverstrekkers zorgvuldiger omgaan met het verstrekken van geldleningen en hierdoor kritisch kijken naar de continuïteit van ondernemingen. Om nauwkeurige beslissingen omtrent risico’s te kunnen nemen zullen geldverstrekkers een helder inzicht wensen in het risicoprofiel van de ondernemingen. Daarom voorziet de bank elke onderneming van een “rating”. De essentie van het kwalificeren door banken is ruimte creëren om een risicoprofiel van een onderneming mee te nemen bij de bepaling van de vermogenseisen. Het risicoprofiel bepaalt namelijk ook de mate waarin de banken eigen vermogen moeten aanhouden voor de kredietverstrekking; dit heeft directe doorwerking in de kredietvoorwaarden. Er ligt veel vrijheid bij banken om, binnen voorgestelde regels en formules, zelf modellen te ontwikkelen om het risicoprofiel van een onderneming te beoordelen. De kredietvoorwaarden kunnen hierdoor variëren waarbij het verschil tussen de ondergrens en bovengrens kan oplopen tot een marge van veertien procent. Dit leidt bij ondernemingen met een hoge rating tot mogelijkheden voor het aantrekken van goedkoper krediet, terwijl voor ondernemingen met een lagere rating het aantrekken van krediet veel meer kosten met zich meebrengt.

(7)

Banken zijn hier echter wel in begrensd. De bank moet namelijk rekening houden met de invloeden vanuit het land, de branche en/of de markt waarin de onderneming opereert. Deze omgevingsfactoren worden ook beoordeeld tijdens het bepalen van het kredietrisico dat wordt gelopen bij het verlenen van krediet aan de onderneming. De kwantitatieve factoren van de rating die door een bank zijn verstrekt, worden gebaseerd op de financiële verslaggeving die de onderneming jaarlijks aanlevert aan een bank, met daarin opgenomen de grondslagen voor waardering en presentatie. De Raad van Jaarverslaggeving stelt richtlijnen op waar Nederlandse bedrijven zich in hun externe verslaggeving aan moeten houden. Jaarlijks wordt door de Raad van Jaarverslaggeving een bundel van richtlijnen gepubliceerd waarin elke specifieke balanspost is opgenomen.

Invoering Richtlijn “221 Onderhanden projecten”

De Raad van Jaarverslaggeving publiceerde in 2008 een nieuwe Richtlijn voor onderhanden projecten. De nieuwe Richtlijn is van toepassing op boekjaren die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Het grootste gevolg van deze Richtlijn is dat de onderhanden projecten die in opdracht van derden worden vervaardigd als afzonderlijke post in de jaarrekening zullen worden gepresenteerd. Doel van de Richtlijn was de vergelijkbaarheid van de jaarrekening te verbeteren in lijn met internationale wetgeving.

In de oude Richtlijn werden onderhanden projecten onder de voorraad gepresenteerd. Deze keuze werd vaak bekritiseerd omdat “normale” voorraden niet met winstopslag gewaardeerd mogen worden. Dit stond in contrast met de Richtlijn van de onderhanden projecten en derhalve werd besloten om onderhanden projecten als afzonderlijke post in de jaarrekening te presenteren. In de nieuwe Richtlijn worden de onderhanden projecten onder de vlottende activa dan wel kortlopende schulden gepresenteerd. Tevens is het voor boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2009 niet meer mogelijk de onderhanden projecten te presenteren als negatieve post aan de debetzijde van de balans. Een negatieve post onderhanden projecten ontstaat wanneer de gedeclareerde termijnen de geactiveerde kosten overtreffen.

1.2Doelstelling

Doel van dit onderzoek is nagaan of er een verband is tussen de aanpassingen door de Raad van Jaarverslaggeving in Richtlijn “221 Onderhanden projecten” en de kredietwaardig-heidsinschatting door een bank. De aanpassingen in de Richtlijn hebben voornamelijk betrekking op de presentatie van onderhanden projecten in de balans. De manier van presenteren van de post onderhanden projecten in de jaarrekening heeft gevolgen voor het balanstotaal en de daarmee samenhangende kengetallen.

Om dit doel te bereiken is onderzocht welke gevolgen de vernieuwde presentatie heeft voor de financiële kengetallen waar banken gebruik van maken bij een kredietwaardigheids-inschatting. Hierna is een kredietrating uitgevoerd op de balansen op basis van de oude en de drie vernieuwde presentatiewijzen. Dit is uitgevoerd aan de hand van het URA Rating model. Dit model is ontwikkeld door de universiteit van Münster. Het betreft een rating die

(8)

Om de wetenschappelijke bijdrage van de impact op de financiële kengetallen en rating te waarborgen is er een schaduwrating uitgevoerd aan de hand van de Altman Z-score. Altman (1968) ontwikkelde een model om te toetsen in welke mate bedrijven gezond zijn. In het model wordt rekening gehouden met de verhouding tussen winst en activa, tussen omzet en activa, tussen eigen vermogen en schulden en de verhouding tussen werkkapitaal en activa. Deze kengetallen zijn voorzien van een gewicht en de totalen worden opgeteld. Hoe hoger de score, hoe gezonder en kredietwaardiger de onderneming.

1.3Probleemstelling

In de voorbereidingsfase van het praktijkonderzoek is vastgesteld dat er nog niet eerder onderzoek is verricht naar het verband tussen de invoering van Richtlijn voor de Jaarverslaggeving “221 Onderhanden projecten” en de kredietrating door banken.

In dit onderzoek wordt een verband gelegd tussen de manier van presenteren van de post onderhanden projecten in de jaarrekening van Nederlandse bouwondernemingen, de financiële kengetallen en de kredietrating door een bank. Dit heeft geleid tot de volgende onderzoeksvraag:

Welke gevolgen heeft het invoeren van de Richtlijn voor de jaarverslaggeving “221 Onderhanden projecten’’ voor de financiële kengetallen en wat zijn de daarbij behorende gevolgen voor de kredietrating door banken?

1.4Deelvragen

In de onderzoeksopzet zullen de verschillende aspecten die relevant zijn voor de

beantwoording van de hoofdvraag aan de orde komen. Om de inrichting van deze scriptie in kaart te brengen is de hoofdvraag onderverdeeld in de volgende deelvragen:

1 Wat is er veranderd na de invoering van Richtlijn “221 Onderhanden Projecten” met betrekking tot de presentatie van de onderhanden projecten in de jaarrekening?

2 Wat is een kredietrating en hoe komt deze tot stand?

3 Wat is het gevolg van de verandering in het presenteren van de onderhanden projecten in de jaarrekening voor de financiële kengetallen?

4 Is er een verandering opgetreden in de rating volgens het URA Rating model door het anders presenteren van het onderhanden werk?

5 Is er een verandering opgetreden in de inschatting over de gezondheid van de onderneming volgens het Altman Z-score model door het anders presenteren van het onderhanden werk?

6 Wat zijn de gevolgen van een verandering in de rating voor de kredietvoorwaarden van een onderneming?

(9)

1.5 Relevantie

Naast de wetenschappelijke relevantie heeft dit onderzoek ook praktische relevantie. De resultaten van dit onderzoek kunnen relevant zijn voor zowel ondernemers als voor banken. Ondernemers krijgen een beeld over de verschillende manieren van presenteren van onderhanden projecten en de daarbij behorende gevolgen. Uit hoofdstuk 2 blijkt dat ondernemers volgens de nieuwe Richtlijn een keuze hebben in de manier van presenteren van de onderhanden projecten in de jaarrekening. Daarnaast kan een bank een verband leggen tussen de manier van presenteren van de post onderhanden projecten en de impact daarvan op de rating.

Tevens maakt de verminderde hoeveelheid verstrekte kredieten aan het MKB dit onderzoek praktisch relevant. Gezien de grote economische betekenis van het MKB op de Nederlandse economie is het van belang dat ondernemingen in het MKB voldoende krediet verkrijgen om hun activiteiten te kunnen continueren.

In de financiële recessie zijn ratings van extra waarde voor bouwondernemingen omdat door de neerwaartse tendentie in deze branche extra liquiditeit nodig is om activiteiten te kunnen continueren. Een hogere rating betekent voor een onderneming een lager rentepercentage.

1.6 Conceptueel model

In dit onderzoek wordt getracht om een empirische relatie aan te tonen tussen het aanpassen van Richtlijn “221 onderhanden projecten” en de rating door een bank. Het conceptuele model in figuur 1 is op het onderzoek van toepassing. De afhankelijke variabele in het model betreft de variabele “Rating en Altman Z-Score”. De afhankelijke Altman Z-score wordt gebruikt ter ondersteuning en is ter waarborging van de wetenschappelijke aard van deze scriptie toegevoegd. De variabelen Rating en Altman Z-Score worden beïnvloed door de variabele “Financiële kengetallen gebruikt door banken”. Daarbij wordt verondersteld dat een wijziging in de financiële kengetallen wordt beïnvloed door de objectieve variabele: de aanpassing in Richtlijn “221 onderhanden projecten”. Ten slotte worden de ratings en Z-Scores geanalyseerd.

Aanpassing richtlijn "221 onderhanden projecten

Financiële kengetallen gebruikt door banken

Alman Z- Score Rating

Analyse Rating en Altman Z-Score

(10)

1.7 Onderzoeksmethodiek

Dit onderzoek kan getypeerd worden als een explorerend onderzoek. Een explorerend onderzoek is een tussenvorm van beschrijvend en toetsend onderzoek, waarbij antwoord verkregen wordt op de vraagstelling. Bij explorerend onderzoek zijn er van te voren geen uitgesproken ideeën over mogelijk verbanden en verschillen (Baarda et al, 2006). Voorafgaand aan dit onderzoek was er geen verwachte indicatie in welke mate de rating ging veranderen naar aanleiding van de aanpassing in de Richtlijn.

De gekozen onderzoeksmethodiek heeft zowel een kwalitatief als kwantitatief karakter. Kenmerkend van kwalitatief onderzoek is dat de vragen wat diepgaander zijn dan bij kwantitatief onderzoek. Via kwalitatief onderzoek wordt gezocht naar diepgaande informatie die zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid komt (Baarda, et al, 2006). De diepgaande informatie is verkregen door het literatuuronderzoek in de hoofdstukken 2 en 3, en de semigestructureerde interviews in hoofdstuk 4.

Kwantitatief onderzoek biedt cijfermatig inzicht en geeft veelal antwoorden op vragen die in termen van hoeveelheid kunnen worden uitgedrukt. Om statistisch betrouwbare en representatieve uitspraken te doen wordt gebruik gemaakt van steekproeven met een grote omvang (Baarda, et al, 2006). Het doel is de impact te meten van de aanpassing van de Richtlijn op de rating. Hiervoor zijn tijdens het onderzoek acht bouwbedrijven geselecteerd waarbij een rating plaatsvond op de boekjaren 2008 en 2009. Er zijn op elk boekjaar vier ratings uitgevoerd. De balansen van de geselecteerde bouwbedrijven zijn per boekjaar gesplitst in de presentatiewijze volgens:

1. de oude methode van presenteren van de onderhanden projecten;

2. de gesaldeerde methode waarbij de onderhanden projecten worden gepresenteerd tussen de voorraden en kortlopende vorderingen of onder de kortlopende schulden; 3. de gesplitste methode waarbij de onderhanden projecten worden gesplitst in de

projecten waarbij de gefactureerde termijnen de geactiveerde kosten overtreffen en de projecten waarbij de kosten de geactiveerde termijnen overtreffen;

4. de gesplitste methode waarbij de onderhanden projecten worden gesplitst in geactiveerde kosten en gefactureerde termijnen.

De totale cumulatieve steekproef bevat hierdoor vierenzestig ratings. Daarnaast zijn ter wetenschappelijke waarborging vierenzestig Z-scores bepaald volgens het Altman Z-score model. De ratings en Z-scores zijn op basis van de vier methoden geanalyseerd. In hoofdstuk 4 worden verbanden gelegd tussen:

• De financiële kengetallen en de URA rating

• De URA rating en de Altman Z-score

• De financiële kengetallen en de Altman Z-score

(11)

Hiernaast zijn er semigestructureerde diepte-interviews afgenomen. Bij semigestructureerde interviews is een handleiding aanwezig waarin de te bespreken onderwerpen staan aangegeven (Blumberg et al, 2008). Het doel van een diepte-interview is het verzamelen van geldige en betrouwbare informatie over de onderzoekseenheden die de onderzoeker op grond van zijn probleemstelling heeft geselecteerd (Baarda, et al, 2006). Het is mogelijk voortdurend door te vragen waardoor meer ‘de diepte’ in kan worden gegaan. Deze interviewmethode is gebruikt omdat personen met een meer dan gemiddelde kennis over de ratingmethodieken zijn geïnterviewd, het zogenaamde expert-interview.

In hoofdstuk 4 wordt een samenvatting gegeven van de verschillende expert-interviews. De interviews die gehouden zijn, zijn toegespitst op het specifieke gebied waarin de respondenten werkzaam zijn. Deze interviews zijn van belang voor dit onderzoek om een beeld te schetsen omtrent de ratingmethodieken bij banken.

1.8 Afbakening

De afgelopen jaren is er in de waardering en presentatie omtrent de onderhanden projecten regelmatig gewijzigd. Dit onderzoek richt zich op de presentatiewijziging in Richtlijn voor de jaarverslaggeving “221 onderhanden projecten” zoals deze per 1 januari 2009 is ingevoerd. De grondslagen rondom waardering van onderhanden projecten worden buiten beschouwing gelaten.

Door de wijziging in de Richtlijn veranderen diverse financiële kengetallen. Dit onderzoek richt zich op de kengetallen waar banken gebruik van maken bij het bepalen van een rating. Deze kengetallen worden in hoofdstuk 4 geanalyseerd. Alle andere financiële kengetallen die van niet toepassing zijn bij het bepalen van een rating worden niet opgenomen in deze scriptie.

In de huidige financiële crisis zijn ratings een veelbesproken onderwerp. Ratings vinden op allerlei verschillende niveaus plaats zoals door banken, leveranciers en andere belanghebbenden. Het onderzoek richt zich op de rating door banken. Bij het bepalen van de impact van de aanpassing in Richtlijn “221 onderhanden projecten” op de rating is gebruik gemaakt van URA rating factory. Dit is ratingsoftware gebaseerd op de ratingmethodiek van banken. Ter waarborging van de wetenschappelijke aard van de rating wordt gebruik gemaakt van een schaduwrating in de vorm van de Altman Z-score. Dit is een methodiek die sinds 1968 wordt gebruikt om in te schatten in welke mate een onderneming haar activiteiten kan continueren. Het onderzoek en de betreffende conclusies richten zich dan ook op deze modellen. Andere modellen worden buiten beschouwing gelaten.

(12)

Uit het vooronderzoek naar ondernemingen met onderhanden projecten is gebleken dat het merendeel bouwondernemingen betreft. Andere voorbeelden van ondernemingen met onderhanden projecten zijn accountants- en notariskantoren. In het praktijkonderzoek zijn alleen bouwondernemingen geselecteerd. Deze keuze is gemaakt omdat uit ervaringen als assistent-accountant op een accountantskantoor, is gebleken dat er bij bouwondernemingen gedurende de financiële crisis een grotere vraag naar krediet is ontstaan. Hiernaast waren de jaarrekeningen van bouwondernemingen en aanvullende informatie over het gekozen onderwerp voorhanden op het kantoor waar de onderzoeker werkzaam is. Dit onderzoek is ook representatief voor andere type ondernemingen met onderhanden projecten. In deze scriptie wordt verder gesproken over bouwondernemingen.

1.9Structuur

In de hoofdstukken 2 en 3 wordt de theorie ingekaderd, beginnend met hoofdstuk 2 waarin de definitie van een onderhanden project wordt uiteengezet. Hierop aansluitend wordt de nieuwe Richtlijn vergeleken met de oude Richtlijn. In hoofdstuk 3 worden de rating en de noodzaak van ratings voor bedrijven besproken. Ook worden in hoofdstuk 3 diverse financiële kengetallen uiteengezet waar gebruik van gemaakt wordt bij het bepalen van een rating en/of een Altman Z-score. Tot slot wordt in dit hoofdstuk het Alman Z-score model besproken. Alleen relevante studies die gebruikt zijn tijdens het onderzoek zijn opgenomen in deze hoofdstukken. Het selecteren en opnemen van de literatuur heeft plaatsgevonden in de voorbereiding op het praktijkonderzoek. In de hoofdstukken 2 en 3 zijn diverse wetenschappelijke onderzoeken beschreven om de theorie in te kaderen en de relevantie van het onderwerp te waarborgen.

De verzamelde en geanalyseerde data worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. Tevens wordt in dit hoofdstuk een koppeling gemaakt tussen de in hoofdstuk 2 en 3 gebruikte literatuur en uitkomsten van het onderzoek in de praktijk. De eerste vier paragrafen in het hoofdstuk bestaan uit het analyseren van de kengetallen, de ratings en Altman Z-scores als gevolg van de verandering in de presentatie van onderhanden projecten. Tot slot worden in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk de conclusies van de gehouden interviews gepresenteerd. In hoofdstuk 5 worden conclusies en aanbevelingen gepresenteerd, alsmede de beperkingen van het onderzoek en mogelijkheden tot vervolgonderzoek.

(13)

2. De verandering in Richtlijn ”221 Onderhanden Projecten”

In dit hoofdstuk worden de veranderingen van richtlijn ”221 onderhanden Projecten” beschreven.

In paragraaf 2.1 worden de onderhanden projecten ingekaderd. In paragraaf 2.2 zijn de wijzingenindewaarderingsgrondslagenvandeonderhanden projectenuit 2007 opgenomen. Hierop aansluitend wordt in paragraaf 2.3 de oude richtlijn beschreven. Ten slotte wordt de nieuwe Richtlijn ”221 onderhanden projecten” in paragraaf 2.4 beschreven.

2.1Onderhanden projecten: Definitie, presentatie en waardering

Onderhanden projecten in opdracht van derden zijn opgenomen in Richtlijn voor de Jaarverslaggeving “221 Onderhanden Projecten”, in het vervolg aangeduid al Richtlijn. In de Richtlijn is de volgende definitie opgenomen van een onderhanden project:

‘Onder onderhanden projecten in opdracht van derden worden verstaan de voor rekening van derden in uitvoering zijnde werken en opdrachten tot constructie van een actief of combinatie van activa, waarvan op balansdatum nog geen oplevering respectievelijk voltooiing heeft plaats gevonden’.

In de Richtlijn wordt uiteengezet wat het toepassingsgebied is en welke termen van belang zijn voor de bepaling van de onderhanden projecten in de jaarrekening. Tevens worden de volgende onderwerpen verantwoord:

 Projectopbrengsten en projectkosten (waardering en resultaatbepaling)  presentatie van onderhanden projecten in de balans

 toelichting

2.1.1 Waardering en resultaatbepaling

Om de onderhanden projecten positie te kunnen bepalen zijn twee onderwerpen van belang: de wijze waarop de onderhanden projecten gewaardeerd moeten worden en het moment van resultaat nemen.

Waardering

In Richtlijn 221.201 tot en met 221.213 wordt de waardering van onderhanden projecten nader toegelicht. Hierin wordt verwezen naar artikel 2:388 lid 2 BW voor de bepaling van de vervaardigingsprijs van een onderhanden project. In artikel 2:388 lid 2 BW 2 staat het volgende beschreven:

‘De vervaardigingsprijs waartegen een actief wordt gewaardeerd, omvatten de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente op schulden over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.’

(14)

Resultaatbepaling

De Richtlijn geeft in alinea 221.201 weer wat de definities zijn van projectopbrengsten. De opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden dienen te bestaan uit de contractueel overeengekomen tegenprestatie en de opbrengsten op grond van meer- en minderwerk, claims en vergoedingen voor zover het waarschijnlijk is dat die opbrengsten zullen worden gerealiseerd en betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. De projectkosten worden gedefinieerd in alinea 221.206 als direct op het contract betrekking hebbende kosten, alsmede de kosten die toerekenbaar zijn aan die contracten en andere kosten die contractueel aan de klant kunnen worden toegerekend.

Het moment waarop het resultaat van een project wordt genomen is afhankelijk van de gehanteerde berekeningsmethode. De eerste mogelijkheid is de “percentage of completion” methode, waarbij de omzet en de winst worden verantwoord naar rato van de verrichte prestaties op het project ten opzichte van het totaal van uit te voeren werkzaamheden (Joosten, 2007). De tweede methode is de “completed contract” methode, waarbij opbrengsten worden verantwoord in de winst en verliesrekening tot het bedrag van de gemaakte projectkosten dat waarschijnlijk kan worden verhaald en de projectkosten in de winst en verliesrekening verwerkt in de periode waarin ze zijn gemaakt.

Het is niet toegestaan willekeurig één van de twee methoden te hanteren. De RJ schrijft voor de percentage of completion methode te gebruiken indien op een verantwoorde wijze aan de voorwaarden kan worden voldaan. Deze voorwaarden zijn in twee categorieën te verdelen: ‘projecten met een aanneemcontract’ en ‘projecten op basis van een regiecontract’.

De voorwaarden voor werken met een aanneemcontract zijn:

 de totale projectopbrengsten kunnen op betrouwbare wijze worden bepaald;

 het is waarschijnlijk dat de economische voordelen met betrekking tot het onderhanden project naar de rechtspersoon zullen toevloeien;

 zowel de vereiste projectkosten om het onderhanden project af te maken als de mate waarin het onderhanden project per balansdatum is voltooid, kunnen op betrouwbare wijze worden bepaald; en

 de aan het onderhanden project toe te rekenen projectkosten zijn duidelijk te onderscheiden en op betrouwbare wijze te bepalen, zodat de werkelijke bestede kosten vergeleken kunnen worden met de voorcalculatie of eerdere schattingen.

(15)

Indien het een regiecontract betreft dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:  het is waarschijnlijk dat de economische voordelen met betrekking tot het

onderhanden project naar de rechtspersoon zullen toevloeien; en

 de aan het onderhanden project toe te rekenen projectkosten, al dan niet verrekenbaar op basis van het contract, zijn duidelijk en op betrouwbare wijze te bepalen.

De alternatieve verwerkingsmethode is alleen toegestaan indien niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan of als er sprake is van een gelijke stroom aan projecten (alinea 221.316). Er dient hierbij wel aan de voorwaarde te worden voldaan dat deze projecten een looptijd moeten hebben die korter is dan één jaar en de afwijking in de jaarrekening mag geen materiële invloed hebben op het resultaat en vermogen van de onderneming.

2.1.2 Presentatie en toelichting

In de Richtlijn worden twee modellen voor de winst- en verliesrekening weergegeven, het categoriale en het functionele model. Het categoriale model wordt aanbevolen, omdat uit dit model de productiewaarde kan worden afgeleid. In Richtlijn 910 is het ‘besluit modellen jaarrekening’ opgenomen.

De toepassing van het categoriale model, beter bekend als model I, houdt in dat de winst- en verliesrekening wordt gerangschikt in de volgende groepen:

 netto-omzet;

 som der bedrijfsopbrengsten;  som der bedrijfslasten; en  financiële baten en lasten.

De uitsplitsing van de bedrijfskosten houdt in dat per kostencategorie naar voren komt wat de kosten zijn (lonen, sociale lasten, kosten van grond- en hulpstoffen, afschrijvingen, waardeverminderingen van vaste activa, overige bedrijfskosten enz.)

Bij de toepassing van het functionele model J wordt de volgende indeling gehanteerd:  netto-omzet;

 kostprijs van de omzet;  verkoopkosten;

 algemene beheerskosten; en  financiële baten en lasten.

Omdat uit de winst- en verliesrekening de afschrijvingen en personeelskosten niet zijn af te leiden, dienen deze in de toelichting opgenomen te worden. Tevens moeten de indirecte kosten in de kostprijs van de omzet worden meegenomen.

(16)

Naast de toelichting op de modellen wordt in de RJ ook toegelicht dat enkele elementen verplicht opgenomen moeten worden. Uit de jaarrekening dient bijvoorbeeld te blijken:

 de opbrengsten uit onderhanden projecten die in de periode in de winst- en verliesrekening zijn verantwoord;

 de gebruikte methode voor verantwoording van projectopbrengsten in de winst- en verliesrekening; en

 de gebruikte methode voor de bepaling van de mate van de verrichte prestaties bij de uitvoering van onderhanden projecten.

Het bepalen van het percentage van voortgang kan op verschillende manieren plaatsvinden. Afhankelijk van de aard van het project kan de mate van voortgang worden bepaald door:

 het deel van de werkelijke projectkosten ten opzichte van de verwachte totale kosten;

 inspectie van het uitgevoerde deel van het project; of

 de voltooiing van een fysiek onderscheidbaar projectonderdeel.

Met betrekking tot de opbrengsten moet naar voren komen welke facturen betrekking hebben op de onderhanden zijnde projecten. Tevens moet blijken in hoeverre bedragen nog zijn ingehouden door opdrachtgevers.

2.2Wijziging fiscale wetgeving in 2007

In 2007 is artikel 3.29b Wet IB 2001 door de financieringsbehoefte de Wet Werken aan Winst ingevoerd. Het artikel beoogt primair de jaarwinst te vergroten en wordt door de wetgever nader gemotiveerd door het streven de waarderingsverschillen tussen de commerciële en de fiscale balans met betrekking tot onderhanden werk en onderhanden projecten te verkleinen. Vanaf 2001 is volgens de RJ alleen nog toegestaan de completed contract methode toe te passen, indien deze geen materiële invloed heeft op het resultaat en vermogen. Dit heeft er toe geleid dat vanaf 2001 alle beursgenoteerde bouwondernemingen en een deel van de grote bouwondernemingen zijn overgegaan naar de percentage of completion methode. In een door Koning en Pal uitgevoerd onderzoek in 2003 bleek dat bij de middelgrote en kleine onderneming nog weinig verschuiving naar de percentage of completion methode had plaatsgevonden.

Uit onderzoek naar bouwondernemingen in het MKB van Lammerink (2009) blijkt dat, met betrekking tot de resultaatbepaling, een groot deel van de bedrijven in 2007 is overgegaan van de completed contract methode naar de percentage of completion methode. De ondernemingen welke in 2007 nog niet waren overgegaan, blijken dit in 2008 wel gedaan te hebben. Uit onderzoek van Laanstra (2007) blijkt dat de invoering van artikel 3.29b Wet IB 2001 negatieve gevolgen heeft voor de liquiditeitspositie. Door de aanpassingen in de waarderingsgrondslag wordt het presenteren van winst in de jaarrekening naar voren gehaald. Als gevolg hiervan worden passieve belastinglatenties bij een groot aantal ondernemingen omgezet in acute verplichtingen.

(17)

2.3Oude Richtlijn

De waardering en presentatie van de onderhanden projecten hebben gevolgen voor zowel het resultaat als balansposities (Dobler, 2008). Dit onderzoek richt zich alleen op de verandering in presentatie van de onderhanden projecten. Het laat de waarderings– grondslagen buiten beschouwing. Uit voorgaande paragraaf blijkt dat in 2007 en 2008 een groot aantal bedrijven in de bouwsector is overgegaan op de percentage of completion methode om aansluiting te houden met fiscale grondslagen. Hierop aansluitend heeft de Raad in 2008 voor de boekjaren na of beginnend op 1 januari 2009 de Richtlijn “221 onderhanden projecten” aangepast omtrent de presentatie van onderhanden projecten in de balans. Het doel van de verandering in presentatie was om aansluiting te houden met de internationale wetgeving.

Voor de aanpassing van de Richtlijn werden onderhanden projecten in opdracht van derden gepresenteerd als afzonderlijke post binnen de rubriek voorraden in de balans. In de oude Richtlijn werden gedeclareerde termijnen zichtbaar in mindering gebracht op de onderhanden projecten op de balans. In de situatie dat de gedeclareerde termijnen op een project hoger zijn dan de stand van het betreffende onderhanden project, financiert de opdrachtgever het project als het ware voor. Dit is het geval bij projecten waarbij de facturering van termijnen eerder plaatsvindt dan de uitvoering van het werk. Deze post wordt in de oude Richtlijn als een negatief saldo debet op de balans gepresenteerd. Dit staat in contrast met de definitie van een actief, volgens de IASB:

“Een uit gebeurtenissen in het verleden voortgekomen middel, waarover de onderneming de zeggenschap uitoefent en waaruit in de toekomst naar verwachting economische voordelen naar de onderneming zullen vloeien”

Volgens deze definitie van activa worden er geen economische voordelen behaald uit de presentatie van een negatieve debetpost onderhanden projecten. Tevens heeft de onderneming geen beschikkingsmacht over ontvangsten waar geen productie tegenover staat. Als een negatief saldo wordt gepresenteerd in de balans onder de activa en er volgens de percentage of completion methode wordt gewaardeerd, betekent dit dat er nog toekomstige verplichtingen aan afnemers zijn.

(18)

De negatieve onderhanden projecten moeten dus als verplichting in de balans opgenomen worden. In de praktijk werden de onderhanden projecten vrijwel nooit als verplichting gepresenteerd. Hieronder volgt een aantal voorbeelden voor de aanpassing en na de aanpassing van de Richtlijn. Bij deze voorbeelden is gebruik gemaakt van de volgende splitsing van projectopbrengsten en projectkosten:

Project Project Totaal

1 2

Geactiveerde kosten 230 120 350

Vooruit gefactureerde termijnen -440 -10 -450 -210 110 -100

De balanspresentatie van bovenstaande onderhanden projecten volgens de oude Richtlijn is als volgt.

Balans 31/12/2008

€ €

Vasta activa

Materiele vaste activa 200 Eigen vermogen 100

Vlottende activa

Voorraden en onderhanden projecten Vreemd vermogen 200

Voorraden 200

Onderhanden projecten -100 100

Kortlopende vorderingen 100 Kortlopende schulden 100

Totaal activa 400 Totaal passiva 400

Figuur 2: Presentatie van de onderhanden projecten volgens het oude regime van Richtlijn 221 waarbij derden projecten voorfinancieren.

2.4Nieuwe Richtlijn

De post onderhanden projecten wordt in de nieuwe Richtlijn als afzonderlijke post opgenomen onder de vlottende activa tussen de voorraden en de vorderingen. Bij een credit saldo wordt de post opgenomen als afzonderlijke post onder de kortlopende schulden. De bouwondernemingen hebben volgens de nieuwe Richtlijn een keuze voor het presenteren van de onderhanden projecten:

 Methode 1: onderhanden projecten beschouwen als één geheel;

 Methode 2: onderhanden projecten splitsen in positieve en negatieve projecten; en  Methode 3: onderhanden projecten splitsen in geactiveerde kosten en gefactureerde

(19)

De eerste methode is om de onderhanden projecten als één geheel te beschouwen en afhankelijk van de uitkomst deze te presenteren als vlottende activa dan wel kortlopende schulden. De splitsing in positieve en negatieve boekwaarden in de toelichting is dan wel vereist. De post opnemen als actief met een negatieve waarde is niet langer aanvaardbaar. Om de impact weer te geven wordt hieronder de balans uit figuur 2 gepresenteerd volgens de vernieuwde Richtlijn:

Balans 31/12/2008

€ €

Vasta activa

Materiele vaste activa 200 Eigen vermogen 100

Vlottende activa

Voorraden 200 Vreemd vermogen 200

Kortlopende vorderingen 100 Kortlopende schulden

Diverse kortlopende schulden 100

Onderhanden projecten 100

200

Totaal activa 500 Totaal passiva 500

Figuur 3: Presentatie van de onderhanden projecten volgens het nieuwe regime van Richtlijn 221 waarbij derden projecten voorfinancieren.

De tweede methode is een splitsing maken tussen de projecten waarbij de gefactureerde termijnen de projectkosten overtreffen en projecten waarbij de geactiveerde kosten de gefactureerde termijnen overtreffen. Er is dan sprake van zowel een debetpost tussen de voorraden en kortlopende vorderingen als een creditpost onderhanden projecten onder de kortlopende schulden, zoals figuur 4 laat zien:

Balans 31/12/2008

Vasta activa

Materiele vaste activa 200 Eigen vermogen 100

Vlottende activa

Voorraden 200 Vreemd vermogen 200

Onderhanden projecten 110 Kortlopende schulden

Diverse kortlopende schulden 100 Kortlopende vorderingen 100 Onderhanden projecten 210

310

(20)

De derde methode is het splitsen van de geactiveerde kosten en de gedeclareerde termijnen. De geactiveerde kosten worden dan gepresenteerd tussen de voorraden en de kortlopende vorderingen aan de debetzijde van de balans en de gedeclareerde termijnen aan de creditzijde onder de kortlopende schulden. Figuur 5 toont de balanspositie:

Balans 31/12/2008

Vasta activa

Materiele vaste activa 200 Eigen vermogen 100

Vlottende activa

Voorraden 200 Vreemd vermogen 200

Onderhanden projecten 350 Kortlopende schulden

Diverse kortlopende schulden 100 Kortlopende vorderingen 100 Onderhanden projecten 450

550

Totaal activa 850 Totaal passiva 850

Figuur 5: Presentatie van de onderhanden projecten volgens het nieuwe regime van Richtlijn 221 waarbij splitsing wordt gemaakt tussen geactiveerde kosten en gedeclareerde termijnen.

De Raad voor de Jaarverslaggeving beveelt in Richtlijn 221 methode 2 aan. Dat wil zeggen onderhanden project te presenteren als gesaldeerde post van de per project gerealiseerde projectkosten en toegerekende winst, verminderd met verwerkte verliezen en gedeclareerde termijnen. Het saldo kan per balansdatum een creditstand of debetstand zijn, afhankelijk van de mate van de gerealiseerde projectopbrengsten en toegerekende winst, verwerkte verliezen en de reeds gedeclareerde termijnen. Indien het saldo van het onderhanden project een:

a) debetstand vertoont, wordt het netto bedrag verwerkt als actief; en b) creditstand vertoont, wordt het netto bedrag verwerkt als passief. Deze verwerkingmethode is gelijk aan de getoonde balans in figuur 4.

Voorgaande verschillende methoden hebben gevolgen voor het balanstotaal en de daarmee samenhangende financiële kengetallen. In dit onderzoek wordt de impact op de rating bepaald waarbij de drie methoden van presentatie van de onderhanden projecten na de aanpassing van de Richtlijn worden vergeleken met de presentatie van de onderhanden projecten voor de aanpassing van de Richtlijn. De verschillende gebruikers van de jaarrekeningen, zoals banken, kunnen op basis van een aangepaste Richtlijn mogelijk een ander oordeel vormen over de jaarrekening.

(21)

3

Rating en financiële risico’s

Het Limperg instituut1 heeft een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de Nederlandse verslaggeving (Hoogendoorn & Mertens, 2001). Volgens dit onderzoek hangt de kwaliteit van de verslaggeving samen met de mate waarin de belanghebbenden zich een goed oordeel kunnen vormen over de financiële resultaten en financiële positie van een onderneming.

Om te kunnen beoordelen hoe een onderneming zich financieel ontwikkelt, wordt niet alleen naar de balans en winst- en verliesrekening van een onderneming gekeken, maar ook naar onderlinge verbanden in die overzichten. Deze onderlinge verbanden worden ook wel ratio’s of financiële kengetallen genoemd. Financiële kengetallen zijn voor banken een analyse instrument om een oordeel te vormen over de kredietwaardigheid van een onderneming. Hiernaast zijn financiële kengetallen een onderdeel van de rating, gebruikt door banken.

In dit hoofdstuk worden de financiële ratio’s en kredietrating door de bank beschreven, beginnend met paragraaf 3.1 waarin het ontstaan van het instellen van het risicoprofiel van banken wordt beschreven. In paragraag 3.2 wordt de definitie van een rating uiteengezet. Vervolgens wordt in paragraag 3.3 het URA Rating model beschreven. Ten slotte wordt in paragraaf 3.4 het Altman Z-score ingekaderd.

3.1Ontstaan instellen risicoprofiel door banken

Vanaf de jaren zeventig was er een toenemende concurrentie in de financiële markt rondom het verstrekken van krediet. Er werd door banken steeds minder eigen vermogen aangehouden met als gevolg een afnemende solvabiliteit. Om een financiële crisis te voorkomen werd in 1974 het comité van Basel opgericht. Het comité publiceerde in 1988 het eerste Basel akkoord, waarin banken verplicht werden aan een minimale vermogenseis van acht procent te voldoen bij het verstrekken van kredieten (Basel I).

Als opvolger van Basel I werd op 1 januari 2007 het Basel II akkoord ingevoerd. Het doel van dit akkoord is om richtlijnen te bieden voor banken hoeveel kapitaal zij minimaal moeten aanhouden om financiële en operationele risico’s te mitigeren.

Basel II berust op drie pijlers, die banken in hun geheel moeten implementeren: minimum kapitaaleisen, toezicht en marktwerking (Basle Committee, 2004).

(22)

Figuur 6:De drie pijlers volgens de Basel II wetgeving

Pijler 1:

De eerste pijler geeft richtlijnen aan banken hoeveel kapitaal de bank moet aanhouden om krediet-, markt- en operationele risico’s te ondervangen. Het Basel II akkoord geeft de banken de keuze tussen verschillende modellen tot het bepalen van de minimum kapitaaleis.

Pijler 2:

In pijler 2 zien toezichthouders erop toe dat banken de minimum eisen ook feitelijk aanhouden. Er wordt door de toezichthouders begonnen met een berekening van het kapitaal dat de bank nodig heeft om het krediet-, markt- en operationeel risico te dekken. Dit wordt vergeleken met het beschikbare kapitaal van de bank. Als de bank een goed risicobeleid voert en het toegepaste model volledig is geïntegreerd, is het berekende kapitaal door de toezichthouders gelijk of lager dan het beschikbare kapitaal van de bank.

Pijler 3:

Pijler 3 biedt richtlijnen voor rapportage over de risico’s die een bank loopt en het kapitaal dat de bank beschikbaar heeft om onverwachte verliezen die voortvloeien uit deze risico’s te dekken.

(23)

In figuur 7 worden verschillen in het solvabiliteitsbeslag tussen de twee Basel akkoorden en een verloop van de verschillende ratingbenaderingen volgens een toenemend risico weergegeven.

Figuur 7: Solvabiliteitsbeslag volgens Basel I en Basel II (bron: Onderzoek Quinto, 2008)

De gele lijn geeft het Basel I akkoord weer, waarin sprake was van een vast solvabiliteitsbeslag. Dit is in tegenstelling met het Basel II akkoord, dat weergeven wordt middels de blauwe lijn en de rode lijn. De blauwe lijn geeft de voorgeschreven “Standard Approach” volgens het Basel II akkoord weer, waarin stapsgewijs het solvabiliteitsbeslag toeneemt naarmate het risico toeneemt. Maar banken hebben de vrijheid om op basis van de voorgeschreven methode een eigen methode te ontwikkelen om bij kredietaanvragen de rating te bepalen met daaraan gekoppeld het solvabiliteitsbeslag. De grootste Europese banken maken gebruik van het Internal Rating Based system, welke weergegeven wordt middels de rode lijn. In een onderzoek van Krahnen (2001) wordt ‘IRB’ als volgt beschreven: “Internal ratings are produced by Financial intermediaries (notably banks) to evaluate the risks they take into their own books”. De ‘IRB’ methode is alleen onder strikte voorwaarden te implementeren omdat bij deze methode de bank zelf een inschatting maakt van één of meer bepalende factoren van de kapitaalvereisten. Omdat dit onderzoek is gebaseerd op de ratingmethodieken van de Europese banken vormt de ‘IRB’ methode de basis. Het URA Rating factory model waarop het onderzoek is gebaseerd maakt bij het bepalen van de ratings ook gebruik van de ‘IRB’ methode volgens het Europese model.

0% 5% 10% 15% 20% 25%

AAA AA+ AA AA- A+ A A- BBB+ BBB BBB- BB+ BB BB- B+ B B- CCC Rating A a n d e e l k re d ie tp o rt e fe u il le 0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% 14% 16% 18% 20% 22% 24% 26% 28% 30% 32% 34% 36% S o lv a b il it e it s b e s la g

(24)

Banken zijn in zowel in Basel I als in Basel II verplicht om te voldoen aan een solvabiliteitseis. Omdat de feitelijk beschikbare hoeveelheid eigen vermogen beperkt en kostbaar is, is solvabiliteit een schaars goed voor banken. Zij willen dit dan ook zo efficiënt mogelijk inzetten. De stuurgrootheid om dit te bereiken is de ROS, Return on Solvency (Bos, 1999), die een belangrijke positie inneemt binnen de management control-cyclus. De ROS wordt gedefinieerd als de winst van een bepaalde activiteit als percentage van de solvabiliteit die voor deze activiteit moet worden aangehouden. De ROS kan worden bepaald voor individuele transacties, maar ook voor organisatieonderdelen of voor een bank als geheel.

ROS =

Winst Solvabiliteitseis

Ondanks de tekortkomingen van de oude Bazelse solvabiliteitseis werd de ROS in de jaren negentig een belangrijk stuurinstrument voor Banken (Bos, 1999). De solvabiliteitseis werd op deze wijze een stuurgrootheid. Vooraanstaande banken hebben de beperkingen van ROS al in een vroegtijdig stadium weten te ontwikkelen naar een beter risicomeetsysteem: Economic capital en daarvan afgeleid RAROC, Risk Ajusted Return on Capital (Zaik, 1996). In RAROC word het volledige risicoprofiel van de bank meegenomen om tot beoordeling te komen van het ‘risk adjusted’ rendement.

RAROC = Winst

Economic Capital

Het economic capital is de maatstaf voor de minimale hoeveelheid vermogen die dient te worden aangehouden als buffer voor verliezen die voortvloeien uit gelopen risico’s (Matten, 2000). Merton en Pertold (1993) defineren het economic capital als een verzekeringspolis die alle verliezen uit hoofde van het risicoprofiel opvangt.

3.2Definitie van een rating

In 1988 werd het eerste Basel akkoord van kracht, waarin werd overeengekomen dat banken uit hoofde van hun risicoprofiel een minimale hoeveelheid eigen vermogen dienen aan te houden (Basle Committee, 1988). In navolging hierop gingen banken risicoprofielen opstellen voor ondernemingen, met als gevolg de introductie van kredietratings. Kredietratings spelen een belangrijke rol in de financiële markten. De kredietrating wordt door ondernemingen en de financiële markten van groot belang geacht voor de financieringskosten. Uit survey onder CFO’s door Graham en Harvey (2001) is gebleken dat 57,1% de kredietrating van doorslaggevend belang vindt voor de bepaling van de financieringsstructuur van de onderneming.

(25)

De essentie van het raten door banken is dat er ruimte wordt gecreëerd om het risicoprofiel van een onderneming mee te nemen bij de bepaling van vermogenseisen; dit heeft directe doorwerking in de kredietvoorwaarden. Lagere ratings gaan namelijk hand in hand met hogere risicoopslagen (Ederington, Yawitz en Roberts, 1987). Bij het inzichtelijk maken van de kredietrisico’s wordt de volgende formule gebruikt:

Expected loss = Probability of default x Loss given default x Exposure at default

Het verwachte verlies (Expected loss) is afhankelijk van de kans dat de kredietnemer niet volledig aan zijn rente- of aflossingsverplichtingen voldoet (Probability of default), het verlies bij wanbetaling (Loss given default) en het totale bedrag dat de onderneming de bank verschuldigd is in geval van faillissement (Exposure at default).

De Probability of default (PD) is afhankelijk van zowel kwalitatieve als kwantitatieve factoren. Kwalitatieve factoren zijn onder andere solvabiliteit, winstgevendheid, werkkapitaal en liquiditeit. Twee kwalitatieve factoren zijn branche en kwaliteit van het management. De kwaliteit van het management heeft tevens een uitwerking op de kredietrating. Naarmate de kwaliteit van het management afneemt nemen de ratings ook af, met als gevolg meer financieringskosten (Ashbaugh, Collins en LaFondc, 2006). De PD is afhankelijk van specifieke ondernemingsfactoren en wordt uitgedrukt in een kredietrating. De definitie van een rating is volgens Harding (2007): “a measure of an issuer’s ability and willingness to repay its rated obligations on time and in full accordance with their contractual terms”. De rating is dus een kengetal dat de kredietwaardigheid en bereidheid van terugbetaling in overeenstemming met de kredietvoorwaarden in kaart brengt.

De Loss given default (LGD) is het risico dat verlies wordt geleden als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van verplichtingen van partijen waaraan kredietfaciliteiten zijn verstrekt, rekening houdend met verkregen zekerheden zoals senioriteit, onderpand en bankgaranties. De exposure at default (EAD) is het totale bedrag dat een onderneming verschuldigd is in geval van faillissement.

Uit het onderzoek van Zwart (2008) kan ter illustratie van de formule het volgende voorbeeld worden weergegeven:

Een bouwonderneming vraagt een krediet bij een bank van € 50.000, met de volgende variabelen:

PD 6 % (0,06)

LGD 50 % (0,50) Verwacht verlies (EL) = 0,06 x 0,50 x € 50.000 = € 1.500 EAD € 50.000

(26)

Bij een jaarlijkse aflossing van € 5.000 wordt het verwachte verlies na één jaar: PD 6 % (0,06)

LGD 50 % (0,50) Verwacht verlies (EL) = 0,06 x 0,50 x € 45.000 = € 1.350 EAD € 50.000 - € 5.000

Dit voorbeeld laat zien dat het verwachte verlies kleiner wordt naarmate de onderneming meer aflost en de schuld als gevolg hiervan kleiner wordt. De kwalitatieve en kwantitatieve factoren worden jaarlijks herzien, waardoor de PD kan veranderen. Wanneer een verandering in bepaalde factoren zo groot is dat de gevolgen voor de rating (PD) negatief of te hoog zijn te opzichte van de eerste gestelde norm, vindt er een revisie plaats (Jacobson & Roszbach, 2006). Als uit beoordeling van de jaarrekening door de bank blijkt dat de PD uit bovenstaande voorbeeld verandert van zes procent naar tien procent heeft dit grote negatieve gevolgen voor het verwachte verlies: 0.10 x 0,50 x € 50.000 = € 2500. De bank bepaalt rentepercentages en kredietvoorwaarden op basis van het verwachte verlies.

Dit voorbeeld geeft de impact van de rating weer en laat zien hoe belangrijk het nauwkeurig inschatten van de rating is. Met betrekking tot de invloed van Basel II op de financieringskosten van ondernemingen is geconcludeerd dat een deel van het MKB, namelijk de bedrijven met een relatief hoog risicoprofiel, ten gevolge van Basel II met hogere kosten zal worden geconfronteerd (Benink, 2005).

Uiteindelijk geeft de rating aan hoe groot de kans is dat die organisatie binnen een bepaalde periode niet meer aan haar betalingsverlichtingen kan voldoen. Ook hier onderscheidt men, vergelijkbaar met een rapportcijfer, een aantal (rating-)klassen. Om bij het voorbeeld van Standard and Poor’s te blijven: de hoogste klasse die te behalen is, is een AAA-rating, de kans op wanbetaling is dan nagenoeg nihil. De laagste is een CCC-rating, in dat geval is de organisatie bijna failliet verklaard. Onderstaand voorbeeld geeft de classificatie van ratings weer en ter illustratie risico opslagen die aan een rating gekoppeld worden:

Figuur 8: Rating classificaties en ter illustratie daaraan gekoppelde rente percentages

A

A

A

A

A

A

+

A

A

-B

B

B

+

B

B

B

-B

B

+

B

B

B

B

-B

+

B

B

-

C

C

C

0,01 % 0,02 % 0,03 % 0,04 % 0,07 % 0,11 % 0,3 % 0,6 % 0,7 % 1% 2% 8% 10% 20%

(27)

Onderstaand voorbeeld geeft aan hoe een rentepercentage van een kredietverstrekker tot stand komt. De basis van prijs van het geld is de marktrente plus eventuele liquiditeitsopslag. Deze wordt bepaald op de interbancaire markt en is vooral afhankelijk van de looptijd. Dit onderdeel kan worden beschouwd als de inkoopprijs van het geld. Daar boven op komt een opslag voor operationele kosten. Dit zijn kosten voor de bank om het kredietproces mogelijk te maken. In de derde laag wordt de opslag voor de verwachte verliezen bepaald aan de hand van de door de bank bepaalde rating van de kredietwaardigheid, kredietgrootte en zekerheden- het kredietrisico. De vierde risico opslag is voor het aanhouden van eigen kapitaal dat afhankelijk is van het kredietrisico. Bij een lagere rating moet de bank meer kapitaal aanhouden, hierdoor wordt bij een lagere rating ook een hogere opslag berekend. De laatste opslag is de onderhandelingsopslag ofwel winstmarge. De bank wil normaal gesproken een bepaald rendement halen op het ingezette kapitaal en dit rendement ligt boven de “kosten” van het kapitaal – er zit dus een “onderhandelingsmarge” in.

Figuur 9: Voorbeeld renteberekening aan de hand van een rating

3.3 Financiële kengetallen gebruikt door het URA-Rating model

In een internationaal onderzoek van Stanga en Tiller (1983) wordt geconcludeerd dat de informatiebehoefte van kredietverstrekkers bij kleine ondernemingen niet afwijkt ten opzichte van grote ondernemingen. Zowel Berry, Citron en Jarvis (1987) als Vermetten (2003) stellen vast dat bij kredietbeoordeling een groot aantal informatiebronnen wordt geraadpleegd en dat naarmate de omvang van de onderneming afneemt, de financiële jaarstukken van de onderneming een belangrijke rol gaan spelen. Financiële jaarrapporten nemen een belangrijke plaats in voor kredietverstrekkers bij banken als het gaat om het nemen van specifieke beslissingen. Aan alle onderdelen van het jaarrapport, maar met name

(28)

Een belangrijk instrument voor banken is de ratioanalyse. De ratioanalyse vindt plaats op basis van de door de ondernemer verstrekte jaarrekening. De kengetallen, berekend aan de hand van de jaarrekening, worden ook wel financiële ratio’s genoemd. Het URA rating model is gebaseerd op de volgende vijf kengetallen:

 Solvabiliteit

 Bank- en leverancierskrediet  Rentabiliteit van de activa  Rentevoet vreemd vermogen  Aandeel kort vreemd vermogen

In het URA Rating model worden zowel kwalitatieve en kwantitatieve factoren ingevoerd. De kwantitatieve factoren aan de hand van de jaarrekening en toelichting op de jaarrekening, de kwalitatieve factoren op basis van de eigenschappen van de ondernemer en onderneming. Het URA rating model berekent op basis van de ingevoerde gegevens de uitvalswaarschijnlijkheid. Het systeem maakt gebruik van een formule die afhankelijk is van bovenstaande vijf financiële kengetallen en de kwalitatieve score van de onderneming/ondernemer. In deze scriptie zijn de kwalitatieve factoren niet ingevoerd in het systeem, waardoor het systeem de uitvalswaarschijnlijkheid berekent aan de hand van de ingevoerde jaarcijfers van de onderneming. Zo kunnen de effecten van de verschillende presentatie methoden van de onderhanden projecten op de kredietrating door de bank het meest nauwkeurig worden gemeten.

Solvabiliteit

Het eerste kengetal beoordeelt de solvabiliteit van de onderneming, waarbij de vraag aan de orde wordt gesteld in hoeverre de onderneming over voldoende eigen vermogen beschikt om in het geval van een faillissement alle vreemd vermogensverschaffers te kunnen terugbetalen.

“Solvabiliteit” = eigen vermogen / balanstotaal

Bank- en leverancierskrediet

Dit kengetal heeft betrekking op de solvabiliteit van de onderneming. Het geeft een \jindicatie over de mate waarin de onderneming in staat is aan haar verplichtingen ten opzichte van de bank en leveranciers te voldoen:

(29)

Rentabiliteit van de activa

Dit kengetal heeft betrekking op de rentabiliteit van de onderneming en geeft een indicatie over met name de overlevingskans van de onderneming op de langere termijn. Immers, om de continuïteit van de onderneming te kunnen waarborgen is het van belang dat de resultaten van de onderneming voldoende zijn om aan de verschaffers van zowel eigen als vreemd vermogen de gewenste betalingen te kunnen blijven voldoen (in de vorm van dividend of rente):

“Rentabiliteit van de activa” = bedrijfsresultaat / balanstotaal

Rentevoet vreemd vermogen

Dit kengetal heeft betrekking op de gemiddelde kostenvoet van het totale aan de onderneming ter beschikking staande vreemd vermogen.

“Rentevoet vreemd vermogen” = rentelasten / interestdragend vreemd vermogen

Aandeel kort vreemd vermogen

Dit kengetal heeft betrekking op de liquiditeit van de onderneming. Het kengetal geeft een indicatie van de mate waarin de onderneming aan haar lopende betalingsverplichtingen kan voldoen. De ervaring heeft aangetoond dat dit kengetal een grote voorspellende waarde heeft voor liquiditeitsproblemen op de korte termijn. Het waarschuwt voor een snel teruglopende kasstroom.

“Aandeel kort vreemd vermogen” = kortlopende schulden / omzet 3.4 De Altman Z-Score

Bij het analyseren van een krediet wordt vaak gebruik gemaakt van een credit scoring systeem. Het systeem lijkt op het systeem volgens de rating methode, waarbij een combinatie wordt gemaakt tussen bepaalde sleutelfactoren om de kans op gebrek te bepalen. Het model identificeert financiële variabelen die het statistische vermogen hebben om ondernemingen die in gebreke blijven te onderscheiden van ondernemingen die niet in gebreke blijven. Als de parameters van het model zijn verkregen, ontvangt de aanvrager van een lening een Z-score waardoor ze kan worden ingedeeld in een ‘klein’ of een ‘groot’ risico. De Z-score kan vervolgens omgezet worden in de kans dat de geldlener in gebreke blijft (Allen et al. 2004). In Amerika wordt credit scoring in 97% van alle creditcard aanvragen toegepast, en in 70% van alle leningsaanvragen van kleine ondernemingen (Mester, 1997).

De meest gebruikt methodologie is de Altman Z-score (Altman, 1968). Hij ontwikkelde het model om leningsaanvragen van bedrijven te beoordelen op de kans van het in gebreke blijven van het bedrijf. Op basis van een steekproef (op jaar, grootte en industrie) van failliete en solvabele ondernemingen en het gebruik van diverse analyses kwam Altman destijds tot de volgende formule voor een credit scoring van commerciële leningen

(30)

Z = 1.2 X1 + 1.4 X2 + 3.3 X3 + 0.6 X4 + 1.0 X5

 X1: werkkapitaal / balanstotaal.  X2: ingehouden winst / balanstotaal

 X3: winst voor belasting en interest / balanstotaal  X4: eigen vermogen van de onderneming / schulden  X5: omzet / balanstotaal

Als de Z-score onder een bepaalde waarde komt (bij Altman’s model: 1,81) wordt de leningaanvrager als slecht gekwalificeerd en zal de lening niet verstrekt worden. Bij de keuze van de optimale score moet rekening gehouden worden met economische omstandigheden. In een financiële crisis kan de ondergrens worden verhoogd naar bijvoorbeeld een score van 2,00. Dit verkleint de kans op het verschaffen van een lening aan slechte klanten, maar het verhoogt de kans op het weigeren van een lening aan goede klanten.

(31)

4.

Praktijkonderzoek

In dit hoofdstuk worden de financiële kengetallen, rating en Z-score geanalyseerd aan de hand van acht geselecteerde bouwondernemingen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende methoden van presenteren van de onderhanden projecten in de jaarrekening. In paragraaf 4.1 wordt de analyse op de financiële kengetallen beschreven. De kredietrating door de bank is afhankelijk van deze financiële kengetallen en daarom wordt in paragraaf 4.2 de analyse van de kredietrating beschreven. Ter wetenschappelijke waarborging van deze scriptie en ter ondersteuning van de conclusies is in paragraaf 4.3 de analyse van de Altman Z-score opgenomen. In paragraag 4.4 worden de verschillen beschreven tussen het Altman model en het URA rating model. Ten slotte worden in paragraaf 4.5 de conclusies uit de interviews beschreven.

4.1 Analyse financiële kengetallen

Bij de analyse van de financiële kengetallen zijn acht bestaande bouwondernemingen gebruikt. De informatie uit de jaarrekeningen 2009 en 2010 zijn gebruikt om de effecten van oude en nieuwe Richtlijn aangaande onderhanden projecten naast elkaar in beeld te brengen. De jaarrekeningen 2008 bleken niet bruikbaar omdat deze nog doorgaans rapporteren volgens de oude Richtlijn en te weinig informatie bevatten om deze te berekenen volgens de nieuwe Richtlijn. Het omgekeerde (berekening nieuwe richtlijn naar oude richtlijn) bleek wel mogelijk.

4.1.1 Effecten financiële kengetallen

Solvabiliteit

De solvabiliteit van een onderneming laat de mate zien waarin een onderneming bij liquidatie aan haar verplichtingen kan voldoen. Daarnaast geeft solvabiliteit ook inzicht in de mate van afhankelijkheid van externe financiers. Het solvabiliteitskengetal is één van de belangrijkste financiële kengetallen, gebruikt door banken bij het beoordelen van de kredietwaardigheid van een onderneming. Het solvabiliteitskengetal betreft de verhouding tussen eigen vermogen en totaal vermogen. Onder het eigen vermogen wordt het vermogen verstaan dat de aandeelhouders zelf in de onderneming hebben geïnvesteerd.

In dit praktijkonderzoek zijn de solvabiliteitskengetallen berekend op basis van de acht geselecteerde ondernemingen en de verschillende methoden van presenteren van de onderhanden projecten in de jaarrekening.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij

Bij kleine ondernemingen zal voortschrijdende winstneming op het onderhanden werk plaats moeten vinden ondanks dat de aan een jaar toe te rekenen winst, volgens de Richtlijnen voor

Onder artikel 3.29b Wet IB 2001 dienen onderhanden werk en onderhanden opdracht te worden gewaardeerd tegen integrale kostprijs plus een deel van de winstopslag,

Deze scheiding heeft gevolgen voor het uitwisselen van medische gegevens tussen behandelend en beoordelend artsen, waaronder gerechteliik deskundigen, (medisch adviseurs

Tekort bij sluiting zwembaden (Aqualaren en openluchtbaden) tot 1 september 95.000 Aanvullend tekort bij openstelling openluchtbaden vanaf 1 juli 100.000 _______.. Totaal

Enkele factoren die in dit verband van belang kunnen zijn passeren de revue, bijvoorbeeld: treden in de afzet grote schommelingen op, dan is het ongewenst een groot

In geval van een fabrikant die op bestelling werkt zal de meest voorko­ mende gang van zaken wel zijn dat hij de opbrengst pas zal kunnen vor­ deren

Dat geldt niet alleen voor lopende projecten, maar ook voor projecten waarvan de (positieve) beoordeling heeft plaatsgevonden maar de eventuele samenwerkingsovereenkomst nog