211 Hel Vogeljaar (1993)
Populatiedynamiek
van
de Grauwe Klauwier
in
Europa
Kris Vandekerkhove
Inleiding
1.Populatiedynamiekin
Europa
In dit overzichtwerd ernaargestreefdomzo recent mogelijkegegevens te verwerven,hetgeengeen sinecure is,vooral bij Noord- enZuideuropeselanden.Het is dus best mogelijkdatvoorbepaalde
gebieden
meer recenteinformatie bestaatGegevens uit Centraal-Europawaren slechts
fragmentarischbeschikbaar: devogelwordt be-schouwd als een
regelmatige broedvogel
indepassende biotopen.InPolen komen zeer
opval-lende
schommelingen
vande populatievoor. InTsjechië,
Slowakije
enHongarijewordteenafna-mewaargenomen sinds dejaren zestig (Lefranc 1993).
In Zweden vertoont de populatie zeer sterke
schommelingennaar gelang het weer in het
voorjaar: bijmooiweertrekkenmeer
vogels
door tot in Zuid-Zweden,zodat het bestandsoms tot drie keerzohoog ligt
alsgewoonlijk (Durango
& Svardson1950).Toch werd eenbestendige afna-me geconstateerd door Durango (1950). Wel dientteworden vermeld dat op het eilandÖland zich vrijrecenteen vijftalparenheeft gevestigd in een8,5 ha grootheidegebied
metverspreiderozen- en jeneverbesstruiken, Juniperus
com-munis
(Kooiker
1981).In
Noorwegen
komt de soort alleen voor in het zuidoosten vanhet landwaarzevrij algemeenis(Haftorn 1971). Overprecieze aantallen is ons niets bekend. Wel bestaater een
neiging
vande soort om nieuwe gebiedenin te nemeninhet zuidwesten van het land(Holgerson
in Peakall1962).
De populatievan Finland wordt door Merikallio
(1954) geschatop 12.000 broedparen,met een
duidelijke stijgende
dichtheidsgradiënt
naarhel zuiden toe, dit integenstellingmetdeKlapeksterdie vrij homogeenverdeeld over het land voor-komt (Hyytia 1983). VolgensJarvinen & Vaisa-nen (1978)is depopulatievanGrauwe
Klauwie-ren in Finse bossen sinds 1927zelfs vervijfvou-digd. Het betreft hier waarschijnlijk koppelsop
kaalslagen
enjonge
naaldhoutaanplant.Tussen de periodes 1973-1977 en 1986-1989 daalde de populatieechteropnieuwmet meer
dan 50% (Vaisaneninlitteris).In1989 werden de aantallen geschat tussen 50.000 en 100.000
exemplaren
(Lefranc
1993).Denemarken.
Bij
hetbeginvan dezeeeuw wasde soort hier zeer sterk vertegenwoordigd. In
1967 vermeldde Loppentin (inLefranc 1993)dal de populatiereeds
gedurende veertig
jaaraan het dalen was. In deperiode1971-1974 werd depopulatiegeschat
op 1500-3000 broedparen,voornamelijkin
Sjaelland
enhetoosten van Jut-land (Dybbro 1976in Lefranc 1993).Groot-Brittannië De achteruitgang van de
Grauwe Klauwier is
bijzonder
uitgesproken
in hetVerenigd Koninkrijk,waarde soortnagenoeg isuitgestorven.Reedsin 1960 werd door Peakall(1962)een markante achteruitgang genoteerd,
beginnendemet de
eeuwwisseling.
In1952bedroegdepopulatienog meerdan300
broedparen;in 1960warenernog 253parenen in 1971 nogmaar81 paren
(Bibby
1973).In1988 waren er nog slechtsvijf
zekere broedgevallen (Spenceret al 1989). De soort is dusgeëvolu-eerdvan eenwijdverspreide broedvogelin 1930 toteen occasionele
broedvogel
nu (Evans invoorbereiding).
Spanje. Saez-Royuela (1954)
schrijftdat desoortzeeralgemeenisovervrijwel geheelhet noorden van
Spanje
(Galicia, Cantabria, Baskenland,tot aan het noorden vanBurgos
enAragón)
maar Debijzondereaandacht diede Grauwe Klauwiergeniet,is nietonverdiend.Tekening;Kris Vandekerkhove.
In1985 werd de Grauwe Klauwierdoor de Deutsche Bund fürVogelschutz uitgeroepentot
'Vogel
vanhet Jaar’. Debijzondereaandacht die deze vogel geniet,is niet onverdiend, geziende onrustwekken-de afname in zowatalle Westeuropeselanden. In ditartikel wordt getrachteen
duidelijk
overzicht te geven vande bestandssituatie vandeze vogelin Europa.In de discussie wordtdaarna dieper212 Het Vogeljaar41(1993) 5
voegtgeen cijferstoe. Erzijn danook weinigof geen gegevens bekend overeventuele popula-tiedynamiek.
In
Portugal
komt de Grauwe Klauwier voorin dehoogvlaktenen gebergtenin het uiterste noord-westenvan het land. Inzijn verspreidingsgebied
is desoort
vrij
algemeen (100tot1000 broedpa-ren). Over fluctuaties wordtniets vermeld, hoe-wel er wel sprake is van eenlichte inkrimpingvan het broedareaal (Rufinoet al 1989).
Italië. De soort komt
vrij algemeen
voor in het hele land,metuitzonderingvan het uiterste zui-denen Siciliëwaarzevrijzeldzaam zijn.Ookophoogten
van meerdan1000meterkomenze zel-denvoor.Voor hetgehelelandzijn
geen precie-zegegevensbekend, welvoorenkeleprovincies:
inVal d’Aosta, Piemonte enForli broeden zein meer dan 80% van de uurhokken. Toch wordt ook in dezegebieden melding gemaaktvan een sterke afname in percelen met intensieve land-bouw(Mingozzi
et al 1988,Foschi et al 1988).In Duitsland is de situatie vrij ingewikkeld:hier
zijn de fluctuaties streekgebonden.In tabel 1 wordteen overzicht gegeven van depopulaties
en de populatiedynamiekin de verschillende streken. Door intensieve inventarisaties in het hele land Is de kennisvande
populaties
veel ge-detailleerder dan in derest van Europa. Het totale aantal van meerdan 35.000 paren isduidelijk hoger dan algemeenwerd aangeno-men.Over het
algemeen
kunnen wijstellen dat deGrauweKlauwier zeersterk inaantal isafge-nomenin gebiedenmet intensieve landbouw en daar nunog nauwelijksvoorkomt, In de
middel-gebergtegebieden
met uitgebreidehaagcom-plexen, braakland enextensieve veehouderijis
het klauwierenbestand sinds 1975 meestal sta-biel geblevenof vertoont zelfseen stijgende ten-dens.
In Zwitserlandkomtde Grauwe Klauwier nog in 89% van de uurhokken voor. In werkelijkheid
echter kent de soort sinds 1960een sterke
re-gressie in de laaggelegen gebieden. Het is slechts boven de 600meterdal de soort nog al-gemeen is in gunstige biotopen.
(Sormal
in Schifferli et al 1980). In hetkanton Genèvebij-voorbeeld,waardesoortvroegeralgemeenwas, is de GrauweKlauwier praktischverdwenen
(ze-ven tot acht paren in 1977-1978).Ook in het bek-kenvandeAare, nabijSolothurn werdeen
drasti-sche afname
vastgesteld.
In het30 km2grote
on-derzoeksgebied (340meter boven de
zeespie-gel) bedroeg
de populatierond deeeuwwisse-lingnog zo’n veertig broedparen.
Op
het eind van dejaren
zestig was hetaantal algeslonken
totvijfenvanaf1980 werd geenbroedgevalmeer
vastgesteld
(Christen 1985). Aanwijzingen vooreenlichtebestandstoename in dehogergelegen gebiedenkomen uit het kantonZürich: in 1976
bedroegde populatieer175 paren; in 1977
wa-ren heterminstens 220 paren
(Muller
et al1977).InFrankrijkvertoontdepopulatieeenduidelijke negatieve dichtheidsgradiënt naar het noord-westen toe.Ten noordwesten vande lijn Vannes-Mezièreskomt devogelslechtssporadischvoor
(Yeatmanet al 1976).Hetzwaartepuntvande
po-pulatie ligtinde streekvanElzas-Lotharingenen deAlpen.De populatievertoont sterke
plaatsge-bonden
schommelingen
maar dealgemene
trend isnegatief. Reeds vanaf 1918 noteerde Lo-mont in
Lotharingen
een afname. Guerin(1939)
merkte vooral in de Vendée een vermindering
Het 41 5 213 op. Ineen deelvandeVogezenwerd een studie
verricht door Lefranc (1973) waarbij hij tussen 1969en 1972een
vrij
stabiele populatie vaststel-de. De laatste jaren zag hij een toename inFrans-Lotharingen,
doch niet overal (Lefranc inlitleris).De totalepopulatieinFrankrijk kan, met
enige reserve, geschat worden op minstens 70.000 broedparen
(Lefrand 1993).
In Luxemburg schatten Hulten & Wassenich
(1960)
depopulatie
tussen 6.000 en 10,000broedparen, dat waarschijnlijk iets te
optimis-tischwas.Recentere gegevens ontbreken.
In Nederland was de Grauwe Klauwier In de eerstehelft vande
twintigste
eeuwnog eenvrijtalrijke broedvogelin grotedelenvan het land.
Halverwege
deze eeuwbedroegdepopulatie on-geveer 400 tot 500 paren(Teixeira
1977),
in 1973-1977 warenhet ernog 200-250 paren.Het aantal werdin 1979-1983geschat
op 150-175 pa-ren,waarvan een45-talop deWaddeneilanden(Sovon 1986).
Vanaf1988 vertoonde deze negatievetrend ech-tereenlichteverbeteringtewijtenaan eensterke
stijgingvandepopulatiein hetBargerveen,waar depopulatie plotssterktoenam van tweeó vier parenin 1978-1981 overacht è veertien
geduren-de 1982-1987naar 104 in 1992(Esselinketal).In 1992 werd de totale
populatie
in Nederland ge-schat op 150-200 paren. Vooreengedetailleerdebeschrijving
van de populatietrends over de laatste honderd jaar wordt verwezen naarHustings& Bekhuis (1993).
België.
In deeerste helftvan deeeuw wasde Grauwe Klauwier in Belgiëeenruim verspreidedoch niet
algemene broedvogel,
hoewel toen reeds eenafnamevande bestanden werd waar-genomen(Van
Havre 1928, Verheyen 1948).De-zeafnamezettezich versneld voortin de tweede
helftvandeeeuw:in 1950 werd de totale
Belgi-schepopulatie geschatop 5000 paren
(Commis-sie voor
Belgische
Avifauna 1967) en in 1972spreken Lippens& Wille nog vanduizend paren waarvan zo’n 330 paren in Vlaanderen. De in-ventarisaties van né 1972 hebben aangetoond
dat desoort ingeheelVlaanderen is verdwenen met uitzonderingvan enkele gebieden in het noorden vanLimburg.In 1986waren erminder dan tien parenverdeeld overde vloeiweiden te
Lommel,het
Stamproyerbroek
en de valleivande Zwarte Beek
(Gabriëls
1989).Nu
blijkt
de situatie watgestabiliseerd
metzelfs een toenamede laatste jaren.In 1988 warenerin de provincie Limburg veertien tot
vijftien
broedparen (J.Gabriëls inlitteris).In derest van
Vlaanderen is de GrauweKlauwier een
onregel-matige
broedvogel.InWallonië is het voorkomenvandesoort
vrijwel
helemaal beperkt tot Belgisch Lotharingen,de Oostkantons
(Eupen-Malmédy)
en de Famenne. Mois (1973,1974)onderzocht de situatie inLotha-ringenen steldeer in
tegenstelling
tot dealge-mene tendenseen stabiele populatievast. Tus-sen 1979en 1983 werd depopulatiein de Gau-me, hetwestelijkdeel van Lotharingen,
geschat
op 120tot 140broedparen (Ledantetal 1983).In ons5500 ha grote
onderzoeksgebied
in het zui-denvande Gaume stelden wijvan1984tot1986 eenduidelijke populatiestijging
vast:vantienpa-ren in de periode 1979-1983 naarongeveer 45
koppels
in 1986endaarna. (Van Nieuwenhuyse& Vandekerkhove 1989).
De gegevens worden samengevatop een over-zichtskaart(figuur
1)
2. Discussie
Algemeen kunnen
wij
stellen dat de GrauweKlauwier,met uitzonderingvanenkele
geïsoleer-destreken, overal in aantal achteruitgaat.
2.1 Toename
Stijgingenvande populatie zijn meestal nauw
verbonden metde
vorming
vannieuwe of dever-beteringvanbestaandebiotopen.Een studie van Jakober & Stauber (1987c)toonde immers aan dat de Grauwe Klauwier bijzonder
goed
kanin-spelen op
gunstige
biotoopswijzigingen. OpFinland is depopulatiestijgingte dankenaaneen
gewijzigd
bosbeheer:tegenwoordig
maakt men gebruik vanregelmatige,
kleinschalige kaalslagen van naaldwoud. De jonge aanplant vormt een ideale biotoopvoor de Grauwe Klau-wier.De populatiestijgingenelders zijn steeds
waar-genomen in
regio’s
waarvoordien vrij stabielepopulaties
aanwezigwaren.Degegevens uit
Frankrijk,
Zwitserland en Duits-land sterken ons vermoeden dat de toenames hierzijn
tewijten
aan eeninkrimpingvanhetver-spreidingsgebied
(zie
verder)en eenafname van de hoeveelheid beschikbare biotopeninde be-zettegebieden.
Hierdoor ontstaat eenconcen-tratieverhogingvandevogels ingunstige
gebie-den.
Op die manier kunnen deze gebiedenworden beschouwd als 'laatste
uitwijkgebieden'.
Dit is Figuur 1.Overzichtskaartvandein dit artikelvermelde
214 HetVogeljaar 41(1993) 5 ook één vande hypothesenterverklaringvande
sterkepopulatiestijgingin hetBargerveen
(Esse-link etal 1993).
2.2 Schommelingen
Sterke
populatieschommelingen
opkortetermijn hangenmeestalsamen met klimatologischeom-standigheden.
Een warm voorjaar met warmezuidewinden heeft eensterke positieve invloed opdepopulatieinhet noorden vanhet
versprei-dingsgebied.
Het bestand kan aldustwee totdrie keer zo hoog liggen als normaal. (Durango & Svardson 1950, Peakall1962).
Eenzomermetveelregen heefteencatastrofale
invloed op de reproduktie: eieren gaan kapot, jongensterven aanonderkoelingenhel
prooien-aanbod
ligt
laagwegens eentekortaan grote in-sekten.Bij
langdurigslechteweersomstandighe-den kan een grootdeel van de nakomelingen
verloren gaan.
In drogewarme zomers kunnen de populaties zichechtervlug herstellen zodatop
langere
ter-mijnde aantallen vrij stabiel zijn.
2.3 Afname
Voorgebiedenmet dalende populatiesworden verschillende redenen ter verklaring
aangege-ven.
2.3.1 Klimatologische veranderingenoplange
termijn
Sinds 1930-1940 zijn de lentes in West-Europa
frisserennatter
geworden, hetgeen
geengoede
invloed heeftop dereproduktievande Grauwe Klauwier
(Sharrock
1976).Ditverschijnsel wordt ook wel aangeduidmet determ ’maritimisatie’vanhet klimaat
(Durango 1950).
Dezefactor kan volgensPoltz(1975)echter niet
doorslaggeven
zijn aangezien twee populatiesop slechts enkele tientallen kilometers van el-kaar verwijderd, en in volledig identieke
kli-maatsomstandigheden
eenvolledig
verschillendaantallenverloop vertoonden: terwijl het ene bestand
ongewijzigd
bleefnamhet andere heel sterk af.Deze
inkrimping
wordtgeïllustreerd
door figuur2.
2.3.2Inkrimpingnaar hetoostenvanhet
ver-spreidingsgebied
waardoor ereenontvolkingvande westrand ont-staatiseenreden die vaak wordtaangegeven in deEngelseen Nederlandse litteratuur (Sharrock
1976,Teixeira 1977).Deze
inkrimping
wordtgeïl-lustreerd in figuur2.
Een reductie vandeEuropese populatieleidt er
mogelijkerwijze toe dat
potentiële
Britse enNoordwesteuropese broedvogelsdeontstane hi-aten opvullen
(Coulson
1974).Volledige
zeker-heid bestaat hierover niet.2.3.3Aftakelingvanhetagrarisch
cultuurland-schap
Schaalvergroting
enintensifiëring
in de land-bouw leiden tot het verwijderen van hagen enhoutkanten,aanwenden van chemische bestrij-dingsmiddelenen kunstmest en het opzetten
vannieuwe teeltenenmonoculturen. Het
verwij-deren van hagenleidt logischerwijzetot een
in-krimping van de
broedmogelijkheden
van de Grauwe Klauwier. Bovendienzal dit ookeen ster-keafname vanprooienenuitkijkpostenteweeg-brengen,
zodat hetgetroffen
perceelniet alleen alsbroedplaats,maarookals jachtareaal verlo-ren gaat.Dezefactorgecombineerd
methet ge-bruikvaninsekticiden heeftvolgensverschillen-deauteursdepopulatiedoen afnemen.
(Mingoz-zi et al 1988,Foschi et al 1988, Christen 1985,
Poltz 1975),
Ditgaatechter niet opvooralle
gebieden
waarde soort achteruitgaat: in bepaalde streken,
waar het landschapgeen
significante
wijzigin-genonderging,werd toch eenduidelijkeafname
geconstateerd
(Lefranc 1973,Teixeira 1977, Pea-kall1962).Ook de invloedvan insecticiden dient te wordengerelativeerd.Dedirecte invloed opde vogelszelf kan niet wor-den aangetoond: legselgroottes zijnniet
opval-lend
gewijzigd
enook de eischaaldikte is gelijk gebleven (Poltz 1962).Ook de invloed van insekticiden ophet voedsel-aanbod vande Grauwe Klauwier is onzeker: zijn prooienkomen van nature voorin weiden en ha-gen, die normaal nietmetpesticiden worden be-handeld
(Ellenberg
1986).Hetgeenwel eeninvloed kan hebben,is de
be-mesting
vanweilanden. Door directenutriënten-inputenpassieve input (via pollutie)werden de weiden geëutrofieerd.Dit leidt toteenvroegere, dichteenhoge groeivandevegetatieen dit kan aldus volgens
Ellenberg
(1986) deprooibereik-baarheid voor de Grauwe Klauwier sterk beïn-vloeden.
Figuur2.
215
Het 41 5
2.3.4Fysische bedreigingvandevogelsin het broedareaal
Natuurlijke predatie, voornamelijkdoorSperwers
(Üttendorfer
1952)enhetautoverkeerzijndebe-langrijkste
doodsoorzakenbij
volwassen Grauwe Klauwieren in hetbroedgebied.Dezelaatste fac-tor wordtin de handgewerkt
door het feit dat de Grauwe Klauwier zijn broedplaats vaak kiestlangs wegen
gezien
dit eengunstige
invloed heeft op het prooi-aanbod. (Lefranc 1973, Mois 1973, Van Nieuwenhuyseinvoorbereiding).De invloed vanparasieten (endoparasietenzoals
Contortospiculum nodulosum)
wordt door Pea-kali (1962)en Munster(1958)
aangehaald,maar concrete gegevens overhun weerslagop het in-dividu endepopulatieontbreken.VolgensJakober & Stauber(1987c)sterft slechts 5% van de populatieaanvolwassen vogelsin het broedgebied,waaruit wijkunnen besluiten dat dit geen doorslaggevendeinvloed kan heb-benopde
populatie.
Nestroof dooreierverzamelaars leidde in Groot-Brittannië tot eliminatie vandesoortin kleinere arealen. Instrekenmet intense eierroof ontstond eendubbelzosnelleteruggangvandepopulatie
als elders
(Bibby
1973).Toch kan deze factor vol-gens Sharrock(1976)nietbepalend zijn geweestvoorde
achteruitgang
oplange termijn.
2.3.5 Bedreigingen tijdensde trek en in de
overwinteringsgebieden
Jacht en vangstin de landen rond de Middel-landse Zee kunnen geen sleutelfactoren zijn,
aangezien
deafnemende tendenszich reeds in hetbeginvandeze eeuwinzette(Teixeira 1977).De bos- ensavannegebiedenin het
overwinte-ringsgebied hebben de laatste decennia diep-gaande veranderingen doorgemaakt zoals
ont-bossing,
overbeweiding, drainage, irrigatie, sprinkhanen-enmalariamuggenbestrijding.
Of deze factoren, gecombineerdmetde onge-breidelde inzet van persistente gechloreerde koolwaterstoffen in deze gebieden,
tegenwoor-dig
totsterkere verliezen onder dezetrekvogels leiden, valt uit methodische gegevens echternauwelijksop te maken
(Ellenberg
1986).2.4 Conclusie
Wij
kunnen stellen dat geen enkele vandeaan-gehaaldefactoren doorslaggevend zijn voorde
algemene
achteruitgang
van de Grauwe Klau-wierin Europa.Dedalende tendens wordt veroorzaaktdoor een combinatievandeze verschillende factoren,met hunspecifiek belang naargelangde lokatie. Intensieve inventarisaties in Duitsland toonden aan dat de situatie van desoort zelfs op
regio-naal niveau sterk verschillend is.Daarde
popu-latieschommelingen
dermate lokaal zijn,verto-nendenoodzakelijke beschermingsmaatregelen
dan ook verschillen naargelangde ligging.
Door een globaleafname van de beschikbare ruimtevoordesoortdooronder andere
biotoop-destructie zien wij een concentratieverhoging
vande Grauwe Klauwier in gunstige gebieden.
Dit maakt dat desoort plaatselijkwel sterk
toe-neemt maar globaal gezien afneemt. De grote
concentratie in
beperkte regio’s
maaktde soort daarenboven kwetsbaarder zodat debescher-ming
van dezepopulaties
van het grootstebe-langis.
3.
Samenvatting
In dit artikel werd
getracht
eenalgemeen
over-zicht te geven van de statusendepopulatiedy-namiek vande Grauwe Klauwier in de landen van
Europa.
Hieruitblijkt
dat de soort overal in aantal terugloopt, met uitzonderingvanenkelegeïsoleerdearealen engroteredelen van Scan-dinavië.
In de discussie werdnaar een verklaring gezocht
voor de aantalsverlopen, Populatiestijgingen
gaan meestal gepaard met verbetering van bestaande of deaanlegvannieuwebiotopenen sterkeschommelingenop korte termijn zijn gro-tendeels te
wijten
aandeklimatologische
om-standigheden tijdenshet broedseizoen.
Voor de terugloopworden vele uiteenlopende
oorzaken aangegeven. Geen enkele hiervan is
significantvoor hetgehele gebied,waardoor
wij
vermoeden dat eencombinatie vandezefacto-ren verantwoordelijkis voor de terugloop, met verschillend
belang naargelang
de lokatie.Stijgingen
vanbestaande populatiesingunstige gebieden, zijn volgens ons te wijten aan eenconcentratieverhoging
ten gevolgevanbiotoop-destructie in andere gebieden.
Eenbeschermingen
uitbreiding
van deze popu-latiekernen zijnnoodzakelijk
voor het behoudvandesoortop
langere
termijn.4. Dankzegging
Met dankaanKoen
Verhaeghe
enAurel Vande-wallevoor hun hulp bij het verzamelen en ver-werken vande gegevens.KrisVandekerkhove,Bedevaartstraat 114, B-8700Tielt,België,
Degebiedenwaarde bestaande populatieseenstijgende lijn vertonen, zullenmet degrootstezorg moeten worden be-schermd.