• No results found

erfrecht in beweging •

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "erfrecht in beweging • "

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EIL

makelaarcli j

erfrecht in beweging •

/

renteaftrek koopwoningen

bene lux •

(2)

Liberaal Reveil is een uitgave van de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting

Redactie

drs. J.A. Weggemans (voorzitter) J.J. van Aartsen

dr. R. Braams drs. J. G. Bruggeman dr. P. 8. Cliteur dr. K. Groenveld drs. 8. R.A. Gijzel drs. J.A. de Hoog

mw ir. L.J. Kolff (eindredacteur)

· F.L. M. Lafort T.P. Monkhorst prof. dr. U. Rosenthal prof.ir. J.J. Sterenberg

RalactieedR!IS Koninginnegracht 5fi1 2514 AE 's-Gravenhage telefoon: 070-3631948 fax: 070-3631951

Wenken voor het schrijven van artikelen voor Liberaal Reveil zijn op het redactie- adres verkrijgbaar

Abonnententenlldminisllatie Mevrouw M.P. Moene Nude 54c

6702 ON Wageningen telefoon: 08370-27655 Giro 240200 t.n.v.

"Stichting Liberaal Reveil" te Wageningen

De abonnementsprijs (6 nrs.J bedraagt f42,50 per jaar. Voor jongeren onder de 27 jaar is de prijs f30,-.

Losse nummers f9,50.

Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij het abonnement voor 1 december bij de abonnementen- administratie is opgezegd.

Technhlche ~

E. Bottinga-Lindhout

Advt!lfenties

Advertentietarieven op aanvraag beschikbaar

Bestuur

mr.J.J. Nouwen (voorzitter) prof.dr. J.A.A. van Doorn drs. L. M.L. H.A. Hermans mw S.M. Hoorn

mw W.P. Hubert-Hage mr. H.E. Koning

mr. E.J.J.E. van Leeuwen-Schut drs. P.J.H.M. Luijten (secretaris) drs. J. W.A. M. Verlinden

© De auteursrechten liggen bij de uitgever ISSN 0167-0883

INHOUDSOPGAVE

Column

Renteaftrek bij koopwoningen afschaffen?

J .A. Weggemans

Erfrecht in beweging A.W. Jongbloed

Geluk in politiek perspectief J. van den Driessen Mareeuw

Nederland is verziend.

Samenwerking Benelux versterkt onze concurrentiepositie in de Europese Gemeenschap

J.C. van Baaien

Boekbespreking

Europa: een volgende akte E.P. W ellenstein

Boekbespreking

De staat van de burger:

beschouwingen over hedendaags burgerschap

U. Rosenthal

-

157

159

j.

168

174

181

184

(3)

j.tl. weggefTltlns •

Ubera11l Reveil nummer 5 1992

Renteaftrek bij

koopwoningen afschaffen?

Velen in ons land maken zich zorgen over het uit de hand lopen van het nieuwe ge- zondheidszorgstelsel. Betaalt de burger straks jaarlijks (geleidelijk stijgend) zo'n 15% van zijn inkomen voor de volksge- zondheid? Dat is een actuele vraag, waar- op mogel!ïk zelfs een staatssecretaris sneuvelt.

Op het terrein van de volkshuisvesting voert staatssecretaris Heerma met een grote politieke steun stilletjes een rigou- reuze beleidswijziging door. Op het terrein van de woningbouw is er voor de huur- woningen ook sprake van een "stelselwijzi- ging ". De "stelselherziening volkshuisves- ting" van staatssecretaris Heerma leidt (ook al) tot een forse kostenstijging. Dit raakt een deel van de bevolking, namelijk de huurders . De jaarlijkse huurtrend van 5,5%

is veel hoger dan de prijsstijging. De hoge huurtrend draagt voor grofweg de helft bij aan de daling van rijkssubsidies en voor het overige deel is sprake van inkomstenstij- ging voor verhuurders. Dit beleid jaagt de kosten van levensonderhoud omhoog, met name voor de lagere inkomensgroepen.

Voor zover individuele woonlasten te sterk gaan stijgen, kan de huurder weer recht doen gelden op Individuele huursubsidie (IHS). Het rijksbeleid is sterk gericht op het eerlijk verdelen van de woonlasten van de huurders in relatie tot hun inkomen en in relatie tot de woningkwaliteit Op zich is dit een moedig beleid van de heer Heerma.

Gemiddeld genomen betaalt de Nederlandse huishouding al snel 15 - 20% van het in- komen voor het wonen. Het aandeel van de lagere inkomens is vaak fors hoger en neemt nog toe. Voor velen stijgen zowel de kosten van de volksgezondheid als de kos- ten van het wonen sterk. Indien dan de totale belasting- en premiedruk niet omlaag

zou kunnen gaan, zal dat zeker tot frustra- ties jegens de politiek leiden.

De hoge huurtrend leidt tot het versneld afschaffen van de subsidies in de volks- huisvesting. Huurders moeten rond 2005 voor nieuw te bouwen woningen de kost- prijs betalen. Subsidies van het ministerie van VROM voor nieuw te bouwen koop- woningen worden weldra ook afgeschaft.

De forse (fiscale) "subsidies" van het minis- terie van Financiën voor de Volkshuisves - ting bl!ïven echter onverminderd bestaan.

En daar wil ik nu bij stilstaan.

Het ministerie van Financiën subsidieert via de renteaftrek van leningen de koopwonin- gen. Is dat gewenst? Subsidies vervormen de werking van het pnïsmechanisme. Bij koopwoningen is de prijs vaak hoger dan de stichtingskosten voor kwalitatief verge- lijkbare huurwoningen. De aanbieder neemt zijn winst op een schaarse markt. Voorts wil de koper meer betalen voor een woning door het bestaan van de renteaftrek (de fiscus betaalt mee). De renteaftrek is al gauw zo'n 50% van de rente van de le- ning. Elders in de EG is niet of nauwelijks sprake van dergelijke "fiscale subsidies".

Mede door het ontstaan van allerlei spaar- hypotheken, die kunstig inspelen op ons fiscale systeem is de netto-last van de koper de laatste jaren relatief gezien eerder lager dan hoger geworden. Ook voor wo- ningverbetering met geleend kapitaal is voor de eigenaar indirect sprake van subsi- die, terwijl de objectsubsidies voor woning- verbetering door het ministerie van VROM nu net zo 'n beetje allemaal zijn afgeschaft.

De overheid heeft enkele kunstmatige

mechanismen om de genoemde fiscale

voordelen voor de eigenaar-bewoner af te

romen. Dit zijn de (eenmalige) overdrachts-

(4)

- - - - - - . l·

~

Liberaal Reveil nummer 5 1992

belasting en het jaarlijkse huurwaardefor- fait, alsmede een jaarlijks bedrag voor de eigenaar-bewoner via de onroerend goed- belasting. Aannemende dat de gemeente nuttige dingen doet met de OGB en dat de inflatiewinst aan het eind van de rit vaak (niet altijd) de overdrachtsbelasting goed- maakt, ligt de aandacht in dit artikel op het huurwaardeforfait. Deze last weegt niet op tegen de contante waarde (

=

omrekening naar het heden) van de rentevoordelen.

Mijn conclusie is dat de eigenaar-bewoner met een hypotheek de minister van Finan- ciën geweldig op kosten jaagt.

Fiscalisten zullen gruwen van dit soort redeneringen. In hun denken staat tegen- over het verlies van de minister van Finan- ciën door renteaftrek de winst van hetzelf- de ministerie bij de belastingheffing van de kapitaalverschaffer (bijv. een pensioen- fonds). Dat zou waar zijn als die hun belas- ting ook terstond betaalden, maar dat is vaak niet zo, want door diverse fiscale constructies wordt de betaling uitgesteld of deels kwijt gescholden. En uitstelleidt ook tot fors verlies voor de belastingdienst.

Wij lopen dus een goede kans dat het mi- nisterie van Volkshuisvesting bezuinigt op objectsubsidies en te maken kfl]gt met hogere uitgaven voor Individuele Huursub- sidie, terwijl de minister van Financiën voor fors hogere lasten komt te staan door de fiscale renteaftrek b1] koopwoningen. Als dit ertoe leidt dat per saldo de kosten van het wonen (direct en indirect) ten laste van het rijk maar beperkt dalen, dan is de maat- schappij er niet veel mee opgeschoten. De bedoeling was immers dat het wegvallen van woningsubsidies leidt tot daling van de overheidsuitgaven?

van de genoemde voordelen. Het aandeel koopwoningen in de samenleving stijgt slechts geleidelijk. Jaarlijks gaat het voor- alsnog om circa 60.000 nieuwe koopwo- ningen. Daarnaast wordt jaarlijks een deel van de bestaande koopwoningen verkocht.

Dit gaat (cumulatief) om aanzienlijke aantal- len woningen. Voor iedere woning is er veelal over een periode tot 30 jaar sprake van fiscale voordelen. De diverse fiscale constructies ontmoedigen het aflossen van leningen en optimaliseren de voordelen voor de kopers ten laste van de fiscus (dus ten laste van ons allen).

Terzijde: De erfgenamen van overledenen zijn vast en zeker blij met de hoge prijzen van koopwoningen. Zij betalen de fiscus een bepaald aandeel successierechten. Dit aandeel is echter veellager dan het aandeel van de koopsom dat via de fiscale rente- aftrek van de nieuwe eigenaar door het ministerie van Financiën wordt gedragen.

Ik wil twee conclusies trekken uit mijn verhaal. Het is mijns inziens nodig om via fiscale ingrepen de opwaartse druk op de koopprijzen van woningen af te remmen.

Een geleidelijke beperking van de rente- aftrek bij koopwoningen lijkt mij onvermij- delijk. Het is zeker gerechtvaardigd! Het evenwicht tussen de lasten van huurders en kopers raakt te zeer verstoord. Ten tweede blijkt dat het niet eenvoudig is om via overheidsingrijpen een subsidie af te bouwen. Een subsidieverslaving afbouwen breng het risico van ingrijpende afkick-ver- schijnselen mee. Het is zeer de vraag of het beleid van staatssecretaris Heerma het evenwicht tussen de markten voor koop- en huurwoningen niet teveel verstoort. De betaaibaarheid voor de overheid zelf (meer individueel huursubsidie en meer fiscale Het bestaan van de (ongelimiteerde) rente- renteaftrek) is niet vanzelfsprekend.

aftrek is op zich al een vrijbrief voor een opstuwende prijsvorming op de koopwonin-

genmarkt. En de hoge huurtrend bevordert * drs. J.A. Weggemans is voorzitter van de het kopen van een woning door huurders. redactie.

Gelukkig valt het beeld ten opzichte van de stelselherziening bij de gezondheidszorg mee. In de gezondheidszorg raakt de mate- rie ons jaarlijks allemaal. In de volkshuis- vesting kan niet iedereen tegelijk profiteren

e.w

(5)

a.w. jongbloed•

Liberaal Reveil nummer 5 1992

Erfrecht in beweging

Vele jaren wordt geworsteld met de erf- rechtelijke positie van de langstlevende echtgenoot. Eindelijk is er een voorstel geformuleerd dat aansluit bij de wensen van notariaat en bevolking. Daarom moeten de politici nu hun verantwoordelijkheid kennen en tot spoedige invoering overgaan.

Inleiding

Op 1 januari jl. is een groot gedeelte van het burgerlijk recht herzien: op die datum zijn de boeken 3, 5 en 6, alsmede vier titels van boek 7 (Nieuw) Burgerlijk Wet- boek in werking getreden

1

De herziening van het burgerlijk recht is een omvangrijke en tijdrovende aangelegenheid gebleken.

Tijdrovend, omdat al in 194 7 aan de Leidse hoogleraar E.M . Meijers

2

de opdracht tot het ontwerpen van een nieuw Burgerlijk Wetboek werd gegeven

3.

Omvangrijk, om- dat bij de jaarwisseling 1991/1992 circa 175 wetten meer of minder ingrijpend zijn gewijzigd. Op invoering wachten nog Boek 4 (Erfrecht) en diverse titels van Boek 7 (Bijzondere Overeenkomsten

4),

terwijl op dit moment punt van discussie is of er een Boek 9 (Intellectuele eigendom

5)

en een Boek 10 (Internationaal Privaatrecht) moe- ten komen.

Voor een deel is de herziening van het burgerlijk recht een technische aangelegen- heid: werd vroeger gesproken over zaken, nu heten dit goederen (en de oude goede- ren zijn nu zaken

6).

Evenzo is in art. 6: 162 BW uitgesproken dat handelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid een on- rechtmatige daad kan opleveren. Het thans vervallen art. 1401 BW hield dat niet in, maar na de uitspraak van de Hoge Raad d .d. 31 januari 1919, Nederlandse Juris- prudentie (NJ) 1919, 161 (Lindenbaum/Co- hen) was dit al geldend recht.

Hoewel het doel van de hercodificatie is geweest het BW weer op de hoogte van de tijd te brengen en het streven niet was gericht op een burgerlijk recht dat op nieu-

we grondslagen zou rusten, zijn er ook gedeelten waarbij knopen moesten worden doorgehakt. Anders gezegd waarbij een lijn uit rechtspraak en/of literatuur moest wor- den doorgetrokken of omgebogen . Voor- beeld hiervan vormen de regels die de niet beroeps- of bedrijfsmatige eindgebruiker van goederen en diensten moeten bescher- men tegen de producenten van en handela- ren in die goederen en diensten (kortom het consumentenrecht) alsook de verschuiving van schuld- naar risico-aansprakelijkheid

7.

Erfrecht in beweging

Dat het erfrecht zoals dat in 1838 in de wet is opgenomen de hedendaagse opvat- tingen niet meer weerspiegelt, mag na 150 jaar niet verwonderlijk heten. De sociaal- economische verhoudingen zijn drastisch gewijzigd. Werd destijds uitgegaan van bloedverwantschap, waarin de familieband vele malen sterker was dan de huwelijks- band, thans neemt het gezin, en meer in het bijzonder de vrouw

8

een belangrijke(re) plaats in .

In 1838 werd het erfrecht nog geba- seerd op de agrarische maatschappij van eeuwen geleden. Dit kwam tot uiting in spreuken als: "Het naaste bloed erft het eigen goed" en "Die Erbe wird geboren, nicht erkoren". De laatste tientallen jaren ligt het accent meer op de verzorging van de achterblijvende echtgenoot: deze moet in staat worden gesteld in min of meer dezelfde omstandigheden voort te leven.

Bovendien dient te worden bedacht dat in 1 838 de doorsnee erflater niets bezat: voor Jan met de pet was het erfrecht een zaak van lood om oud ijzer.

Het erfrecht is al jaren in beweging. De

vraag is op dit moment welke kant het

uitgaat respectievelijk moet uitgaan. Aller-

eerst een overzicht in vogelvlucht

9.

Vol-

gens het Burgerlijk Wetboek van 1 838 was

de echtgenoot slechts wettelijk erfgenaam

als de erflater geen afstammelingen, voor-

(6)

Liberss/ Reveil nummer 5 1992

ouders of andere bloedverwanten tot en met de twaalfde graad achterliet: de fami- lieband was vele malen sterker dan de hu- welijksband. Na verloop van tijd werd deze ongelijkheid echter steeds meer als onbillijk ervaren en zagen vele gehuwde erflaters het als een morele plicht om een testament te maken, teneinde de overblijvende echt- genote niet geheel onverzorgd achter te laten. In 1923 wordt dit ook de opvatting van de wetgever als deze de echtgenote voor wat betreft het erfrecht bij versterf1

0

met afstammelingen op één lijn stelt. Een belangrijk verschil bleef echter bestaan:

waar de erflater zijn nakomelingen en voor- ouders nimmer geheel kon onterven (zij hebben recht op een zogeheten legitieme portie 11 ) bleef dit wel mogelijk ten aanzien van de echtgenote (die geen legitieme por- tie kreeg).

Een nieuwe tendens ontwikkelde zich ech- ter al snel: erflaters trachtten in toenemen- de mate de verzorging van de overblijvende echtgenote veilig te stellen (zij zagen het als een dringende verplichting van moraal en fatsoen); zelfs als dit betekende dat de kinderen werden achtergesteld. Deze ten- dens is niet door de wetgever, maar door de rechter erkend. Bij uitspraak van 30 no- vember 1945, NJ 1946, 62 (De Visser/

Harms) achtte de Hoge Raad de verzorging van de overblijvende echtgenote een drin- gende verplichting van moraal en fatsoen (een zogeheten natuurlijke verbintenis) en voldoening aan die verplichting van hoger orde dan de legitieme rechten van de kinde- ren.

Verder ging de ontwikkeling. Als Meij- ers in 1954 zijn ontwerp voor een Nieuw Burgerlijk Wetboek aanbiedt aan de rege- ring, houdt dit voor de overblijvende echt- genote een woonrecht en een legitieme portie in. Werden in het verleden vele vruchtgebruik-testamenten gemaakt (met als nadeel beschikkingsbeperkingen voor de vruchtgebruiker), langzamerhand - met name na 1 960 - deed het testament met de ouderlijke-boedelverdeling van zich spre- ken: alles gaat naar de langstlevende (die enig eigenaar wordt) en de kinderen krijgen een beperkt opeisbare (al dan niet rentedra- gendel vordering, welke vordering pas bij

het overlijden van de langstlevende is te ef- fectueren . De "OBV" is in 1969 12 door de Hoge Raad erkend.

Ook in 1969 is boek 4 NBW vastge- steld: de overblijvende echtgenote bleef sa- men met de kinderen erven, maar kreeg een aantal wettelijke verzorgingsrechten (woonrecht, inboedelvoordeel, som ineens in contanten met de legitieme als bodem).

Tot een invoeringswet (samen met de boe- ken 3, 5 en 6) is het echter niet gekomen.

Dat het erfrecht in beweging blijft blijkt er uit dat bij wet 27 oktober 1982, Stb. 608 het onderscheid tussen wettige en natuur- lijke afstammelingen 13 met ingang van 13 juni 1979 14 in het erfrecht verviel. De afge- schafte artikelen 910-920 BW hielden on- der meer in dat, als een natuurlijk kind samen erfde met een of meer wettige af- stammelingen van de erflater of diens echt- genoot, het natuurlijk kind 1 /3 ontving van wat het verkregen zou hebben indien het wettig was geweest.

Uit het vorenstaande zal duidelijk zijn geworden dat een nieuwe regeling van het erfrecht en met name het erfrecht bij ver- sterf zeer gewenst is. Nadat in 1969 de tekst van Boek 4 NBW- ondanks fun- damentele kritiek vanuit het notariaat - was vastgesteld, werd door het kabinet in 1974 dan ook voorgesteld om de regeling van het nieuwe erfrecht (nadat gedeeltelijk aan de kritiek tegemoet was gekomen) versneld in te voeren. Deze voortrein ontspoorde echter al tijdens de in 1974 gehouden al- gemene vergadering van de Koninklijke Notariële Broederschap. Vervolgens werd gedacht aan gelijktijdige invoering met Boek 3 c.a . en daartoe werd in 1981 een nieuw voorstel ingediend, maar in het na- jaar van 1983 bleek er dusdanig veel kritiek op de voorgestelde regeling te zijn dat besloten werd om Boek 4 na de Boeken 3, 5 en 6 NBW in te voeren 15: de voortrein werd afgekoppeld en moest verder als boe- meltje16.

Nu de boeken 3 c.a. NBW zijn inge- voerd, wordt op het ministerie van Justitie weer gewerkt aan Boek 4. De huidige mi- nister van Justitie zou graag zien dat de regeling nog binnen deze kabinetsperiode

..

<

(7)

~

Liberssl Reveil nummer 5 1992

tot wet wordt verheven, waarna invoering in 1996 zou kunnen plaatsvinden.

De aanleiding voor dit artikel

Binnenkort zal het parlement zich een oor- deel moeten vormen omtrent de wijze waarop het erfrecht in de (eerste helft van del volgende eeuw zal zijn geregeld. Essen- tiële vragen zullen moeten worden beant- woord17. De vraag rijst daarbij of het erf- recht niet dusdanig belangrijk is dat dit niet kan en mag worden overgelaten aan uitslui- tend politici, de kleine groep ambtenaren op het departement die zich met het onder- werp bezighoudt 18 en de betreffende be- roepsgroep (het notariaat). Laatstgenoemde groep heeft mogelijk een vertekend beeld van de werkelijkheid, want heeft veelal te maken met degenen waarvoor het huidig erfrecht geen passende oplossing geeft 19.

In het kader van de totstandkoming van Boek 3 c.a. zijn vele deskundigen gehoord en heeft regelmatig overleg plaatsgevonden met de verschillende beroepsgroepen, ten- einde zo veel mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de praktijk.

Voor wat betreft het erfrecht is ook de Nederlandse bevolking "gehoord". Beter gezegd: er heeft vijftien jaar geleden een onderzoek plaatsgevonden onder 1.084 personen 20. In een tijdsbestek van vijftien jaar kunnen opvattingen echter drastisch wijzigen, terwijl ook vraagtekens kunnen worden geplaatst bij bedoeld onderzoek21 . Verder blijkt uit het hierna volgende dat ministerie en beroepsgroep lijnrecht tegen- over elkaar staan. Naar mijn mening is er dan ook alle reden om een onderzoek te entameren onder de Nederlandse bevol- king22.

Daarnaast kan de vraag worden gesteld of de Kamerleden de "ins and outs" van de voorstellen voldoende kunnen overzien 23.

Natuurlijk zijn Kamerleden vakbekwaam, maar dan wel op hun terrein. Is dat op juridisch terrein al een geringe minderheid, op erfrechtelijk gebied is dat een enkeling.

Hadden in de vorige eeuw vele Kamerleden een juridische opleiding genoten en had een belangrijk deel ervaring in advocatuur of notariaat, die tijd ligt ver achter ons.

Het gaat er om dat een optimaal erfrecht in de wet wordt neergelegd. Optimaal in die zin dat wordt aangesloten bij de wensen van een forse meerderheid van de a.s.

erflaters, zodat zij niet de gang naar de notaris behoeven te maken en de wet een gratis oplossing inhoudt. Optimaal ook in die zin dat de kans dat erfgenamen onder- ling ruzie krijgen beperkt is en dat er geen nodeloos ingewikkelde administratie24 be- hoeft te worden bijgehouden. Een praktisch werkbare regeling dus. Dat "het" wettelijk erfrecht zonder meer soelaas zou moeten en kunnen bieden voor alle denkbare geval- len is, vergelijk de hierna nader te noemen knelpunten, een utopie.

Aandachtspunten

Zoals vermeld, moet de wetgever een rege- ling creëren die aansluit bij de wensen van een meerderheid van de bevolking en is het een illusie om in de wet een regeling op te nemen die voor alle erfenissen zonder meer een bevredigende oplossing biedt. Daarom moet een aantal factoren in ogenschouw worden genomen.

Allereerst leert de werkelijkheid van alledag dat vele huwelijken ontbonden worden door echtscheiding en dat vele honderdduizenden landgenoten voor een tweede of derde maal zijn gehuwd. Erfrech- telijk levert dit pas (potentiële 25) problemen op als er kinderen uit één of meer van die huwelijken zijn geboren26. Een breed scala van gevallen is denkbaar27 . Het gaat in circa 1 2% van de gevallen om een opvol- gend huwelijk met kinderen uit een eerder huwelijk.

Juist het feit dat zo vele huwelijken door echtscheiding en niet door overlijden van één van de echtgenoten eindigen, zo_ u ertoe kunnen leiden dat het feit dat het hu- welijk tot de dood voortduurde erfrechtelijk (positief) gewaardeerd wordt. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat het niet uitzonderlijk is dat de andere echt- genoot nog vele jaren, soms tientallen ja- ren, in leven blijft.

Verder zijn niet alle nalatenschappen

even groot. Om een indruk te geven: de

waarde van de erfenis blijft naar schatting

in de helft van de gevallen beneden de

(8)

Liberaal Reveil nummer 5 1992

f 10.000,-- of is zelfs negatief, in drie- kwart van de gevallen blijft de omvang be- neden de f 40.000,-- en in 90% van de gevallen beneden de f 100.000,--.

Een volgend punt is de verzorgingsge- dachte. Het huidige erfrecht is gebaseerd op de gedachte dat de kinderen recht heb- ben op hun erfdeel zodra hun vader of moeder is overleden. Dit staat haaks op de thans veel verkondigde opvatting dat kin- deren pas (moeten) kunnen erven nadat beide ouders zijn overleden, omdat de langstlevende ouder verzorging behoeft tot aan de dood. De langstlevende moet in het huis kunnen blijven wonen, moet de be- schikking houden over de inboedel en moet op dezelfde wijze (geldelijk) kunnen voortle- ven. Anderzijds moet in aanmerking wor- den genomen dat de kinderen er ook be- lang bij hebben dat zaken met een affectie- ve/emotionele waarde niet verdwijnen en dat hun recht daarop blijft bestaan.

Voorts lijkt mij van belang te zijn dat het gezin nog slechts als eenheid functio- neert zolang de kinderen niet zelf geld ver- dienen. Zodra zij dit wel doen, breekt de vermogensrechtelijke band, verlaten zij de ouderlijke woning en gaan zij een "eigen leven" leiden. Een ander gegeven is dat de nalatenschap in wording veelal niet voort- vloeit uit reeds bestaand (geërfd) vermo- gen, maar is ontstaan uit door de ouders met vlijt en zuinig beheer bespaarde ar- beidsinkomsten. De kinderen hebben daar in de regel 28 niets aan bijgedragen.

Verder moet bedacht worden dat het voorzien in (mogelijke) verzorgingsbehoef- ten primair een plicht is van de betrokken persoon zelf. AOW en AWW vormen (zo lang als het duurt) een bodemvoorziening.

Daarnaast zijn er bedrijfspensioenen en bestaat de mogelijkheid om zelf een pen- sioenvoorziening te creëren. Het gaat niet aan dat via de Algemene Bijstandswet in de verzorging van de langstlevende echtge- noot moet worden voorzien.

De oplossingen van ministerie en notariaat

De door het ministerie voorgestelde rege- ling29 houdt in dat, na het overlijden van de eerste ouder, de kinderen recht krijgen op

hun deel in diens nalatenschap, maar dat de boedel niet wordt verdeeld. De langst- levende ouder heeft het vruchtgebruik van alle goederen die aanwezig zijn bij het over- lijden van de partner, terwijl de kinderen mede-eigenaar (hoofdgerechtigde volgens de wettelijke terminologie) zijn. Zo nodig kan de langstlevende vermogensbestand- delen vervreemden en/of interen op het vermogen om in het levensonderhoud te voorzien. Pas als ook de andere ouder is overleden, kunnen de kinderen hun aan- spraken verwezenlijken. Zolang de beide ouders in leven zijn hebben zij (ervan uit- gaande dat zij in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd) samen volledige zeggenschap over hun bezittingen. Overlijdt een van hen, dan verkrijgt de ander het vruchtgebruik over het deel van de ander, maar met de verplichting verantwoording af te leggen aan de kinderen met betrekking tot het beheer van de goederen. Dat is nodig omdat de vruchtgebruiker een ver- vreemdings- en interingsbevoegdheid heeft om in het levensonderhoud te kunnen voor- zien. Binnen één jaar na het overlijden dient een notariële boedelbeschrijving en -waardering te worden opgemaakt, opdat vaststaat wat tot de nalatenschap be- hoort30.

Het door een grote meerderheid van het notariaat (80-90%) voorgestane stelsel, het zogeheten "ontwerp Van Mourik"

31

bor- duurt voort op de hierboven genoemde ouderlijke boedelverdeling: de overblijvende echtgenoot is automatisch enig erfgenaam en als enige direct gerechtigd tot alle tot de nalatenschap behorende goederen (en moet alle daartoe behorende schulden voldoen), de kinderen verkrijgen pas na zijn of haar dood. Het doet er niet toe of er sprake is van een eerste of een opvolgend huwelijk.

Dit betekent echter niet dat de kinderen worden onterfd; zij krijgen een nog niet opeisbare vordering in geld ter grootte van hun erfdeel. Die vordering wordt pas opeis- baar door het overlijden van de langstleven- de ouder, ook als deze inmiddels is her- trouwd. In dat laatste geval kunnen de kinderen verlangen dat hun vorderingen door de stiefouder worden voldaan door overdracht van de uit de familie afkomstige

-

(9)

Uberaa/ Reveil nummer 5 1992

zaken (grootvaders klok, de eeuwenoude familiebijbel, een gouden broche, etc.)

32

In aanmerking te nemen factoren

Naar mijn mening moet voorop worden gesteld dat niet alle denkbare situaties in de wet kunnen worden voorzien en kunnen worden geregeld. Veel belangrijker is het dat de wetgever een basisregeling biedt waarmee een groot gedeelte van de bevol- king uit de voeten kan. Buitengewone ge- vallen33 zullen in de regel via een testamen- taire regeling moeten worden afgewikkeld.

Rekening houdend met de hierboven ge- noemde 1 2% van de gevallen waarin spra- ke is van een opvolgend huwelijk met kin- deren uit een eerder huwelijk maakt een wettelijk regeling van het erfrecht (te) ge- compliceerd, zodat zij in beginsel buiten beschouwing moeten blijven en het advies moeten krijgen een testament op te stellen . Evenzo moet het wettelijk stelsel in begrij- pelijk Nederlands zijn gesteld en moet de geijkte juridische terminologie zoveel moge- lijk worden vermeden. Daarnaast moet worden aangesloten bij de eigen verant- woordelijkheid van de burger: er moet niet te snel een beroep worden gedaan op aller- lei hulpverlenende instanties en/of sociale voorzieningen; laat de burger zelf maar de handen uit de mouwen steken

34.

Ook moe- ten we ons niet te veel laten leiden door historische overwegingen. Dat de kinderen in het huidige erfrecht al verkrijgen bij het overlijden van een der ouders is "toeval".

Evengoed is denkbaar een regeling waarbij pas wordt verkregen na het overlijden van beide ouders, of een stelsel dat de boedel toevalt aan de Staat, tenzij bij testament daarvan is afgeweken.

Eigen keuze

Zelf zie ik op grond van het vorenstaande het meeste in "het ontwerp Van Maurik".

Naar mijn mening sluit dat voorstel ook het beste aan bij de hiervoor onder "erfrecht in beweging" en "aandachtspunten" beschre- ven maatschappelijke ontwikkelingen .

Allereerst is een vruchtgebruikstelsel niet realistisch. Hierboven is vermeld dat het saldo van verreweg de meeste nalaten-

schappen beperkt is. Een vruchtgebruik heeft voor de langstlevende dan geen bete- kenis als bron van inkomsten. Evenzo wet- tigt die geringe omvang van de boedel niet een notariële boedelbeschrijving en -waar- dering.

Met het door Van Maurik verkondigde stelsel worden ook vele problemen om- zeild35. Ik noem er enkele. Als een weduw- naar hertrouwt en vóór zijn tweede echt- genote overlijdt, kunnen de kinderen uit zijn eerste huwelijk volgens het wetsvoorstel onmiddellijk hun erfdeel opeisen. Dit kan betekenen dat de vrouw het huis moet verkopen om die kinderen hun rechtmatig erfdeel van hun moeder te geven, waardoor zij in behoeftige omstandigheden kan ko- men te verkeren en mogelijk een uitkering krachtens de Bijstandswet moet aanvragen . De achterblijvende echtgenoot heeft een vervreemdings- en interingsbevoegdheid om in het levensonderhoud te kunnen voorzien.

Daar staat tegenover dat de kinderen zich tot de rechter kunnen wenden als misbruik van die bevoegdheid zou worden gemaakt.

Stel het bankstel is versleten. In principe mag dit worden vervangen. Maar er kunnen de nodige haken en ogen aan vervanging zitten. De overblijvende ouder wil een duur en duurzaam bankstel, de kinderen willen goedkopere en minder duurzame meubels.

De overblijvende ouder woont nog in de (te grote) echtelijke woning en staat op de wachtlijst voor een appartement. Daar zal geen plaats meer zijn voor een al te groot bankstel. Onzeker is wanneer de overblij- vende ouder het appartement kan betrek- ken; dat kan nog twee jaar duren. Moet nu al dwingend rekening worden gehouden met de aanstaande verhuizing? En hoe te denken over vakantiebestedingen. Is een veertiendaagse vakantie in Nederland in een pension voldoende en is een drie-week- se (vlieg)vakantie in een Spaans hotel ex- cessief? Mag er worden overwinterd aan de Middellandse zee?

Het lijkt me minder wenselijk om de

toch al overbelaste rechterlijke macht36 er-

mee te belasten om in dergelijke gevallen

de knoop door te hakken. Met die overbe-

lasting voor ogen moet mijns inziens de

vraag worden gesteld of de werkbelasting

(10)

Liberaal Reveil nummer 5 1992

van de rechter mag worden verhoogd als een alternatief voorhanden is.

Evenzo moet worden bedacht dat pas kan worden vastgesteld waarop het vrucht- gebruik rust na de verdeling van de ontbon- den huwelijksgoederengemeenschap en/of de nalatenschap. In aanmerking nemend dat een overgrote meerderheid van de Ne- derlandse bevolking in algehele gemeen- schap van goederen is gehuwd, zal daar weinig tot niets van terechtkomen.

Slot

Dat het erfrecht moet worden gewijzigd moge duidelijk zijn

37

Reeds vele jaren wor- den pogingen om tot een algehele herzie- ning te komen ondernomen. Tot nu toe met weinig resultaat. Nu is het tijd dat de Ka- merleden hun verantwoordelijkheid nemen en ervoor zorgen dat die algehele herzie- ning op korte termijn een feit wordt. Erf- recht is niet een onderwerp waarvoor poli- tici warm lopen; er zijn ook weinig stem- men mee te verwerven. Dat betekent ech- ter niet dat het nieuwe erfrecht niet een politiek onderwerp zou zijn. ledereen heeft met het erfrecht te maken. Juist dat maakt al dat een nieuwe, bij de eisen van de tijd aansluitende, regeling van grote betekenis is. Er is een goed ontwerp, "het stelsel Van Maurik", dat eventueel nog kan worden aangepast. Het notariaat steunt dit voorstel in grote meerderheid en het sluit aan bij de wensen van de bevolking. Wat is er meer te wensen?

Ik hoop met dit artikel te hebben aange- toond dat de tijd om het erfrecht van de langstlevende echtgenoot te herzien is ge- komen en te hebben bereikt dat het onder- werp tijdens vergaderingen aan de orde zal komen

38

1. Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen. Boek 5, Zake·

lijke rechten en Boek 6, Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht. Van Boek 7 zijn ingevoerd: titel 1 , Koop en ruil, titel 7, Lastgeving, titel 9, Bewaarneming en titel 14, Borgtocht.

2. Meijers (1880-1954) kreeg bij Koninklijk Besluit van 25 april1947 de opdracht om "een nieuw burgertijk wet- boek te ontwerpen". Initiatiefnemer was het liberale Eerste Kamerlid A. Zegering Hadders, die - op instigatie van zijn afwezige fractiegenoot prof.mr. A.N. Molenaar-

de betreffende suggestie had gedaan bij de behandeling van de begroting van het departement van Justitie voor het jaar 194 7 op 5 maart 194 7. Tot zijn verrassing reageerde minister Van Meereeveen direct positief. Deze verbazing had ermee te maken dat in 1938 (toen werd herdacht dat het BW in 1838 was ingevoerd) het nage- noeg communis opinio was dat er geen behoefte be·

stond aan een algehele herziening. De eerste zin van de hand van P. Scholten in het Gedenkboek Burgertijk Wet- boek 1838-1938 (Zwolle, 1938) luidt: "Ons Burgertijk Wetboek is een rustig bezit". Meijers was als een van de weinigen overtuigd van een algemene hercodificatie, terwijl hij een groot gezag genoot op vrijwel alle ter- reinen van de rechtswetenschap. Zie omtrent een en ander onder meer: A.S. Hartkamp, Aard en opzet van het nieuwe vermogenrecht, Deventer, 1990, pp. 1 e.v., J.M. Polak, "Van Groene Boek, 1954, naar invoering, 1992", Nederlands Juristenblad (NJB), 1992, pp. 28 a.v., alsook F. Korthals Altea, Ministerie van Justitie en het NBW en G.J. Veerman, "Van oude dingen die voor- bijgaan -het BW 150 jaar", in: 150 jaar Burgerlijk Wet·

boek, Justitiële Verkenningen, 1988, nr. 6, Arnhem, 1988, resp. pp. 7 e.v. en 68 e.v.

3. Overigens werd Boek 1, Personen- en familierecht, "al"

op 1 januari 1970 ingevoerd. Op 26 juli 1976 was het de beurt aan Boek 2, Rechtspersonen, en op 1 april 1991 aan Boek 8, Verkeersmiddelen en Vervoer.

4. Zoals de huur-, pacht-, arbeids- en verzekeringsovereen- komst.

5. Het betreft onder meer auteurs-, octrooi-, merken- en handelsnaamrecht.

6. Maar een goederentrein en een zakenman blijven zo aangeduid worden, omdat dit vast spraakgebruik is. Ook wordt veelal nog gesproken over onroerend goed, hoe- wel dit niet geheel correct is.

7. Een voorbeeld biedt art. 6: 169 ter zake van de aanspra- kelijkheid van ouders uit hoofde van onrechtmatige daad voor schade aan een derde toegebracht door hun kinde·

ren jonger dan veertien jaar. Onder het "oude" recht werd uitgegaan van een vermoeden van schuld van de ouders, die in de gelegenheid werden gesteld zich te disculperen. Dit betekende dat ouders niet aansprakelijk werden geacht als zij ten aanzien van het kind een zoda- nige zorg in acht hadden genomen ter voorkoming van nadeel voor derden door diens gedragingen als in de gegeven omstandigheden van goede ouders mocht worden verwacht. Vgl. HA 9 december 1960, NJ, 1963, 2 (Jaguar 11) en HA 9 december 1966, NJ, 1967. 69 (Joke Stapper).

8. Ik zal hierna het meest voorkomende beschrijven: de man overlijdt en laat een weduwe achter. Daarom zal ik spreken van echtgenote. Hetzelfde geldt echter voor het geval de vrouw overlijdt. Eindigt een huwelijk door over- lijden van een der echtgenoten, dan is dit in driekwart van de gevallen door het overtijden van de man. Vrou- wen leven gemiddeld ongeveer zes jaar langer dan man- nen en omdat zij doorgaans enkele jaren jonger zijn, overteven vrouwen hun echtgenoot al snel tien jaar.

9. Een uitgebreider overzicht ia te vinden bij M.J.A. van Mourik, "De meeslepende avonturen van de langstle- vende echtgenoot, in: NJB, 1982, pp. 2 e.v. Op pp. 33- 46 wordt het in 1981 ingediende wetsontwerp gewogen en te licht bevonden. HeUelfde gebeurt in "De meeale- pende avonturen van de langstlevende echtgenoot (111)", in: NJB, 1991, pp. 1251 e.v. voor het gewijzigd ont·

werp. Zie ook B.C. de Die en

e.c.

van Dam, "Parlemen- taire geschiedenis van Boek 4", in: Weekblad voor Pri- vestrecht, Noterieet en RegistrtJtie (WPNR) 6018 (1991 ), pp. 606-612.

(11)

Liberssl Reveil nummer 5 1992

10. Er zijn "twee soorten" erfrecht: het erfrecht bij versterf en het testamentaire erfrecht. De erflater kan hebben verklaard wat er na zijn dood met zijn vermogen dient te geschieden. Die verklaring wordt neergelegd in een testament. Het gaat dan om testamentair erfrecht. Als de erflater van die mogelijkheid geen gebruik heeft ge- maakt, is het de wet die bepaalt wie erfgenaam is. We spreken dan van erfrecht bij versterf.

11. In beginsel staat het de erflater vrij om bij testament naar eigen goeddunken over zijn gehele vermogen te beschik- ken. Hij is daarin echter niet geheel vrij: aan sommige erfgenamen bij verstek heeft de wetgever een bepaald deel van het vermogen van de erflater gegarandeerd (de legitieme portie). omdat zij de erflater zo na staan, dat de wetgever hun onterving onoirbaar heeft geacht (art. 960 e.v. BW). laat de erflater bijvoorbeeld 'én kind na, dan ontvangt dit de helft van wat het op grond van het erf- recht bij versterf zou hebben verkregen; gaat het om drie kinderen, dan ontvangen zij 3/4 van dat gedeelte. Een voorbeeld. Erflater heeft een vermogen van f 60.000,--.

laat hij één kind na, dan zou dit kind op grond van de wet, als enige erfgenaam, dat bedrag volledig verkrijgen.

Uit art. 961 lid 1 BW blijkt dat er in een dergelijk geval sprake is van een legitieme van f 30.000,--, zodat de erflater bij testament een bedrag van f 30.000,--kan vermaken aan bijvoorbeeld het Rode Kruis. Betreft het een erflater met drie kinderen, dan zouden zij op grond van de wet ieder een derde ontvangen, derhalve f 20.000,--. Deze kinderen hebben op grond van art.

961 lid 3 BW ieder een legitieme van driekwart van laatstgenoemd bedrag, mitsdien f 15.000,--. In dat geval is voor drie kinderen de totale legitieme f 45.000,-- en kan de erflater vrijelijk beschikken over de somma van f 15.000,--. Van belang hierbij is dat de overblijvende echtgenote geen recht op een legitieme portie heeft en dat men niet verplicht is een beroep te doen op de legitieme. Ook ouders hebben (als de erflater geen kinderen nalaat) recht op een legitieme portie. Dit is te verklaren uit het feit dat men vroeger op jongere leeftijd overleed en de ouders hun oudedagsvoorziening kwijt- raakten.

12. HR 19 september 1969, NJ, 1969, 402, Makkumse boedelverdeling.

1 3. Van wettige kinderen is -kort gezegd -sprake als een kind staande huwelijk wordt geboren, of indien het kind nadien is geadopteerd. Is daarvan geen sprake, dan is het kind "natuurlijk".

14. De terugwerkende kracht heeft ermee te maken dat op 13 juni 1979 INJ, 1960, 462, Marckxl het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg uitmaakte dat het onderscheid in behandeling tussen wettige en natuurlijke afstammelingen geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond bezat en dat er derhalve sprake was van discriminatie.

15. Dit gebeurde in het kader van "operatie stofkam". Ten- einde de invoering van de overige gedeelten niet te belemmeren, werden verschillende onderdelen "ontkop- peld" of geschrapt.

16. Voor de volledigheid geef ik in een notedop de hoofdlij- nen van de diverse voorstellen.

1954 Meijers biedt zijn Ontwerp Boek 4 aan; de echt- genote krijgt een woonrecht en een legitieme.

1969 Vaststelling van Boek 4. Invoering uitgesteld. De echtgenote blijft samen met de kinderen erven, máar krijgt een aantal wettelijke verzorgingarechten (woon- recht, inboedel, soms ineens contanten ter verzorging met de legitieme als bodem).

1974 Minister Van Agt biedt de zgn. "voortrein" aan de Tweede Kamer aan. De echtgenote wordt enige erfge- naam, heeft een woonrecht en recht op een bedrag in

contanten ter verzorging. zonder minimum; de kinderen delen als boedelcrediteuren mee in datgene wat niet voor de verzorging nodig is.

1978 Minieter De Ruiter meldt de Kamer dat de voortrein is ontspoord. De nieuwe variant houdt in: de echtgenote krijgt het vruchtgebruik over de erfdelen van de kinde- ren, weliswaar zonder inningsbevoegdheid, maar met beschikkingsbevoegdheid. In concreto betekent dit dat de overblijvende echtgenote

"alles" kan vervreemden en dat de kinderen bij het over- lijden van de echtgenote "niets" krijgen.

1989 Minister Korthals Altea wil de voorgestelde vrucht- gebruikregeling zodanig vereenvoudigen dat de prak- tische uitwerking nagenoeg hetzelfde is als bij een ouder- lijke boedelverdeling.

17. Een aantal meer en minder eenvoudig te beantwoorden vragen dienen zich aan. Ik noem er slechts enkele:

• a/gemeen

- hoe sterk moet de familie- resp. huwelijksband de erflater beperken bij het vrij beschikken over zijn nalaten- schap;

-valt een zekere bevoorrechting van bepaalde erfgena- men te verdedigen (bijv. oudste zoon bij boerenbedrijf);

-dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen grote en kleine nalatenschappen.

• specifieker (en deels elkaar overlappendel -dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen gehuwden en (duurzaam) samenwonenden (van gelijk geslacht, van verschillend geslacht, op grond van een familierelatie);

- dient de overblijvende echtgenoot verzorgd achter te blijven, en zo ja op welke wijze: via een wettelijk vrucht- genot of op andere wijze;

-geldt er een verzorgingsplicht van de erflater jegens de overblijvende echtgenote;

-in hoeverre moet aan de overblijvende echtgenote een legitieme portie toekomen;

-moet de legitieme portie van ouders en kinderen wor- den gehandhaafd;

-dient de zogenaamde ouderlijke boedelverdeling wet- telijk te worden geregeld;

-welke mogelijkheden moeten aan de nabestaanden worden gegeven om op te komen tegen beperkingen van/op hun erfdeel;

-hoe past het Nederlandse erfrecht in het Benelux- resp.

EG-erfrecht, en

-welke regels van overgangsrecht moeten worden opge- nomen.

Gelet op de omvang van dit artikel kan en zal ik niet al deze vragen beantwoorden.

18. Ik wil voorop stellen dat ik geen enkele twijfel heb om- trent de integriteit of deskundigheid van de betreffende ambtenaren.

19. Het komt me voor dat een echtpaar van "drie hoog achter" met een vermogen beneden de f 10.000,-- en twee kinderen niet snel een testament zal maken. Vgl.

Gr. van der Burght, "Een helder voorstel", WPNR 6037, 1992. p. 142: "Van Maurik heeft ons ... gewezen op een aantal feiten die wij licht vergeten als we in de literatuur of in de collegezaal het erfrecht bespreken.

Dáár gaat het immers doorgaans om vermogens van enkele tonnen, om trossen van onwaardige, onterfde en verwerpende kinderen en kleinkinderen. De langstlevende is voorts als serie-bruid een zeer trouwlustige, die haar echtgenoten steeds weer ... overleeft. Zie ook prof.mr.

S.N. van Opstal!. "De vermogensrechtelijke positie van de overlevende echtgenoot". in: NJB. 1992, pp. 673- 677".

20. C. Cozijn, "Meningen van de bevolking over de verdeling van nalatenschappen onder het abintestaat erfrecht".

(12)

Libersst Reveil nummer 5 1992

Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum van het ministerie van Justitie, Staatsuitgeverij, 's-Gra- venhage, 1976. Voor de goede orde vermeld ik dat de Koninklijke Notariële Broederschap in 1988 onder haar leden een enquête heeft gehouden, waarvan de resul- taten zijn vermeld in WPNR, 1966, pp. 567-590.

21. Dit is gedaan door Gr. van der 6urght, "Meningen van de bevolking over de verdeling van nalatenschappen onder het abintestaat erfrecht", januari 1978, In: NJB, 1978, pp. 745 e.v. en G.A. Kooy, "Wijziging van het erfrecht in sociologisch perspectief", in: WPNR 5447, 1976, pp.

540.541. Om een indruk te geven. De opgave "Iemand komt te overtijden en laat echtgenoot en kinderen na.

Het ouderpaar was in algehele gemeenschap van goede- ren gehuwd. Er was geen testament gemaakt. Hoe wordt de nalatenschap verdeeld 7 wordt door 6, 6% juist beant- woord (namelijk: de nalatenschap bestaat uit de helft van de huwelijksgoederengemeenschap, tot helft zijn echtgenoot en kinderen gelijkelijk berechtigd), terwijl 17%: de helft plus een kindsdeel van de andere helft antwoordt (de afwikkeling van de huwelijksgemeen- schap en de nalatenschap leidt tot dit resultaat). Met enige goede wil betekent dit dat 23,6%, derhalve een kwart, enige indruk heeft van de afwikkeling van de nalatenschap!

22. Deze bijdrage heeft mede tot doel te bereiken dat Kamer- leden zich ervan bewust worden dat het "vijf voor twaa- lf" is en dat het onderwerp tijdens (leden)vergaderingen aan de orde zal komen, opdat pressie zal worden uit- geoefend op de parlementariërs. Misschien is het wense- lijk om een geschrift van de Teldersstichting aan dit onderwerp te wijden.

23. In dit kader is het goed om te wijzen op hetgeen mr.

A.H. Korthals opmerkte ter gelegenheid van het 25e Landelijk Notarieel Studentencongres "Erfrecht, een kwestie van politiek", in: Ars Notarius XLVII, Deventer, 1990, p. 51: " ... moet ik bekennen dat het erfrecht in de dagelijkse praktijk van de politiek op het ogenblik nog weinig aandacht heeft". Zijn CDA-collega mr. P.J. Bies- heuvel kwam niet verder dan het geven van een per- soonlijke opvatting (p. 50). Ook de voorzitter van de Vaste (Tweede) Kamercommissie voor Justitie, het PvdA-lid mr. W.J.C. Swildens-Rozendaal maakte indertijd geen overtuigende indruk op mij. Ter zake van de op 30 december 1 991 ingevoerde herziene civiele kantonge- rechtsprocedure merkte de Amsterdamse kantonrechter A. Boekwinkel, in: NJB, 1967, op: "Dit ontwerp kan men niet beoordelen zonder te beschikken over een grondige theoretische en praktische kennis ... De neiging zou kunnen bestaan om de door de bekwame juristen van het departement - theoretici, geen practici - ontworpen regeling in grote lijnen te aanvaarden en zich te beperken tot detailpunten. Terwijl het in werkelijkheid gaat om de praktische bruikbaarheid van het geheel". Bockwinkel pleitte ervoor dat schriftelijk advies zou moeten worden ingewonnen van twee ervaren kantonrechters in functie.

waarvan de een voorstander is van de door het departe- ment voorgestelde regeling en de ander vóór handhaving van de huidige procedure is. Helaas is er soms nogal wat af te dingen op de wetgeving van het ministerie van Justitie. Om misverstanden te voorkomen: juist de VVD- fracties in de beide Kamers hebben tegen de plannen van de minister geopperd. Echter, met weinig resultaat. Om bij de herziene civiele kantongerechtsprocedure te blij- ven: in kringen van kantonrechters en gerechtsdeurwaar- ders wordt de mogelijkheid om een kantongerechtproce- dure te laten aanvangen door een ter griffie ingeleverd formulier gezien als een misser van de eerste orde. Uit door mij verricht onderzoek blijkt dat, hoewel de proce- dure ertoe strekt het de justitiabele mogelijk te maken

om zelf te procederen, dit in de praktijk juist tot gevolg heeft dat die justitiabele in vele gevallen het onderspit delft. Zie daaromtrent: A.W. Jongbloed, De nieuwe civiele kantongerechtsprocedure, Deventer, 1992.

24. De ervaring leert dat als echtgenoten niet in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zodat hun vermogens niet volledig aamenvloeien, er veelal toch geen deugdelijke administratie wordt gevoerd. Bij de ontbinding van het huwelijk door de dood van een der echtgenoten of door echtscheiding weet niemand meer wat nu precies van wie is.

25. Gelukkig blijkt in de praktijk vaak ook dat kinderen uit verschillende huwelijken goed met elkaar en/of de tweede echtgenote overweg kunnen. Verder zullen er ook geen problemen ontstaan als de eerste echtgenote inmiddels is overleden en er slechts kinderen uit het tweede huwelijk zijn geboren.

26. Een kwestie als pensioenverrekening valt buiten het kader van dit artikel.

27. We kunnen denken aan a een tweede huwelijk waarbij de tweede echtgenote jonger is dan de kinderen uit het eerste huwelijk (waarbij soms ook kinderen zijn geboren staande het tweede huwelijk), b aan een huwelijk waar- bij de tweede echtgenote tot dezelfde leeftijdscategorie behoort als de a.s. erflater, maar waarbij de kinderen uit het tweede huwelijk belangrijk jonger zijn dan die uit het eerste huwelijk, maar ook aan c aan het geval dat de tweede echtgenote tot dezelfde leeftijdscategorie be- hoort als de (a.s.) erflater, er geen kinderen uit dat hu- welijk zijn geboren en de kinderen uit het eerste huwelijk inmiddels volwassen zijn.

26. Een uitzondering is het geval dat ouder(s) kind(eren) samen een onderneming drijven.

29. Recentelijk verdedigd door de ambtelijke ontwerper mr.

drs. B.C. de Die in: WPNR, 6041. 1992, pp. 209-214, minister Hirsch Ballin in De Telegraaf van 4 april 1992, en oud-minister Korthals Altea in NRC Handelsblad dd.

16 april 1992.

30. Jan en Marie zijn gehuwd; er zijn twee kinderen. Als Jan overlijdt, worden Marie en de beide kinderen gezamenlijk erfgenamen. Marie wordt tevens vruchtgebruikster van de erfdelen van de beide kinderen, ten gevolge waarvan het recht van de kinderen tijdens haar leven goeddeels

"slaapt". Tijdens haar leven kan Marie de goederen die

onder het vruchtgebruik vallen, vervreemden, maar niet naar willekeur. Bij haar overtijden vervalt het vruchtge- bruik en verkrijgen de kinderen de • volle • eigendom van de bij het overtijden van hun vader verkregen erfdelen (en waarschijnlijk ieder de helft van de nalatenschap van Marie). Omdat de kinderen erfgenaam zijn van Jan, zijn zij in beginsel aansprakelijk voor de door hem nagelaten schulden. Als Marie hertrouwt met Piet, vervalt haar aandeel in Jans nalatenschap (als zij niet buiten gemeen- schap van goederen met Piet huwt) in de huwelijksgoe- derengemeenschap met Piet. Vindt geen scheiding en deling van die nalatenschap plaats, dan ontstaat een nogal ingewikkelde situatie (sommige goederen behoren tot de gemeenschap van goederen van Piet en Marie, op andere goederen rust een vruchtgebruik en deze goede- ren vallen buiten die huwelijksgoederengemeenschap), waarin de kinderen gerechtigd blijven. Denkbaar is dat Marie twee fietsen heeft: de (gewone) fiets valt in de huwelijksgoederengemeenschap met Piet, maar op de sportfiets rust een vruchtgebruik. Wat nu als Marie besluit om beide fietsen in te ruilen voor een "Sparta met" (een fiets met hulpmotor).

31. Aanvankelijk stemde het bestuur van de Koninklijke Notariële Broederschap in met het door de minister gepropageerde ontwerp. Tijdens de ledenvergadering van 6 april jl. bleek echter dat een overweldigende meerder-

(13)

Libe111el Reveil nummer 5 1992

heid van de aanwezigen de voorkeur gaf aan het hieron- der beschreven ontwerp. Dit ontwerp is door de Nij- meegse notaris prof.mr. M.J.A. van Mourik ontwikkeld en door hem toegelicht in ondermeer De Teleg111ef ven 15 februari 1992, NRC Hsnde/sb/ad, 22 april 1992 en Account, mei 1992, pp. 65 e.v. Van Mourik ia onder meer bijgevallen door het (liberale) lid van de Raad ven State J.M. Polak, in het NJB, 1992, p. 197. Dat de verzorging van de langstlevende echtgenoot in het alge- meen in meer in het bijzonder het voorstel in het middel- punt van belangstelling •.teat, blijkt ook uit vele bijdragen in het WPNR van 1992: Van Mourik, pp. 65-71 (met commentaar van prof.mr. E.A.A. Luijten op pp. 71-72 en de Commissie Erfrecht op pp. 72-73, reactie Van Mourik op pp. 99-100); prof.mr. S.N. Opstal!, pp. 74-82; prof.- mr. Gr. van der Burght, pp. 1422-143; mr.drs. B.C. de Die, pp. 209-214; prof.mr. S. Perrick, pp. 214-216;

prof,mr. H.W. Heyman, p. 261; Van Mourik, pp. 339- 341; prof.mr. W.M. Kleyn, pp. 341-342; Van Mourik,

pp. 371-375 en De Die, pp. 375-376 (met naachrift Van

Mourik op pp. 377-378). Inmiddels heeft Luijten een eigen voorstel gelanceerd, pp. 431-434 (waarover Van Mourik op pp. 491-492 en de Commissie Erfrecht op pp.

493-496). Een overzicht van de verschillende ontwerpen erfrecht (ouderlijke boedelverdeling, ontwerp Van Mourik en wetsontwerp 17 141) is te vinden op pp. 194-196, terwijl een vergelijking van het ontwerp Luijten, het Gewijzigd ontwerp Van Mourik en het wetsontwerp zijn te vinden op pp. 495-496. Zie ook Van Mourik, "De meeslepende avonturen van de langstlevende echtge- noot" (111), in: NJB, 1991, pp. 1251 e.v. en het thema- nummer Boek 4 (Erfrecht), in: WPNR 6018, 1991, pp.

605-635.

32. Dezelfde Jan en Marie zijn gehuwd; er zijn twee kin- deren. Als Jan onder dit regime zou overlijden, is Marie enig erfgenaam. De twee kinderen krijgen een geldvor-

dering op haar, welke geldvordering bij haar overtijden

opeisbaar is. Overlijdt Marie te zijner tijd, dan zullen de beide kinderen waarschijnlijk haar erfgenamen zijn en gaat de vordering door vermenging teniet (schuldeiser en schuldenaar zijn dan dezelfde personen). Tijdens haar leven kan Marie vrij beschikken over de geërfde goede- ren, terwijl zij deze ook bij testament kan vermaken. De kinderen zijn geen erfgenamen van Jan en derhalve niet aansprakelijk voor zijn schulden. Als Marie hertrouwt met Piet, valt het door haar van Jan geërfde (als zij niet buiten gemeenschap van goederen met Piet huwt) in de

...__ huwelijksgoederengemeenschap met Piet. Er behoeft

geen scheiding en deling van Jans nalatenschap plaats te vinden, want Marie was enig erfgenaam. Omdat de kinderen slechts een vordering in geld op Marie hebben, bestaat de mogelijkheid dat bij haar overtijden de goede- ren van Maries nalatenschap (inclusief die welke van Jan zijn geërfd) enkel aan Piet toevallen. Door het maken van een testament kan Marie echter bereiken dat een "eer- lijke" verdeling plaats heeft.

33. Zoals: bezitters van grote aandelenpakketten, eigenaren van landgoederen alsmede ondernemers. Ook echtgeno- ten die voor de tweede of derde maal zijn gehuwd, behoren tot deze categorie. De problemen met betrek- king tot het tweede en volgende huwelijk zijn op te lossen door - het is drastisch -de algehele gemeenschap van goederen voor dergelijke huwelijken af te schaffen.

34. Het lijkt me dat dit in overeenstemming is met de opvat- tingen van het huidige kabinet. Ook van bij- standsmoe- ders met niet al te kleine kinderen wordt verwacht dat zij de arbeidsmarkt betreden.

35. Ook aan het door Van Mourik gepropageerde stelsel zitten nadelen. Behoort tot de boedel onroerend goed en draagt de langstlevende dit te zijner tijd over aan ' ' n of

meer van de kinderen, dan is 6% overdrachtsbelasting verschuldigd. Onder de vruchtgebruikaregeling zou spra- ke zijn van een scheiding en deling, waarbij de verkrij- ging is vrijgesteld van die belasting. Wetatechnisch ia dit echter eenvoudig op te lossen door ook voor de hier bedoelde gevallen een vrijstellingaregeling te creëren. Zie ook E.A.A. Luijten, "Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot; het einde in zicht?", in: WPNR 6053, 1992, pp. 431-434.

36. De laatste jaren wordt regelmatig aandacht gevraagd voor de overbelasting van de rechterlijke macht. Zowel op civiel- als strafrechtelijk gebied bestaat soms een zorgwekkende achterstand bij de behandeling van zaken.

Ik wijs er op dat het bij vele rechtbanken geen uitzonde- ring is dat in handelszaken na het fourneren de uitspraak op 20 tot 26 weken wordt bepaald (welke termijn dan ook nog regelmatig wordt overschreden), alsook dat regelmatig berichten in de pers circuleren. waarin tot uiting komt dat iemand die van een strafbaar feit wordt verdacht niet (meer) kan worden berecht omdat deze

"redelijke termijn", waarbinnen op grond van art. 6 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRN), berech- ting dient plaats te vinden, is overschreden.

37. Overigens denkt niet iedereen hier zo over. De Nijmeegse oud-hoogleraar W.C.L. van der Grinten, "De strijd over het erfrecht", in: WPNR 6055, 1992, pp. 497-498, bepleit om het huidig erfrecht in stand te laten en wijzi- ging daarvan over te laten aan de komende generaties.

Van der Grinteren verwacht dat het na vertoop van tijd mogelijk zal blijken dat een staatscommissie met een voorstel voor een herzien erfrecht zal komen, dat een brede instemming zal vinden. Hij wijst er daarbij onder meer op dat geen van de leden van de Tweede Kamer een werkelijke deskundige op het terrein van het erfrecht is, dat in verband daarmee de kans dat amendementen worden ingediend niet groot zal zijn, alsook de fracties van CDA en VVD waarschijnlijk geen steun zullen ver- lenen aan een amendement dat rechtstreeks ingaat tegen de perspublikaties van prominente voormannen als H- irsch Ballin en Korthals Altea, zodat (op basis van het thans ingediende wetsontwerp) een erfrecht tot stand zou komen dat indruist tegen de heersende visie van het notariaat en dat in de erfrechtelijke literatuur wordt af- gekeurd. Zijns inziens bestaat er geen dringende nood- zaak om tot wijziging over te gaan: het notariaat en de rechtspraak hebben wegen weten te vinden om voor de praktijk aanvaardbare oplossingen te bereiken. 38. Degenen die daar prijs op stellen kunnen een kopie van

de voorstellen van Van Mourik, zoals gepubliceerd in WPNR 6033 en 6050, alsook de overzichten van de verschillende ontwerpen erfrecht (Ouderlijke boedelver- deling, Gewijzigd ontwerp Van Mourik, Ontwerp Luijten en Wetsontwerp 1 7 141 ) zoals afgedrukt in WPNR 6040, pp. 194-196 en WPNR 6055, pp. 495-496, ont- vangen door dit schriftelijk aan mij door te geven: mr.

A.W. Jongbloed, Molengraaft instituut voor privaatrecht, Nobelstraat 2a, 351 2 EN Utrecht.

* mr. A. W. Jongbloed is universitair hoofd-

docent Rijksuniversiteit Utrecht.

(14)

~

Liberaal Reveil nummer 5 1992

Geluk in

politiek perspectief

Het lijkt er op dat zonder economische problemen en zonder de noodzaak niet te zeer uit de pas te lopen met de EG-part- ners, een kritische houding tegenover de verzorgingsstaat achterwege zou zijn geble- ven. De pretentie van de verzorgingsstaat om met behulp van geld en professionele krachten het geluk bij de burgers te bren- gen is gedoemd tot mislukken, omdat de

j. van den driessen mareeuw.

levensinstelling van de betrokkenen niet verandert. Geld kan pas bijdragen aan het geluk wanneer het individu de weg naar geluk al kent.

Geluk in enquêtes

Het gezegde dat geld niet gelukkig maakt lijkt nog maar weinig aanhangers te bezit- ten. Bij een enquête in het vroegere West- Duitsland1 werd als belangrijkste middel om gelukkig te worden het winnen van de lotto genoemd. Daarna kwamen in volgorde van afnemende populariteit: een wereldreis maken, zich voor de vrede in de wereld inzetten, iemands leven redden, enz. (Er is geen reden aan te nemen dat in ons land de uitkomsten van een dergelijke enquête sterk zouden verschillen, gelet op de so- ciaal-economische verwantschap tussen beide landen.)

In de antwoorden valt direct op dat geluk wordt geassocieerd met veel geld, of met een uitzonderlijke gebeurtenis. Kenne- lijk ontbreekt de verwachting dat in het gewone dagelijkse leven geluk te vinden is.

Bij de in het totaal 1 7 meest gegeven (zelf bedachte) antwoorden is er dan ook geen dat met zoveel woorden verwijst naar be- vredigend of interessant werk. Voor zover er werk wordt genoemd is er meteen weer de relatie met veel geld, een hoge status of een uitzonderlijke activiteit: een belangrijke baan verwerven (7), een voor de mensheid belangrijke uitvinding doen (8), ontwikke-

lingswerker in een arm land zijn (9), zich actief inzetten voor het milieubehoud ( 1 0), een zelfstandig beroep uitoefenen (11 ), een beroemd sporter zijn (12), een groot kunstenaar zijn (13), zich voor de minder bedeelden inzetten (14), in een Israëlische kibboets werken (15). Wanneer geluk af- hankelijk wordt gesteld van dit soort vaak onbereikbare wensdromen, blijft het voor de meesten onvindbaar. Sterker, de ant- woorden doen vermoeden dat men weinig ervaring met geluk heeft. Valt er zo weinig te genieten van persoonlijke contacten, of van natuur wat dichter bij huis? Een beves- tiging van dit sombere beeld is te vinden in een onderzoek van prof. Ruut Veenhoven, geciteerd in een artikel van columnist A.F.

van Zweeden in NRC Handelsblad

2

Daaruit blijkt dat het geluk in de rijke Westerse landen de laatste decennia vrijwel niet is toegenomen, ondanks een stijging van de welvaart en een verbetering van de sociale omstandigheden. Vooral voorbij een be- paald niveau van welvaart blijkt het geluk nauwelijks toe te nemen.

Een verklaring hiervoor kan zijn dat in de fase van het oplossen van de zorgen om het verkrijgen van de belangrijkste levens- behoeften het geluk toeneemt, maar dat in de fase van meer welvaart het geluk vooral moet voortkomen uit de immateriële sfeer.

Door vast te houden aan een levensinstel- ling die nog past bij de materiële fase wordt de overstap naar de postmateriële fase niet gemaakt. Van de toegenomen welvaart wordt onvoldoende geprofiteerd om er een levensinstelling op na te gaan houden die als bijprodukt geluk oplevert.

Een indicatie hoe deze achterhaalde levens-

instelling blijft naijlen levert een enquête

over het geluk op die in het voorjaar 1991

via de GPD-bladen werd gehouden en die

ondermeer in de Haagsche Courant werd

gepubliceerd

3.

Van de l~zers die gereageerd

(15)

Libental Reveil nummer 5 1992

hebben blijkt circa 20% als ongelukkig gezien te moeten worden. Doorslaggevend bij het ontstaan van dit gevoel is een nega- tief zelfbeeld. En dit wordt vooral veroor- zaakt door vergelijking met anderen.

"Steeds zien dat het anderen iets beter, sneller of gemakkelijker afgaat, of dat zij meer status en mogelijkheden hebben, werkt ontmoedigend", aldus het betreffen- de artikel. Het is de frustratie als gevolg van de tegenvallende vergelijking met an- deren die ongeluksgevoelens meebrengt.

Het vaak samenvallen van een negatief zelfbeeld met werkloosheid, arbeidsonge- schiktheid of huisvrouw/man zijn, zoals blijkt uit de enquête, leidt voor de betrok- kenen (en voor de beleidsmakers) gemak- kelijk tot de conclusie dat de werkloosheid of de lage status oorzaak zijn van het ge- brek aan geluk. Dat de oorzaak eerder ge- zocht moet worden bij hun levensinstelling of het slecht kunnen hanteren van frustra- ties, blijft buiten beeld . Net als in een vroe- gere periode in de geschiedenis, toen ar- moede en slechte sociale omstandigheden het zoeken van materiële oplossingen reë- ler maakten, blijft men nu onder verbeterde omstandigheden door de vergelijking met anderen nog steeds gefixeerd op het mate- riële.

Maar verhoging van financiële onder- steuning lost weinig op. Het negatieve zelfbeeld wordt niet weggenomen. Ook psychische begeleiding heeft weinig effect, zoals we weten uit de inmiddels bekende studie van Hans Achterhuis, "De markt van Welzijn en Geluk"

4.

Hulp blijkt meestal de afhankelijkheid te bevorderen. De weer- barstigheid van deze materie is terug te voeren op de houding van degenen op wie de hulp wordt losgelaten, namelijk dat de oplossing van hun problemen vooral van buitenaf moet komen. Doordat zij te weinig

"inner directed"

5

zijn, zijn zij hoofdzakelijk aangewezen op externe prikkels zoals geld, normen van anderen, vergelijking met ande- ren. Een innerlijke motivatie ontbreekt vrij- wel. Zij ontdekken geen bevrediging schen- kende alternatieven voor de wens te willen hebben wat de buurman heeft aan mooie spullen. Eigenlijk let men niet zozeer op eigen behoeften, maar tracht de behoeften van de buurman te imiteren.

Overigens doet het uit de economie afkom- stige leerstuk van de "reference

drift" vermoeden dat het met argusogen naar de welvaart van de buurman kijken een vrij algemeen verschijnsel is. Belangen- organisaties houden dit vuurtje brandend, door regelmatig de termen achterstanden en onrechtvaardigheden te bezigen. Het gevolg is een blijvend frustratierisico en voortdurend inflatoire impulsen . Het "gelijk opgaan" wordt belangrijker dan de relatie bijdrage aan de samenleving - beloning. Een hoge bevolkingsdichtheid stimuleert een dergelijke mentaliteit doordat iedereen bij elkaar op de lip zit en de schaarste aan ruimte "een eigen huisje met een tuintje"

nog maar voor weinig mensen betaalbaar maakt.

Wij hebben er weinig aan dat de Ameri- kaanse socioloog lnglehart

6

beweert dat in Nederland meer dan de helft van de inwo- ners mooie postmaterialistische gedachten koesteren, zoals de wens dat ideeën zwaarder moeten wegen dan geld, dat de samenleving vriendelijker en minder onper- soonlijk moet worden, dat steden en plat- teland mooier moeten worden gemaakt of dat de beslissingen meer bij de mensen moeten komen te liggen, terwijl tegelijker- tijd de politiek in belangrijke mate wordt beheerst door het naast elkaar leggen van inkomensplaatjes. Is er misschien sprake van een dubbele moraal?

Het geluk betrapt

Een nadere verklaring voor het feit dat

volgens het onderzoek van Veenhoven het

geluk vrijwel niet meer toeneemt boven een

bepaald welvaartsniveau is te vinden bij de

behoeftehiërarchie van Maslow

7.

De lagere

behoeften op zijn schaal bestaan uit basis-

behoeften zoals goed onderdak, veiligheid,

voldoende voedsel e.d. Bevrediging hiervan

is een voorwaarde om aan bevrediging van

de hogere behoeften toe te komen. Zijn de

tekorten opgeheven en de spanningen ge-

neutraliseerd door bevrediging van de lage-

re behoeften, dan ontstaat volgens Maslow

een "vrije keussituatie" die het makkelijk

maakt toe te komen aan bevrediging van

de hogere behoeften. Deze omvatten onder

meer de behoefte aan een gevoel van ei-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook in deze zaak ging het om de vraag of sprake was van een gift, dit keer van een grootmoeder (erflaatster) aan haar kleindochter, en of die bij de berekening van de legitimaire

Erfgenaam Y betrekt daarop erfgenaam X in rechte en eist onder meer in een verklaring voor recht dat (I) het overgeboekte bedrag niet ter uitvoering van een schen- king

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Bij de ouderlijke boedelverdeling vindt na overlijden van de eerststervende de volgende verdeling plaats: de langstlevende verkrijgt de gehele nalatenschap onder aftrek van

Heeft een erflater in een notariële uiterste wil een legaat gemaakt, dan heeft de legataris op grond van artikel 49 lid 1 aanhef en onder b in verbinding met artikel 50 lid 2 onder

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het

Er zijn 78 gemeenten (82%) die rapporteren onderscheid te hebben gemaakt tussen de instructie voor stembureauleden en voorzitters van de stembureaus en aangeven de