• No results found

Monarchie of republiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Monarchie of republiek "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

t

I. van der Hoeven

Monarchie of republiek

In de slotbeschouwingen van zijn geschiedenis der Russische revo- lutie schrijft Trotski, dat de democratie 'vergeleken met de mo- narchie en andere overblijfselen uit de tijd van menseneters en holbewoners' een grote vooruitgang is. Trotski was geen vriend van de monarchie en evenmin van de democratie. Maar hij zag ze als duidelijke tegenstellingen: voor hem was de monarchie de erfe- lijke alleenheerschappij en de democratie de heerschappij door parlementaire meerderheden. Zulk een onderscheid tussen monar- chie en democratie was er een van fundamenteel politieke aard, waapbij de democratie haar natuurlijke organisatievorm in de repu-

bliek vindt. ·

Het alternatief: monarchie of republiek kreeg vooral in en na de eerste Franse revolutie een politieke actualiteit, die het lang behouden heeft. Waar het koningschap elementen van een zelf- standig politiek krachtcentrum bezat, en zolang dat het geval was, bestond een tegenstelling en spanning tussen het streven naar ver- sterking en bevestiging van de democratie en dat naar behoud en bevestiging van de monarchie.

In ons land was die strijd staatsrechtelijk volstreden voor de opkomst van de socialistische beweging. Dat deze zich in de eerste halve eeuw van haar werkzaamheid nochtans zo duidelijk en be- wust tegen de dynastie heeft gekeerd, kwam vooral voort uit de omstandigheid, dat de socialistische politiek, marxistisch georiën- teerd als zij was, afwijzend stond tegenover de burgerlijke demo- cratie, die zij als een overgangsvorm beschouwde. Het kwam verder voort uit haar internationalisme, dat althans in theorie klassesolida- riteit stelde boven nationale verbondenheid en uit het feit, dat het koningshuis door haar werd gevoeld en ervaren als bij uitstek symbool en expressie van de krachten die men bestreed: de mach- ten van kapitaal, traditie, maatschappelijk en politiek conserva- tisme. Naarmate deze drie factoren in betekenis begonnen te ver- minderen, werd de kloof tussen sociaal-democratie en dynastie minder diep. In de jaren dertig kwam een verzoening tot stand,

713 •,

(2)

:~

die in de oorlogsjaren volledig werd. Na. de oorlog stond en staat de Partij van de Arbeid in principe niet anders tegenover ons koningshuis dan de andere democratische politieke partijen. De vraag: monarchie of republiek lag daarom lang buiten de Neder- landse politieke controversen.

De staatsvorm in discussie.

Het is pas sinds kort dat hier en daar de staatsvorm weer tot inzet van politieke discussie is gemaakt: de republiek werd met name door de PSP, maar ook door menigeen buiten of binnen andere partijen, beschouwd als de meest wenselijke staatsvorm, in tegen- stelling tot de thans bestaande monarchie, die als staatsvorm ver- ouderd zou zijn, niet meer passend in moderne verhoudingen.

Hoewel geen der andere politieke partijen op dit punt het ge- vestigde standpunt heeft gewijzigd of zelfs maar ter discussie heeft gesteld, is het toch niet onwaarschijnlijk, dat op het ogenblik in Nederland het vraagstuk van de 'staatsvorm' groter belangstelling geniet dan in lange tijd het geval is geweest. Aanleiding daartoe is duidelijk het huwelijk van prinses Irene en vooral het aanstaande huwelijk van prinses Beatrix. Er is daarom aanleiding stil te staan bij het verschijnsel van het koningschap in Nederland in deze tijd.

De tegenstelling tussen 'republikeinen' en 'monarchisten' is on- wezenlijk, omdat zij de kern van het probleem der politieke orga- nisatievorm onberoerd laat. Meer dan anderhalve eeuw bittere ervaringen hebben ons geleerd, dat de werkelijke gezags- en machtsverhoudingen beslissend zijn voor het politieke karakter van het regeringsstelsel, en niet de uiterlijke vormen daarvan. Het Frankrijk van de Gaulle is een republiek en de gedurende vele jaren door sociaal-democraten geregeerde Scandinavische landen zijn koninkrijken. Het stalinistische Rusland en Hitier-Duitsland waren republieken, het Wilhelrninische Duitsland en het tsaren- rijk monarchieën; het fascistische Italië was een koninkrijk. Portu- gal is nog altijd een republiek. Wie zegt dat hij 'republikein' is, en daarmee bedoelt, dat hij voorstander is van een regeringsstelsel dat uitsluitend op een systeem van verkiezingen berust, gebruikt wel een formeel juiste terminologie, maar gaat toch aan de politieke werkelijkheid voorbij. Want ook verkiezingen, we weten het sinds lang, komen zowel in democratieën als in dictaturen voor. Ook 'vrije' verkiezingen zijn niet een kenmerkende karakteristiek van 'de' republiek en de republikeinse regeringsvorm garandeert die vrijheid allerminst.

714

(3)

r

Anderzijds is de monarchie als sta:rtsvorm een typisch historisch produkt. Als wij op dit ogenblik een nieuw staatsbestel zouden moeten organiseren, zou niemand of nagenoeg niemand daarvan een 'monarchie' maken, van welk type dan ook. Wanneer zich de situatie voordoet, dat het vooruitzicht bestaat dat geen •troon-

opvolger aanwezig zal zijn, dan, zo bepaalt onze grondwet kan deze worden benoemd bij een wet, waarvan het ontwerp door de koning wordt ingediend en waarover wordt beraadslaagd en beslist in verenigde vergadering in dubbelen getale (art. 18). En als de koning sterft zonder dat er een troonopvolger is, komen de

Staten~Generaal eveneens in dubbelen getale in verenigde vergade- ring bijeen, ten einde een koning te kiezen (art. 19). De huidige formulering van deze bepalingen dateert uit 1922. De staatscom- missie had voorgesteld een referendum in te voeren over de staats- vorm, wanneer een opvolger zou ontbreken. Dat voorstel sloot aan bij de in 1922 sterk beperkte opvolgingsmogelijkheden door ver- erving. Deze beperking was door de regering verdedigd met de stelling, dat de monarchie als staatsvorm 'een zegen voor ons land mag genoemd worden, zolang althans een waarlijk nationaal koningschap mogelijk is.' Door deze nieuwe opvolgingsregeling in 1922 werd een zeer groot aantal (vooral Duitse) mogelijke troon- opvolgers uitgesloten en werd deze op dat moment alleen voor prinses Juliana behouden. M.a.w.: het voortbestaan van de mo- narchie werd, duidelijk en bewust, verbondèn aan de bestaande dynastie en daarvan dan nog alleen die leden, van wie men kon verwachten dat zij het Nederlandse volk zeer na zouden staan. In dit systeem paste, bij uitsterven der dynastie, een beslissing over de staatsvorm zeer goed.

De regering volgde nochtans het voorstel van de staatscommissie niet, maar handhaafde het toen bestaande systeem van keuze van troonopvolger of koning. Dit heeft - de laatste maal tot heden - geleid tot een uitvoerige en zeer onvruchtbare parlementaire dis- cussie over de theoretische voor- en nadelen van een republiek resp.

monarchie. Het regeringsvoorstel tot handhaving der bestaande regelingen werd echter op twee zeer essentiële punten gewijzigd, en wel op initiatief van de Tweede Kamer. In art. 18 werd het dwingend voorschrift van benoeming van een troonopvolger ver- vangen door het openen van de mogelijkheid daartoe ('kan worden benoemd'). En in artikel 19 wordt weliswaar voorgeschreven dat de Kamers, wanneer er geen koning is, in dobbelen getale bijeen- komen 'ten einde een koning te kiezen', maar door die formule wordt uitdrukkelijk de mogelijkheid opengelaten, dat de Staten-

715

(4)

Generaal tot de slotsom komen, dat een koningskeuze niet mogelijk is. Vóór 1922 was de koningskeuze imperatief voorgeschreven.

Beide wijzigingen kregen- in 1922 reeds! -een zeer grote meer- derheid.

Onze grondwet laat, weloverwogen, de weg naar een andere 'staats- vorm' open, wanneer in de huidige dynastie, naar de zeer beperkte opvolgingsregeling, geen opvolger bestaat. Het vereiste van 'dub- belen getale' betekent voorts, dat elke keuze door verkiezingen zal worden voorafgegaan.

De plaats van de dynastie.

Wie over onze staatsvorm spreekt, moet dat daarom doen met het oog op de bestaande dynastie en de plaats en functie die zij in het staatsbestel heeft, de rol die zij speelt. Het gaat om háár plaats in ons politiek en staatsrechtelijk bestel, het gaat om háár plaats in het leven van het Nederlandse volk, nationaal en als deel van een groter geheel. Daarom is het vraagstuk van het koning- schap voor ons veel meer een zaak van praktisch-politieke be- tekenis, dan van principiële keuze tussen 'monarchie' en 'republiek', waartoe de jeugdige en bejaarde beginsel-romantici van beide zijden, waaraan ons volk in alle lagen zo rijk is, het graag zouden simpliceren.

De functie van het koningshuis voor de nationale samen- leving wordt vaak gezocht in zijn karakter als 'symbool'. De eenheid van de natie vindt naar deze mening in de kroon haar uitdrukking, ook naar buiten. De kroon staat boven de partijen, heeft aan hun strijd geen deel. Daartegenover zijn allen gelijkelijk eerbied verschuldigd aan de kroon en zijn drager, waarin dan de nationale eenheid-in-laatste-instantie tot uitdrukking komt. Zonder fundamentele eenheid kan geen democratie functioneren, en de door allen zonder voorbehoud aanvaarde dynastie is een belang-

rijke waarborg voor die eenheid.

Men kan een gedachtengang als deze een zekere juiste kern niet ontzeggen, al moet daaraan wel worden toegevoegd dat de fundamentele overeenstemming, die aan iedere demo- cratie ten grondslag moet liggen, wil ze levensvatbaar zijn, ook elders kan worden gevonden of gesymboliseerd dan in de dynastie, ja, dat zij in wezen in het volk-zelf moet zijn ge- legen, wil ze in de dynastie haar symbool kunnen vinden. Een symbool is niet onmisbaar en zou desnoods door een ander kunnen worden vervangen. Niet-monarchaal georganiseerde democratieën

716

(5)

behoeven daarom niet minder stabiel te zijn. Men komt, als een sterke nadruk wordt gelegd op het symboolkarakter van de kroon, trouwens gemakkelijk terecht in een soort mystiek, en daarmee in de mist. Wie de politiek-psychologische functie van het vorstenhuis onderzoekt, vindt trouwens heel wat meer dan alleen maar sym- boliek.

Voor velen is het vorstenhuis immers niet alleen symbool van eenheid boven verdeeldheid, maar ook object van, soms zelfs tamelijk onverdraagzaam-exclusieve, genegenheid. Deze kant van de Oranjeliefde is weliswaar tamelijk krachtig in a-politieke con- servatieve milieus, maar zeer zeker daar niet alleen. Deze 'konings- gezindheid' berust op een echte en hechte genegenheid voor het Oranjehuis, die zeer ver teruggaat in onze geschiedenis en, in die historie, menigmaal een beslissende politieke betekenis heeft ge- had, zowel vóór als na de invoering van de monarchie. Toen het koningschap meer en meer werkelijk 'boven de partijen' kwam te staan, ook in de praktijk van alledag, een proces dat zijn afsluiting vond in de jaren 1940/1945, werd de emotionele binding tussen het Nederlandse volk en de dynastie belangrijk versterkt. De om- standigheden, maar niet minder de kracht en ondubbelzinnigheid van het gedrag van koningin Wilhelmina, hebben het nationale koningschap in 1945 en daarna volledig gevestigd en bevestigd.

Behalve voor het symbool, brandpunt zo men wil, van nationale eenheid, is en blijft er veel Oranjeliefde van een veel directer karakter.

Het kan een zeer belangrijke functie van onze monarchie zijn, dat de in ons volk, gelijk overal elders, latent aanwezige behoefte aan het op onpolitieke wijze deelhebben aan het 'nationale leven' aldus een uitweg vinden kan.

Wanneer de monarchie vast in het volk verankerd ligt, bo- ven de partijen staat en zich zelf tot taak stelt uitdrukking te zijn van de nationale eenheid, bewerkt zij, dat de in iedere samenleving, ook de Nederlandse, bestaande behoefte om eer- bied en aanhankelijkheid aan hoger gezag te voelen en te tonen, zich op onpolitieke en nationale wijze kan manifesteren. De geschiedenis toont vele voorbeelden, dat juist gevoelens van deze aard, wanneer zij niet of onvoldoende worden gebonden, ge- vaar lopen om politiek te worden uitgebuit. Het presidentschap van Hindenburg, met zijn noodlottige gevolgen, was daarvan even- zeer een voorbeeld als dat van de Gaulle. Eigenlijk maken en maakten de meeste moderne dictatoren, naast allerlei middelen van terreur en intimidatie, ook van deze krachten gebruik. Met name

717

(6)

gold dit voor Hitler. Wat Mussolini betreft, die naast zich een koning moest dulden, moet eraan worden herinnerd, dat het Itali- aanse koningshuis nooit krachtig wortel heeft kunnen schieten als uitdrukking van de volkseenheid. Desondanks hinderde het voort- durend de fascistische leider als een doorn in het vlees en heeft het ten slotte in niet geringe mate tot zijn val bijgedragen.

De ontwikkeling van ons nationale koningschap

Om tot Nederlandse verhoudingen terug te keren, moet nog aan een zeer belangrijke ontwikkeling van ons na•tionale koningschap worden herinnerd. Het koningschap staat boven de partijen, geeft geen blijk van enige voorkeur en is zodoende uitdrukking van de nationale eenheid. Toen echter in de jaren dertig de NSB opkwam en aanvankelijk zeer veel aanhang verkreeg, ook in 'koningsgezinde' milieus, zich bovendien uiterst 'nationaal' presenteerde en de kleur oranje op allerlei manier hanteerde, was het spoedig duidelijk, dat koningin Wilhelmina van deze - toen nog legale - politieke partij zeer afkerig was. Zij toonde dat meermalen onverhuld. Dat lag on- getwijfeld ten dele hieraan, dat de NSB aanvankelijk op grove wijze het koningshuis en zijn symbolen politiek poogde te exploiteren - vrijuit gingen in dat opzicht overigens ook de protestants-confes- sionele partijen destijds niet! - maar toch duidelijk ook aan de door koningin Wilhelmina begrepen en verafschuwde kenmerkende eigenschappen van het nazisme en fascisme zélf. Haar houding tijdens de oorlog was niet alleen een nationale, tegen de vijand gerichte, maar zij inspireerde vooral ook, doordat zij zo duidelijk en zo tijdig gekozen had tegen het systeem en de mentaliteit van die vijand en van zijn handlangers. Vrij Nederland constateerde in zijn bevrijdingsnummer van 17 mei 1945, dat koningin Wilhelmina thans was 'geen Koningin meer van nette en protestants-christelijke mensen, maar waarlijk een Volks-Koningin'.

Het is goed zich dit alles in herinnering te brengen. Het succes van ondemocratische en antipolitieke bewegingen berust voor een niet gering deel op de steun die zij verwerven van fatsoenlijke en welgezinde burgers, die zij weten te raken in hun behoefte aan een politiek charisme, dat de politieke discussie overbodig maakt.

Het Nederlands koninklijk huis was in het verleden en kan in de toekomst zijn, zolang het een 'waarlijk nationale dynastie' blijft, een belangrijke hindernis op de weg van totalitaire ambities, juist omdat het een deel van de krachten waarvan de totalitaristen het moeten hebben, positief kan richten en binden.

718

(7)

f

r

De republiek dient haar 'loyaliteitscentrum' elders te vinden.

Voor Nederland is het moeilijk zich voor te stellen hoe dit probleem op te lossen. Misschien zijn er bij ons wel 'republikeinen' die zich vooral aangetrokken voelen tot de hoge eisen die de republiek stelt aan de politieke moraal en persoonlijkheidsvorming. Maar dat be- treft dan wel de republiek, zoals zij alleen in de verbeelding be- staat. De moderne massale democratie is weinig geschikt dergelijke deugden tot grondslag van het politieke leven te maken. Morali- seren verveelt bovendien gauw, ook in de politiek. Ook onze tradi- tie biedt geen bruikbaar 'republikeins' aanknopingspunt, ook niet de geschiedenis van onze 'republiek der verenigde Nederlanden'.

Meer dan alleen tot symbool van nationale eenheid is de Neder- landse dynastie historisch vooral gegroeid tot nationale samen- bindende kracht en richtpunt van nationale loyaliteit.

In het voorgaande heb ik getracht aan te tonen, dat dit een reële functie is, die in het politieke bestaan van ons volk een wezen- lijke rol vervult. Deze betekenis en positieve waarde worden overi- gens in hoge mate medebepaald door de wijze waarop de leden van de dynastie hun taak vervullen - maar daarop kom ik hier- onder terug. Een deel van het koningschap is nog steeds wat men aanduidt als 'het vorstelijk vertoon', de praal, de traditionele vor- men waarin wordt geëpateerd. Men zal op dit punt met groot gevoel voor de speciale relatie tussen dynastie en burgerij moeten evolueren. Moderner vormen moeten mogelijk zijn, maar ieder forceren is hier gevaarlijk. De republiek is op di·t punt nuchterder, maar ook minder feestelijk.

De praktisch-politieke functie.

Het is in Nederland moeilijk vast te stellen welke in werkelijkheid de praktisch-politieke functie van de drager van de kroon is. For- meel is het probleem niet zo moeilijk: de ministeriële verantwoor- delijkheid geeft altijd wel een antwoord op de vraag of en met wie over bepaalde daden kan worden gediscussieerd en wie e.v. ter verantwoording kan worden geroepen. Materieel is het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid minder doorzichtig. Maar interessant, en politiek zowel als staatsrechtelijk zeer belangrijk, is de vraag of en in welke mate de drager van de kroon een per- soonlijke bijdrage tot het regeringsbeleid of tot afzonderlijke rege- ringsdaden kan leveren. Men dient dit punt wél te onderscheiden van de ministeriële verantwoordelijkheid: op zich zelf is persoon- lijke politieke invloed van de koning zeer wel naast de ministeriële

719

(8)

verantwoordelijkheid bestaanbaar. Gedurende het grootste deel van de regeringsperiode van Willem lil heeft in ons land een dergelijke situatie zich voorgedaan.

Wij weten - voor zover we geen oud-ministers zijn - heel weinig van deze relatie, die bij ons toegedekt wordt door 'het geheim van Soestdijk', dat in deze tijd van forensisme het 'geheim van het Noordeinde' heeft vervangen, en dat heeft ertoe geleid dat zeer uiteenlopende gissingen daarover de ronde doen.

Het verst gaat de veronderstelling, dat het geheim van Soestdijk een secret de polichinelle is - dat er eenvoudig geen geheim is, omdat de koning zonder meer pleegt te tekenen wat hem wordt voorgelegd. Men hoort ook wel veronderstellingen van geheel tegengestelde aard. Vaststaat, dat de koning zich kan laten voor- lichten, opmerkingen en bezwaren maken en dat in beginsel tegen- over hem geen 'staatsgeheim' bestaat. Van zo'n positie kan iemand meer of minder maken, maar het is weinig aannemelijk dat hij er helemaal niets van maakt. De Engelse constitutionele geschie- denis van de laatste halve eeuw, die ·beter hekend is dan de Neder- landse, niet omdat de Engelsen minder te verbergen hebben, maar omdat ze minder verbergen, toont aan, dat zelfs in Groot-Brittannië herhaaldelijk door de koning politieke invloed geoefend is, hoewel daar de afstand tussen monarchie en macht nog heel wat groter is dan bij. ons. Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat in ons land weliswaar de verantwoordelijke ministerraad en ministers onver- kort het beleid bepalen, maar dat in het contact met de koning een wisselwerking optreedt, die dat contact een meer dan alleen formele functie geeft.

Als deze schets van de verhouding koning-ministerie niet al te zeer ernaast is, zal de drager van de kroon gedurende zijn regerings- periode zeer vele regeringen, van uiteenlopende politieke en per- soonlijke samenstelling, bekwaamheid, karakter en werkkracht, langs zich zien trekken. Daardoor kan, zelfs bij iemand van gemid- delde intelligentie en begaafdheid, een hoeveelheid inzicht, erva- ring en feitelijke kennis van zaken worden geaccumuleerd, die vrijwel uniek is. Gepaard aan een duidelijk constitutioneel besef van wat de koning kan en mag en wat hij niet kan of niet behoort te doen, ligt hier op zijn minst de mogelijkheid van integratie van de persoon des konings in het functioneren van het staatsbestel en van een optimale functionele betekenis van het koningschap.

Men kan zo'n situatie gunstig waarderen, mits de juiste con- stitutionele grenzen worden in acht genomen, mits koninklijke ver- langens de excellenties niet tot politieke voorkomendheid verleiden

720

(9)

l

r

en mits het geheim van het contact strikt bewaard blijft. Dit laatste natuurlijk zolang het nodig is.

Een president

Een republikeins staatsbestel in Nederland zou waarschijnlijk een president kennen, wiens bevoegdheden ongeveer met die van de huidige koning zouden overeenkomen. Wil een vergelijking enige zin hebben, dan moet men wel daarvan uit gaan. Een repu- bliek van het Amerikaanse of Franse type - een 'presidentieel stelsel'- laat ik dus buiten beschouwing. Een dergelijk stelsel zou ook heel weinig passen in ons politieke leven zoals zich dat nu eenmaal heeft gevormd. Een president dus als constitutioneel staatshoofd zonder zelfstandige bevoegdheden en handelend onder ministeriële verantwoordelijkheid. Een president van dit type kan zowel door volkskeuze als door parlementskeuze worden aan- gewezen. Gezien ons partijpolitiek bestel is het aannemelijk, dat in elk der twee mogelijkheden die verkiezing niet los zou staan van de actuele politieke constellatie - m.a.w. zij zou wellicht mede voorwerp worden van vooroverleg tussen regeringspartners over de voortzetting of het aangaan van politieke samenwerking. Het aan- zien van het staatshoofd wordt daardoor niet verhoogd, maar mis- schien vinden echte republikeinen dat alleen maar een voordeel.

In elk geval betekent het, dat in ons toch al zo moeilijk en moei- zaam functionerend partij-politiek bestel een nieuw probleem erbij komt en een nieuwe complicatie wordt geschapen.

Het kan zijn, dat men voor het presidentschap zoekt onder de oude, ervaren staatslieden (het type Masaryk, Benesj), dat men een compromis-oplossing zoekt onder de actieve politici (Saragat) of dat men het in minder centraal staande politieke figuren zoekt (Heuss, Lübke). Om deze mogelijkheden in Nederlandse verhou- dingen over te brengen, zou men zich als eerste type kunnen denken: Drees, Oud, Romme; als tweede: Nederhorst, Roolvink, Schmelzer; als derde: mr. Van Thiel, mr. Jonkman of prof. De Gaay Fortman. Ik noem namen alleen ter illustratie: ik hoop dat ge- noemden en niet-genoemden zich niet gedupeerd of gepasseerd gevoelen en dat zij mij, zo nodig, mijn suggestie willen vergeven.

Het staat wel vast, dat een uit deze kringen gekozen president een persoon van niveau en van gezag kan zijn, die zich 'boven de partijen' kan stellen en- binnen dit kader- vruchtbare contacten met regering en individuele ministers kan onderhouden, in zeker niet mindere mate dat een constitutioneel koning dat kan.

721

(10)

Toch moet men wel bedenken, dat het voor een succesvol, ervaren politicus- en voor iedere in het openbare leven gevormde persoonlijkheid - in perioden van politieke of constitutionele crisis moeilijker is binnen de constitutionele grenzen te blijven, dan voor een drager van de kroon, die behoort tot een in lange traditie ge- vormde constitutionele dynastie. Hindenburg was in de eerste jaren van zijn presidentschap zeer trouw aan zijn constitutionele plichten en bleef binnen de grenzen van zijn grondwettelijke bevoegdheden en taak. Later, met het toenemen der crisisverschijnselen, werd dit anders - lang voor hij de deur voor Hitier opende toonde hij zich een vijand van het staatsbestel waarin hij de hoogste plaats innam.

Men kan zich voorts afvragen, of het optreden van Coty bij de ondergang van de vierde republiek wel strookte met de taak van een staatshoofd, en of de dragers van het Nederlandse nationale koningschap, en die van het Noorse en Deense, in 1940 niet meer zich gedroegen naar het wezen van hun taak dan de Franse president Lebrun. Men kan natuurlijk wijzen op het falen van koning Leopold - maar juist Leopold was het type van de politi- serende koning, een type dat sterk verschilt van het Nederlandse en Scandinavische.

Samenvattend kan men wel zeggen, dat in het praktische poli- tieke leven van alledag, en met name in het verkeer tussen regering en staatshoofd, in ons land een republikeins staatsbestel gelijk-

waardig zou kunnen functioneren aan de monarchie, maar dat de presidentsverkiezing periodiek een complicatie aan ons toch al niet soepel werkend systeem toevoegt, terwijl in tijden van bijzondere crisis het koningschap een sterker drang tot continuïteit heeft. Maar ook hier: dit alles geldt alleen voor een nationaal en democratisch koningschap.

Kabinetsformatie en de koning

De kabinetsformatie geeft de koning in ons staatkundig leven een bijzondere positie. De ministeriële verantwoordelijkheid geldt al- leen voor de benoemingsbesluiten. Voor zijn optreden is ieder kabinet verantwoordelijk. Maar voor alles wat aan dat optreden voorafgaat, zijn de daarbij betrokkenen niet op de gewone wijze parlementair verantwoordelijk. Praktisch niet: omdat er geen mid- del bestaat hen ter verantwoording te roepen, en principieel niet:

omdat alleen ministers, voor hun handelingen als zodanig, aan het parlement verantwoording schuldig zijn. De vele adviezen die de kroon inwint alvorens een formatieopdracht te verstrekken, vallen

722

(11)

1

dus buiten de ministeriële verantwoordelijkheid, evenals de be- sluiten die de kroon zelf met betrekking tot de formatie neemt.

Natuurlijk zijn er politiek toch allerlei verantwoordelijkheden:

fractieleiders houden b.v. voeling met hun fractie, alvorens al dan niet zich in het overleg te begeven of zich te binden. Dat neemt niet weg, dat het overleg vóór, en de opdrachten tot, formatie of informatie in bijzondere mate een persoonlijke deelname door de koning aan het politieke leven van het land vormen. Uitgaande van de veronderstelling, dat in een Nederlandse republiek de formatie overigens op dezelfde wijze zich zou voltrekken, ligt het voor de hand om aan te nemen dat deze dan niet op meer moeilijkheden of bezwaren zou stuiten dan thans. Met dit verschil echter, dat de kans op politiek gebruik van de presidentiële functie daar altijd iets groter is. Naast het evidente voorbeeld van Hindenburg kan worden gewezen op Lübke, die tijdens de jongste formatie in de bondsrepubliek onder druk is gezet om zijn positie voor politieke doeleinden te gebruiken en volgens de berichten geneigd was daar- aan toe te geven. In de republiek is de president een politicus die moet vergeten dat hij dat is. In de constitutionele monarchie door- dringt traditie en ervaring de drager van de kroon in de allereerste plaats van het feit, dat hij geen politicus is.

Een goed en zorgvuldig functionerende nationale monarchie heeft, naar mijn mening, niet alleen grote betekenis als symbool en als richtpunt van loyaliteitsgevoelens, zij staat zeker ook niet achter bij de republiek in het praktisch functioneren van een demo- cratisch staatsbestel, ja, zij heeft ook in dat opzicht voordelen boven de republiek in tijden van spanning en politieke crisis.

Natuurlijk is een vergelijking als deze, waarbij een bestaand en beproefd systeem wordt afgewogen tegen een veronderstelde tegen- hanger, slechts gebrekkig. In het begin van dit opstel wees ik erop, dat men niet 'de' monarchie tegenover 'de' republiek kan stellen.

Zo goed als alle monarchieën hun eigen gezicht hebben, geldt dat ook voor de republieken. Slechts dan heeft een vergelijkende be- schouwing enige zin, wanneer veronderstellenderwijs wordt uit- gegaan van het geval van vervanging van een erfelijk door een periodiek gekozen staatshoofd, met een gelijkblijven der overige factoren. Dat is een fictie, maar een fictie die de vermoedelijke realiteit- b.v. na uitsterven der dynastie - dichter benadert dan een of ander gefantaseerd beeld van een ideaal-republiek, waar- van men er zoveel kan ontwerpen als men wil, met als enige zekerheid dat zij nooit werkelijkheid zullen zijn.

723

(12)

Koningschap bij de gratie Gods

Het is misschien goed hier iets op te merken over het koningschap bij de gratie Gods. Struycken heeft duidelijk aangetoond, dat deze formule, op de persoon des konings betrokken, positief-rechtelijke betekenis mist. Met name is de legitimistische hantering ervan, volgens welke de koning zijn gezag niet zoals elk ander gezag aan de rechtsorde zou ontlenen, maar aan God, en het koninklijk gezag en de aanspraken daarop derhalve buiten en boven de geldende rechtsorde zouden staan, in ons land zeker niet geoorloofd. De woorden moeten als een traditie worden beschouwd, herinnerend aan de christelijke opvatting dat alle gezag, dus ook het hoogste gezag, zijn diepste grondslag vindt in Gods wil. In die zin wijzen de woorden op een opdracht, niet op een aanspraak. Maar in elk geval moet men daaraan positief-rechtelijke of politieke betekenis ontzeggen.

De vraag kan voorts worden gesteld, of een integratiestreven, in Europees of ruimer verband, niet méér wordt geremd door een monarchale dan door een republikeinse staatsstructuur. Het ant- woord daarop is met enig voorbehoud ontkennend. De vraag van de plaats der vorstenhuizen in een verenigd Europa is op te lossen en behoeft niet tot onoplosbare complicaties te leiden, wan- neer de Europese integratie in een veel verder stadium komt dan zich overigens thans nog in jaren laat voorzien. Voorop moet staan, dat ook hier het hogere belang moet voorgaan, en dat zal dan niet het dynastieke belang zijn. Overigens heeft de geschiedenis meer dan eens een samenvoegingsproces zich zien voltrekken van monarchaal of feodaal geregeerde eenheden. Er is geen reden reeds thans de voorkeur aan de republiek te geven, ter wille van een toekomstige onzekere eenwording, die bovendien niet per se met afschaffing van de monarchie behoeft gepaard te gaan.1

Conclusie

De conclusie die uit voorgaande - op verzoek van de redactie op schrift gestelde - beschouwingen volgt, is duidelijk deze, dat in de Nederlandse verhoudingen van dit ogenblik de monarchie zoals wij die kennen, als staatsvorm duidelijk de voorkeur verdient boven

1 In Nieuw Europa, Maandblad van de Europese Beweging, van december 1963, gaf ik van het onderwerp 'De plaats van de vorsten- huizen in een Verenigd Europa' een uitvoeriger behandeling.

724

1

(13)

een republikeins staatsbestel. Zij opent de mogelijkheid van een positieve gerichtheid van gevoelens, die anders gemakkelijk nega- tief of zelfs antidemocratisch kunnen werken, vormt een duide- lijker expressie van de nationale eenheid dan de republiek meestal bieden kan en functioneert in het praktisch-staatkundig leven op zijn minst gelijkwaardig aan de republiek in haar beste vorm, terwijl zij in tijden van spanning en crisis grotere waarborgen van democratische continuïteit biedt.

Dit alles betekent niet, dat de monarchie voor de eeuwigheid is geschapen. Al de genoemde voordelen berusten op de veronder- stelling van het 'nationaal koningschap'. Veel méér dan de repu- bliek, vergt de monarchie, dat de dynastie als zodanig - als dynastie - door de grote meerderheid des volks wordt aanvaard en gewild. Twijfel daaraan in brede kring bedreigt de dynastie en doet afbreuk aan de niet geringe positieve betekenis die zij in ons bestel heeft. Om in moderne verhoudingen nog te kunnen functio- neren, veronderstelt de monarchie een grote verbondenheid tussen vorstenhuis en volk. In onze samenleving is die verbondenheid alleen bestaanbaar als produkt der historie en alleen te handhaven door de duidelijke wil gemeenschappelijk verder te gaan in het heden en de toekomst.

Gelijk uit hetgeen ik opmerkte blijkt, geloof ik, in ·tegenstelling tot Duynstee niet, dat het bewaren van de 'afstand' essentieel is voor het voortbestaan van de dynastie. Integendeel: een ontwik- keling naar moderne vormen van contact tussen koningshuis en publiek is noodzakelijk, omdat in de huidige samenleving de in- houd en werking van 'vorstelijke pracht en praal', en alles waarop dat steunt en waarmee het samenhangt, pijlsnel devalueren, door het zich snel wijzigende 'waardenstelsel' in onze tijd. Maar de ,., positie van het Nederlandse nationale koningschap, zoals dat onder koningin Wilhelmina tot voltooiing kwam en ook thans nog bestaat, hangt in wezen niet af van, en steunt niet op, de bewondering van simpele zielen voor het Courts Mahler-element dat zij in het koning- schap veronderstellen. Geen koningshuis heeft het daarmee kunnen redden. En ook het Nederlandse zou dat niet kunnen.

De basis van de moderne en levende monarchie kan alleen liggen in de wederzijdse wil bijeen te behoren en te blijven be- horen en daartoe de plichten en lasten op zich te nemen die deze binding meebrengt. Voor de leden van de dynastie een zeer zware binding. Zonder de aanvaarding daarvan gaat het echter niet.

Van de kant van het Nederlandse volk mag voldoende staat- 725

(14)

kundig besef worden gevraagd, om het, niet zeer grote, minimum aan persoonlijke vrijheid, zonder hetwelk niet te leven valt, en zeker niet op een zo centrale plaats, aan de leden van de dynastie te laten.

De toestemmingswet

Het is niet de bedoeling van dit artikel een bijdrage te leveren tot de discussie rondom het wetsontwerp tot het verlenen van toe- stemming tot het huwelijk van prinses Beatrix en Claus von Amsberg. Als dit opstel verschijnt, is trouwens die behandeling achter de rug. Toch mogen enkele opmerkingen, ter toetsing van de hiervoor ontwikkelde algemene richtlijnen, niet achte1wege blijven.

Het is te betreuren, want schadelijk voor ons regeringsstelsel, dat een voorgenomen huwelijk van de troonopvolgster tot zulk een scherpe controverse in het volk leidt. De positie van de dynastie moet erdoor onvermijdelijk verzwakken. Zou het in het licht hier- van redelijk zijn geweest de toestemming tot het huwelijk te wei-

geren?

Weigering van een toestemmingswet zou de discussie niet heb- ben voorkomen. Natuurlijk had prinses Beatrix deze zelf kunnen voorkomen. Haar te verwijten, dat zij dat niet heeft gedaan, maakt m.i. inbreuk op het minimum aan persoonlijk leven dat aan de drager van de kroon en zijn opvolger moet worden gelaten.

De huwelijkskeus is daarvan een zo belangrijk element, dat deze alleen bij zeer overwegende bezwaren mag worden aangetast.

Een huwelijk zonder toestemmingswet - en dan met verlies van opvolgingsrecht - was, zonder scherpe strijd rond de monarohie, zélfs met instemming van de prinses, trouwens even- min te realiseren geweest.

Artikel 17 van de grondwet, dat de eis van een bij de wet verleende toestemming stelt, bedoelde historisch vooral te voor- komen, dat ongewenste verbindingen met andere vorstenhuizen zouden ontstaan. Het artikel bevatte tot 1963 dan ook een ver- schillende regeling voor een koning en voor prinsen enerzijds en voor een koningin en prinsessen anderzijds. Sinds de laatste grondwetsherziening geldt dezelfde regeling voor mannen en vrouwen. Men moet echter aannemen, dat weigering van toe- stemming bij de wet alleen dan geoorloofd is, wanneer een voor- genomen huwelijk door de eruit voortvloeiende verbintenis een ernstige bedreiging zou vormen voor het nationale karakter van het koningschap. Dat is thans zeer zeker niet het geval.

726

1

(15)

Het gaat anders natuurlijk niet aan, in het huwelijk een act van 'verzoening' te zien. Niemand, ook niet de troonopvolgster, kan pretenderen zulk een verzoening tot stand te brengen door een eigen wilsbesluit en daad. Men kan de persoon van prinses Beatrix, en de Nederlandse dynastie, niet zwaarder belasten en niet in een ongelukkiger positie brengen dan door het huwelijk te trekken buiten de normale sfeer van een dergelijke verbintenis en daaraan een bijzondere symbolische waarde toe te kennen.

Prinses Beatrix heeft zelf wellicht enige aanleiding hiertoe ge- geven, door de opmerking, dat meer naar de toekomst dan naar het verleden moet worden gekeken. Laten wij dat uitleggen - zoals het ook wel bedoeld was - als slaande op het verleden en de toekomst van haar aanstaande echtgenoot met betrekking tot ons land.

Het is het voor ons democratisch politiek bestel zo belangrijke feit van het bestaan der nationale monarchie, dat m.i. regering en kamermeerderheid terecht deed kiezen voor de toestemmingswet.

727

(16)

I. Tinbergen

De toekomstige sociale orde en onze beweging

Dirt artikel is een poging om enige zeer grote lijnen te trekken van een na te sh·even sociale orde en daardoor discussie uit te lokken. Het 'grote' is gezocht in een internationale benadering op lange termijn; met sociaal wordt hier bedoeld het gehele complex van economische, politieke en (in de engere zin) socia- le vraagstukken. De benadering is die van een econoom; ter ver- ontsohuldiging worde aangevoerd, dat de economie in de laat- ste decennia heel wat geleerd meent te hebben van de andere sociale wetenschappen. Zij heeft, als oudere onder deze weten- schappen, enkele methoden tot haar beschikking die ettelijke elementen van die andere sociale disciplines kunnen opnemen en daarmee een wijdere toepassing vinden dan op het traditio-- nele gebied der economie. Zij heeft, eveneens als oudere weten- schap, reeds enigszins operationele vormen weten te vinden, d.i.

vormen van toepassing tot het richting geven aan economische politiek en is ook daarbij reeds breder dan vroeger; zij levert bijdragen tot de sociale en politieke planopstelling.

In dit artikel zullen wij van deze laatste vormen gebruik ma- ken, d.w.z. de methoden der economische planning volgen en wel door met de vraag te beginnen: waar liggen in de te ver- wachten ontwikkeling van het sociale wereldgebeuren de gevaar- punten - de punten waar te verwachten werkelijkheid en wense- lijkheid uiteenlopen? Onze activiteit zal er toch immers op gericht moeten zijn, daar in 't bijzonder de werkelijkheid om te buigen in de richting van het wenselijke.

Ik meen deze gevaarpunten in drie hoofdgroepen te kunnen sa- menvatten, t.w.

1. een mogelijke ontlading, in de vorm van een kernoorlog, van de Oosrt-Westspanning;

2. de toenemende relatieve armoede van het Zuiden (de ont- wikkelingslanden); en

3. het doodlopen van de sociale en culturele ontwikkeling van het Westen, in de zin van het voortbestaan van sociaal on gewen-

728

l

(17)

1

ste toestanden en het vervlakken, indien niet ollll:aarden, van de cultuur.

Het is de taak van deze en volgende generaties om deze dreigingen af te wenden en de ontwikkeling daartoe om te huigen.

Dit zal voor een belangrijk deel moeten worden bereikt door po- litieke bedrijvigheid; deze zal alt<hans het raam moeten vormen waarbinnen zich de andere activiteiten - economische, sociale, wetenschappelijke, opvoedkundige, kunstzinnige - kunnen en moeten ontplooien.

Het apparaat van de politiek - de groeperingen, de collectieve besluitvorming, de programma's, de propaganda - is echter in veel opzichten verouderd, ondoelmatig en niet voor deze taken berekend. De inzichten, probleemstellingen en terminologie reeds zijn vaak duidelijk ten achter bij de werkelijkheid. Ook de orga- nisatie is geenszins aangepast aan de zware taken waarvoor wij ons bevinden.

Zo is het streven, in bepaalde Amerikaanse kringen, tot be- houd van het kapitalisme, of in bepaalde communistische krin- gen, naar de vestiging van een primitief socialisme, verouderd.

Het zuivere kapitalisme, als het al bestaan heeft, is voorbij;

het primitieve socialisme, gebouwd op discipline, idealisme en volledig gecentraliseerde planning, functioneert niet. Nationalis- tische doelstellingen die de belangen van andere landen verwaar- lozen, worden steeds gevaarlijker. De pogingen om een afzonder- lijke christelijke politiek te formuleren, zijn uitgemond in pro- gramma's die een mengsel - overigens niet altijd zo slecht - van kapitalistische en socialistische elementen vormen, d.w.z.

van anderer ideeën en hebhen daarom nauwelijks zin. Een poli- tiek geheel op het christelijk beginsel van naastenliefde geba- seerd, is te veel gevergd van het menselijk wezen. Het diepste christendom kan slechts voor de afzonderlijke mens, niet voor rechtsorden gelden.

Er schuilt gevaar in heel wat der verouderde begrippen. Zij kunnen leiden tot onvruchtbare discussies, b.v. of men moet kie- zen tussen planning en geen planning, vrije concurrentie en geen vrije concurrentie, of er nog grote depressies kunnen komen, of ontwapening niet tot onoverkomelijke economische gevolgen zal leiden en of men ontwikkelingslanden alleen moet helpen als zij een parlementaire democraJtie hebben. Verouderde inzichten lei- den ook noodzakelijk telkens tot onjuiste politieke besluiten, ge- zien vanuit het belang op langere termijn van alle betrokkenen.

De te geringe hulp die India van de Verenigde Staten gedurende 729

(18)

het tweede vijfjarenplan kreeg, is terug te voeren tot een on- voldoende inzicht in het voor een ontwikkelingsland meest ge- schikte economische stelsel. De politieke steun aan te conserva- tieve regeringen in Zuid-Amerika is een voorbeeld van hetzelfde soort. De politiek van Frankrijk (vóór de Gaulle) t.o.v. Algerië is een uitvloeisel van een verouderd inzicht (in onze eigen krin- gen) in het koloniale vraagstuk. De overdreven nadruk op parti- culiere activiteiten als de 'jui91:ere', in de propaganda van de Verenigde Staten zowel als in delen van de katholieke en protes- tantse partijen hier in Nederland is een uitvloeisel van een ver- ouderd inzicht in het optimale economische stelsel. Onvoldoen- de begrip aan ondernemerskant voor de behoefte aan verdere hervorming van onze sociale orde en onvoldoende begrip aan ar- beiderszijde (ik zeg niet: vakverenigingszijde) voor de betekenis van ons gemengde stelsel liggen achter de loonexplosie in Ne- derland in 1963. Onvoldoende begrip voor de culturele gevaren van de welvaart ligt ten grondslag aan een verouderd laissez- faire ten aanzien van film en andere kunstuitingen.

Het gebruiken van oude termen en begrippen wordt veelal wel doorzien door ervaren politici, die er niet zo gauw aan ten slacht- offer vallen; doch voor vele minder ervaren mensen zijn zij verwarrend en zij leiden de aandacht af van waar het werkelijk om gaat.

Een deel van de hiervoor genoemde bezwaren geldt evenzeer voor de socialistische beweging. Ook zij baseert zich bij herha- ling op verouderde inzichten of gebruikt termen die niet meer pas-

· sen op het heden; ook haar organisatie is niet opgewassen tegen de meest urgente taken van vandaag. Ik hoop dat nog nader te bespreken. Hier zou ik alleen het doel van dit artikel ten aanzien van onze beweging in een algemene vorm willen aankondigen.

Wij hebben m.i. een herziening van onze programma's en or- ganisatie nodig die tegelijkertijd op de uitvoering van de drie grote taken gericht is die ik al formuleerde, nl. (a) de ver- dere hervorming van de sociale orde in de meest ontwikkelde landen, (b) een zuiverder discussie te voeren met de communis- tische landen - ter vermijding van ons aller ondergang - en (c) bij te dragen tot de noodzakelijke ontwikkeling van de ont- wikkelingslanden. De noodzaak van de gelijktijdige uitvoering van deze taken kan meebrengen dat men soms dingen moet doen die voor een van hen nadelig zijn, doch bijzonder belangrijk voor een andere. Concreet: wij zullen d·ngen moeten doen om de rela- ties met de communistische of de ontwikkelingslanden te ver-

730

1

(19)

r

beteren, doch die de eigen ontwikkeling remmen, wanneer daar- mee het geheel der doelen het best gediend wordt. Zo is het steeds en overal, wanneer men meer dan één doel wil nastreven.

Bijdragen van het wetenschappelijk inzicht

De herziening van de programma's en de organisatie van onze beweging met het oog op de meest urgente taken van de toe- komst zou kunnen worden verdedigd met het oude woord van Marx, dart het socialisme wetenschappelijk moet zijn. Ook zonder Marx kan men overigens stellen dat men, om anderen te over- tuigen, tenminste niet met de wetenschap in sh·ijd zal moeten ge- raken. Overigens zal men naast de wetenschappelijke basis be- hoefte hebhen aan enige ethische beginselen; en deze zal men dan zo moeten kiezen dat zij zo algemeen menselijk mogelijk zijn.

De wetenschap waarop men zich baseert, zal dan echter die van vandaag moeten zijn en niet die uit de tijd van Marx, want dat is nu langzamerhand honderd jaar geleden; en er is mis- schien wel iets gebeurd op wetenschappelijk gebied!

De wetenschap put altijd uit de waarneming (de empirie) en uit het denken (de theorie). De laatste begint met intuïtieve verklaringen van het waargenomene, en tracht deze dan later te bewijzen. Op elk moment in de wetenschappelijke ontwikkeling is het bewezene het reeds gevestigde, soliede gedeelte van een wetenschap; doch haar verdere ontwikkeling dankt, behalve aan nieuwe waarnemingen, veel aan intuïtieve, onbewuste redenering.

In mijn betoog wil ik eerst enige empirische, dan enige theoreti- sche resultaten van de ontwikkeling der sociale wetenschappen in herinnering brengen. Ik ben er mij van bewust dat ik de niet- economische zijde niet altijd op de juiste wijze zal weergeven.

De economische ervaring in het West en heeft ons geleerd dat het laissez-faire tot een zeer ongelijke inkomensverdeling leidt, die kan worden gecorrigeerd zonder de groeikracht van de volkshuishouding aan te tasten; dat het mogelijk is om de con- junctuurgolven door een geschikte politiek aanzienlijk te verzach- ten; dat een aantal markten van nature labiel zijn en dat door regulering daarvan een grotere welvaart kan worden verkregen;

dat deze en andere verspillingen van het stelsel der vrije krach- ten door een zekere mate van planning kunnen worden beperkt.

De economische ervaring in het Oosten (de communistische landen) heeft ons geleerd dal een volkomen gecentraliseerde planning en uitvoering alleen door commando's niet zo goed

731

(20)

werken als een meer gedecentraliseerde planning en uitvoering met behulp van materiële prikkels. Dit laatste houdt o.m. in dat volkomen gelijke inkomens voor allen geen efficiënte produk- tie mogelijk maken.

Deze ervaringen, die hier slechts zeer kort zijn aangeduid, kunnen worden samengevat door te zeggen dat naar praktisch gesproken ieders mening de beste economische orde er een is die noch geheel op de vrijheid van alle subjecten noch op de vol- ledige centrale regulering gebaseerd is, doch een goed gekozen samenspel van beide groepen van krachten vereist. Er zijn aller- lei andere sociale gebieden dan alleen het economische waarvoor dit ook geldt. Opvoedkundigen b.v. zijn van mening dat de op- voeding een synthese van vrijheid en binding vereist. Het komt overigens in de praktijk niet aan op deze samenvatting, doch op een steeds nauwkeuriger vaststelling van de gebieden die men moet regelen en degene die men moet vrijlaten.

Ik merkte al op dat de economie veel van de jongere sociale wetenschappen heeft geleerd. Zo wordt thans het streven van de mens niet meer benaderd door alleen over een maximale stof- felijke bevrediging te spreken, doch wordt in de economische politiek rekening gehouden met andere bevredigingen die de mens ook zoekt, zoals waardering door zijn omgeving - in zijn werk en thuis. Wij hebben ook kunnen waarnemen dat verhoogde stoffelijke welvaart gepaard kan gaan met onbevredigdheid door verveling, dat is gebrek aan een doel, en door gebrek aan be- langstelling van de omgeving; deze twee elementen dragen bij tot de v·ervlakking en ontsporing van een deel der jongeren.

Het economisch (en ander sociaal) denken heeft tot ten dele soortgelijke gevolgtrekkingen. geleid. Deze laten zich waarschijn- lijk het meest elegant formuleren in de terminologie van de wel- vaartstheorie (welfare economics); doch daarin kunnen elemen- ten van andere sociale wetenschappen, zoals gezegd, gemak- kelijk worden opgenomen.

Men kan de inhoud van de welvaartstheorie 1 aldus opvat- ten, dat zij een toets is van het geheel der maatschappelijke in- stellingen (de sociale orde), die ons vertelt wanneer dit geheel tot de hoogst mogelijke welvaart leidt. Daartoe moet dan door dit geheel voldaan worden aan een aantal 'maximumvoorwaar-

1 Op deze theorie ben ik nader ingegaan in een artikel waarvan een ver- taling is opgenomen in Socialisme en Democratie van september 1965.

732

1

(21)

I

den' die de welvaartsrt:heorie ons leert. Het begrip welvaalt kan daarbij zo ruim worden geïnterpreteerd als men wil; d.w.z. men kan (en moet) er alle factoren in opnemen, en op de juiste wijze, die het vo1kswelzijn bepalen. Hierin liggen dus belangrijke ethi- sche keuze-elementen besloten, zoals de vraag hoe men het wel- zijn van de ene persoon weegt in vergelijking tot dat van de an- dere en of men meent, op het welzijnsstreven van bepaalde groe- pen correcties te moeten aanbrengen, omdat zij tegen eigen ondoordachte beslissingen moeten worden beschermd. Al naar de mate waarin men daarbij een keuze doet die voor velen re- delijk en verantwoord is, zal men tot gevolgtrekkingen komen die meer of minder aanhang zullen kunnen verwerven.

De maximumvoorwaarden hangen, behalve van deze keuzen, ook van een aantal technische gegevens van de vele produktie- processen af. Deze zijn thans natuurlijk ook verschillend van wat zij geacht werden te zijn in de tijd van Pareto, de grondlegger van dit hoofdstuk van de staathuishoudkunde.

De hoofdzaak is intussen de volgende. In vrijwel alle varian- ten van de besrte sociale orde die men kan ontwerpen naar de maatstaven van de welvaartstheorie vindt men dat noch vol- ledige vrijheid der bedrijfsleiders, noch volledige centralisatie der beslissingen het beste is, doch een synthese, als men wil een mengsel, van beide. Voor sommige bedrijfs,takken en activiteiten kan men bewijzen dat de gedecen•traliseerde beslissingen van af- zonderlijke bedrijfsleiders tot onjuiste gevolgen leiden. Wat glo- baal aangeduid, kan men dit voor verkeer, communicatie en voor- lichting en voor een aantal zware industrieën aannemelijk maken, evenals voor het financiële beheer, voor de prijsvorming op la- biele markten en voor de verzorging van de veiligheid en de rechtsorde. Het woord bedrijfsleiders staat hier eigenlijk voor een nog wijder begrip dat ook hoge ambtenaren omvat (eigenlijk is het woord managers in de wijdste zin het beste woord).

De noodzaak van een zekere centralisatie - in afwijking van wat Pareto gemeend heeft - beperkt zich niet tot centralisatie op het nationale niveau, doch geldt in bepaalde gevallen tot het hoogste internationale, soms tot minder hoge internationale ni- veaus. De gevolgtrekkingen beperken zidh niet tot beslissingen van economische aard.

Daar waar meer gecentraliseerde beslissingen - op welk ni- veau dan ook - als oplossing worden gevonden, moet tevens de vraag beantwool'd worden., hoe dergelijke groeps- of collectieve beslissingen moeten worden georganiseerd, om aan het wel-

733

(22)

vaartsoptimum te voldoen, of er althans niet mee in strijd te zijn. Meerderheidsbeslissingen door vertegenwoordigers van be- langengroepen zijn geen garantie voor de beste beslissingen.

Ideaal gesproken moeten de vertegenwoordigers alleen maar verschillende meningen hebben over de behartiging van dezelf- de belangen, nl. het algemeen belang.

Modernisering van de politieke discussie en programma's

Op grond van de zeer summier samengevatte huidige weten- schappelijke inzichten kan men komen tot een modernisering van de politieke discussie op alle 'fronten', d.w.z. het thuisfront binnen het Westen en de fronten met het Oosten en het Zuiden.

Deze modernisering zou in de eerste plaats moeten bestaan uit het schrappen van een aantal punten die afgehandeld zijn, hetzij op grond van de ervaring, hetzij op grond van de theoretisch verworven inzichten. Gezien in het perspectief van onze bewe- ging betekent dat aan de ene kant dat zij vrijwel algemene steun heeft gekregen op een aantal punten, zoals de noodzaak van ingrijpen in het vrije bestel door sociale verzekeringen en voor- zieningen, belasting op vermogens en winsten, erkenning van de taak van de vakbeweging, vergemakkelijking voor velen van de toegang tot de school, marktregelingen voor labiele markten, conjunctuurpolitiek, alles in afwijking van het echte kapitalisme.

A fortiori kan men van de agenda schrappen het verlangen van sommige buitenlandse groepen om kapitalisme of kolonialisme of ook zulke onderdelen van de oude orde als de oude gouden standaard te herstellen, of de vraag of er toch nog niet eens een echte 'grote depressie' kan komen. Dit is allemaal verleden tijd; de westerse wereld heeft allerlei stukken socialisme aan- vaard.

Er staat ook iets tegenover. Wij moeten van onze kant - en dat geldt dan ook voor de communisten - afstand doen van enige oude denkbeelden die ik als primitief-socialistisch zou wil- len aanduiden, waarvan gebleken is dat zij niet kunnen worden toegepast. Daaronder vallen o.a. het streven naar of de sug- gestie van volledige socialisatie; een geheel gecentraliseerde planning, beloningen uitsluitend naar behoefte en zonder ver- band met prestatie en een economische politiek van louter com- mando's (met name ten aanzien van de landbouw). Voor wat de communisten betreft is er een hoogst belangrijke ontwikke- ling aan de gang, waarbij in feite de meeste dezer denkbeelden

734

1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Je stelt vast dat deze bron past bij de uitkomst van je onderzoek, omdat de beschrijving in de bron illustratief is voor de toestand van de Leidse lakennijverheid omstreeks 1750.. 3p

De Verenigde Staten hebben zich hiertegen verzet, wat voor de Noord-Vietnamese regering de bevrijding van Zuid- Vietnam door infiltratie / de wapenleveranties aan het Zuid-Vietnamese

− daarna met twee voorbeelden uit de bron uit te leggen op welke manier die politieke kleur in zijn beschrijving van de landhervorming naar voren komt.

− Door de contracten van correspondentie / het geven van de banen aan kinderen of kleinkinderen, zijn banen niet meer voor iedereen toegankelijk. − Door de zelfverrijking van

− (zonder bron) een economische verklaring te geven voor de noodzaak voor de VOC haar monopolie te handhaven.. Isaac Le Maire (genoemd in bron 1) werd geboren in Doornik in

Kern van een juist antwoord is, dat de Amerikaanse ambassadeur met de aanhalingstekens wil laten zien dat de Republiek Vietnam niet wordt erkend (door de Verenigde Staten/door

Voor 1650 was er echter in de politieke theorie geen plaats voor een absolute soevereiniteit van de Staten van Holland... Een tweede belangrijk kenmerk van de vroege

In het begin van de Republiek werden munten niet alleen door de provincies geslagen, maar bezaten ook een aantal steden en adellijke heren het muntrecht.. In perioden waarin met