• No results found

Voor de bepaling van de economische levensduur spelen vele factoren een rol, waaronder:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voor de bepaling van de economische levensduur spelen vele factoren een rol, waaronder: "

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijlage I Economische levensduur en afschrijving immateriële vaste activa

I.I Economische levensduur

Voor de bepaling van de economische levensduur spelen vele factoren een rol, waaronder:

• het verwachte gebruik van het actief;

• de specifieke levenscyclus van het actief;

• technologische of andere vormen van veroudering;

• stabiliteit van de branche en veranderingen in de vraag naar producten en diensten waarvoor het actief gebruikt wordt;

• verwacht gedrag van (potentiële) concurrenten;

• niveau van de vereiste onderhoudsuitgaven en het vermogen van de onderneming om dit vereiste niveau te bewerkstelligen;

• duur van de periode dat de onderneming kan beschikken over het actief en de juridische beperkingen met betrekking tot het gebruik van het actief;

• afhankelijkheid van de levensduur van andere activa van de rechtspersoon in het kader van een kasstroomgenererende eenheid (IAS 38.90, RJ 210.404).

I.II Afschrijvingen immateriële vaste activa

Voor immateriële activa met een beperkte gebruiksduur dienen volgens IAS 38.97 afschrijvingen stelselmatig te geschieden op basis van de geschatte economische levensduur. RJ 210.401 stelt dit ook, echter dan voor immateriële vaste activa, omdat er geen onderscheid in RJ 210 gemaakt wordt met betrekking tot beperkte en onbepaalde gebruiksduur. Afschrijvingen worden gewoonlijk opgenomen in de winst- en verliesrekening (IAS 38.99). De afschrijving dient aan te vangen wanneer het actief beschikbaar is voor gebruik en dient lineair plaats te vinden, tenzij een ander betrouwbaar afschrijvingspatroon kan worden vastgesteld hoe economische voordelen toevloeien uit het gebruik van het actief (IAS 38.97, Hartman e.a., 2003). Er bestaat een weerlegbaar vermoeden dat de economische levensduur van een immaterieel vast actief maximaal twintig jaar bedraagt (RJ 210.401).

De IASB heeft Exposure Draft 3 ‘Business Combinations’ (inmiddels IFRS 3) gepubliceerd waarbij het concept van systematisch afschrijven van immateriële vaste activa losgelaten wordt. Ook het weerlegbaar vermoeden dat de economische levensduur twintig jaar is uit IAS 38 zal komen te

vervallen (De Bos e.a., 2004).

Op immateriële vaste activa met een onbepaalde gebruiksduur dient niet te worden afgeschreven (IAS

38.107). Overeenkomstig IAS 36, bijzondere waardevermindering van activa, is een rechtspersoon

(2)

verplicht te onderzoeken of een immaterieel actief met een onbepaalde gebruiksduur een bijzondere

waardevermindering heeft ondergaan, door de realiseerbare waarde met zijn boekwaarde te

vergelijken met de volgende frequentie: 1) jaarlijks en 2) wanneer er een aanwijzing bestaat dat het

immaterieel actief mogelijk een bijzonder waardevermindering heeft ondergaan (IAS 38.108).

(3)

Bijlage II Verslag van de Raad van Bestuur

Academisch Ziekenhuis Maastricht

In het verslag van RvB wordt een aparte paragraaf ‘onderwijs, opleiding en onderzoek’ vermeld. In de subparagraaf ‘onderzoek’ worden uitspraken gedaan over het gehanteerde onderzoeksbeleid en over de ontwikkelde onderzoeksfaciliteiten. Verder worden bepaalde onderzoeksgroepen nader toegelicht en welke samenwerkingsverbanden er zijn aangegaan op het gebied van onderzoek. Ook wordt er een alinea gewijd aan de verkregen onderzoekssubsidies.

De hoogte van de Rijksbijdrage wordt vermeld en de verantwoording hierover is afgelegd, wat onderdeel uitmaakt van de jaarrekening en terug te vinden onder ‘overige gegevens’.

Er wordt geen toekomstverwachting uitgesproken over de te verwachte onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten.

Academisch Medisch Centrum Amsterdam

Er wordt een afzonderlijke paragraaf ‘wetenschappelijk onderzoek’ opgenomen in het verslag van Raad van Bestuur. In deze paragraaf wordt het wetenschappelijk onderzoek geëvalueerd. Daarbij wordt ingegaan op een sterkte- zwaktenanalyse die is uitgevoerd en de herziening die heeft plaatsgevonden voor de AMC Researchcode. Er wordt aandacht geschonken aan verschillende leerstoelen en aan de verkregen onderzoekssubsidies. Ook wordt er stilgestaan bij de verschillende samenwerkingsverbanden die het AMC is aangegaan op het gebied van onderzoek.

De hoogte en verantwoording van de Rijksbijdrage wordt gegeven onder de aparte paragraaf

‘financieel beleid’.

Tot slot worden een aantal onderzoeksstudies uit de praktijk als voorbeeld behandeld.

Erasmus MC

Het jaarverslag van het Erasmus MC onderscheidt niet een apart verslag van de Raad van Bestuur.

Wel wordt er een apart hoofdstuk ‘onderzoek’ opgenomen in het jaarverslag. In dit hoofdstuk worden kwalitatieve en kwantitatieve gegevens verstrekt over onderzoek. De kwantitatieve gegevens betreffen bijvoorbeeld het aantal publicaties en citaten in vaktijdschriften. De kwalitatieve gegevens omvatten het onderzoeksbeleid, samenwerkingsverbanden, bevolkingsstudies en verschillende onderzoeksscholen.

UMC Utrecht

Er wordt in het verslag van de Raad van Bestuur geen apart hoofdstuk ‘onderzoek’ vermeld. Wel

wordt de missie van het ziekenhuis uitgedragen waartoe ook het verrichten van grensverleggend

onderzoek behoort. Vervolgens wordt er nog een melding gemaakt van de investeringen die met name

(4)

onderzoek en onderwijs beslaan, waarmee een strategische impuls mogelijk wordt gemaakt. Daarbij worden specifiek twee onderzoeksgebieden benoemd.

Het UMC Utrecht heeft daarnaast een intern onderzoeksevaluatie uitgevoerd en in het verslag van Raad van Bestuur worden de algemene bevindingen gepubliceerd.

Ook worden er uitspraken gedaan over het aantal octrooien en licenties die in het bezit en in aanvraag zijn.

Onder het hoofdstuk ‘financiën’ wordt de verantwoording van de Rijksbijdrage gegeven. De hoogte van de Rijksbijdrage is niet terug te vinden in het verslag van de Raad van Bestuur.

Academisch Ziekenhuis Groningen

In een aparte paragraaf ‘onderwijs, opleiding en onderzoek’ met subparagraaf ‘onderzoek’ worden opmerkingen vermeld over het gevoerde onderzoeksbeleid. De resultaten van verschillende onderzoeksevaluaties worden kort besproken. Het aantal promoties in het jaar worden vermeld en het doel van het onderzoeksbeleid is onder woorden gebracht.

De hoogte van de Rijksbijdrage is terug te vinden in een aparte paragraaf ‘financiën’.

UMC Sint Radboud Nijmegen

In een aparte alinea worden uitspraken gedaan over het aantal promoties en het aantal publicaties.

De hoogte van de Rijksbijdrage is ook inzichtelijk gemaakt.

Leids UMC

In het hoofdstuk ‘visie en ontwikkeling’ is een alinea opgenomen met de titel: ‘kerntaken: onderzoek’.

Hierin wordt kort ingegaan op het onderzoeksbeleid. Dit komt uitgebreider aan de orde in een aparte paragraaf ‘onderzoek’ in het hoofdstuk ‘prestatievelden’. Hier wordt melding gemaakt over de verworven externe middelen en subsidies, evenals de verschillende samenwerkingsverbanden. Ook het aantal promoties wordt vermeld. De 2

e

, 3

e

en 4

e

geldstroom wordt gekwantificeerd. Daarnaast is er een impactstudie gedaan om het onderzoek te evalueren. Tot slot wordt er aandacht geschonken aan het onderzoeksbeleid.

VUmc Amsterdam

In het verslag van de Raad van Bestuur wordt als ambitie onder andere toonaangevend onderzoek benoemd. Dit is terug te vinden in één van de pijlers van het VUmc, namelijk ‘onderzoek en ontwikkeling’.

In de paragraaf ‘management van processen’ wordt aandacht geschonken aan de evaluatie van het wetenschappelijk onderzoek. Hierbij wordt ingegaan op de beoordelingsaspecten van de evaluaties.

In de paragraaf ‘hoofdlijnen van beleid 2005’ worden uitspraken gedaan over een meerjaren

onderzoeksbeleid 2004-2009.

(5)

Bijlage III Verslag van de Raad van Toezicht

Academisch Ziekenhuis Maastricht

Er wordt vermeld in het verslag van de Raad van Toezicht dat vier specialisatiegebieden benoemd zijn op het gebied van patiëntenzorg en onderzoek om de toekomstige zorgorganisatie te positioneren.

Vervolgens wordt een intensivering en uitbreiding gegeven over samenwerking met de faculteiten Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen op het gebied van research, patiëntenzorg en onderwijs.

Tot slot wordt er melding gemaakt van de toegekende subsidie voor het uitvoeren van prestigieuze onderzoeksprojecten met nationale en internationale belangstelling. Vervolgens worden drie onderzoeksprojecten kort toegelicht

Academisch Medisch Centrum Amsterdam

In het verslag van de Raad van Toezicht wordt alleen vermeld dat tijdens de vergaderingen voordrachten gehouden worden over onderzoekwerk in het AMC Centrum voor Translationeel Onderzoek en over de toepassing van een specifieke behandelmethode.

Erasmus MC

De Raad van Toezicht hecht aan een transparante verantwoording met betrekking tot het bereiken van de gestelde doelstellingen op alle niveau’s. Daarbij zijn de kwaliteit van zorg, onderwijs en onderzoek, de efficiency in de bedrijfsvoering, een gezonde financiering en de beheersing van risico’s belangrijke punten van aandacht.

De Raad van Toezicht heeft als klankbord gefungeerd voor de Raad van Bestuur in een discussie waarin activiteiten onder de aandacht worden gebracht, zoals onder andere kennisontwikkeling, bekostiging van onderzoek, kennisexploitatie en onderzoeksfinanciering.

UMC Utrecht

In het verslag van de Raad van Toezicht wordt melding gemaakt van een externe analyse op het gebied van onderzoek. Deze analyse laat zien dat het onderzoek van het UMC Utrecht nationaal en internationaal gezien goed scoort. Door de strategische impuls van het gevoerde beleid wordt het wervend vermogen op het gebied van onderzoek verder gestimuleerd.

Academisch Ziekenhuis Groningen

Tijdens de vergaderingen van de Raad van Toezicht kwam onder andere het punt van de

(inter)nationale positionering van het AZG op het gebied van onderwijs, onderzoek, opleidingen en

patiëntenzorg aan de orde.

(6)

UMC Sint Radboud Nijmegen

Het UMC Radboud heeft niet een Raad van Toezicht, maar een stichtingsbestuur welke naast enkele bestuurlijke taken hoofdzakelijk toezichthoudende taken en een adviesfunctie heeft, gericht op het bestuur van het UMC en de universiteit. Verder wordt er niet ingegaan op activiteiten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling.

Leids UMC

De Raad van Toezicht vermeldt dat de prestatie-indicatoren op het gebied van onderwijs en onderzoek mede dienen ter jaarlijkse verantwoording aan de universiteit over de wijze waarop is voldaan aan de onderwijs- en onderzoekstaken.

VUmc Amsterdam

Geen vermeldingen in het verslag van Raad van Bestuur ten aanzien van onderzoeks- en

ontwikkelingsactiviteiten.

(7)

Bijlage IV Uitwerkingen interviews

Interview de heer R.P.N. Wijntjes RA, Stafmedewerker Financiële Administratie, UMC Utrecht, 27 oktober 2005.

IFRS

Het is niet de eerste keer dat het woord ‘IFRS’ valt binnen de muren van het UMC Utrecht, maar er lopen nog geen concrete acties met betrekking tot een eventuele IFRS-invoering. De reden daarvoor is dat het nog niet voldoende actueel is voor het ziekenhuis.

De heer Wijntjes erkent wel de relevantie van IFRS. Hij noemt vergroting van de vergelijkbaarheid van financiële jaarverslagen als een belangrijke reden voor eventuele invoering. Invoering zal echter niet geschieden voordat hierover binnen de sector van academische ziekenhuizen als geheel meer duidelijkheid bestaat. Ziekenhuizen zijn overigens niet zomaar te vergelijken met een grote commerciële onderneming. Dat heeft o.a. te maken met verschillen qua maatschappelijke positie, organisatiedoelstellingen, relevante wet- en regelgeving, financiële structuur en risicoprofiel.

De heer Wijntjes houdt er wel rekening mee dat IFRS in de nabije toekomst in zijn geheel verplicht zal worden gesteld voor academische ziekenhuizen. Overigens zal reeds op kortere termijn geleidelijk de invloed van IFRS merkbaar worden, namelijk via de wetgeving (Titel 9 Boek 2 BW) en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Beide laatstgenoemde bronnen van regelgeving zijn namelijk nu reeds nagenoeg geheel van toepassing op (academische) ziekenhuizen. De heer Wijntjes is verder benieuwd naar de eerste ervaringen van de grote ondernemingen met jaarverslaggeving (over 2005) op IFRS- basis.

De heer Wijntjes heeft zich nog onvoldoende verdiept in IFRS om een volledig antwoord te kunnen geven op de vraag waar een ziekenhuis op zal stuiten mocht het integraal overstappen op IFRS. Wel wijst hij op een andere belangrijke ontwikkeling op jaarverslaggevingsgebied binnen de ziekenhuiswereld, het zogenoemde Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording. Dit kan gezien worden als een nieuw voorgeschreven format voor maatschappelijke verantwoording door ziekenhuizen. Het gaat niet zozeer in op waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen, maar meer op de maatschappelijke verantwoording van activiteiten en bestede middelen. Dit onderwerp komt later nog aan de orde.

De heer Wijntjes is van mening dat de huisaccountant ruim van te voren dient aan te geven wanneer

een instelling als het UMC Utrecht over de volle breedte zou moeten overstappen op IFRS. Hij kan

(8)

zich daarbij voorstellen dat de accountant een soort IFRS-checklist maakt met aandachtspunten. Los van de accountant heeft het ziekenhuis natuurlijk te allen tijde ook een eigen verantwoordelijkheid op verslaggevingsgebied en dient het ook met de eigen medewerkers op IFRS-gebied tijdig aan de slag te kunnen.

Op de stelling: ‘IFRS gaat zeker van invloed zijn op de academische ziekenhuizen in de toekomst’, reageert de heer Wijntjes positief. Hij denkt dat academische ziekenhuizen van voldoende maatschappelijk en financieel gewicht zijn om conform deze grondslagen verantwoording af te zullen moeten gaan leggen aan het maatschappelijk verkeer. De ontwikkeling naar uniformering en transparantie is overigens niet nieuw. Wel raakt een en ander de laatste jaren in een stroomversnelling.

Daarin zal het UMC Utrecht zijn eigen plaats moeten bepalen.

Het UMC Utrecht zal volgens de heer Wijntjes niet direct de rol van koploper op zich hoeven nemen waar het gaat om toepassing van de nieuwste verslaggevingsstandaarden zoals IFRS. Wel streeft het UMC Utrecht steeds naar hoogwaardige jaarverslaggeving, met daarin aandacht voor maatschappelijke verantwoording in de meest brede zin.

Onderzoek en Ontwikkeling

De heer Wijntjes geeft aan dat de uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling/innovatie in de administratie van het ziekenhuis grofweg langs twee wegen worden verantwoord

a. als onderdeel van op het eerste gezicht meer reguliere uitgaven. Het gaat dan om bijvoorbeeld uitgaven ten behoeve van vernieuwingen in de direct patiëntgebonden zorg, de organisatie van de zorg, voeding of patiëntenvoorlichting. Het ziekenhuis wordt voor die vernieuwingen ook deels gecompenseerd middels een vergoeding via zijn wettelijk budget en via zijn bijdrage van het Rijk. Die vergoeding is overigens tevens bedoeld ter dekking van uitgaven die een academisch ziekenhuis maakt t.b.v. zeer specialistische patiëntenzorg die gepaard gaat met bijzondere diagnostiek en behandeling, waarvoor geen doorverwijzing meer mogelijk is.

b. als uitgaven ten behoeve van concrete projecten ter uitwerking van levensvatbaar geachte ideeën. De financiering hiervan vindt plaats via geldstromen van derden (2

e

, 3

e

en 4

e

geldstroom). Deze partijen geven aan wat zij onderzocht of ontwikkeld zouden willen zien. De voortgang van de projecten wordt gemonitord door projectbureaus. In de jaarrekening van het ziekenhuis is de omvang van inkomsten en uitgaven terzake van genoemde projecten afzonderlijk zichtbaar via de (voorgeschreven) gesegmenteerde resultatenrekening.

Volgens de heer Wijntjes is het een belangrijke maatschappelijke functie van een UMC om te

onderzoeken en te ontwikkelen. Daarbij is het niet de bedoeling om dit zoveel mogelijk te laten

uitmonden in commercieel interessante zaken, waarop vervolgens octrooi wordt aangevraagd of

(9)

waaromheen een nieuwe organisatie kan worden gebouwd. Dat neemt niet weg dat dit wel voorkomt rond bepaalde succesvolle ontwikkelingen. Zo ontvangt het UMC Utrecht thans inderdaad op bepaalde vindingen royalties en wordt ook octrooi op zaken aangevraagd. Het UMC Utrecht heeft bepaalde vindingen ook ondergebracht in afzonderlijke rechtspersonen. Die vindingen staan daar dan geactiveerd op de balans.

De heer Wijntjes merkt daarbij op dat uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in Nederland niet zomaar geactiveerd mogen worden. Daarvoor zijn onder de huidige regelgeving reeds duidelijke criteria aangegeven door de Raad voor de Jaarverslaggeving (zie RJ210: 221-228). Die komen er grofweg op neer, dat

- uitgaven voor onderzoek steeds ten laste van de exploitatie dienen te worden gebracht;

- uitgaven voor ontwikkeling dienen te worden geactiveerd zodra aan bepaalde criteria (te weten technische uitvoerbaarheid, intentie en vermogen om het actief te gebruiken of te verkopen, de waarschijnlijkheid dat economische voordelen zullen worden gegenereerd en de mogelijkheid om de uitgaven betrouwbaar vast te stellen) is voldaan.

Verder vertelt de heer Wijntjes dat alle specialisten binnen het UMC Utrecht in loondienst zijn en alle onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten plaatsvinden in naam van het UMC Utrecht. Hierdoor kan er naar derden toe geen misverstand bestaan over verantwoordelijkheden/bevoegdheden en blijven ook de lijnen binnen het ziekenhuis helder.

In het jaarverslag van het UMC Utrecht wordt op diverse plaatsen informatie verstrekt over onderzoek en ontwikkeling. Hiermee wordt belanghebbenden inzicht verschaft in een van de core businesses van het ziekenhuis. Je geeft hiermee als ziekenhuis aan innovatieve activiteiten serieus te nemen en je hierover te willen verantwoorden. Dat verwacht de maatschappij ook van een ziekenhuis als het UMC Utrecht. Het geeft mede het verschil aan tussen een academisch en een regulier ziekenhuis.

Jaardocument

Verschillende partijen hebben begin 2005 een intentieverklaring ondertekend over het Integraal

Jaardocument en Maatschappelijke Verantwoording voor de curatieve intramurale zorgsector. Deze

partijen zijn Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen

(CBZ), College Tarieven Gezondheidszorg (CTG), College voor Zorgverzekeringen (CVZ), Inspectie

voor de Gezondheidszorg (IGZ), Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS),

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nederlandse Patiënten Consumenten

Federatie (NPCF), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Orde van Medisch Specialisten

(OMS), Revalidatie Nederland (RN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN).

(10)

Door het in gang gezette wetgevingstraject om meer marktprikkels in de gezondheidszorg in te voeren en door de grotere bewegingsvrijheid van instellingen en consumenten is het wenselijk om de vorm en inhoud van de verantwoordingsdocumenten hierop aan te passen. Daarom is de intentie uitgesproken om te komen tot een vereenvoudiging, verbetering, uniformering en vermindering van de jaarlijkse verantwoording door zorgaanbieders in de curatieve zorg. Belangrijk doel hierbij is het reduceren van de administratieve lasten van het totale verantwoordingscircuit. Hiervoor werkt men gezamenlijk aan een geïntegreerd ‘Jaardocument Verantwoording’ dat bestaat uit een vervanging van de huidige, vele verantwoordingsdocumenten en uit een toevoeging van noodzakelijke nieuwe informatie. Het Jaardocument heeft betrekking op de wettelijke verplichte jaarlijkse verantwoording, wettelijke verplichtingen ten aanzien van de jaarverslaglegging (o.a. het jaarverslag en de jaarrekening) en wettelijke informatieverplichtingen.

De meerwaarde van dit Jaardocument is meerledig. Allereerst moet het leiden tot een uniforme gegevensset voor alle organisaties in de curatieve zorg. Ten tweede moet er overeenstemming bereikt worden tussen partijen over de noodzakelijke en door zorgaanbieders te leveren verantwoordingsgegevens. Ten derde moet het jaardocument zorgen voor een koppeling tussen financiële verantwoording en maatschappelijke verantwoording door de zorgaanbieder in één document. Ten vierde moet een samenhangend totaalbeeld zonder overlap ontstaan waardoor alle verantwoordingsvelden maar een keer worden behandeld. Tenslotte zit de meerwaarde in de betere toegankelijkheid en vergelijking van publieke informatie.

In de vorm van pilots is door enkele ziekenhuizen over 2004 en 2005 reeds een Jaardocument opgesteld. De verwachting is dat een bredere implementatie plaatsvindt in 2006.

Afronding

Als laatste heb ik de heer Wijntjes gevraagd of hij van gedachten is veranderd na een uur over het

onderwerp gesproken te hebben. Zijn mening omtrent dit onderwerp is niet zozeer veranderd, maar hij

is zich wel gaan realiseren dat steeds meer belanghebbenden zich ermee bezighouden. Hij vindt dat

een goede zaak.

(11)

Interview de heer R.C. de Gier RA, Directeur Dienst Concern Control, Leids UMC, 31 oktober 2005.

IFRS

Binnen het LUMC wordt nog niet gesproken over IFRS. Daar is niet eerder bij stilgestaan, wel heeft De Gier de algemene ontwikkelingen vanuit eigen interesse gevolgd, maar niet met het oog op een eventuele toepassing binnen het LUMC.

De Gier erkent de voordelen van IFRS zoals die in de literatuur naar voren komen, echter ziet hij het niet als voordeel voor een (academisch) ziekenhuis. De grootste voordelen, uniformiteit, transparantie en vergelijkbaarheid, worden in zijn ogen al voor het grootste gedeelte bereikt door de huidige regelgeving, de RJZ. Daarnaast denkt hij dat het niet ingevoerd kan worden zolang er geen marktwerking plaatsvinden. De overheid heeft wel marktwerking geïntroduceerd, maar volgens de heer De Gier werkt dat niet en zal dat alleen in bepaalde delen van de zorg gaan werken. Als reden hiervoor noemt hij dat er nooit echte concurrentie kan plaatsvinden tussen de UMC’s vanwege de specialisaties die in de huizen plaats vindt. De algemene ziekenhuizen zouden nog wel kunnen concurreren door hun reguliere patiëntenzorg te standaardiseren, maar UMC’s zullen zich bezig blijven houden met topreferente zorg en daar zit geen toekomst voor marktwerking in. Daarom gelooft de heer De Gier ook niet dat IFRS er gaat komen voor academische ziekenhuizen in de toekomst. Als grootste nadelen noemt hij de bureaucratie en regelgeving. Als het geen toegevoegde waarde heeft, wat hij verwacht, zal het lastenverhogend werken.

Mocht de overheid doen besluiten IFRS toch verplicht te stellen voor academische ziekenhuizen, zal het LUMC niet achter kunnen blijven. Hij vindt het moeilijk om aan te geven waar een ziekenhuis op zal stuiten bij een eventuele IFRS- invoering, omdat hij zich nog te weinig verdiept heeft in IFRS. Het zal volgens de heer De Gier afhankelijk van de regels zijn. De actuele waarde schatten van onroerend goed, zal in zijn ogen een lastige klus worden. Mocht IFRS er komen, verwacht hij wel het een en ander in de richting van de accountant van het ziekenhuis. Zo vindt hij dat de accountant hierin moet meedenken en hen van hulp moet voorzien in de vorm van checklists en cursussen.

De stelling ‘IFRS gaat zeker van invloed zijn op de academische ziekenhuizen in de toekomst’

ontkracht de heer De Gier. UMC’s zullen voorlopig buiten het marktwerkingsdomein vallen. Als de

marktwerking wel doorzet, zal het Leids UMC zich waarschijnlijk meer gaan opstellen als een soort

niche-player. Daarmee wil het zich alleen richten op de vijf kerntaken van het LUMC, namelijk

patiëntenzorg (topreferente zorg), onderzoek, onderwijs, opleiding en bij- en nascholing. Daarmee

onderscheidt het LUMC (tezamen met de andere UMC's) zich ten opzichte van de reguliere zorg en

opereert het als een aparte, beperkte partij. Waarschijnlijk is de IFRS regelgeving niet meer aan de

(12)

orde om de vergelijkbaarheid te vergroten omdat je met aparte niche- spelers te maken hebt, waar de partijen onderling moeilijk op core business te vergelijken zijn.

De vraag: ‘Zou u koploper willen zijn bij een IFRS- invoering’ vindt de heer De Gier moeilijk te beantwoorden. Vaktechnisch gezien wil de heer De Gier wel de eerste zijn om het in te voeren, echter de voordelen om als laatste over te gaan op IFRS spreken hem ook aan, want dan hoef je het alleen nog maar over te nemen. Als voorbeeld haalt de heer De Gier de ontwikkeling van het jaardocument verantwoording aan. Het LUMC heeft hierbij als pilot gediend. Hierin wil het UMC toch uitstralen voorop te willen lopen als het om nieuwe ontwikkelingen gaat. Vooral het feit dat je dan kan meesturen, wordt als belangrijkste voordeel aangehaald, maar ook PR speelt een rol. Het jaardocument omvat meer onderwerpen en meer structuur hoe de jaarverslaggeving ingericht moet worden. Het zou lastenverlichting met zich mee moeten brengen, omdat een bepaald aantal rapportages komen te vervallen. De uniformering die het jaardocument ook met zich mee zal moeten brengen, zit volgens de heer De Gier ook al verweven in de RJZ en daarom niet expliciet noodzakelijk.

Onderzoek en ontwikkeling

Op dit moment is weinig terug te lezen over onderzoek en ontwikkeling in de jaarverslaggeving van het LUMC. Wel wordt er gezegd dat het LUMC het ontwikkelen van nieuwe kennis en de overdracht daarvan ten behoeve van klinische en maatschappelijke toepassingen als een belangrijke en centrale doelstelling beschouwt. De Gier erkent dat en weet niet waarom er niet inhoudelijk dieper op de verschillende onderzoeken wordt ingegaan.

Onderzoek en ontwikkeling zijn niet los te koppelen van elkaar en daarom ook niet als zodanig terug te vinden in de jaarrekening. De kosten die met deze activiteiten gemoeid zijn, worden in een projectadministratie verantwoord. Deze worden voornamelijk door 2

e

, 3

e

en 4

e

geldstromen gefinancierd en in een enkel geval 1

e

geldstroom. De onderzoeken die plaatsvinden hebben voornamelijk betrekking op algemeen fundamenteel onderzoek. Het LUMC is een geïntegreerde kennisorganisatie en daarom is het lastig en ondoenlijk om de kerntaken op te splitsen en ze ook als zodanig te verantwoorden in de jaarrekening. Als voorbeeld noemt de heer De Gier bijvoorbeeld een hoogleraar die zijn ronde maakt en met hem mee lopen een co-assistent en een arts in opleiding. Op dat moment is hij bezig met de algemene patiëntenzorg en zullen er patiëntgebonden kosten gemaakt worden. Hij geeft echter ook onderwijs aan de co-assistent die basisarts gaat worden en opleiding aan de arts in opleiding die met zijn specialisatie bezig is. Daarnaast kan de hoogleraar op dat moment ook onderzoek verrichten, omdat hij bijvoorbeeld de patiënt behandelt met een nieuw ontwikkelde behandelmethode. De kosten die op dat moment gemaakt worden, worden allen als patiëntgebonden kosten geboekt. Deze efficiëntieslag biedt voordelen om de verslaggeving ook geïntegreerd te doen.

Het probleem van de kostentoerekening kan naar alle waarschijnlijkheid volgens de heer De Gier niet

ondervangen worden.

(13)

De Gier geeft aan dat er niet veel ontwikkeling plaatsvindt in het ziekenhuis. Mocht bijvoorbeeld een hoogleraar besluiten iets te willen ontwikkelen, zal dat buiten de deuren van het ziekenhuis plaatsvinden, waar het LUMC dan een licentie voor uitgeeft. De reden dat ontwikkeling buiten de deur plaatsvindt heeft te maken met het feit dat het UMC geen vermengingen wil hebben tussen de publieke kerntaken van het UMC en de commerciële belangen. De maatschappelijke functie is bepalend en daarover wil men naar buiten toe ook helder in zijn.

De heer De Gier heeft al eerder aangegeven dat uit efficiencyoverwegingen het niet van toegevoegde waarde kan zijn om onderzoek en ontwikkeling te splitsen en te verwerken zoals IFRS dat voorschrijft.

In het jaarverslag is wel informatie terug te vinden over onderzoek en ontwikkeling. Zo wordt in het verslag van de Raad van Toezicht gezegd dat de prestatie-indicatoren op het gebied van onderwijs en onderzoek mede dienen ter jaarlijkse verantwoording aan de universiteit over de wijze waarop is voldaan aan de onderwijs- en onderzoekstaken. De reden waarom het LUMC dit doet is gelegen in het feit dat onderzoek en onderwijs een van de belangrijkste kerntaken van het LUMC zijn. Daarom wil men daarover rapporteren. Het is één van de peilers van het bestaansrecht van het UMC.

Na een uur met de heer De Gier gesproken te hebben, heb ik hem de vraag gesteld of hij van

gedachten is veranderd of een andere mening gevormd heeft over dit onderwerp. Dat is niet het geval

bij de heer De Gier. Het LUMC blijft volgens hem buiten de marktwerking. Marktwerking is een

politieke hype geworden wat de UMC’s niet ten goede komt. Hij vindt het kortzichtig van de overheid

en er is niet goed over nagedacht om marktwerking te introduceren. Daarom zal er ook geen

voedingsbodem voor IFRS zijn. Mocht IFRS er toch wel komen, zal hij er niet angstig tegenover staan

en meegaan met de ontwikkeling, net zoals nu het geval is met de invoering van de DBC's.

(14)

Interview de heer Drs. F. Meursing RA, Hoofd Accountantsdienst en de heer R. Van der Sande, Hoofd Bedrijfsadministratie, VU Medisch Centrum, Amsterdam, 2 november 2005.

IFRS

Binnen het VUmc is niet eerder gesproken over een eventuele IFRS- invoering bij het academisch ziekenhuis. Toch is IFRS niet een onbekend begrip voor de heer Meursing en de heer Van der Sande.

De heer Meursing heeft pasgeleden een cursus gevolgd waar ook IFRS aangehaald is, maar de ontwikkelingen omtrent IFRS heeft hij gevolgd vanuit eigen interesse en niet met het oog op een eventuele toepassing binnen het VUmc. De heer Van der Sande is vanuit zijn vorige werkgever in aanraking gekomen met IFRS, maar heeft ook niet gesproken over een IFRS- invoering binnen het VUmc.

Op dit moment denken beide heren dat het niet aan de orde is om IFRS in te voeren bij UMC’s. Zij zijn van mening dat zoiets pas opgenomen wordt, als het gedwongen wordt. Administratie wordt bijgehouden om de eigen organisatie te besturen en externe verantwoording af te dragen aan de belanghebbenden. Er zijn daar nog geen verdere eisen aan gesteld die in de buurt van IFRS komen.

Wel worden er richtlijnen uitgegeven door Prismant hoe je met bepaalde zaken moet omgaan. Daarbij kan ook gedacht worden aan elementen vanuit IFRS. De trend is er wel om over dit soort zaken na te denken, maar de dwang is er nog niet. Zolang het algemeen doel gediend wordt, er verantwoording wordt afgelegd over het maatschappelijke geld, is het wat betreft de UMC’s in orde.

Met betrekking tot het aantrekken van externe financiers, gaan beide heren in op de financierings- en organisatiestructuur van het academische ziekenhuis. In tegenstelling tot beursgenoteerde bedrijven, hebben UMC’s geen aandeelhouders. Daarom denken de heer Meursing en de heer Van der Sande dat de academische ziekenhuizen ook achteraan komen met de ontwikkeling op het gebied van IFRS. Pas als een UMC aandeelhouders heeft, wordt de druk van financierings- en sturingsinformatie groter en kan wellicht IFRS een uitkomst bieden. Beide heren achten het niet onmogelijk dat ook UMC’s een aandeelhoudersstructuur krijgen. Zij geven daarbij een termijn van tien jaren aan en voorzien daarin ook een introductie van IFRS, omdat men daar dan niet omheen kan met de eisen van de aandeelhouders. Deze aandeelhouders zijn namelijk in de private sector ook gewend om dergelijke informatie en openheid te krijgen. Vergelijkbaarheid en transparantie zijn voor hen vanzelfsprekend.

Men verwacht dat ze dat niet als eis gaan opleggen aan de UMC’s, maar wel als advies.

Om IFRS toe te gaan passen binnen de academische ziekenhuizen, terwijl het niet verplicht is, is een

keuze van het academisch ziekenhuis zelf. Dit zal waarschijnlijk in het accountantsoverleg te zijner

tijd naar voren komen. Het kan ook zo zijn dat de externe accountant van het academisch ziekenhuis

dit op een gegeven moment als advies aandraagt. Dat is op dit moment nog niet zo bij het VUmc. Als

men nu kijkt naar het jaarverslag van het VUmc, ziet men veel financiële informatie terugkomen in het

(15)

jaarverslag. De behoefte leeft binnen het VUmc om zo transparant mogelijk over te komen. Deze behoefte is intern gevoed. Het VUmc wil grote mate van betrokkenheid tonen en laten zien wat men doet.

De heer Van der Sande en de heer Meursing hebben al aangegeven dat zij verwachten dat op een termijn van tien jaren IFRS ook voor de academische ziekenhuizen gaat gelden. Zij geven echter wel aan dat het uiteindelijk een politieke keuze zal zijn. Het wordt dan als een keuze voor Europa gezien die hen door de politiek wordt opgelegd. Allereerst zullen dan de financieringsstructuren aangepast moeten worden en daarna ook aspecten op het gebied van onderzoek. De heer Meursing haalt hier het voorbeeld van ESF- subsidies aan. Dit zijn onderzoeksprojecten waar grote bedragen mee gemoeid zijn. Dit wordt aangevoerd door de Europese wetgeving. De regelgeving vanuit Europa neemt toe en dat is ook nu al zichtbaar bij het VUmc. De bureaucratische organen binnen de EU weten hoe ze moeten omgaan met de nationale wetgeving en de Europese wetten dringen langzaam door in de nationale praktijk. Het spel van harmonisatie van wetgeving speelt volgens beide heren ook in de wereld van de UMC’s in Nederland.

Mocht IFRS er komen, zijn de heer Van der Sande en de heer Meursing daar niet bang voor. Ze zien zichzelf in de toekomst ook wel opereren vanuit deze verslaggevingsstandaarden. Het gaat maar om delen die echt anders zijn en men gaat opzoek naar een optimalisatie. Als een eventueel probleem wordt het niet ervaren en grote problemen verwachten ze ook niet te ondervinden.

Waar een ziekenhuis op zal stuiten indien het overgaat op IFRS hangt volgens de heer Meursing en de heer Van der Sande af van de manier waarop IFRS wordt ingevoerd. Op dit moment lopen er binnen het VUmc 800 à 900 onderzoeksprojecten. Als deze projecten achteraf gesplitst moeten gaan worden in onderzoek en ontwikkeling, zien ze dat als een lastige klus die vrijwel onmogelijk is. Echter als er op een gegeven moment gezegd wordt dat er vanaf heden anders geregistreerd en gerapporteerd moet worden, denken zij dat het goed mogelijk is. Als IFRS om vergelijkende cijfers vraagt, wordt het een moeilijke operatie, omdat er dan op twee manieren geregistreerd moet worden. Beide heren zijn van mening dat het wel mogelijk is om onderzoek en ontwikkeling los van elkaar te koppelen en daarover te rapporteren. Hoe dat moet gebeuren weten ze nog niet, maar daarvoor zal overleg tussen de UMC’s onderling moeten komen. In dat overleg moeten de UMC’s een methodiek ontwikkelen waarmee ze dit probleem oplossen. Daarnaast is een adequaat computersysteem noodzakelijk waarin dit ook mogelijk is. Op dit moment is het VUmc bezig met de ontwikkeling van een nieuw administratief systeem waar deze optie waarschijnlijk ook ingebouwd kan worden.

De heer Meursing en de heer Van der Sande spreken beide uit dat ze uit de richting van hun

accountant ook wel het een en ander verwachten. Zo zouden ze met de accountant willen brainstormen

over de verschillende definities die gehanteerd worden met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling.

(16)

Waar ligt de grens? Daarnaast verwachten ze ook signalen door te krijgen van de accountants wat er speelt in de markt. De accountants putten uit een grotere bron aan informatie en zijn meer thuis in het vaktechnische gedeelte van IFRS. Tot nu toe redden de heer Meursing en de heer Van der Sande het met het raamwerk van IFRS. De rest zal meer invulling en gezond verstand moeten worden, waar een accountant met behulp van advies en controle een steentje aan kan bijdragen.

Op de stelling ‘IFRS gaat van invloed zijn op de academische ziekenhuizen in de toekomst’ reageren de heren Van der Sande en Meursing gematigd. Zij achten de kans van dwang minder groot en het tijdstip van invoering pas over tien jaren. Wel denken zij dat academische ziekenhuizen zelf eerder beginnen met voorbereidingen op deze ontwikkeling. Zij zien de tendens dat onderzoek doen zakelijker wordt. De beschikbare geldmiddelen worden schaarser en de transparantie wordt groter. De behoefte is er niet alleen doordat externe geldverstrekkers dat vereisen, maar ook omdat de behoefte vanuit het ziekenhuis zelf aanwezig is. Het VUmc wil inzichtelijk hebben wat de ontwikkelingsactiviteiten inhouden en hoeveel ze kosten en opleveren.

Als aanvulling op de stelling geeft de heer Meursing aan dat het op dit moment ook nog niet speelt bij de grote accountantskantoren. Als IFRS er komt, komt het vanuit politiek Europa. Op dit moment vecht IFRS in zijn ogen nog tegen marktwerking en de invoering van de DBC’s. De DBC- problematiek vindt hij veel groter en hij verwacht dat IFRS er straks ‘gewoon’ tussendoor glipt en niet veel stof doet oplaaien.

Op de vraag of het VUmc koploper wil zijn bij een IFRS- invoering wordt gematigd gereageerd. Zij spreken de verwachting uit dat de koploperspositie niet van toepassing zal zijn voor het VUmc. Als reden wordt daarvoor aangedragen dat er bij een IFRS- invoering weinig bijsturing mogelijk is. Zij verwachten niet dat er een aangepaste IFRS- versie zal komen voor academische ziekenhuizen, maar dat IFRS integraal wordt overgenomen en daarbij is weinig bijsturing mogelijk. Dit in tegenstelling tot de DBC-systematiek, waar wel overleg met de UMC’s heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt ook aangegeven dat het soms gevaarlijk kan zijn om te vroeg mee te gaan in de ontwikkeling.

Het VUmc vermeldt in hun jaarverslag een veranderende opstelling van de overheid, strakke

financiële kaders, nieuwe eisen aan opleiding en onderwijs en inrichting van de organisatie naar

behoeften van de patiënt. Dit vraagt van het VUmc duidelijke ambities en durf te tonen om deze in een

veranderend maatschappelijk speelveld waar te maken. Dit uit zich niet zozeer in het jaarverslag zelf,

maar er is intern een basis gelegd voor de identiteit van het ziekenhuis. Dit vertaalt zich in een missie

en visie die het VUmc wil uitstralen en in een cultuur die aanwezig is binnen het VUmc. IFRS speelt

daar op dit moment en waarschijnlijk in de toekomst niet zo zeer een rol in.

(17)

Onderzoek en ontwikkeling

Op dit moment worden onderzoek en ontwikkeling bij het VUmc niet als zodanig apart teruggevonden in de jaarverslaggeving. Het is de vraagstelling ook niet; niemand heeft gevraagd onderzoek en ontwikkeling te splitsen. De vraag ‘Wat is het VUmc waard?’ is ook een moeilijke vraag om te beantwoorden. Dit heeft ook alles te maken met de professoren en onderzoekers die werkzaam zijn bij het VUmc. Als voorbeeld wordt aangedragen de heer Pinedo, directeur Cancer Center Amsterdam.

Een hoogleraar die zijn eigen mensen aantrekt en een netwerk om zich heen bouwt, wat ervoor zorgt dat er weer andere goede onderzoekers en hoogleraren verbonden worden aan het VUmc. Daar komt voor een groot deel ook de waarde van het ziekenhuis vandaan. De opbrengst van ontwikkeling zit ook in de betere behandelmethoden die patiënten krijgen, wat lastig te waarderen is.

Op dit moment worden de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten verantwoord in de resultatenrekening. Het saldo wat daar zichtbaar wordt, is weer terug te vinden op de balans. Het VUmc is van mening dat op deze wijze een betere verantwoording wordt gegeven over de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten en dat de balans niet onnodig wordt opgeblazen, door het door de resultatenrekening te laten verlopen.

Ziekenhuizen en medisch specialisten willen meer inzichtelijk maken wat zij doen en met welk resultaat. Om dit te kunnen doen, zijn prestatie- indicatoren opgesteld. Een van de redenen voor de openheid in de onderzoeksactiviteiten is intern afkomstig. Men wil de eigen organisatie beter kunnen beheersen en dat is pas mogelijk als er meer inzicht is in de belangrijke bedrijfsprocessen, waaronder onderzoek en ontwikkeling ook geschaard kan worden. Met name de laatste jaren staan onderzoek en ontwikkeling hoger op de agenda. Daarnaast wordt er meer informatie prijsgegeven over onderzoek, om de onderzoeksinstituten verbonden te houden aan het ziekenhuis net zoals de onderzoekers en hoogleraren. De PR- functie van het jaarverslag wordt alleen maar groter volgens de heer Meursing en de heer Van der Sande. De vraag wie de beste is, wordt steeds belangrijker. De stille concurrentie wordt zichtbaar. Om te overleven, moet je groeien, is een motto wat het VUmc wil waarmaken. Om ergens de beste in te zijn, moet je niet stilstaan in ontwikkeling en dus ook meer openheid van zaken geven; zeker op gebied van onderzoek en ontwikkeling.

De heer Meursing geeft aan dat zijn mening omtrent dit onderwerp, na hierover van gedachten gewisseld te hebben, enigszins veranderd is. Hij denkt nu tien jaar vooruit en denkt dat IFRS er wel gaat komen voor academische ziekenhuizen. Voor dit gesprek heeft hij hier niet echt bij stilgestaan.

De heer Van der Sande geeft aan niet van mening veranderd te zijn. Hij blijft het belangrijk vinden om

transparant te zijn. Daar dacht hij voorheen ook al over. Hij vindt het van belang om op de juiste

manier gezonde financiële informatie te verschaffen en verwacht dat IFRS daar in de toekomst aan zal

bijdragen.

(18)

Interview de heer Drs. Y.T. Hamstra RA, Concerncontroller, Erasmus MC Rotterdam, 7 november 2005.

IFRS

Anderhalf jaar geleden heeft de heer Hamstra voor het eerst nagedacht over een eventuele IFRS- toepassing binnen de UMC’s. Hij heeft toen geconcludeerd dat het een ver-van-mijn-bed-show is voor de academische ziekenhuizen. Met de accountant is hier toen ook over gesproken en daar kwam dezelfde conclusie uit voort. De verwachting was dat het zo’n vaart niet zou lopen en die verwachting is er nog steeds bij de heer Hamstra. Hij geeft ook aan dat het te maken heeft met het omvangscriterium van de rechtspersoon. Academische ziekenhuizen zijn nog te klein als men kijkt naar de behaalde omzetten. Daarnaast geeft de heer Hamstra aan dat ze niet zitten te wachten op meer verplichtingen van buitenaf. Ze hebben al de grootste moeite om het jaarverslag in orde te krijgen. Op dit moment mag geconcludeerd worden dat het Erasmus MC niet bezig is met de voorbereiding van een IFRS- invoering en dat de verwachting er is dat dit niet op korte termijn zal gebeuren.

De heer Hamstra denkt niet dat de in de literatuur meest genoemde voordelen van IFRS zoals uniformiteit, transparantie en vergelijkbaarheid zullen bijdragen aan het aantrekken van externe financiers. Hij verwacht geen extra beoordeling van kredietgevers indien het jaarverslag volgens de IFRS- eisen is opgesteld. Hij merkt dat ook in de praktijk, want op dit moment is hij bezig met externe financiering en daar krijgt de heer Hamstra niet de vraag om de financiële jaarverslaggeving te verantwoorden op basis van IFRS. Hij is daarom ook van mening dat op dit moment het voor UMC’s geen reden is om IFRS vrijwillig toe te passen.

De heer Hamstra vindt het moeilijk om te voorspellen of IFRS verplicht ingevoerd gaat worden bij UMC’s in de toekomst. Hij kan zich wel voorstellen dat UMC’s verplicht gesteld worden om IFRS te moeten toepassen zodra twee of drie UMC’s de 1 miljard omzetgrens overschrijden. De heer Hamstra linkt de IFRS- invoering aan omvangscriteria van het academisch ziekenhuis.

Om een antwoord te geven op de vraag of de heer Hamstra zichzelf ziet opereren vanuit de IFRS- verslaggevingsrichtlijnen, heeft hij meer kennis nodig van IFRS. Hij kan daar nu nog niet een uitgesproken mening over vormen.

De heer Hamstra vermoedt wel problemen indien het Erasmus MC zal (moeten) overgaan naar een IFRS-systeem, echter verwacht hij dat die problemen niet groot van aard zullen zijn. Het moeilijkste zal volgens hem zijn om een juiste definitie te vinden van onderzoek en ontwikkeling. De procedure voor ontwikkeling zal lastig zijn, omdat het verweven zit in verschillende taken van het UMC.

Daarnaast denkt de heer Hamstra dat IFRS bureaucratie in de hand zal werken en dat dat zijn weerslag

(19)

zal vinden op het ziekenhuis. De heer Hamstra verwacht van zijn accountant dat hij gedegen kennis heeft van IFRS. De accountant moet hier in thuis zijn en het Erasmus MC van hulp voorzien, mocht het zover komen. Hierbij kan gedacht worden aan folders en workshops.

De stelling ‘IFRS gaat van invloed zijn op de academische ziekenhuizen in de toekomst’ bevestigt de heer Hamstra. Het heeft volgens de heer Hamstra te maken met het feit dat het UMC internationale zaken gaat doen en dat dat zal doordringen ook op verslaggevingstechnische vraagstukken. De heer Hamstra kan geen uitspraken doen over een verdere invulling hiervan.

Persoonlijk zou de heer Hamstra wel koploper willen zijn bij een IFRS-invoering, maar dat is vanuit persoonlijke interesse gevoed. Hoe daar binnen het Erasmus MC over gedacht wordt is moeilijk in te schatten en ook de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur. Als nadeel draagt de heer Hamstra aan dat het wel veel moeite kost en dat bijsturing naar alle waarschijnlijkheid niet mogelijk is, omdat hij niet de komst van een IFRS- light versie voor UMC’s verwacht.

In het verslag van de Raad van Toezicht wordt gezegd dat de kwaliteit van zorg, onderwijs en onderzoek, de efficiency in de bedrijfsvoering, een gezonde financiering en de beheersing van risico’s belangrijke punten van aandacht zijn. De Raad van Toezicht hecht ook aan een transparante verantwoording met betrekking tot het bereiken van de gestelde doelstellingen op alle niveaus. De heer Hamstra geeft aan dat dit te maken heeft met het voldoen aan de jaarverslaggeving en het bereiken van toetsbare doelstellingen. Hij denkt dat IFRS geen inzicht geeft in het behalen van toetsbare doelstellingen en dat IFRS niet vrijwillig wordt ingevoerd in de jaarverslaggeving.

Onderzoek en ontwikkeling

Op dit moment worden onderzoek, onderwijs en opleiding vaak samengenomen en met geen woord

gesproken over ontwikkeling. Bij het Erasmus MC is dat ook het geval. Waarom er niet veel vermeld

wordt over ontwikkeling heeft te maken dat er binnen het Erasmus MC niet veel ontwikkeling gedaan

wordt. Daarnaast is de noodzaak er niet om het onderscheid tussen onderzoek en ontwikkeling

inzichtelijk te maken. Het wordt niet door de gebruiker verwacht en ook niet door de wet- en

regelgeving vereist. Het onderscheid onderzoek en ontwikkeling heeft geen focus gehad bij het

Erasmus MC. Over 95% van alle onderzoeken wordt gerapporteerd, ook naar de subsidieverstrekkers

toe, omdat zij dat vragen. Het Erasmus MC wil alleen onderzoeken doen, geen ontwikkeling. Ze

hebben niet de ambitie om te produceren en producten te ontwikkelen. Zij willen zich richten op het

behalen van kennis door middel van onderzoek. De heer Hamstra vraagt zich af of ontwikkeling niet

explicieter op de agenda gezet moet worden, maar het antwoord moet hij schuldig blijven. Hij is wel

van mening dat de manier waarop nu verantwoording wordt afgelegd voldoende inzicht geeft.

(20)

De ambitie van het Erasmus MC is om op elk van de hoofdtaken topprestaties te leveren: kennis maken, kennis overdragen en kennis toepassen. Dit uit zich in het produceren van internationaal erkend toponderzoek en het ontwikkelen en leveren van geavanceerde patiëntenzorg van voorbeeldige kwaliteit. De heer Hamstra denkt niet dat het van toegevoegde waarde is om over te gaan tot een splitsing van onderzoek en ontwikkeling en verwerking volgens IFRS. Dit acht hij pas zinvol als het onderdeel ontwikkeling materieel is, wat tot op heden niet het geval is. Het behoort bij het Erasmus MC niet tot de kerntaken. Het Erasmus heeft op dit moment wel rechten op vindingen en ontvangen royalty’s daarvoor, maar verder gaat het niet. Ze willen zich niet gaan toeleggen op ontwikkeling.

De reden waarom in de jaarrekening informatie is terug te vinden over onderzoek en ontwikkeling heeft te maken met de PR functie die het jaarverslag ook vervuld. Daarnaast moet het jaarverslag beschouwd worden als een integratie van een aantal verslagen die intern ‘verplicht’ gesteld zijn. Tot slot is het Erasmus MC ook trots op het onderzoek dat gedaan wordt binnen het ziekenhuis en willen ze dat ook uitstralen naar buiten toe; naar de gebruikers en subsidieverschaffers.

De heer Hamstra is niet bang voor het prijsgeven van te veel informatie over onderzoek en ontwikkeling mocht IFRS doorgevoerd worden bij UMC’s. Daar wordt wel een oplossing voor gevonden volgens hem. Hij kan zich niet voorstellen dat vanuit de overheid iets wordt opgelegd waar dermate grote concurrentiegevolgen aan verbonden zijn, dat het nadelige gevolgen kan hebben voor het academisch ziekenhuis. De UMC’s onderling kunnen onderling ook overleggen hoe hier mee om te gaan.

Als afsluitende vraag werd de heer Hamstra gevraagd of hij veranderd is van gedachten met betrekking tot dit onderwerp. Hij geeft aan dat hij wel getriggerd is om nogmaals over dit onderwerp na te denken en dan met name over de waarderingsregels van onderzoek en het oordelen over de materialiteit van ontwikkeling.

Concluderend kan gezegd worden dat de heer Hamstra IFRS nog een ver-van-mijn-bedshow voor de

UMC’s vindt en dat het niet hoog op de agenda staat bij het Erasmus MC, maar hij spreekt wel de

verwachting uit dat IFRS van invloed gaat zijn op de academische ziekenhuizen in de toekomst.

(21)

Interview de heer Drs. H.A. Snapper RA MA, controller Planning en Control, UMC Groningen, 17 november 2005.

IFRS

Binnen het UMCG is niet eerder gesproken over een IFRS- invoering. Het speelt op het moment niet.

Op dit moment moet het UMCG voldoen aan de RJZ, wat gebaseerd is op de RJ en de heer Snapper verwacht niet dat IFRS op korte termijn doorgevoerd gaat worden bij academische ziekenhuizen. Wel merkt hij dat in de vakbladen veel over IFRS gesproken wordt, maar er lopen nog geen projecten op dat gebied. De heer Snapper spreekt de verwachting uit dat de RJ aangepast gaat worden aan de IFRS- standaarden. Het UMCG volgt de RJ, maar zal zelf niet anticiperen op toekomstige wet- en regelgeving. Dit heeft ook te maken met factoren die nog meer spelen in de markt. De NFU heeft daar ook invloed op. De focus van het NFU ligt nog niet bij IFRS; daar wordt niet over gesproken en daardoor heeft het ook nog niet zijn weerslag op het UMCG.

Het nut van IFRS wordt wel erkend door de heer Snapper, maar niet als voordeel beschouwd voor de academische ziekenhuizen in de huidige structuur. Dat heeft te maken met de grote invloed van de overheid in de ziekenhuisbranche. Er is volgens de branche -in het verleden en de nu nog geldende situatie- voldoende noodfinanciering als het niet goed gaat met de ziekenhuizen; ‘de overheid grijpt toch wel in’. Daarnaast kunnen ziekenhuizen zich aansluiten bij een waarborgfonds. Zolang deze structuur nog gehandhaafd blijft, zal het voor banken niet interessant zijn om bij de kredietverstrekking dezelfde normen als commerciële organisaties (waaronder IFRS) te eisen/vragen.

Dit kan wel veranderen als de marktwerking meer vorm heeft gekregen. Minister Hoogervorst heeft

aangekondigd dat ziekenhuizen vanaf 2010 winst mogen uitkeren en dan zit er wel toegevoegde

waarde voor IFRS in. Banken gaan academische ziekenhuizen dan volgens andere criteria beoordelen

en vergelijken met profit- organisaties. De heer Snapper plaatst er de kanttekening bij dat hij denkt dat

de sector van academische ziekenhuizen zich niet leent voor volledige marktwerking. Als voorbeeld

draagt hij de opleidings- en onderzoeksfunctie van het ziekenhuis aan. Hij is van mening dat opleiding

en onderzoek niet aan de markt overgelaten kunnen worden. Onderzoek dat gedaan wordt waar

medicijnen aangekoppeld zitten, kan wel interessant zijn, want daar kan patent op aangevraagd worden

en dat is commercieel interessant. Op initieel en preventief onderzoek zit het bedrijfsleven

waarschijnlijk niet te wachten, maar is wel noodzakelijk. De heer Snapper verwacht niet dat volledige

marktwerking voet aan de grond krijgt. Als andere reden draagt hij aan dat een ziekenhuis te maken

heeft met overcapaciteit omdat het spoedeisende hulp moet kunnen bieden. Overcapaciteit is dus

noodzakelijk voor een ziekenhuis, maar past niet bij marktwerking. In het B-segment, de electieve

planbare zorg, kan volgens de heer Snapper wel marktwerking doorgevoerd worden (zoals nu ook

gebeurt). Concluderend gezegd staat en valt invoering van IFRS met marktwerking en wettelijke eisen

terzake.

(22)

De heer Snapper verwacht niet dat binnen het UMCG IFRS ingevoerd gaat worden, als het nog niet verplicht is. In financieel- administratieve zin is er ‘weinig pioniersgeest’ en neemt men een behoudende opstelling aan (‘De RJZ is verplicht en dus leidend. Het vrijwillig toepassen van IFRS heeft voor belanghebbenden in de huidige situatie geen toegevoegde waarde’). Volgens de heer Snapper is het ook kenmerkend voor de branche de actie-reactie-opstelling. Pas als iets in de wet- en regelgeving is doorgevoerd, zal dat binnen de UMC’s ingevoerd gaan worden. De heer Snapper verwacht wel dat op een termijn van vijf jaren de RJ nog verder aangepast gaat worden naar aanleiding van IFRS (nu is deze ontwikkeling al gaande). Als de RJ aangepast wordt, vindt automatisch aanpassing plaats van de RJZ en zal daardoor (aspecten van) IFRS doordringen binnen de academische ziekenhuizen. Op termijn ziet de heer Snapper zichzelf wel opereren vanuit deze verslaggevingsstandaarden. De heer Snapper vindt een IFRS-light versie voor academische ziekenhuizen niet nodig. Academische ziekenhuizen moeten voldoen aan de RJZ en daarmee aan de RJ, daarmee gaan ze al vrij ver (ten opzichte van in Nederland gevestigde ondernemingen, die niet een IFRS plicht kennen) en zal de overstap naar IFRS naar verwachting geen grote gevolgen hebben.

Daarnaast geeft de heer Snapper aan dat het UMCG geen echt ‘moeilijke’ posten heeft, zoals

‘pensioenen’ of ‘verzekeringsvoorzieningen’ en daarom verwacht hij niet op grote problemen te stuiten indien het UMCG verplicht over moet gaan op IFRS.

De heer Snapper verwacht van de accountants dat ze gezamenlijk een soort format aanleveren welke tot stand is gekomen in overleg met de ziekenhuizen en het NFU. Daarnaast verwacht hij dat de accountants pro-actief meedenken hoe er met complexiteiten omgegaan kan worden. Daarnaast zullen er cursussen aangeboden moeten worden, maar dat kan ook door externe partijen gedaan worden. Wel ziet de heer Snapper dit als een kans voor de accountants om daar op in te haken. Accountants zullen als een klankbord moeten fungeren en ook een signaleringsfunctie moeten bekleden om signalen af te geven wat er speelt in de markt en hoe met bepaalde zaken omgegaan moet worden, zoals waardering op basis van IFRS. Tot slot geeft de heer Snapper aan dat de handboeken jaarverslaggeving die ieder accountantskantoor jaarlijks uitgeeft als een veelgebruikt hulpmiddel wordt ervaren en dat wordt gewaardeerd.

Op de stelling ‘IFRS gaat van invloed zijn op de academische ziekenhuizen in de toekomst’ geeft de heer Snapper een bevestigend antwoord. Wel moet daar de kanttekening bij geplaatst worden dat dit zal gebeuren via een aanpassing van de RJ/RJZ en waarschijnlijk op een termijn van vijf jaren.

Naar alle waarschijnlijkheid zal het UMCG niet koploper willen zijn bij een IFRS- invoering. Deze vraag is echter moeilijk te beantwoorden door de heer Snapper, omdat de keuze ter zake tot de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur hoort. Persoonlijk zal de heer Snapper dat wel willen.

‘Als je in een pilot meedoet kost dat veel tijd, maar het levert ook kennis en tijdvermindering in de

(23)

toekomst op. Daarnaast heb je eerder inzicht in de knelpunten en kan daar op geanticipeerd worden.

Ook kan er nog bijgestuurd worden bij eventuele knelpunten. Bij IFRS kan bijvoorbeeld bijgestuurd worden in de mate waarin IFRS doorgevoerd gaat worden in de RJZ en welke waarderingsgrondslagen (in de RJZ/branche) gehanteerd mogen worden’.

Onderzoek en ontwikkeling

De heer Snapper geeft aan dat onderzoek en ontwikkeling alleen in de algemene kosten worden verantwoord. Ontwikkeling vindt niet plaats binnen het ziekenhuis, maar is ondergebracht bij de faculteit. In het jaarverslag 2004 is nog niet de Faculteit Medische Wetenschappen mee geconsolideerd, omdat het ziekenhuis toen nog geen UMC was. Voor het komende jaar moet dat wel gebeuren en zal ook inzicht gegeven moeten worden in onderzoek en ontwikkelingsactiviteiten en uitgaven. Het is door de heer Snapper moeilijk een antwoord te geven op de vraag op welke wijze onderzoek en ontwikkeling verwerkt worden in de jaarverslaggeving. Qua omvang is het gering en men weet centraal het financiële effect daar niet van. Als voorbeeld draagt de heer Snapper aan dat het UMCG aan een afdeling geld verstrekt voor verschillende taken: patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. Deze taken zitten verweven in elkaar en ook de kosten die daarmee gemoeid zijn en zijn niet afzonderlijk geregistreerd. De splitsing tussen onderzoek en ontwikkeling is nooit ter sprake gekomen in het overleg met de accountant. Er is niet naar gevraagd en ook niet gesignaleerd als een knelpunt door de accountant.

Onderzoeksprojecten waarvoor externe subsidies beschikbaar zijn gekomen, worden wel anders geregistreerd, namelijk op projectbasis. Bijzondere projecten worden goed in beeld gebracht, maar er blijft altijd onderzoek wat niet goed in beeld is. Men kan zich afvragen of men hier ook meer inzicht wil hebben. Het is naar alle waarschijnlijkheid niet materieel en de heer Snapper vraagt zich af wat de toegevoegde waarde nog is om dat goed in beeld te brengen.

De heer Snapper ziet wel voordelen van een splitsing van onderzoek en ontwikkeling en verwerking zoals IFRS dat vereist. Geldgevers (bijvoorbeeld de overheid en collectebusfondsen) willen weten hoeveel van hun investeringen leiden tot producten.

Ontwikkeling vindt met name plaats in opdracht van derden, zoals collectebusfondsen en het bedrijfsleven. Het kan een voordeel zijn om inzichtelijk te maken hoeveel patenten er zijn aangevraagd, zodat ook het beleid ten aanzien van ontwikkeling hierop aangepast kan worden. De link tussen ontwikkelkosten en patentopbrengsten wordt zichtbaar, wat de heer Snapper als een positieve ontwikkeling zal ervaren.

De heer Snapper denkt dat het administratief gezien geen probleem is om onderzoek en ontwikkeling

apart te registreren. Hij denkt dat er dan wel over gegaan moet worden op urenregistratie (iets wat nu

nog niet echt gebruikelijk is in het UMCG) door de medici. Het probleem van doorvoeren van

(24)

splitsing van onderzoek en ontwikkeling zit meer in de bewustwording en medewerking van de medisch specialisten.

In het jaarverslag is wel informatie terug te vinden over met name onderzoek. De heer Snapper geeft aan dat het UMCG verslag wil doen van de activiteiten die plaatsvinden binnen het ziekenhuis, omdat onderzoek één van de kerndoelen van het UMCG is. Het heeft ook te maken met een stuk PR. Om naar externen uit te stralen wat de link is met de doelstelling van het UMCG is het belangrijk om verslag te doen van de kerndoelen, zoals onderzoek. Daarnaast wordt op deze manier verantwoording afgelegd over de beschikbaar gestelde onderzoeksgelden van de overheid. Informatie verstrekken over onderzoek in het jaarverslag zal potentiële onderzoekers en personeelsleden niet over de streep trekken, omdat zij het wereldje al kennen en bekend zijn met de verschillende onderzoeken die plaatsvinden in de UMC’s. Het jaarverslag wordt meer als een bevestiging en verantwoordingsdocument gezien.

Na een uur gesproken te hebben met de heer Snapper geeft hij aan dat hij ten aanzien van IFRS niet

anders is gaan kijken. Titel 9 boek 2 BW geeft aan dat in het jaarverslag mededelingen gedaan moeten

worden omtrent de werkzaamheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. De heer Snapper is

door dit gesprek er wel op attent gemaakt dat dit binnen het UMCG nog niet gedaan wordt en alleen

mededelingen omtrent onderzoek worden verantwoord. Dit zal wel meegenomen worden in het

accountantsoverleg en zal waarschijnlijk in de toekomst veranderd worden.

(25)

Interview de heer R.B.M. van der Laan, Hoofd Financiële Administratie, UMC St Radboud, Nijmegen, 21 november 2005.

IFRS

Binnen het UMC Nijmegen is nog niet eerder gesproken over een eventuele IFRS- invoering. Wel heeft de heer Van der Laan daar persoonlijk over nagedacht en is er nieuwsgierig naar, maar het is nog heel ver weg voor het St Radboud. Wel is hij in het bezit van vakliteratuur waar ook IFRS naar voren komt, maar het is nog moeilijk te duiden wat de consequenties zullen zijn voor de bedrijfsactiviteiten van de academische ziekenhuizen. De heer Van der Laan is van mening dat academische ziekenhuizen op enige manier met IFRS te maken krijgen.

De heer Van der Laan is niet van mening dat de voordelen als vergroting van de vergelijkbaarheid, transparantie en uniformiteit voor het UMC St Radboud zullen bijdragen tot het aantrekken van externe financiering. Zij hebben op het moment een uitstekende relatie met hun financiers. Voor de financiers zal IFRS geen toegevoegde waarde zijn. Het heeft ook te maken met het feit dat er in de huidige situatie al meer toelichting gegeven wordt dan alleen het jaarverslag. In het jaarverslag wordt de bedrijfsvoering niet verder toegelicht en dat gebeurt wel bij de individuele toelichting die naar de financiers gestuurd wordt. De heer Van der Laan geeft aan dat hij denkt dat de financiers meer afstand zullen nemen als marktwerking 100% doorgevoerd gaat worden en dat de relaties die het St Radboud met financiers heeft meer onderhouden moeten worden, maar dat is vooralsnog niet aan de orde. Op de vraag of hij denkt dat marktwerking 100% doorgevoerd gaat worden, geeft hij een ontkennend antwoord. Het UMC St Radboud heeft een specifieke ontwikkelingsfunctie, onderzoeksfunctie en een beschikbaarheidsfunctie. Daar kan geen concurrentie in plaatsvinden. Er zal onderzoek en ontwikkeling plaats moeten vinden en daar moet met z’n allen voor betaald worden. Mocht er wel 100% marktwerking doorgevoerd gaan worden, zal het UMC St Radboud een algemeen ziekenhuis moeten worden om het de concurrentie aan te kunnen.

De heer Van der Laan denkt niet dat academische ziekenhuizen IFRS vrijwillig gaan toepassen. Mocht het wel gebeuren, zal het uit politieke overwegingen zijn. IFRS staat voor regels en daarmee kan het ervoor zorgen dat de inkomsten en uitgaven beter gematcht worden.

Naar de verwachting van de heer Van der Laan zal IFRS op één of andere manier zijn invloed hebben

op de jaarverslaggeving van academische ziekenhuizen. Hij verwacht dat de RJ wordt aangepast op

IFRS en dat daardoor op een termijn van 5 tot 10 jaren ook academische ziekenhuizen hier de

invloeden van zullen ondervinden. Hij ziet zichzelf ook opereren vanuit deze

verslaggevingsstandaarden. Hij geeft hierbij aan dat het te maken kan hebben met zijn persoonlijke

achtergrond. De heer Van der Laan is werkzaam geweest in de gemeentelijke overheid en daar zie je

(26)

vormen van openheid en transparantie in de vorm van Corporate Governance meer terug. Hij beschouwt het ook als een maatschappelijke plicht om verantwoording af te dragen over publieke gelden.

Het probleem waar het academisch ziekenhuis naar verwachting op zal stuiten bij een invoering van IFRS is transparantie. Men vindt het eng en wil misschien ook voor een gedeelte dat inzicht niet geven; bang voor de consequenties.

De heer Van der Laan verwacht dat de accountants als eerste zullen aankomen met signalen over IFRS binnen de academische ziekenhuizen. Dat is tot op heden nog niet gebeurd, maar hij verwacht wel dat dat gaat komen. Hij verwacht dat de accountant zal aangeven wat de ontwikkelingen in de markt zijn en wat de belangrijkste veranderingen specifiek voor het UMC St Radboud zijn. Hij verwacht dus ook specifiek aan de situatie gerelateerde informatie van de accountants en zit niet zo zeer te wachten op handleidingen of iets dergelijks.

Op de stelling ‘IFRS gaat van invloed zijn op de academische ziekenhuizen in de toekomst’ reageert de heer Van der Laan bevestigend. De heer Van der Laan is echter wel terughoudend ten aanzien van IFRS. Academische ziekenhuizen blijven maatschappelijke ondernemingen en die kunnen naar de mening van de heer Van der Laan niet getoetst gaan worden aan bedrijfsnormen voor commerciële instellingen, zoals IFRS. Vanuit het oogpunt van kostenbeheersing kan IFRS goed zijn volgens de heer Van der Laan, maar de doelstelling om winst te moeten maken om te voldoen aan de eisen van de financiers vindt de heer Van der Laan niet goed. Het kan volgens hem geen doelstelling voor een maatschappelijke onderneming zijn.

De heer Van der Laan geeft aan geen koploper te willen zijn bij een eventuele IFRS- invoering. Hij geeft aan dat het een kenmerk is van de academische ziekenhuizen om niet voorop te willen lopen bij de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van bedrijfsvoering en verslaggeving. Men kijkt liever mee of af bij de andere academische ziekenhuizen, dan zelf voorop te moeten lopen bij deze ontwikkelingen. Het is volgens hem de moeite niet waard.

Onderzoek en ontwikkeling

Op dit moment is in het jaarverslag van het UMC St Radboud geen informatie terug te vinden over

ontwikkeling. De heer Van der Laan geeft aan dat het St Radboud een onderzoeksfunctie en een

ontwikkelfunctie heeft, maar dit is als zodanig niet gescheiden terug te vinden in het jaarverslag. De

heer Van der Laan geeft aan dat men dat allemaal onderzoek noemt. De primaire geldstromen die

beschikbaar komen voor onderzoek en ontwikkeling zitten verweven in de algemene personeelskosten

en er is als zodanig geen inzicht in de onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven. De overige geldstromen

(27)

worden in een projectadministratie bijgehouden. Daar wordt onderzoek wel onderscheiden ten opzichte van de rest.

Een splitsing van onderzoek en ontwikkeling en verwerking zoals IFRS dat vereist is volgens de heer Van der Laan moeilijk toepasbaar en van weinig toegevoegde waarde binnen het academische ziekenhuis. Hierbij maakt hij wel onderscheid tussen onderzoek en ontwikkeling. De heer Van der Laan denkt dat het verder doorvoeren van het apart toelichten van onderzoek van toegevoegde waarde kan zijn. Daarmee wordt de matching van uitgaven en inkomsten beter inzichtelijk gemaakt en hiermee straalt men integriteit uit. Het is een politieke keuze, waarmee de middelen voor primaire taken zuiverder worden, zoals bijvoorbeeld onderzoek. Dit is gericht aan de Raad van Bestuur, zodat zij ook inzicht hebben dat de integriteit toeneemt en er minder vermenging plaatsvindt. Waarom dan ook niet een splitsing van ontwikkeling volgens IFRS is moeilijk te beantwoorden door de heer Van der Laan. Hij geeft aan dat het als primaire taak bij onderzoek hoort en dat het moeilijk daarvan los te koppelen is.

In het jaarverslag is wel informatie terug te vinden over met name onderzoek. Dat heeft ermee te maken dat onderzoek tot één van de drie peilers van het UMC St Radboud behoort en men daar verantwoording over wil afleggen. Het ziekenhuis moet zich ook onderscheiden van anderen voor het werven van middelen en één van de manieren waarop men dat doet, is het inzicht geven in de onderzoeksactiviteiten. Volgens de heer Van der Laan is er is geen rol weggelegd voor PR in het financiële jaarverslag, maar wel in het algemeen jaarverslag. Daar komt de trots naar voren en het financieel jaarverslag wordt als noodzakelijk kwaad gezien.

Volgens Titel 9 boek 2 BW, waar een academisch ziekenhuis aan moet voldoen, moeten er mededelingen worden gedaan omtrent de werkzaamheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. De heer Van der Laan geeft aan dat dat ook gedaan wordt en dat ‘ontwikkeling’ niet als zodanig genoemd wordt, maar onder ‘onderzoek’ geschaard wordt.

Na een halfuur met de heer Van der Laan hierover gesproken te hebben geeft hij aan dat dit onderwerp

hem enigszins aan het denken gezet heeft als het gaat om de aanpassing van de bedrijfsvoering van het

ziekenhuis. Dit alles is ook geheel afhankelijk van de gehanteerde definities van onderzoek en

ontwikkeling. Het blijft een grote vraag hoe het splitsen van onderzoek en ontwikkeling vormgegeven

moet worden in de bedrijfsvoering. Wel staat er in het stafplan van het UMC St Radboud dat de IFRS-

ontwikkeling gevolgd moet worden, omdat het wellicht van invloed gaat zijn op de academische

ziekenhuizen.

(28)

Bijlage V Brief academische ziekenhuizen

Geachte heer/mevrouw,

Naar aanleiding van ons telefoongesprek van datum, wil ik u graag een nadere toelichting geven op mijn afstudeeronderzoek.

Op dit moment ben ik bezig met het schrijven van mijn afstudeerscriptie voor de studie Accountancy van de Rijksuniversiteit Groningen. Ik schrijf mijn scriptie onder begeleiding van PricewaterhouseCoopers Accountants N.V..

Ik onderzoek de mogelijke invloed van de International Financial Reporting Standards (IFRS) op de jaarverslaggeving van academische ziekenhuizen met name met betrekking tot immateriële vaste activa en dan specifiek voor de aan onderzoek en ontwikkeling gerelateerde jaarrekeningposten.

Hiervoor zou ik graag met u van gedachten wisselen.

Toelichting op mijn onderzoek:

De introductie van de marktwerking door de overheid heeft er voor gezorgd dat zorginstellingen (onder voorwaarden) winst mogen maken. Dit brengt met zich mee dat private initiatieven een rol gaan spelen en dat bijvoorbeeld vanuit de bancaire wereld interesse getoond gaat worden in andere financieringsmogelijkheden van en voor ziekenhuizen of zorggerelateerde activiteiten.

Vooruitlopend hierop kan verdacht worden dat kredietverstrekkers ook eisen aan de verslaggeving van de ziekenhuizen gaan stellen om de uniformiteit en vergelijkbaarheid tussen de ziekenhuizen onderling en met andere bedrijven en instellingen te vergroten.

Sinds 2005 moeten alle beursgenoteerde ondernemingen in de EU hun geconsolideerde jaarrekening opstellen volgens IFRS. In Nederland is het ook toegestaan om vrijwillig IFRS toe te passen. Het is denkbaar dat door de invoering van IFRS marktkrachten ervoor zorgen dat andere bedrijven of instellingen geen keus gelaten wordt. Door invoering van IFRS worden de verschillen tussen de verslaggevingsvormen verkleind en kan er een juiste vergelijking plaatsvinden, omdat deze bedrijven en instellingen op een uniforme wijze verslag doen en de transparantie vergroot wordt; hetgeen ook het doel van IFRS is.

In mijn scriptie wil ik vooruitblikken naar een eventuele IFRS toepassing voor ziekenhuizen, specifiek

academische ziekenhuizen. Voor deze instellingen is IFRS nog niet verplicht; wellicht komt dat in de

toekomst. Een interessant aspect onder IFRS zijn de onderzoeks- en ontwikkelingskosten die

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De eerste waardering van de lening (2016) is tegen reële waarde (1 pt) en moet vervolgens (2017) gewaardeerd worden tegen geamortiseerde kostprijs.. Opgave 3

Dat wil zeggen dat voor de groep leerlingen die deze enquête hebben afgenomen: er betere cijfers worden behaald door leerlingen die hun huiswerk de volgende les af hebben;

Vanuit commercieel oogpunt is het verbod op chemische onkruidbestrijding voor Boender eerder een zegen dan een vloek, haast hij te benadrukken als hem naar zijn standpunt wordt

Bovine HapMap Consortium. Genome-wide survey of SNP variation uncovers the genetic structure of cattle breeds. Bovine Genome Sequencing and Analysis Consortium. The genome sequence of

The specific objectives of the empirical investigation was to: (1) determine the prevalence of ADHD in children and adolescents under the age of 18 years who received treatment

translation task by Spanish immigrants in Germany'. 'Improving students' reading comprehension by means of strategy instruction'. 'Natural sequence in child second

In the present study, supplementation of pregnant women during pregnancy with p-carotene and zinc increased plasma retinol concentrations of both mothers and infants at 6

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun