• No results found

Van incident tot misdrijf?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2023

Share "Van incident tot misdrijf?"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cahier 2023-2

Van incident tot misdrijf?

Het verband tussen betrokkenheid bij

incidenten en verdachtenregistraties

onder COA-bewoners 2017-2021

(2)

Cahier 2023-2

Van incident tot misdrijf?

Het verband tussen betrokkenheid bij incidenten en verdachtenregistraties onder COA-bewoners 2017-2021

Noyon, S.M.

Latenko, A.

Vink, M.E.

(3)

Cahier

De reeks Cahier omvat de rapporten van onderzoek dat door en in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum is verricht. Opname in de reeks betekent niet dat de inhoud van de rapporten het standpunt van de Minister van Justitie en Veiligheid weergeeft.

Alle rapporten van het WODC zijn gratis te downloaden van WODC Repository.

(4)

Voorwoord

In het publieke debat wordt regelmatig een verband gelegd tussen asielmigratie en criminaliteit.

Eerder verschenen rapporten van (onder andere) het WODC wijzen uit dat het om een kleine minderheid van de COA-bewoners gaat die overlast veroorzaakt. Desalniettemin kan dit een grote impact hebben op de maatschappij, en in het bijzonder op omwonenden van asielzoekerscentra.

Het onderhavige onderzoek maakt het belang van gedrag op opvanglocaties voor criminaliteit inzichtelijk en biedt daarmee input voor beleid gericht op preventie van escalatie van gedrag.

In het verleden verzorgde de Analyseproeftuin Migratieketen van het ministerie van Justitie en Veiligheid het jaarlijkse incidentenoverzicht, dat werd aangevuld met een extern belegd duidingsonderzoek. Sinds 2022 heeft het WODC de verantwoordelijkheid voor beide producten overgenomen. Dit is dus het eerste duidingsonderzoek in deze serie. De komende jaren zal het WODC zich richten op de verdere ontwikkeling van het incidentenoverzicht, waarbij ook steeds een duidingsonderzoek zal verschijnen.

Graag wil ik mijn dank uitspreken aan de leden van de begeleidingscommissie voor hun

waardevolle bijdrage aan dit onderzoek: dr. Wahideh Achbari (UvA), dr. Jurjen Iedema (SCP) en dhr. Eddy Aangeenbrug (DMB). Ik dank ook graag medewerkers van het COA voor het lezen van het rapport. Daarnaast ben ik onze WODC-collega’s Nikolaj Tollenaar, Djamila Schans en Ronald van der Graaf dankbaar voor (respectievelijk) methodologisch advies en opmerkingen bij eerdere versies van dit rapport. Tot slot dank ik Sanne Noyon, Alexander Latenko en Marco Vink voor het uitvoeren van dit onderzoek.

Prof. dr. G.J.L.M. (Gerty) Lensvelt-Mulders Directeur WODC

(5)

Inhoudsopgave

Samenvatting 7

1 Inleiding 10

1.1 Achtergrond en onderzoeksvragen 10

1.2 Beleidscontext 12

1.2.1 Het Nederlandse asielopvangsysteem 12

1.2.2 De Nederlandse strafrechtketen 16

1.3 Leeswijzer 17

2 Data, methoden en doelgroep 18

2.1 Beschrijving van de data 18

2.1.1 Doelgroep 18

2.1.2 Koppeling aan incidentenregistratie 18

2.1.3 Koppeling aan maatregelenregistratie 19

2.1.4 Koppeling aan misdrijvenregistratie 19

2.2 Methoden 20

2.2.1 Opvang en verblijf 20

2.2.2 Incidenten 21

2.2.3 Maatregelen 21

2.2.4 Misdrijven 22

2.2.5 Achtergrondvariabelen 22

2.2.6 Analyse 23

2.3 Beschrijving van de doelgroep 23

2.3.1 COA-bewoners die betrokken waren bij ten minste één incident en/of misdrijf 25

3 Resultaten 27

3.1 Hogere aandelen verdachtenregistraties onder betrokkenen bij incidenten wijzen op

een verband 27

3.2 Verband tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven: aandeel

verdachtenregistraties ligt 33% hoger per incident onder mensen die betrokken

waren bij ten minste één incident en/of misdrijf 28

3.3 Type incident speelt mee in de relatie tussen betrokkenheid bij incidenten en

misdrijven; met name fysieke geweldsincidenten van belang 29 3.4 Type incident speelt mee in de relatie tussen betrokkenheid bij incidenten en

verdachtenregistraties van vernieling en geweldsdelicten; met name fysieke

geweldsincidenten van belang 30

3.5 Het verband tussen incidenten en misdrijven naar achtergrondkenmerken 31 3.5.1 Relatie tussen incidenten en misdrijven verandert niet door te controleren voor

achtergrondkenmerken: gedragscomponent van belang voor relatie tussen

incidenten en misdrijven 31

3.5.2 Beperkte invloed van tijdsgebonden factoren op relatie tussen incidenten en

misdrijven 32

3.6 Incidenten, maatregelen en verdachtenregistraties 33

3.6.1 Opgelegde maatregelen verklaren een deel van de relatie tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven; voorzichtigheid geboden bij interpretatie 34

(6)

3.6.2 Invloed van locatie op relatie tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven;

voorzichtigheid geboden bij interpretatie 34

3.6.3 Maatregelen en type incident verklaren deel van relatie tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven; voorzichtigheid geboden bij interpretatie 35

4 Conclusie 37

Summary 40

Literatuur 43

Bijlage 1 Samenstelling van de begeleidingscommissie 45

Bijlage 2 Regressiemodellen 46

(7)

Samenvatting

Het onderhavige onderzoek bouwt voort op het eerder verschenen rapport ‘Incidenten en misdrijven door COA-bewoners 2017-2021’ (Noyon et al., 2022)1 en duidt enkele van de daar beschreven cijfers. Specifiek gaat het onderzoek in op de vraag of er een verband is tussen betrokkenheid bij incidenten en bij misdrijven. Hiermee bevraagt het impliciet de structuur van het periodieke incidentenoverzicht, waarin incidenten en misdrijven gezamenlijk worden gepresenteerd en er dus een verband wordt

gesuggereerd. Daarnaast draagt het onderzoek bij aan beleid gericht op preventie van criminaliteit door voorspellende factoren van crimineel gedrag inzichtelijk te maken.

Definities en methode

Incidenten op de COA-locatie kunnen verschillend van aard zijn. In dit onderzoek kijken we naar geweldsincidenten (zowel fysiek als verbaal en non-verbaal), verbale suïcidedreiging en zelfdestructieve acties. Ook crimineel gedrag kan natuurlijk verschillend van aard zijn. Hierbij houden wij de delictindeling van het CBS aan.

Overtredingen (bijv. verkeersboetes) vallen hier niet onder.

In het geval van problemen zet het COA zelf in op gedragsverandering door maatregelen op te leggen. Het kan hierbij gaan om inhouding van leefgeld of voorzieningen (zogenoemde rov-maatregelen), overplaatsing naar een locatie met verscherpt toezicht (een htl) of een alternatieve maatregel (bijvoorbeeld een correctiegesprek of waarschuwingsbrief).

Het onderhavige onderzoek is gebaseerd op dezelfde data als werd gebruikt voor het eerder verschenen incidentenoverzicht (Noyon et al., 20221). Voor alle COA-bewoners in de periode 2017-2021 werd op maandbasis bekeken of zij betrokken waren geweest bij incidenten en/of misdrijven en zo ja, hoe vaak en van welke aard de

gebeurtenissen waren. Waar relevant, werd gecontroleerd voor

achtergrondkenmerken. Door een longitudinaal Poisson model toe te passen, kon in de analyses rekening gehouden worden met de daadwerkelijke tijd die mensen hadden doorgebracht in de COA-opvang.

In het overgrote deel van de analyses werd alleen gekeken naar de groep mensen die tijdens hun verblijf betrokken waren geweest bij ten minste één incident en/of misdrijf.

Hiermee werd de doelgroep beperkt tot zo’n 12% van de totale populatie. Deze keuze betekent dat de hier beschreven resultaten uitdrukkelijk betrekking hebben op mensen die aan deze kenmerken voldoen en niet zonder meer gegeneraliseerd kunnen worden voor de gehele groep COA-bewoners.

De onderzoeksmethode staat in meer detail beschreven in paragraaf 2.2.

Onderzoeksvragen en –resultaten

Het onderzoek richtte zich op de volgende onderzoeksvragen, welke hieronder beantwoord zullen worden.

1 Noyon, S.M., Latenko, A., Vink, M.E., & Van den Braak, S.W. (2022). Incidenten en misdrijven door COA- bewoners 2017-2021. Den Haag: WODC. Cahier 2022-6.

(8)

1 Is er een verband tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven?

Het onderzoek laat zien dat er inderdaad sprake is van een verband tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven. COA-bewoners die betrokken zijn geweest bij een incident in een van de hier onderzochte categorieën worden gemiddeld 2,75 keer vaker geregistreerd als verdachte van een misdrijf dan bewoners die nooit betrokken waren bij een incident. Dit aandeel ligt 2,75 keer hoger per incident dat plaatsvindt. Kijken we alleen naar mensen die betrokken waren bij ten minste één incident en/of misdrijf, dan ligt dit aandeel nog 33%

hoger per incident waar de COA-bewoner bij betrokken was. Het is belangrijk om hierbij op te merken dat het om kleine aantallen gaat: de overgrote meerderheid van COA-bewoners wordt nooit verdacht van een misdrijf.

1a Varieert deze relatie afhankelijk van het type incidenten en misdrijven?

Als we in de analyse rekening houden met het type incident waar een bewoner bij betrokken was, dan ligt het gemiddelde aantal verdachtenregistraties nog 22%

hoger per incident. Dit impliceert dat een deel van de relatie tussen incidenten en verdachtenregistraties wordt verklaard door het type incident. Het type incident waar een bewoner bij betrokken was, maakt dus uit voor het aantal

verdachtenregistraties. Het lijkt erop dat met name mensen die betrokken waren bij fysieke geweldsincidenten vaker worden verdacht van een misdrijf. Dit lijkt met name te gelden voor vernieling en geweldsdelicten.

1b Varieert deze relatie afhankelijk van achtergrondkenmerken (bijv. leeftijd, geslacht, nationaliteit, opvangvorm) van de betrokkene?

Wanneer we rekening houden met relevante achtergrondkenmerken (leeftijd, geslacht, nationaliteit, opvangvorm, totale verblijfsduur en aantal verhuizingen) heeft dit geen noemenswaardige invloed op het verband tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven. Dit impliceert dat de relatie tussen incidenten en verdachtenregistraties wordt verklaard door het gedrag zelf en niet door de (demografische) kenmerken van de groep betrokkenen.

2 Wat is de invloed van door het COA opgelegde maatregelen op het verband tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven?

De analyses wijzen uit dat het aantal en type door het COA opgelegde maatregelen meespelen in de relatie tussen incidenten en misdrijven, maar het is lastig om te duiden op welke manier. Dit heeft te maken met het feit dat de opgelegde maatregelen niet onafhankelijk zijn van het incident waar een bewoner bij betrokken was (ernstiger incidenten zullen in de regel leiden tot strengere maatregelen). Daarnaast is uit de data niet altijd duidelijk af te leiden waarom wordt gekozen voor een bepaalde maatregel. Meer onderzoek is nodig om het belang van maatregelen voor de relatie tussen incidenten en misdrijven te duiden.

2a Varieert deze invloed afhankelijk van de COA-locatie waar de betrokkene verblijft?

De analyses suggereren dat er inderdaad verschillen zijn tussen opvanglocaties, maar vanwege de complexiteit van de analyses is voorzichtigheid geboden bij interpretatie van dit resultaat. Meer onderzoek is nodig om inzicht te krijgen in hoe locaties van elkaar verschillen en of deze verschillen inderdaad te wijten zijn aan het lokale regime of aan andere locatiegebonden factoren, zoals de samenstelling van de bewonersgroep.

(9)

Suggesties voor toekomstig onderzoek

Het onderhavige onderzoek wijst uit dat er een verband is tussen incidenten en misdrijven. Dit impliceert dat een doelgerichte reactie op incidenten op COA-locaties kan bijdragen aan de preventie van escalatie van gedrag, i.e. criminaliteit. Bij voorkeur gebeurt dit voordat mensen als ‘stelselmatig overlastgevend’ worden

beschouwd (Kamerstukken II 2019/20, 19 637, nr. 2572, p. 3). Toekomstig onderzoek dient daarom dieper inzicht te bieden in het belang van maatregelen voor de relatie tussen incidenten en misdrijven en de rol die locatie-effecten hierin spelen. Dit onderzoek kan zowel kwalitatief als kwantitatief van aard zijn.

Daarnaast is het belangrijk om onderliggende oorzaken te begrijpen. Waar de resultaten van het onderhavige onderzoek een eerste aanknopingspunt bieden voor beleid gericht op preventie van criminaliteit door het belang van gedrag inzichtelijk te maken, is op basis hiervan niet te zeggen waarom sommige COA-bewoners dit gedrag in eerste instantie vertonen. Mogelijke oorzaken zijn problemen van psychologische of psychiatrische aard maar ook drugsgebruik en multiproblematiek kunnen hier een rol in spelen. Toekomstig (kwalitatief) onderzoek kan hier meer inzicht in bieden.

(10)

1 Inleiding

In de periode januari 2017 tot en met december 2021 werden 179.000 unieke asiel- migranten opgevangen door het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) (Noyon et al., 2022). Een klein deel van deze groep was tijdens hun verblijf betrokken bij een incident op de opvanglocatie of werd verdacht van een misdrijf (op of buiten de locatie). Waar de overgrote meerderheid van de COA-bewoners niet wordt ge- registreerd als overlastgevend tijdens hun verblijf, kunnen incidenten en misdrijven grote impact hebben op medebewoners, COA-medewerkers en andere inwoners van Nederland. Goed inzicht in achtergrondkenmerken van overlastgevers kan helpen om beter om te gaan met overlast en dit mogelijkerwijs zelfs (deels) te voorkomen. Het huidige onderzoek zet een eerste stap in deze richting door het verband tussen be- trokkenheid bij incidenten en bij misdrijven in beeld te brengen en te onderzoeken wat hierin de rol is van door het COA opgelegde maatregelen na een incident.

Dit duidingsonderzoek bouwt voort op het eerder verschenen incidentenoverzicht over de periode 2017-2021 (Noyon et al., 2022). Zoals daar beschreven, werd het

incidentenoverzicht tot afgelopen jaar verzorgd door de Analyseproeftuin Migratieketen (APM) van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ook toen was het gebruikelijk dat er een duidingsonderzoek verscheen, dat werd verzorgd door een externe partij. Met ingang van 2022 is het WODC verantwoordelijk voor publicatie van zowel het

incidentenoverzicht als het bijbehorende jaarlijkse duidingsonderzoek.

Het in 2022 verschenen incidentenoverzicht wierp een aantal interessante vragen op, waarvan het de intentie is deze in de komende jaren verder te onderzoeken. Het huidige rapport richt zich zoals gezegd op het verband tussen incidenten en misdrijven en bevraagt daarmee impliciet ook de structuur van het incidentenoverzicht: door incidenten en misdrijven gezamenlijk te presenteren, wordt de suggestie gewekt dat er een verband is tussen de twee, terwijl dit nog niet is onderzocht. Dit onderzoek brengt hier meer duidelijkheid in.

1.1 Achtergrond en onderzoeksvragen

Op COA-locaties gelden huisregels, bijvoorbeeld met betrekking tot het schoonhouden van de kamer of de onderlinge omgang tussen bewoners (COA, 2020a). In het geval van overtreding van de huisregels of als ‘het gedrag van de bewoner de grens van het aanvaardbare overschrijdt’ (COA, 2021, p. 4), spreken we van een incident. In som- mige gevallen gaat het zelfs om strafbare feiten, wat betekent dat er sprake is van een misdrijf. In zulke gevallen schakelt het COA de politie in (ibid.).

Het incidentenoverzicht 2017-2021 (Noyon et al., 2022) liet zien dat in 2021 6% van de COA-bewoners betrokken was bij een incident op de COA-locatie. Zoals daar toe- gelicht, omvat dit getal zelfdestructieve acties, verbale suïcidedreiging en gewelds- incidenten van fysieke, non-verbale of verbale aard (andersoortige incidenten, zoals overtredingen van de huisregels, zijn wegens inhoudelijke en methodologische redenen niet meegenomen). Hoewel de groep betrokkenen relatief klein is, kan de im- pact van dit soort incidenten op medebewoners en COA-medewerkers aanzienlijk zijn.

De impact van incidenten die plaatsvinden op COA-opvanglocaties op de bredere Nederlandse maatschappij is daarentegen waarschijnlijk beperkt.

(11)

Dit geldt niet voor misdrijven die buiten de COA-opvang gepleegd worden. Ook hierbij is een kleine groep COA-bewoners betrokken. Zoals weergegeven in het incidenten- overzicht 2017-2021 (Noyon et al., 2022), werd in 2021 3% van de COA-bewoners verdacht van een misdrijf tijdens hun verblijf op een COA-locatie.2 In bijna drie kwart van de gevallen gaat het hierbij om vermogensmisdrijven, met name winkeldiefstal (ibid.). In dit geval heeft het gedrag van deze COA-bewoners ook negatieve gevolgen voor inwoners van Nederland die niet direct met de asielopvang te maken hebben.

Preventie van overlastgevend gedrag en criminaliteit kan baat hebben bij inzicht in wie betrokken is bij het te voorkomen gedrag en waarom. Waar de laatste vraag beter beantwoord kan worden met behulp van kwalitatief of anderszins verdiepend onder- zoek, biedt het incidentenoverzicht (Noyon et al., 2022) al wat aanknopingspunten voor de eerste vraag door betrokkenheid bij incidenten en misdrijven uit te splitsen naar achtergrondkenmerken. Wat hierbij opvalt, is dat er grotendeels vergelijkbare patronen waarneembaar zijn voor wat betreft leeftijd, geslacht en nationaliteit. Dit kan komen doordat er vergelijkbare oorzaken ten grondslag liggen aan betrokkenheid bij incidenten en verdachtenregistraties, of omdat het om dezelfde personen gaat. Het is belangrijk om hierbij op te merken dat zelfs als er patronen van overlastgevend gedrag waar te nemen zijn naar achtergrondkenmerken, dit niet geïnterpreteerd kan worden als deterministische kenmerken: ook al zijn bepaalde groepen (mannen, jong- volwassenen, en bepaalde nationaliteiten) oververtegenwoordigd onder overlast- gevers, ook voor deze groepen geldt dat de meerderheid niet betrokken is bij incidenten of misdrijven (ibid.). In het streven naar het voorkomen van crimineel gedrag is het dus zaak om uit te gaan van gedrag, in plaats van achtergrond- kenmerken. Betrokkenheid bij incidenten kan een voorbeeld zijn van gedrag dat criminaliteit voorspelt.3 De vergelijkbare patronen van achtergrondkenmerken zijn een eerste indicatie dat dit inderdaad kan dienen als voorspeller.

Sinds mei 2019 is de zogenoemde Top-X aanpak van kracht, waarbij verschillende ketenpartners samenwerken om overlastgevers in het vizier te krijgen en individueel aan te pakken. Maandelijks stellen COA en de politie gezamenlijk een lijst op van de grootste overlastgevers, waarna ‘samen met partners als gemeenten, politie en het OM besproken [wordt] welke maatregelen worden genomen om personen op de Top-X lijst aan te pakken’ (Kamerstukken II 2019/20, 19 637, nr. 2572, p. 3). Een COA- bewoner kan op de Top-X lijst geplaatst worden als hij of zij:

1 in de afgelopen drie jaar ten minste vijf keer als verdachte is aangemerkt door de politie;

2 betrokken is geweest bij een of meerdere high impact crimes (i.e. ‘straatroven, roofovervallen, inbraken aangevuld met geweld, moord, doodslag en zeden- delicten’);

3 een misdrijf heeft gepleegd tegen een ambtenaar met een publieke taak;

4 ‘door het COA als (stelselmatig) overlastgevend [wordt] beschouwd’ (ibid.).

Bij plaatsing op de Top-X lijst wordt bekeken of het nodig is om de betreffende per- soon maatregelen op te leggen. Mogelijke maatregelen die kunnen worden getroffen zijn ‘een versnelde afdoening van de asielaanvraag, het opleggen van een vrijheids- beperkende maatregel en/of een gebiedsontzegging, het opleggen van een hoog- frequente meldplicht, het doen van aangifte tegen daders van misdrijven in het kader

2 Onder deze cijfers vallen ook delicten die zijn gepleegd op de COA-locatie. Omdat informatie over de pleeglocatie van misdrijven ontbreekt in zowel het huidige onderzoek als in het eerder verschenen incidentenoverzicht (Noyon et al., 2022), is niet vast te stellen welk percentage van deze delicten plaatsvond buiten de COA-locatie.

3 Het huidige onderzoek richt zich uitsluitend op gedragingen die zich hebben voorgedaan terwijl iemand op een COA-locatie verbleef. Het is voorstelbaar dat er ook andere gedragscomponenten zijn die bijdragen aan incidenten dan wel aan crimineel gedrag – waaronder ook criminele gedragingen die plaatsvonden voordat een vreemdeling instroomde in de COA-opvang. Het huidige onderzoek heeft hier geen informatie over.

(12)

van Veilige Publieke Taak, het voordragen voor een persoonsgerichte aanpak door de politie en het toepassen van snelrecht’ (ibid., p. 3-4). Per maand staan er gemiddeld 350 unieke personen op de Top-X lijst (Inspectie Justitie en Veiligheid, 2021).4

In het maandelijkse Top-X dashboard van het ministerie van Justitie en Veiligheid (e.g.

APM, 2022) is, naast het aantal personen op de lijst, zichtbaar door welke instantie zij hierop zijn geplaatst. Uit dit dashboard blijkt dat de overlap in signaleringen door COA en de politie beperkt is – wat suggereert dat er geen sterk verband zou zijn tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven. Deze twee paradoxale constateringen (op basis van het incidentenoverzicht en het Top-X dashboard) brengen ons bij de eerste onderzoeksvraag, te weten:

1 Is er een verband tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven?

a Varieert deze relatie afhankelijk van het type incidenten en misdrijven?

b Varieert deze relatie afhankelijk van achtergrondkenmerken (bijv. leeftijd, ge- slacht, nationaliteit, opvangvorm) van de betrokkene?

In het geval van een incident op een opvanglocatie kan het COA maatregelen opleggen aan de betrokkene(n). Het COA ziet zichzelf als begeleidingsorganisatie en streeft ernaar incidenten zoveel mogelijk te voorkomen door zijn bewoners goed te kennen (COA, 2021). Mocht er toch sprake zijn van ‘onacceptabel gedrag’, dan zijn de op te leggen maatregelen er in de eerste plaats op gericht het gedrag te beïnvloeden. Pas bij uitblijvend resultaat wordt overgegaan op strengere maatregelen ‘die een prikkel moeten zijn om het gedrag alsnog te veranderen’ (ibid., p.3). Afhankelijk van de ernst van een incident kunnen maatregelen van verschillende zwaarte opgelegd worden. Bij de mildste categorie, ook ‘alternatieve maatregelen’ genoemd, merkt COA expliciet op dat het doel is om ‘herhaling of verergering van gedrag’ (ibid., p. 7) te voorkomen. Uit het eerder verschenen incidentenoverzicht (Noyon et al., 2022) blijkt dat van de COA- bewoners die betrokken zijn bij een incident, betrokkenheid in de meerderheid van de gevallen beperkt blijft tot één voorval. Als er inderdaad een verband blijkt te zijn tussen betrokkenheid bij incidenten en verdachtenregistraties, zou dit betekenen dat door het COA opgelegde maatregelen mogelijk een dempend effect zouden kunnen hebben op deze relatie. Wel stelt het COA zelf ook vast dat er verschillen zijn tussen locaties in het opleggen van maatregelen (COA, 2020b). Om deze mogelijkheid te onderzoeken, stellen wij de volgende onderzoeksvraag, waarbij wij rekening houden met mogelijke verschillen tussen opvanglocaties:

2 Wat is de invloed van door het COA opgelegde maatregelen op het verband tussen betrokkenheid bij incidenten en misdrijven?

a Varieert deze invloed afhankelijk van de COA-locatie waar de betrokkene verblijft?

1.2 Beleidscontext

1.2.1 Het Nederlandse asielopvangsysteem5

Om asiel aan te vragen, dienen vreemdelingen naar het aanmeldcentrum in Ter Apel te reizen, waar zij in persoon een aanvraag kunnen indienen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Vreemdelingen die Nederland per vliegtuig of boot bereiken,

4 Deze beschrijving van de Top-X aanpak is grotendeels overgenomen uit Noyon et al. (2022).

5 Deze beschrijving van het Nederlandse asiel- en opvangbeleid en het COA maatregelenbeleid is grotendeels overgenomen uit het eerder verschenen incidentenoverzicht (Noyon et al., 2022).

(13)

kunnen een asielaanvraag indienen bij het aanmeldcentrum op Schiphol. Het aanmeld- proces kent verschillende stappen: na de aanvraag volgt een medische intake, een tuberculose onderzoek en het eerste gesprek met de IND, het zogeheten aanmeld- gehoor (IND, n.d. a).

Direct na de asielaanvraag worden asielzoekers door het COA gehuisvest in de centrale ontvangstlocatie (col) in Ter Apel of Budel (COA, n.d. a). In de regel volgt het

aanmeldgehoor op de derde dag (IND, n.d. a), waarna mensen verhuizen naar een procesopvanglocatie (pol) (COA, n.d. a). Hier verblijven asielzoekers gedurende de nu volgende ‘rust- en voorbereidingstermijn’, die een paar weken tot maanden duurt (VWN, 2021a), en tijdens de looptijd van de beoordeling van hun asielaanvraag (IND, n.d. a). Afhankelijk van de situatie duurt de beoordeling van de asielaanvraag in principe zes of negen dagen (IND, n.d. a); bijzonder complexe situaties worden beoor- deeld in de verlengde asielprocedure, die zes maanden in beslag neemt en verlengd kan worden tot maximaal achttien maanden (IND, n.d. b).

Mensen die de verlengde procedure volgen, verhuizen naar een asielzoekerscentrum (azc), evenals mensen van wie de asielprocedure al is afgerond. Dit geldt zowel voor afgewezen asielzoekers als voor degenen van wie de asielaanvraag is ingewilligd. Deze laatste groep, die nu geen asielzoekers meer zijn maar statushouders, verblijft op het azc totdat er woonruimte voor hen is gevonden in een gemeente (COA, n.d. b). Van- wege de gemeentelijke taakstelling (COA, n.d. c), zal dit vaak elders in Nederland zijn.

Afgewezen asielzoekers moeten Nederland in principe binnen vier weken verlaten.

Doen zij dit niet, dan kunnen zij overgeplaatst worden naar een vrijheidsbeperkende locatie (vbl), van waaruit zij Nederland kunnen worden uitgezet (COA, n.d. b). Voor af- gewezen gezinnen met minderjarige kinderen in afwachting van uitzetting bestaan speciale gezinslocaties (COA, n.d. d).

De Nederlandse overheid hanteert een lijst met zogenoemde veilige landen, waarin volgens de overheid geen sprake is van ‘vervolging vanwege bijvoorbeeld ras of geloof; foltering; onmenselijke behandeling’ (Rijksoverheid, n.d.). Asielzoekers met een nationaliteit uit een van deze landen of asielzoekers die in een ander Europees land al asiel hebben gekregen, vallen onder de vereenvoudigde procedure, een

verkorte procedure voor asielzoekers die weinig kans maken op een Nederlandse asiel- vergunning (IND, n.d. c). Als de IND meer tijd nodig heeft voor onderzoek en na het gehoor in de vereenvoudigde procedure nog niet kan beslissen over de aanvraag, dan wordt deze verder behandeld in de algemene asielprocedure die hierboven is be- schreven.

Voor elk van de hierboven beschreven procedures geldt dat vreemdelingen in beroep kunnen gaan indien hun asielaanvraag wordt afgewezen (IND, n.d. a). In het geval dat hun persoonlijke situatie of die in het herkomstland is veranderd, is er ook de

mogelijkheid tot het indienen van een herhaalde asielaanvraag (IND, n.d. d). Ook gedurende de behandeling van deze zaken blijft het COA verantwoordelijk voor de huisvesting. Afhankelijk van de situatie en het verloop van de procedure verblijven vreemdelingen dus enkele weken tot soms jaren op een COA-locatie. Gedurende het asielproces verhuizen asielzoekers verschillende keren tussen locaties. Dit kan vaker voorkomen als locaties bijvoorbeeld tussentijds sluiten, als mensen tijdelijk in een noodopvang verblijven, of als asielzoekers overgeplaatst worden naar een locatie met verscherpt toezicht (zie hieronder) (COA, n.d. e).

Opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Onder de asielzoekers die jaarlijks naar Nederland komen, zijn ook minderjarigen die zonder begeleiding van een ouder of voogd reizen, zogenoemde alleenstaande minder- jarige vreemdelingen (amv’s). In de periode van 2017 tot en met 2021 ging dit om 5%

(14)

tot 9% van het totale aantal eerste asielaanvragen (CBS, 2022a; 2022b). Ook amv’s die asiel aanvragen, volgen grotendeels de hierboven beschreven procedure. Vanwege hun leeftijd ziet de opvang er voor deze groep echter wat anders uit.

Bij aankomst in Nederland krijgen alle amv’s een voogd toegewezen van voogdij- instelling Stichting Nidos (hierna: Nidos). Kinderen die jonger zijn dan 15 of bijzonder kwetsbare kinderen ouder dan 15 worden door Nidos opgevangen in een gastgezin (idealiter met eenzelfde culturele achtergrond als het kind). Voor andere kinderen van 15 jaar of ouder is het COA verantwoordelijk voor de opvang. Kinderen bij wie het vermoeden bestaat dat zij het slachtoffer zijn van mensenhandel, of hier gevaar voor lopen, worden (ongeacht hun leeftijd) opgevangen in een beschermde opvangfaciliteit van het COA, de zogeheten B8 opvang. Andere amv’s van tussen de 15 en 18 jaar oud verhuizen naar een procesopvanglocatie voor amv’s (poa), waar zij tijdens de

algemene asielprocedure verblijven (Nijboer & Van Gastel, 2018). Ook amv’s ver- huizen naar een andere locatie na het afronden van de algemene asielprocedure. Sinds 2016 wordt er onderscheid gemaakt naar uitkomst van de procedure: amv’s van wie de asielaanvraag is ingewilligd, worden door Nidos opgevangen in kinderwoongroepen of kleinschalige wooneenheden, en worden begeleid met het oog op (verdere) integra- tie in Nederland. Amv’s van wie de asielaanvraag is afgewezen, verhuizen naar een kleinschalige woonvoorziening (kwv) of regio-opvang van COA. Ook amv’s van wie de aanvraag beoordeeld wordt in de verlengde asielprocedure, verblijven in de kwv (ibid.). In tegenstelling tot volwassen asielzoekers van wie de aanvraag is afgewezen, hebben afgewezen amv’s recht op opvang tot hun 18e verjaardag indien er geen adequate opvang beschikbaar is in het land van herkomst. Het komt dus voor dat afgewezen amv’s meerdere jaren op een COA-locatie verblijven. In die tijd krijgen zij begeleiding die hen voorbereidt op een toekomst buiten Nederland en hebben zij ook recht op onderwijs (ibid.).

Overige opvangvormen

De hierboven beschreven procedure en opvangvormen gelden voor het grootste deel van de asielzoekers in Nederland. In uitzonderingssituaties verblijven mensen ook in andere vormen van opvang. Toenemende aantallen asielzoekers en stagnatie van uit- plaatsing vanwege een krappe woningmarkt kunnen ertoe leiden dat de bezetting op reguliere COA-locaties oploopt. In zulke gevallen maakt het COA (en in sommige gevallen gemeentes of veiligheidsregio’s) afspraken met particuliere partijen over tijdelijke opvanglocaties voor asielzoekers, bijvoorbeeld in vakantieparken of gym- zalen. Ook worden statushouders die wachten op huisvesting in de gemeente soms tijdelijk opgevangen in hotels of vakantiewoningen (COA, n.d. f).

Overlastgevende asielzoekers

In sommige gevallen veroorzaken asielzoekers overlast op COA-locaties of daarbuiten.

In het geval van een of van meerdere incidenten, kunnen overlastgevende asiel- zoekers (afhankelijk van de ernst van de situatie) worden overgeplaatst naar een locatie met verscherpt toezicht (COA, 2021). Vanaf eind 2017 vond dit plaats op zogenoemde extra begeleiding en toezichtlocaties (ebtl) – sinds februari 2020 gebeurt dit op de handhaving en toezichtlocatie (htl) in Hoogeveen (Inspectie Justitie en Veilig- heid, 2021). Tijdens het verblijf in de htl, dat voor maximaal drie maanden kan worden opgelegd, moeten asielzoekers zich dagelijks melden en werken aan ver- betering van hun gedrag. Ook gelden strikte regels, is de opvang sober van aard en worden voorzieningen in natura uitgekeerd (COA, 2021). De htl is geen gevangenis;

het is bewoners toegestaan om de locatie te verlaten, maar er geldt wel een ‘zoge- naamde vrijheidsbeperkende maatregel’, die ‘bepaalt waar zij wel of niet mogen komen’ (COA, n.d. g). Net als voor alle andere opvangvormen geldt voor de htl dat

(15)

opvang een recht is en dat asielzoekers er zelf voor kunnen kiezen om van dat recht af te zien. Mochten zij echter op een later moment weer gebruik willen maken van opvang, dan zullen zij eerst teruggeplaatst worden in de htl (COA, 2021).

COA-opvang tijdens de COVID-19-pandemie

Het hierboven beschreven Nederlandse asiel- en opvangsysteem schetst de ‘normale’

situatie. Zoals echter zoveel onderdelen van de Nederlandse maatschappij, is ook de migratieketen sinds het voorjaar van 2020 geraakt door de COVID-19-pandemie. Deze pandemie heeft de situatie op de COA-locaties op verschillende manieren beïnvloed.

Zoals uitgebreider beschreven in het eerder verschenen incidentenoverzicht (Noyon et al., 2022), hebben de coronamaatregelen er enerzijds toe geleid dat er minder asiel- migranten naar Nederland kwamen, terwijl tegelijkertijd de uitstroom van status- houders en afgewezen asielzoekers uit de COA-opvang stagneerde. Deze ontwikke- lingen zullen de bezettingsgraad van COA-locaties beïnvloed hebben. Daarnaast hadden de maatregelen ook effect op de situatie op de opvanglocaties zelf. Zoals uiteengezet in het incidentenoverzicht (ibid.), kan dit zowel een positieve als een negatieve invloed gehad hebben op de leefbaarheid op de locatie, afhankelijk van de situatie van de individuele migrant.

Hoewel de in dit rapport beschreven resultaten niet los gezien kunnen worden van de context van de pandemie, is op basis van de hier gepresenteerde cijfers niet vast te stellen wat de invloed hiervan is geweest op incidenten en misdrijven onder COA- bewoners.

Incidenten en maatregelen op COA-locaties

Waar mensen samenwonen, kunnen incidenten plaatsvinden, zeker als er sprake is van psychologische druk en onzekerheid. Het COA maakt onderscheid tussen over- tredingen van huisregels, verstoringen van de openbare orde en (mogelijk) strafbare feiten (COA, n.d. h). Binnen deze categorieën is er weer verschil tussen incidenten met een geringere en een grotere impact op anderen die op de COA-locatie wonen of werken (COA, 2021). In overeenstemming met het eerder verschenen incidenten- overzicht (Noyon et al., 2022) richt dit onderzoek zich op (fysieke, verbale en non- verbale) geweldsincidenten, suïcidedreiging en zelfdestructieve acties. Indien een incident kenmerken vertoont van meerdere categorieën (bijv. verbaal agressief gedrag met dreigende gebaren), wordt het type geregistreerd dat het meeste impact heeft.

In het geval van een incident op een opvanglocatie kan het COA maatregelen opleggen aan de betrokkene(n). Zoals eerder genoemd, ziet het COA zichzelf expliciet als

begeleidingsinstantie en streeft het er daarom naar elke bewoner te begeleiden op een manier die bij de persoonlijke situatie past. Het opleggen van maatregelen moet bezien worden vanuit het kader van deze individuele aanpak (COA, 2021). Hierbij past een inzet van maatregelen die in beginsel uitgaat van het gedrag van de bewoner: ‘Bij het interveniëren op overlastgevend gedrag staat bij het COA de begeleiding centraal en kiest het COA in eerste instantie voor interventies die het gedrag beïnvloeden. Pas als die interventies geen gewenst effect hebben wordt overgegaan op maatregelen die een prikkel moeten zijn om het gedrag alsnog te veranderen’ (ibid., p. 3). Als het gedrag van een COA-bewoner echter een gevaar vormt voor anderen, worden maat- regelen ingezet waarbij niet het gedrag van de bewoner maar de veiligheid van derden centraal staat (ibid.).

Afhankelijk van de aard van een incident kan het COA-personeel verschillende maat- regelen treffen. Hierbij kan grofweg onderscheid gemaakt worden tussen 1) maat-

(16)

regelen die een tijdelijke inhouding van leefgeld of voorzieningen inhouden (zo- genoemde rov-maatregelen);6 2) maatregelen waarbij mensen onder verscherpt toe- zicht worden geplaatst (dus op een htl of ebtl); en 3) alternatieve maatregelen, zoals een correctiegesprek, waarschuwingsbrief of leermaatregel. Hierbij geldt dat deze laatstgenoemde maatregelen ingezet worden voor incidenten met geringe impact, ter- wijl overplaatsing naar een htl een maatregel is voor incidenten van de ernstigste soort of een opeenstapeling van meerdere ernstige incidenten.

In 2021 legde het COA 1.885 keer een alternatieve maatregel op, 1.725 keer een rov- maatregel en 205 keer een htl-maatregel (Noyon et al., 2022). Een recente evaluatie over sociale veiligheid op COA-locaties wees uit dat hierbij verschillen zijn tussen locaties. De auteurs ‘horen dat begeleiders het risico zien van 'shopgedrag' door bewoners (vragen om overplaatsing naar locaties met minder strenge regels). De begeleiders die werken op de locaties waar de regels strikter worden gehandhaafd, moeten bovendien meer energie stoppen in bewoners die komen van locaties waar de regels minder strikt worden nageleefd’ (COA, 2020b, p. 14). Deze ongelijkheid tussen handhaving van de regels tussen COA-locaties is vanzelfsprekend onwenselijk. Voor het huidige onderzoek betekent dit dat het verband tussen getroffen maatregelen en escalatie van gedrag wellicht verschilt afhankelijk van de opvanglocatie van de betrokkene.

1.2.2 De Nederlandse strafrechtketen7

Als iemand een gedraging doet die volgens de wet niet toegestaan is, dan krijgt die- gene mogelijk te maken met het Nederlandse strafrechtsysteem (zie voor een uit- gebreidere toelichting De Jongste, 2021). Er is dan sprake van een strafbaar feit waarop in de wet straf is gesteld (strafbedreiging) en dat aanleiding kan geven tot strafvervolging. Strafbare feiten worden ook wel delicten genoemd en zijn beschreven in het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast zijn strafbare feiten opgenomen in bij- zondere wetten die gaan over bepaalde situaties zoals deelname aan het verkeer of handelen in verdovende middelen. In het strafrecht wordt hierbij onderscheid gemaakt naar twee soorten strafbare feiten: overtredingen en misdrijven. Overtredingen zijn relatief lichte feiten, zoals openbare dronkenschap en rijden zonder rijbewijs. Mis- drijven zijn ernstigere feiten, zoals verkrachting, mishandeling, inbraak en diefstal. Er is vastgelegd in de wet of een strafbaar feit een misdrijf of een overtreding is.

De strafrechtketen bestaat uit organisaties die samen belast zijn met de handhaving van het strafrecht in Nederland: van opsporing via vervolging en berechting tot en met de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Het strafrechtelijke proces begint als de politie of een opsporingsambtenaar kennisneemt van een vermoedelijk gepleegd strafbaar feit. De politie kan op drie manieren geattendeerd worden op overtredingen en misdrijven: ze constateert ze zelf tijdens de normale dienstuitvoering, burgers doen er melding van (ze constateren iets maar zijn geen slachtoffer) of burgers die slacht- offer zijn, doen aangifte van het strafbare feit.

De geregistreerde criminaliteit in Nederland bestaat uit alle misdrijven die door de politie worden vastgelegd (in een zogenoemd proces-verbaal). Bij een deel van deze misdrijven wordt er een (of meerdere) verdachte(n) gevonden. De analyses in dit duidingsonderzoek hebben betrekking op door de politie geregistreerde verdachten

6 Rov staat voor ‘reglement onthouding verstrekkingen’ (COA, 2021). Vreemdelingen die op een vbl of gl verblijven, ontvangen voorzieningen in natura maar kunnen naar analogie soortgelijke maatregelen opgelegd krijgen. Deze scharen wij hier onder de categorie rov-maatregelen.

7 Deze beschrijving van de Nederlandse strafrechtketen is grotendeels overgenomen uit het eerder verschenen incidentenoverzicht (Noyon et al., 2022).

(17)

van misdrijven. Een deel van deze personen zal op een later moment vrijgesproken worden.

Niet bij alle ter kennis van de politie gekomen misdrijven kunnen (verdere)

opsporingshandelingen worden verricht. Een deel van de zaken wordt in behandeling genomen en een deel niet. Een opsporingsonderzoek wordt idealiter afgerond met een verdachte (of verdachten) waartegen voldoende wettelijk bewijs is verzameld. Daarna start de verdere afhandeling van vervolging en bestraffing in de strafrechtketen. De politie mag, als er eenmaal een verdachte is gevonden, de zaak zelf afdoen met een reprimande (een waarschuwing), een Halt-verwijzing (een interventie voor jongeren), of een strafbeschikking (een boete).

Zaken kunnen ook ter vervolging aangeboden worden aan het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan vervolgens besluiten om een zaak niet verder te vervolgen (dit heet ook wel seponeren) of de zaak zelf af te doen middels een transactie of strafbeschik- king (vaak een boete of taakstraf). De zaak kan door het OM ook voorgelegd worden aan de rechter. Dit heet dagvaarden. De Rechtspraak bestaat uit diverse instanties en vrijwel alle zaken beginnen in eerste instantie (in ‘eerste aanleg’) bij een rechtbank.

De rechtbank doet een uitspraak en kan besluiten een sanctie (een straf of maatregel) op te leggen, zoals een geldboete of gevangenisstraf. Een rechter kan oordelen iemand vrij te spreken als het strafbare feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Als het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is, dan volgt er ontslag van rechtsvervolging. Het kan ook zijn dat iemand schuldig verklaard wordt, maar toch geen straf krijgt vanwege de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader, of specifieke omstan- digheden. Als een van de partijen (OM en/of verdachte) het oneens is met de uit- spraak van de rechter, kan de zaak via een hoger beroep terechtkomen bij het gerechtshof en vervolgens door middel van cassatie bij de Hoge Raad.

1.3 Leeswijzer

De opbouw van het rapport is als volgt. Hoofdstuk 2 bevat een verantwoording van de gebruikte data (paragraaf 2.1) en methoden (paragraaf 2.2) alsmede een beschrijving van de doelgroep (paragraaf 2.3). Hoofdstuk 3 beschrijft de resultaten van de

kwantitatieve analyses. Hoofdstuk 4 beantwoordt de onderzoeksvragen en bespreekt de conclusies.

(18)

2 Data, methoden en doelgroep

2.1 Beschrijving van de data8 2.1.1 Doelgroep

De data worden uit verschillende systemen gehaald. Ten eerste heeft het COA data geleverd uit het registratiesysteem IBIS. Deze is in maart 2022 ontvangen. De doel- groep is beperkt tot mensen die tussen 1 januari 2017 en 31 december 2021 op enig moment op een COA-locatie verbleven. Dit is vastgesteld op basis van door het COA geleverde informatie over de in- en uitstroom van vreemdelingen. Vreemdelingen worden daarin met een uniek identificatienummer, het v-nummer, van elkaar onder- scheiden. Als bij een v-nummer een uitstroomdatum ontbreekt, is de datum van het einde van de opvangovereenkomst gebruikt om te bepalen of iemand al vertrokken is, anders wordt bij een lege uitstroomdatum aangenomen dat de persoon nog aanwezig is.

De opvangvormen zijn beperkt tot alleen opvangtypes die onder de verantwoordelijk- heid van het COA vallen. Van de aangeleverde data zijn de volgende opvangtypes buiten beschouwing gelaten: gemeentelijk versnellingsarrangement 2, wachtruimte col, alternatieve tijdelijke capaciteit, kleinschalige wooneenheid, kleinschalige centrale opvangeenheden en tuvo (Tynaarlo). Daarbij is het ook belangrijk te vermelden dat personen die wachten op verwerking buiten bij de aanmeldcentra buiten de doelgroep vallen, deze personen zijn namelijk ook nog niet in een registratie verwerkt en hebben waarschijnlijk nog geen identificatienummer in Nederlandse registratiesystemen.

In sommige gevallen waren in het aangeleverde bestand wel persoonskenmerken van vreemdelingen geregistreerd, maar ontbraken de bijbehorende v-nummers. Deze vreemdelingen kunnen niet accuraat van elkaar onderscheiden worden. Deze registra- ties zijn daarom ook buiten de doelgroep gelaten. Dit betrof minder dan 0,7% van het totale databestand.

Naast missende data bevatte het databestand ook een aantal mogelijke registratie- fouten. Zo staan sommige personen meerdere keren bij dezelfde opvangvorm geregistreerd met overlappende in- en uitstroomdatums. In dat geval is alleen de eerste instroom en laatste uitstroomdatum genomen om er één verblijfsperiode van te maken. Ook komt het voor dat personen bij verschillende opvangvormen tegelijkertijd geregistreerd staan. Dit kwam voor bij veertig personen. De opvangvormen met de vroegste instroomdatum zijn genomen als basisopvang, bij overlap wordt de instroom- datum van de tweede (of latere) opvangvorm verzet naar de uitstroomdatum van de basisopvang (of van een eerdere overlappende opvangstroom).

2.1.2 Koppeling aan incidentenregistratie

Het COA leverde gegevens over incidenten uit het registratiesysteem IBIS. Hierbij werd alleen gekeken naar incidenten waarbij de betrokkene ten tijde van het voorval stond ingeschreven als bewoner van een COA-locatie die onder de opvangvormen van de doelgroep valt. Incidenten gepleegd door personen die zich ten tijde van het inci-

8 Deze beschrijving van de gebruikte data is grotendeels overgenomen uit het eerder verschenen incidentenoverzicht (Noyon et al., 2022).

(19)

dent tussen opvangvormen bevonden, zijn dus niet meegenomen. Dit betreft 930 in- cidenten, ofwel 2% van het totaal. Als de betrokkene alleen als slachtoffer bij het in- cident betrokken was, en er verder geen andere vreemdelingen binnen de doelgroep bij het incident betrokken waren, dan is het incident niet meegenomen. Bij het tellen van (unieke) betrokkenen bij incidenten zijn slachtoffers ook niet meegenomen. Ook incidenten waarbij v-nummers zijn geregistreerd die niet in de bezetting terugkomen, zijn uit de data gefilterd. Het kan zijn dat dit registratiefouten betreft of dat dit moge- lijkerwijs voormalige COA-bewoners betreft die op bezoek zijn gekomen. Het gaat om ongeveer 25 personen die buiten de doelgroep vallen, maar wel in de incidenten- registratie terugkomen.

2.1.3 Koppeling aan maatregelenregistratie

Aan de hand van de hierboven gedefinieerde doelgroep en afbakening van incidenten zijn de relevante registraties van maatregelen geselecteerd. Hierbij zijn alleen maat- regelen meegenomen behorende bij de incidenten die in dit rapport zijn opgenomen.

Er zijn gevallen waarbij er meerdere maatregelen per incident en per betrokkene (v- nummer) zijn geregistreerd. Dit kunnen maatregelen zijn die voor een ander incident gelden, een dubbele registratie betreffen, of een lichte maatregel (afkoelperiode) die is opgelegd voorafgaand aan de daadwerkelijke maatregel. De dubbele registraties betreffen ongeveer 6% van de maatregelen in 2021. Er is geen uniek identificatie- nummer voor een maatregel, dus het is niet mogelijk om te onderscheiden of het een dubbele registratie betreft of dat er meerdere maatregelen zijn opgelegd voor een- zelfde incident. In het geval van dubbele registraties van meerdere maatregelen van dezelfde soort per incident en betrokkene is ervan uitgegaan dat dit een registratiefout betreft; deze gevallen zijn zodoende niet meegenomen. Verschillende soorten maat- regelen per incident en betrokkene zijn wel meegenomen.

2.1.4 Koppeling aan misdrijvenregistratie

Om te kunnen bepalen welke bewoners van een COA-locatie verdachte zijn (geweest) van een misdrijf zijn de gegevens over de bezetting van het COA gekoppeld aan de politieregistratie van verdachten. Hiertoe heeft het WODC in februari 2022 de v- nummers van alle unieke vreemdelingen uit de COA-bezetting per jaar verstrekt aan de politie. Dit is gedaan voor de jaren 2016 tot en met 2021. Op basis van deze v- nummers heeft de politie in februari 2022 een selectie uit het registratiesysteem Basis- voorziening Handhaving (BVH) gemaakt van registraties van verdachten van een mis- drijf in het betreffende jaar (op basis van datum kennisname). Per registratie zijn door de politie uit dit systeem gegevens geleverd over de delictcategorie, de afhandeling door de politie, het PV-nummer en het parketnummer van de zaak als deze naar het OM is ingezonden.

Ten tijde van de data-aanvraag bij de politie waren de precieze in- en uitstroom- datums nog niet geleverd door het COA. Daarom zijn we bij de uitvraag uitgegaan van de door COA geleverde verblijfsjaren. Deze jaren komen echter niet altijd overeen met de gedetailleerdere in- en uitstroomdatums. Hierdoor is een klein aantal v-nummers (ongeveer 100) die verbleven op een locatie binnen de doelgroep niet gekoppeld met de politiedata. Het ging hier voornamelijk om vreemdelingen die in de maand

december zijn ingestroomd bij het COA. De vreemdelingen zijn wel voor hun andere (daaropvolgende) verblijfsjaren opgenomen in de uitvraag. Het is onwaarschijnlijk dat al deze personen zouden voorkomen in de misdrijvenregistraties, maar het is niet mogelijk om een exacte indicatie te geven van het aantal misdrijven dat hierdoor niet in het onderhavige rapport is opgenomen.

(20)

De relevante misdrijven zijn afgebakend door alleen te kijken naar misdrijven waarbij de verdachte op het moment van het misdrijf ook daadwerkelijk op een COA-locatie verbleef. Om dit te bepalen is gebruikgemaakt van de gedetailleerde in- en uitstroom- datums van het COA. Een misdrijf is meegenomen als de pleegdatum tussen instroom en uitstroom zit.

2.2 Methoden 2.2.1 Opvang en verblijf

De doelgroep bestaat uit vreemdelingen die op COA-locaties verblijven. In de rappor- tage is ervoor gekozen de verschillende opvangtypes te groeperen aan de hand van de volgende indeling: asielprocedure (bestaande uit col, pol en azc), amv (bestaande uit B8, poa en regio-opvang), handhaving en toezicht (bestaande uit ebtl en htl), in afwachting van uitzetting (vbl), in afwachting van uitzetting gezin (gl) en overig (bestaande uit recreatieve markt capaciteit en aanvullende opvang). In de analyses voor onderzoeksvraag 1b wordt er gecontroleerd voor het type verblijfslocatie van de COA-bewoner. Hierbij is gekozen om uit te gaan van de laatste opvangvorm binnen een maand (i.p.v. bijv. een peildatum) om te zorgen dat er wel een opvangvorm wordt meegenomen als iemand voor of na een peildatum is in- of uitgestroomd. Omdat het maatregelenbeleid (en de manier waarop dit wordt nageleefd) kan verschillen tussen specifieke locaties (zie paragraaf 1.2.1), wordt er in de analyses voor onderzoeksvraag 2b ook gecontroleerd voor de specifieke verblijfslocatie waar een maatregel wordt opgelegd.

Het aantal verhuizingen is een achtergrondvariabele. Een verhuizing is wanneer iemand ergens instroomt (met uitzondering van de eerste instroom). Op basis van de geleverde gegevens is niet vast te stellen of het hierbij om verhuizingen tussen adressen, opvangtypes, of beide gaat. Het aantal verhuizingen wordt bepaald op basis van het aantal opvangstromen (in- en uitstroomcombinaties) min één (de eerste in- stroom wordt niet als verhuizing geteld). Dit betekent dat ook niet-opeenvolgende opvangstromen, zoals wanneer iemand een tijdje buiten de COA-registratie viel maar daarna weer is teruggekomen, worden meegeteld. Ook verhuizingen die plaatsvonden voor aanvang van de rapportageperiode worden meegeteld. Uit eerder onderzoek blijkt dat veelvuldig verhuizen tussen asielzoekerscentra nadelige gevolgen kan hebben voor integratieuitkomsten als taalvaardigheid en arbeidsmarktparticipatie (e.g. Huijnk et al., 2021). Om te controleren voor een mogelijk effect op crimineel gedrag, wordt hier ook voor gecontroleerd in de analyses voor onderzoeksvraag 1b.

De verblijfsduur van elk van de COA-bewoners in de analyses is vastgesteld op basis van de datums van in- en uitstroom. Indien van toepassing, zijn periodes waarin iemand tijdelijk niet op de COA-opvang verbleef hierbij buiten beschouwing gelaten.

In de analyses wordt gecontroleerd voor de tijd dat iemand daadwerkelijk op de COA- opvang verbleef gedurende de rapportageperiode.

Naast de verblijfsduur binnen de rapportageperiode, berekenden we ook de totale verblijfsduur per persoon (t/m 31 december 2021). Omdat uit eerder onderzoek blijkt dat een lange wachttijd in het azc negatieve gevolgen kan hebben voor integratie- uitkomsten op de lange termijn (e.g. Huijnk et al., 2021), controleren we hiervoor in de analyses voor onderzoeksvraag 1b. Hierbij gaan we uit van de totale verblijfsduur tot het moment dat een misdrijf plaatsvond.

(21)

2.2.2 Incidenten

Zoals eerder genoemd (paragraaf 1.2.1) richt dit onderzoek zich op de incident- categorieën fysiek geweld, verbaal geweld, non-verbaal geweld, suïcidedreiging en zelfdestructieve acties. De categorieën van incidenten zijn overgenomen zoals ze zijn geleverd door het COA.

Een indicatie of een incident eerder of later dan een misdrijf plaatsvond, is toegevoegd op basis van de datums van het eerste incident en misdrijf. Deze indicator wordt alleen gevuld voor gevallen waarbij een datum van plegen voor een incident en misdrijf bekend zijn voor een v-nummer. In 550 gevallen werden een eerste incident en misdrijf geregistreerd op dezelfde datum. Dit heeft betrekking op 3% van het totaal- aantal personen in de data dat betrokken was bij ten minste één incident en/of misdrijf. In deze gevallen zou het kunnen dat sprake is van eenzelfde gebeurtenis (bijvoorbeeld een geweldsincident op de COA-locatie waarvoor de politie is in- geschakeld) of om twee aparte gebeurtenissen. Mocht het twee verschillende ge- beurtenissen betreffen, dan is op basis van deze gegevens niet vast te stellen welke van de twee eerder plaatsvond. Voor de analyses betekent dit dat beide gevallen worden meegenomen, maar dat wij er niet vanuit gaan dat het incident voorafgaand aan het misdrijf heeft plaatsgevonden.

Voor elke COA-bewoner in de analyses gebruiken we variabelen met het totaalaantal incidenten (per maand en in de rapportageperiode), het totaalaantal incidenten van elk van de vijf verschillende types per maand, de kenmerken (datum, type, pleeglocatie) van het laatste incident dat plaatsvond in een maand en de volgorde ten opzichte van het eerste geregistreerde misdrijf (indien aanwezig).

Incidenten kunnen op andere locaties gebeuren dan waar de betrokken personen verblijven. Als er in de analyses wordt gecontroleerd voor locatie, betreft dit de locatie waar het betreffende incident plaatsvond.

2.2.3 Maatregelen

De maatregelen zijn gecategoriseerd in drie soorten: rov-maatregelen (i.e. inhou- dingen van leefgeld of voorzieningen), ebtl- en htl-maatregelen (i.e. overplaatsing naar een locatie met verhoogd toezicht) en alternatieve maatregelen (maatregelen van het COA die geen inhouding van voorziening of overplaatsing inhouden, bijv. een correctiegesprek, waarschuwingsbrief, afkoelperiode, enz.).

Rov-maatregelen gelden voor COA-bewoners die onder de doelgroep van de Rva 2005 vallen. Vreemdelingen in een vbl of gl kunnen naar analogie aan de rov-maatregelen soortgelijke maatregelen opgelegd krijgen. Deze scharen wij hier onder de categorie rov-maatregelen.

Net zoals voor incidenten, is er ook bij de maatregelen een indicator toegevoegd die aangeeft of de eerste maatregel eerder plaatsvond dan de eerste verdachtenregistratie (indien aanwezig). Deze is op dezelfde manier gedefinieerd als de indicator voor incidenten, alleen dan met de datum van maatregel in plaats van incident.

In de analyses voor onderzoeksvraag 2 wordt er gecontroleerd voor het type maat- regel dat werd opgelegd na het laatst geregistreerde incident in een maand en de volgorde ten opzichte van het eerste geregistreerde misdrijf (indien aanwezig). Daar- naast kijken we naar het totaalaantal maatregelen per maand, waarbij we categorieën onderscheiden van nul, één en twee of meer maatregelen.

(22)

2.2.4 Misdrijven

De delictcategorie voor het rapporteren over door de politie afgehandelde registraties van verdachten is gebaseerd op de door de politie aangeleverde CBS delictindeling.9 Voor elke COA-bewoner in de analyses gebruiken we variabelen met het totaalaantal verdachtenregistraties (per maand en in de gehele rapportageperiode) en het maande- lijkse aantal verdachtenregistraties voor geweldsmisdrijven, vermogensdelicten en vernieling. Er is gekozen voor deze selectie van delicten omdat dit de meest voor- komende zijn onder de doelgroep (zie ook Noyon et al., 2022).

In een aantal analyses wordt gekeken naar het type delict; hierbij gaan we uit van het laatst geregistreerde delict in een maand.

2.2.5 Achtergrondvariabelen Leeftijd

Bij het beschrijven van de doelgroep en de analyses voor onderzoeksvraag 1b wordt uitgesplitst naar leeftijd. We gebruiken hiervoor de door het COA aangeleverde leeftijd in jaren (een precieze geboortedatum per persoon is helaas niet beschikbaar in de gebruikte dataset). Soms wordt de leeftijd tijdens het verblijf gecorrigeerd, wat ertoe kan leiden dat sommige personen meerdere leeftijdsregistraties per jaar hebben.

Hierdoor is ervoor gekozen om de meest recente registratie van de leeftijd te ge- bruiken. De leeftijd in eerdere en latere jaren is op basis hiervan (opnieuw) berekend.

Als er meerdere leeftijden binnen een jaar zijn geregistreerd, is de hoogste leeftijd ge- nomen.

Om te controleren voor een mogelijk niet-lineair effect van leeftijd op verdachten- registraties wordt in een aantal analyses ook gecontroleerd voor leeftijd in het kwadraat.

Geslacht

Bij het beschrijven van de doelgroep en de analyses voor onderzoeksvraag 1b wordt uitgesplitst naar geslacht. Deze gegevens zijn geleverd door het COA. In het geval van meerdere registraties van geslacht wordt de meest recente registratie gebruikt. In 0,01% van de gevallen stond geslacht geregistreerd als onbekend. In de analyses zijn deze gevallen gecodeerd als missing.

Nationaliteit

Informatie over nationaliteit is in maart 2022 aangeleverd door APM per v-nummer en is afkomstig uit BVV (Basisvoorziening Vreemdelingen). Er zijn vaak meerdere nationaliteiten geregistreerd per persoon. Voor een deel kan dit komen doordat deze nationaliteit bij aankomst van de vreemdeling niet accuraat vastgesteld kon worden.

Het is niet altijd mogelijk om een persoon bij binnenkomst goed te identificeren. Hier- door komen in de data veel personen voor van wie de nationaliteit (in eerste instantie) onbekend is. Het komt ook voor dat personen inmiddels de Nederlandse nationaliteit hebben door naturalisatie. Voor nationaliteit wordt daarom de laatste bekende

registratie gebruikt, tenzij deze de Nederlandse is (mogelijke naturalisatie), dan wordt de op een-na-laatste registratie gebruikt. Voor het huidige onderzoek is het overigens relevant om op te merken dat het niet mogelijk is om Nederlander te worden op het moment dat iemand wordt verdacht van een misdrijf of in de vijf jaar voorafgaand aan het naturalisatieverzoek is veroordeeld voor een misdrijf (IND, 2022).

9 Voor meer informatie zie: www.cbs.nl/nl-nl/onze-diensten/methoden/classificaties/misdrijven/standaard- classificatie-misdrijven--politie---2010.

(23)

In de analyses voor onderzoeksvraag 1b wordt gecontroleerd voor nationaliteit. Hierbij zijn de in de data aanwezige nationaliteiten ingedeeld in categorieën, waarbij de twee grootste nationaliteiten in de rapportageperiode (Syrisch en Eritrees) worden ver- geleken met de twee nationaliteiten dit het meest voorkomen in de verdachtenregis- traties (Marokkaans en Algerijns; zie Noyon et al., 2022) en de overige nationaliteiten.

2.2.6 Analyse

Alle onderzoeksvragen werden geanalyseerd met behulp van longitudinale Poisson regressiemodellen in Stata 15.1, waarbij werd gecontroleerd voor de periode dat mensen daadwerkelijk aanwezig waren in de data. De analyse eenheid bedroeg een kalendermaand. Voor de rapportageperiode van vijf jaar waren er dus zestig observa- ties per persoon. De resultaten worden weergegeven als incidence rate ratios (IRR; zie box 2.1).

Om methodologische redenen beperkt een groot deel van de analyses zich tot COA-be- woners die betrokken zijn geweest bij ten minste één incident en/of misdrijf. Dit betekent dat de uitkomsten niet gegeneraliseerd kunnen worden naar de totale popu- latie van COA-bewoners maar enkel betrekking hebben op deze subgroep.

Box 2.1 Interpretatie van incidence rate ratios (IRR)

2.3 Beschrijving van de doelgroep

In de periode januari 2017 tot en met december 2021 werden zo’n 179.00010 unieke personen opgevangen door het COA. Voor het overgrote deel van deze mensen geldt dat zij niet gedurende deze hele periode in de COA-opvang verbleven: de gemiddelde verblijfsduur tijdens de rapportageperiode was 243 dagen, en de helft van de groep

10 De cijfers in de tekst, tabellen en grafieken zijn afgerond. Dit is een standaardpraktijk voor rapportages van het WODC. Er is voor gekozen om de tabellen en grafieken af te ronden op vijftallen. Een nul in een tabel kan een daadwerkelijke nul zijn of een afgeronde nul (een aantal van één of twee). De totalen zijn berekend aan de hand van de onafgeronde waarden en daarna afgerond. Bij deze methodiek is het mogelijk dat een eindtotaal in een tabel niet overeenkomt met de som van de bovenliggende waarden in de tabel, maar het voorkomt wel grote optelfouten vanwege de afronding. In de tekst is er grover afgerond.

Afhankelijk van de grootte van het getal, wordt er op duizend-, honderd- of tientallen afgerond. Getallen boven de 10.000 zijn afgerond op duizendtallen, getallen tussen 10.000 en 1.000 op honderdtallen, en getallen onder de 1.000 op tientallen. Percentages zijn in principe afgerond op hele getallen. Alleen waar het relevant wordt geacht (bijv. bij kleine verschillen tussen percentages), wordt er op één decimaal afgerond.

De effecten van de analyses worden weergegeven in incidence rate ratios (IRR).

Deze statistiek drukt uit wat het aandeel van de uitkomstvariabele is onder een bepaalde groep ten opzichte van een andere. Als we bijvoorbeeld kijken naar het aantal dagen spijbelen naar geslacht, en jongens gemiddeld 4 dagen spijbelen tegenover 2 dagen voor meisjes, is de IRR 2 (4/2). In dit geval zijn meisjes de referentiecategorie en ligt het gemiddelde aantal dagen spijbelen twee keer zo hoog met een verandering in geslacht. Nemen we jongens als referentiecategorie, dan veranderen de groepsgemiddelden niet maar de IRR wel. Deze is nu 0,5 (2/4). Op deze manier geeft de IRR dus weer hoe het aandeel van de uitkomstvariabele (in dit geval spijbelen) verandert met een verandering in de onafhankelijke variabele (in dit geval geslacht).

IRR’s kunnen ook geïnterpreteerd worden als percentages, waarbij een IRR van 1,50 een toename van 50% impliceert en een IRR van 0,90 een afname van 10%.

(24)

verbleef zelfs korter dan 130 dagen op een COA-locatie tijdens deze periode. 5% van de COA-bewoners verbleef 909 dagen of langer in de opvang.

Het is goed mogelijk dat mensen al voor 1 januari 2017 door het COA werden op- gevangen. Kijken we naar de totale verblijfsduur, dan zien we dat het gemiddelde met 270 dagen wat hoger ligt. Nu geldt dat de helft van de groep minder dan 143 dagen op een COA-locatie verbleef en 5% 969 dagen of langer. Het is overigens goed mogelijk dat de gemiddelde verblijfsduur hoger zou liggen als we ook rekening zouden houden met de mogelijkheid dat mensen in deze groep na 31 december 2021 nog op een COA-locatie verbleven. Daar hebben wij helaas geen informatie over. Voor de huidige analyses is dit echter geen probleem.

Een groot deel van de COA-bewoners woonde gedurende de gehele rapportageperiode op dezelfde opvanglocatie: gemiddeld vond er één verhuizing plaats in deze tijd.

Ongeveer een derde van de doelgroep is zelfs helemaal niet verhuisd tijdens de rapportageperiode. Een minderheid van 5% verhuisde daarentegen vier keer of vaker.

Dit lage aantal verhuizingen is opmerkelijk, zeker gezien de reguliere asielprocedure ten minste twee verhuizingen van opvangmodaliteit behelst (van col naar pol naar azc). Mogelijk is dit te wijten aan de kwaliteit van de beschikbare gegevens over ver- huizingen (zie ook paragraaf 2.2).

Onder de groep COA-bewoners in de rapportageperiode bevinden zich mensen met 174 verschillende nationaliteiten. De grootste groepen zijn Syriërs (32%) en Eritreeërs (11%), gevolgd door Afghanen (5%), Irakezen (4%), Turken (4%) en Iraniërs (4%).

Samen maken deze nationaliteiten 61% uit van de totale groep COA-bewoners in de rapportageperiode. Voor 1% van de COA-bewoners staat de nationaliteit geregistreerd als onbekend; dit gaat waarschijnlijk om mensen die tegen het eind van de rappor- tageperiode zijn aangekomen en van wie de nationaliteit nog niet (definitief) is vast- gesteld.

Tabel 2.1 geeft de leeftijdsverdeling weer van de doelgroep op 31 december 2021, on- geacht of mensen op dat moment (nog) in de COA-opvang verbleven. Met een gemid- delde leeftijd van 27 jaar op de peildatum zijn COA-bewoners relatief jong. Slechts 5%

van de doelgroep is op 31 december 2021 53 jaar of ouder. Ongeveer 81% van de bewoners is jonger dan 40, waaronder een grote groep minderjarigen (zie tabel 2.1).

Mannen zijn met 63% goed voor zo’n twee derde van de totale groep.

Tabel 2.1 Leeftijdsverdeling van COA-bewoners in de doelgroep

Leeftijdscategorie Aantal Percentage

Jonger dan 18 51.710 29%

18-29 55.330 31%

30-39 38.320 21%

40 en ouder 33.515 19%

Totaal 178.875 100%

In hun periode bij het COA kunnen mensen op verschillende types opvanglocaties woonachtig zijn. Tabel 2.2 geeft weer welk percentage van de doelgroep op elk van de locaties woonachtig is geweest. Mensen die op meerdere types opvanglocaties woon- achtig zijn geweest, worden hierbij meerdere keren meegeteld, waardoor het totaal groter is dan het totaalaantal personen in de data (en dus groter dan 100%). Niet

(25)

verrassend is dat de overgrote meerderheid van 96% woonachtig is geweest op ten minste een van de locaties die onder de reguliere asielprocedure vallen (col, pol en azc). De mensen die hier niet woonachtig zijn geweest, zijn mogelijk amv’s, die na aankomst in Nederland alleen op amv-locaties worden opgevangen (zie paragraaf 1.2).

Beduidend minder mensen hebben verbleven op een van de andere locaties.

Tabel 2.2 Verblijfslocaties tijdens de opvangperiode van de COA-bewoners in de doelgroep

Locatie Aantal Percentage

Asielprocedure 172.270 96%

htl 655 0%

In afwachting van uitzetting 3.935 2%

Gezinslocatie 4.710 3%

Overig 1.805 1%

amv 8.305 5%

Totaal 191.675 107%

2.3.1 COA-bewoners die betrokken waren bij ten minste één incident en/of misdrijf

Kijken we alleen naar dat deel van de doelgroep dat betrokken was bij ten minste één incident en/of misdrijf, dan ziet de samenstelling er iets anders uit. Het gaat nu nog om zo’n 22.000 personen, ofwel 12% van de totale populatie. Opnieuw geldt dat deze personen in de regel niet gedurende de hele rapportageperiode op de COA-opvang verbleven: de gemiddelde verblijfsduur tijdens de rapportageperiode was 393 dagen en de helft van de groep verbleef korter dan 214 dagen op een COA-locatie. Van deze groep verbleef 5% 1.249 dagen of langer op de opvang. Deze verblijfsduren liggen wat hoger dan onder de totale populatie. Omdat de kans op betrokkenheid bij een incident toeneemt naarmate mensen langer op een COA-locatie verblijven, is dit een weinig verrassende bevinding. Eventuele achterliggende oorzaken (zoals de invloed van lang- durig verblijf op gedrag of eventuele verschillen in procedureverloop, bijvoorbeeld als afgewezen asielzoekers (herhaaldelijk) in beroep gaan tegen de beslissing van de IND) zijn op basis van deze cijfers niet vast te stellen.

Ook de totale verblijfsduur ligt met een gemiddelde van 425 dagen wat hoger onder deze groep dan onder de totale populatie. Nu geldt dat de helft van de groep 225 dagen of minder in de opvang verbleef en 5% 1359 dagen of langer.

Het lijkt er ook op dat mensen die betrokken zijn geweest bij ten minste één incident en/of misdrijf wat vaker verhuisd zijn ten opzichte van de totale doelgroep. Het gemiddelde aantal verhuizingen ligt nu op twee en het aandeel mensen dat helemaal niet is verhuisd is slechts 17% (tegenover 31% van de totale populatie). Opnieuw kan dit verschil te wijten zijn aan een verschillend procedureverloop voor deze subgroep, maar dit is op basis van deze cijfers niet vast te stellen. Zoals hierboven genoemd, hangt het lage aantal verhuizingen mogelijk ook samen met de kwaliteit van de beschikbare data.

Het aantal nationaliteiten onder mensen die betrokken zijn geweest bij ten minste één incident en/of misdrijf is met 173 vergelijkbaar met dat voor de totale populatie. De belangrijkste nationaliteiten zijn nu Algerijns, Syrisch (beide 13%), Marokkaans

(26)

(12%), Nigeriaans, Eritrees en Iraans (alle 5%). Samen maken deze nationaliteiten 54% uit van de subgroep.

Tabel 2.3 geeft de leeftijdsverdeling weer voor de subselectie op 31 december 2021, ongeacht of mensen op dat moment (nog) in de COA-opvang verbleven. Het gemid- delde ligt met 30 jaar iets boven dat voor de totale populatie. 5% van de groep is 49 jaar of ouder (tegenover 53 jaar of ouder voor de gehele populatie). Het lijkt dus alsof de leeftijdsverdeling van overlastgevers wat minder gespreid is. Dit wordt ook bevestigd door de categorieën in de tabel: ongeveer 84% van de bewoners is jonger dan 40, waarbij het aandeel minderjarigen opvallend kleiner is dan in de totale popu- latie (7% vs. 29%). Ook het aandeel mannen is hoger onder de groep mensen die betrokken zijn geweest bij ten minste één incident en/of misdrijf: 85% ten opzichte van 63% voor de totale populatie.

Tabel 2.3 Leeftijdsverdeling van COA-bewoners die betrokken waren bij ten minste één incident en/of misdrijf

Leeftijdscategorie Aantal Percentage

Jonger dan 18 1.635 7%

18-29 10.725 49%

30-39 6.115 28%

40 en ouder 3.410 16%

Totaal 21.885 100%

Kijken we naar de verblijfslocaties van de subselectie (tabel 2.4), dan zien we opnieuw dat de meerderheid woonachtig is geweest op een van de locaties die vallen onder de reguliere asielprocedure (col, pol en azc). Het aandeel dat op een htl of ebtl heeft ver- bleven ligt nu wat hoger (3% vs. 0% voor de totale doelgroep) – een weinig verras- send resultaat gezien de criteria om naar een htl overgeplaatst te worden. Het aandeel dat op een amv-locatie heeft verbleven ligt met 16% hoger dan de 5% voor de totale populatie. Dit betekent niet per definitie dat amv’s meer overlast geven; dit kan ook te maken hebben met de hogere mate van toezicht op deze locaties. Opnieuw is hier op basis van deze gegevens geen uitsluitsel over te geven.

Tabel 2.4 Verblijfslocaties tijdens de opvangperiode van COA-bewoners die betrokken waren bij ten minste één incident en/of misdrijf

Locatie Aantal Percentage

Asielprocedure 19.855 91%

htl 625 3%

In afwachting van uitzetting 725 3%

Gezinslocatie 960 4%

Overig 190 1%

amv 3.475 16%

Totaal 25.830 118%

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de literatuurstudie is gebleken dat er een indicatie is voor een verband tussen slachtofferschap in de jeugd van de ouders van verwaarlozing, mishandeling en/of sexueel misbruik

Vrijwel alle ouders in de overdrachtsgroep, en hun kinderen, zijn negatief tot zeer negatief over de wijze waarop de Raad voor de Kinderbescherming het onderzoek heeft uitgevoerd (Een

Voorbeeld van een toelichting: Door de veroordeelde jongeren te dwingen naar school te gaan en hun opleiding af te ronden, wordt getracht te voorkomen dat deze jongeren opnieuw

4p 11 Bereken of de accountant reden heeft om aan te nemen dat de cijfers van de dagomzetten door de ondernemer zijn verzonnen.. De accountant controleert ook de kosten die door

Possible mechanisms involved in antimutagenesis in the Salmonella mutagenicity assay were investigated by assessing i the stabilising of cytochrome P450 and inhibition of

Cardiovascular risk reduction in high- risk pediatric patients: a scientific statement from the American Heart Association Expert Panel on Population and Prevention Science;

and/or its suppliers Subject to restrictive legend on title page Appendix M: Categorizing Threat & Incident Actions – THALES GROUP INTERNAL.. and/or its suppliers Subject

Tijdens het openbaar onderzoek kunnen er standpunten, opmerkingen of bezwaren over de aanvraag worden ingediend bij het college van burgemeester en schepenen. Dit