• No results found

De internetconsultatie is in de maand oktober uitgezet via de website, het LinkedIn- en het Twitteraccount van de Tweede Kamer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De internetconsultatie is in de maand oktober uitgezet via de website, het LinkedIn- en het Twitteraccount van de Tweede Kamer"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stafnotitie over de internetconsultatie lumpsumbekostingssystematiek

Inleiding

Tijdens de procedurevergadering van 21 september 2017 heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besloten een internetconsultatie te organiseren over de lumpsum. Het doel van deze internetconsultatie is breder en dieper inzicht te krijgen in de voor- en nadelen van de lumpsumbekostigingssystematiek en mogelijke verbeteringen in met name het primair en voortgezet onderwijs. De internetconsultatie is in de maand oktober uitgezet via de website, het LinkedIn- en het Twitteraccount van de Tweede Kamer. Diverse organisaties binnen het primair en voortgezet onderwijs zijn daarbij gevraagd het bericht te verspreiden via hun netwerk. In deze stafnotitie wordt - voor zover mogelijk- de rode draad uit de reacties uiteengezet.

Kernpunten

- Uit de internetconsultatie blijkt dat bestuurders positiever zijn over de huidige lumpsumbekostigingssystematiek dan leraren. Bestuurders willen over het algemeen de lumpsumbekostigingssystematiek behouden zoals het is (eventueel aangevuld met meer verantwoordingsplicht), omdat het volgens hen zorgt voor beleidsvrijheid en autonomie van scholen. Leraren willen over het algemeen schotten en oormerken binnen de lumpsum, waarbij

personeelssalarissen (leraren en onderwijsondersteunend personeel) worden geoormerkt binnen de lumpsum. Zij zijn veelal van mening dat het geld dan beter in de klas terecht komt en dat duidelijker wordt waar het geld blijft.

Belangenorganisaties verschillen van mening.

- Het overgrote deel van zowel voor- als tegenstanders van de huidige lumpsumbekostigingssystematiek vindt dat meer verantwoording over uitgaven op zijn plaats is, bijvoorbeeld door meer openbare informatie. Een voorbeeld daarvan is het verplicht stellen van de publicatie van het

jaarverslag van onderwijsinstellingen. Hierbij wordt opgemerkt dat meer verantwoording niet moet leiden tot verzwaring van de lastendruk of bureaucratie.

Nadere toelichting 1 Respons

De volgende vragen stonden centraal in de internetconsultatie:

1. Hoe kijkt u aan tegen de huidige lumpsumbekostigingssystematiek?

2. Zijn er volgens u binnen de huidige lumpsumbekostigingssystematiek

veranderingen nodig zodat scholen zich beter kunnen verantwoorden wat er met het geld is gebeurd? Zo ja, welke?

(2)

3. Welke onderwijsbekostigingssystematiek ziet u als best passend? U kunt daarbij denken aan een nieuw bekostigingssysteem. Ook kunt u inspiratie putten uit de vijf alternatieven die hieronder staan geschetst.

Vijf alternatieven

De toenmalige minister en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben in reactie op een verzoek van de Kamer vijf alternatieven geschetst binnen de lumpsumbekostigingssystematiek.

1. Schotten of oormerken. Zo kan er bijvoorbeeld een onderverdeling worden aangebracht tussen gebouwen en salariskosten binnen de lumpsum.

2. Vaker gebruikmaken van doelsubsidies. Scholen krijgen dan subsidie om een specifiek doel te bereiken, waarover zij zich dan expliciet moeten

verantwoorden.

3. Geen verandering in bekostigingswijze, wel meer openbare informatie. Met meer openbare informatie kunnen bijvoorbeeld de prestatiegegevens en uitgaven van scholen beter worden vergeleken.

4. Informatie-uitvraag waarbij gedifferentieerd wordt naar capaciteit van degene die de informatie moet leveren. In dat geval wordt specifiek informatie

uitgevraagd bij scholen, waarbij de administratieve lasten minder zijn voor kleine scholen (informatie-uitvraag is proportioneel aan de capaciteit van de school).

5. Vaker gebruikmaken van resultaatafhankelijke bekostiging. In dat geval wordt het geld alleen uitgekeerd als aantoonbaar een bepaald doel is behaald. Dit is al gebruikelijk in het mbo en in het hoger onderwijs wordt hiermee

geëxperimenteerd.

U kunt meer informatie over deze vijf alternatieven vinden in de brief via het Kamerstuk II 2015/16, 34 300-VIII, nr. 143.

In totaal zijn er op de bovenstaande vragen 124 reacties binnengekomen. Bijna de helft betreft leraren, een vijfde betreft directeuren en bestuurders en nog eens een vijfde van de reacties komt van (belangen)organisaties. Een tiende van de reacties komt van stafmedewerkers (zoals controllers, intern begeleiders, hoofd financiële zaken, begeleider passend onderwijs), één reactie komt van een ouder en van drie reacties is het onbekend tot welke groep de respondent behoort. Grafiek 1 geeft de respons naar soort respondent weer. Grafiek 2 geeft de respons naar de verschillende alternatieven binnen de lumpsumbekostigingssystematiek weer.

(3)

Grafiek 1. Respons naar soort respondent (n=124)

Op de vraag welke onderwijsbekostigingssystematiek als best passend wordt gezien, is vooral gerefereerd aan de vijf geschetste alternatieven door de toenmalige minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.1 Er zijn vrijwel geen andere alternatieven aangedragen. Alternatief 3, waarbij het vooral gaat om meer openbare informatie, raakt aan de vraag die gesteld is over het al dan niet meer afleggen van verantwoording en komt daarmee aan de orde bij vrijwel alle andere alternatieven.

Grafiek 2. Respons naar de verschillende alternatieven binnen lumpsum

1 Kamerstuk II 2015/16, 34 300-VIII, nr. 143

Alternatief 1: schotten en oormerken

Alternatief 2: vaker doelsubsidies Alternatief 4:

gedifferentieerde informatie-uitvraag naar capaciteit

Alternatief 5: vaker resultaatafhankelijke bekostiging

(4)

Uit bovenstaande grafiek blijkt dat de meeste positieve reacties zijn gekomen op alternatief 1, schotten of oormerken. Er zijn ook respondenten die daar een negatieve reactie op hebben gegeven. Het minst positief zijn de respondenten over het vaker gebruikmaken van resultaatafhankelijke bekostiging (alternatief 4). Reacties waarbij het oordeel onduidelijk is, zijn weggelaten. Alternatief 3 is niet meegenomen in deze vergelijking, omdat het zoals gezegd raakt aan de vraag over het afleggen van meer verantwoording.

2 Algemeen beeld huidige lumpsumbekostiging

In deze paragraaf wordt een algemeen beeld geschetst van de reacties op de huidige lumpsumbekostigingssystematiek en eventueel gewenste veranderingen (vraag 1 en 2). In paragraaf 3 wordt ingegaan op de best passende

onderwijsbekostigingssystematiek (vraag 3).

Het overgrote deel van de leraren is negatief ten aanzien van de huidige

lumpsumbekostigingssystematiek. Directeuren, bestuurders en stafmedewerkers van onderwijsinstellingen zijn overwegend positief ten aanzien van de huidige

bekostigingssystematiek. Belangenorganisaties verschillen van mening. De verhouding tussen positieve en negatieve reacties naar groep wordt in grafiek 3 grafisch

weergegeven. Reacties waarbij geen duidelijk standpunt naar voren gekomen is (11), zijn uit deze analyse gelaten.

Grafiek 3. Oordeel huidige lumpsumbekostigingssystematiek naar groep

(5)

2.1 Positieve reacties over de lumpsum

Positieve reacties ten aanzien van de huidige lumpsumbekostigingssystematiek hebben vooral betrekking op beleidsvrijheid en de autonomie van scholen.

'Vrijheid en vertrouwen in plaats van wantrouwen en uniformering.'- bestuurder

'Zoals de minister en staatssecretaris van OCW aangeven in hun Kamerbrief,

bevestigen diverse Nederlandse en internationale autoriteiten dat er een direct positief verband is tussen een grote mate van (financiële) autonomie voor onderwijsinstellingen en een goed presterend stelsel.'- belangenorganisatie

Door de vrijheid die schoolbesturen hebben om hun eigen keuzes te maken kunnen zij geld inzetten waar nodig. Hierdoor wordt recht gedaan aan de diversiteit tussen scholen en kunnen beslissingen zo dicht mogelijk op de werkvloer worden genomen.

Voorstanders geven aan dat de lumpsum leidt tot minder bureaucratie, grotere

doelmatigheid en meer kwaliteit. Daarbij stelt de rijksoverheid, aldus de voorstanders, de kaders voor het onderwijsbestel, de Inspectie houdt toezicht en verantwoording vindt plaats door middel van jaarverslagen en jaarrekeningen. Hiermee worden risico’s bij schoolbesturen in plaats van scholen gelegd.

'Vanuit het oogpunt van vrijheid en diversiteit in het onderwijs is het goed dat scholen een hoop eigen zeggenschap hebben over hoe hun budget wordt ingezet. Echter: “with freedom comes responsibility”.'- leraar

Voortbordurend op het citaat hierboven, wordt ook in de positieve reacties ten aanzien van de lumpsum vaak aangegeven dat men voorstander is van meer transparantie en verantwoording.

2.2 Negatieve reacties over de lumpsum

Negatieve reacties, veelal afkomstig van leraren, zijn vooral gericht op schoolbesturen.

Respondenten vinden schoolbesturen onbetrouwbaar gebleken met de

lumpsumbekostigingssystematiek, de keuzes die besturen maken gaan volgens hen ten koste van leerlingen en leraren. Leerkrachten en schoolbestuurders zouden hierdoor tegenover elkaar komen te staan, waarbij schoolbesturen veel meer macht hebben dan leraren en medezeggenschapsraden.

‘Er heerst momenteel een angstcultuur in de school. Jonge collega's durven hun mond niet open te doen, want dan kun je die LC of LD wel eens niet krijgen. (..) De MR is volkomen kansloos(..). De leden krijgen een paar uren vergoeding, terwijl de managers hele dagen de tijd hebben op hun plannen te broeden. Tel uit je democratisch verlies.’

- leraar

(6)

Ook het gebrek aan transparantie over waar schoolbesturen geld aan besteden is een veelgehoorde zorg. Het lukt medezeggenschapsraden niet te achterhalen hoe

onderwijsgelden worden verdeeld en uitgegeven. De vrees is dat geld niet aan de juiste doelen wordt besteed. Doordat er volgens de respondenten teveel geld gaat naar overhead en gebouwen, ontstaan er ‘kleine Zoetermeertjes’. Het onderwijs is volgens tegenstanders van de lumpsum onbestuurbaar geworden. De lumpsum heeft er volgens hen voor gezorgd dat er onbevoegde leraren voor de klas staan, dat leraren niet in hogere schalen terechtkomen en dat er wordt bezuinigd op schoonmaakkosten, sanitaire voorzieningen en onderwijsondersteunend personeel.

Meer dan eens wordt daarnaast genoemd dat het totale bedrag dat binnenkomt via de lumpsumbekostigingssystematiek niet toereikend is.

'Onze school heeft twee locaties in de binnenstad die veel onderhoud vergen. Dit drukt enorm op de begroting van onze school waardoor wij klassen van 32 (soms zelfs 33 of 34) hebben om zo het hoofd financieel boven water te houden. Ik vind dit

heel oneerlijk ook vanwege het feit dat wij veel leerlingen hebben uit

achterstandsgebieden met ouders die laag geschoold zijn. Onze leerlingen hebben thuis vaak geen natuurlijke leeromgeving en geen geld om bijlessen en zo te betalen. Zij zijn dus extra afhankelijk van de lessen op school en de individuele aandacht die wij ze als docent kunnen schenken. Veel van onze docenten geven dus gratis les na schooltijd of in tussenuren om te zorgen dat onze leerlingen het niveau dat ze aan kunnen ook daadwerkelijk halen.' - leraar

2.3 Verantwoording

De tweede vraag die gesteld is, gaat over welke veranderingen binnen de huidige lumpsumbekostigingssystematiek nodig zijn zodat scholen beter kunnen verantwoorden wat er met het geld is gebeurd. Wat hierbij opvalt is dat het overgrote deel van zowel voor- als tegenstanders van de huidige manier van financieren via de lumpsum voor betere verantwoording is door schoolbesturen. Respondenten vragen zich af waar het geld blijft en zien graag dat hierover meer duidelijkheid komt. Bij de vrijheid van de lumpsum hoort volgens het merendeel van de respondenten adequate verantwoording via bijvoorbeeld jaarverslagen en jaarrekeningen en horizontale verantwoording. Hierbij wordt aangegeven dat dit niet per se betekent dat de ‘papieren tijgers’ groter moeten worden. Het moet vooral duidelijker worden waar het geld naartoe gaat, bijvoorbeeld door al bestaande informatie openbaar te maken. In paragraaf 3.3 wordt uitvoeriger ingegaan op ideeën over verantwoording, omdat het meer openbaar maken van informatie grotendeels raakt aan het afleggen van verantwoording.

(7)

3 Best passende onderwijsbekostigingssystematiek

In deze paragraaf wordt ingegaan op vraag 3 van de internetconsultatie over de best passende onderwijsbekostigingssystematiek. Daarbij kon worden gedacht aan een nieuw bekostigingssysteem, maar ook aan de vijf alternatieven binnen de

lumpsumbekostigingssystematiek die door de toenmalige minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn geschetst (zie paragraaf 1).2

3.1 Alternatief 1: Schotten of oormerken

In totaal zijn er 81 reacties gekomen op alternatief 1, waarvan 60 positieve en 21 negatieve reacties. Negatieve reacties komen vrijwel zonder uitzondering van bestuurders, directeuren en stafmedewerkers van onderwijsinstellingen.

Respondenten die negatief staan tegenover alternatief 1 geven aan dat schotten of oormerken zal leiden tot verzwaring van de administratieve lastendruk. Ook wordt aangegeven dat er een ‘complex en star’ systeem zal ontstaan, waarbij er ‘geld op de plank blijft liggen’. Een overschot van geld bedoeld voor salarissen, kan zo niet ingezet worden voor doelen die op dat moment urgenter worden geacht, zoals bijvoorbeeld reparaties aan gebouwen. Een veelgehoorde oplossing die daarvoor wordt

aangedragen, is het geheel loskoppelen van de salarissen uit de lumpsum. Een ander probleem dat aangekaart wordt, is de vermindering van diversiteit bij het invoeren van alternatief 1. De verdeling van middelen zou op schoolniveau plaats moeten vinden, om recht te doen aan de verschillen tussen scholen.

Zoals gezegd zijn er ook veel redenen genoemd om alternatief 1 wél in te voeren. Zo wordt er aangegeven dat schotten of oormerken van onderwijsgelden zal leiden tot duidelijkheid over waar het geld blijft. Respondenten die positief staan tegenover dit alternatief geven aan dat geld beter controleerbaar moet worden, zodat besturen hun geld niet 'vrij' in kunnen zetten en er niet teveel geld naar overhead gaat. Het geld moet volgens voorstanders van dit alternatief gaan naar leerlingen en leerkrachten en het verloren geld moet terug naar de klas. Een voorbeeld dat in dit kader genoemd wordt is het geld dat bedoeld was voor jonge leerkrachten en onderwijsondersteunend personeel, maar daar volgens respondenten (niet altijd) voor ingezet wordt. Een andere veelgenoemde reden om alternatief 1 in te voeren, is om zo te voorkomen dat er teveel geld naar materiaal en gebouwen gaat.

‘Hoe rijker het gebouw, hoe armer het onderwijs.'- belangenorganisatie

2 Kamerstuk II 2015/16, 34 300-VIII, nr. 143

(8)

De meningen lopen erg uiteen over welke kosten geoormerkt moeten worden en waar schotten geplaatst moeten worden. Het schotten en oormerken van personele kosten wordt vaak genoemd. Zoals eerder gezegd, hebben van de in totaal 124 reacties, 81 reacties betrekking op alternatief 1, waarvan ongeveer driekwart positief is ten aanzien van het schotten en oormerken van geld. Het merendeel van de positieve reacties ten aanzien van het alternatief gaat over salarissen van onderwijspersoneel. Een deel van de respondenten met een positieve reactie wil de salarissen zelfs helemaal uit de lumpsum halen en terugbrengen naar de overheid. Ongeveer een vijfde deel van de positieve reacties gaat over het schotten en oormerken van gebouwen enerzijds en personele kosten anderzijds. Verder zijn er enkele reacties binnengekomen waarbij gepleit wordt voor schotten en oormerken van besteding per sector, zorg, innovaties en ontwikkelingen, kleinere klassen en technisch onderwijs. De 21 negatieve reacties komen zonder uitzondering van bestuurders en directeuren.

Een andere manier om te schotten of oormerken is het aanbrengen van bandbreedtes binnen de lumpsum. Aangedragen voorbeelden gaan bijvoorbeeld over het stellen van maximale percentages aan geld dat gaat naar besturen of gebouwen en een minimaal percentage dat naar salarissen gaat.

3.2 Alternatief 2: Vaker gebruikmaken van doelsubsidies

Op het tweede alternatief, vaker gebruikmaken van doelsubsidies, kwamen in totaal 27 reacties binnen. Daarvan zijn 15 reacties negatief ten aanzien van het voorstel.

Tegenstanders van alternatief 2 geven aan dat vaker gebruikmaken van doelsubsidies zal leiden tot meer administratieve lasten en bureaucratie en minder ruimte voor maatwerk en eigenaarschap bij scholen. Ook kunnen doelsubsidies volgens

respondenten leiden tot ongewenste prikkels (waardoor kosten te hoog worden) en niet bewezen experimenten binnen scholen.

De overige 12 reacties zijn gematigd positief. Doelsubsidies zouden volgens deze respondenten alleen ingezet moeten worden in een beperkt aantal specifieke situaties, met een duidelijke doelomschrijving, bij eenmalige investeringen of wanneer de overheid het onderwijs meer wil sturen op bepaalde onderwerpen die scholen niet in voldoende mate zelf oppakken, maar wel noodzakelijk worden geacht.

3.3 Alternatief 3: meer openbare informatie

Veel van de respondenten die alternatief 3 noemen, geven aan dat bij

bestedingsvrijheid een adequate verantwoording hoort. Bijvoorbeeld door middel van een verplichte publicatie van het jaarverslag. Op dit moment zijn de eisen voor het jaarverslag volgens veel respondenten te abstract. Daarbij zou het mogelijk moeten zijn om aan te geven of middelen die voor een bepaald doel beschikbaar zijn gesteld,

(9)

daar ook aan besteed zijn. Dat kan lastig zijn, zoals bij de regeling ‘aantrekken en behouden jonge leraren’. In dergelijke gevallen kan het helpen dat niet de

verantwoording over de besteding wordt gevraagd, maar wordt gekeken of de beoogde doelen zijn gehaald. Als uitgangspunt voor de verantwoording zou het (aangepaste) Londo format genomen kunnen worden, waarbij verantwoording wordt afgelegd aan de medezeggenschapsraad over hoe zij het geld hebben besteed.

Ook wordt er als voorbeeld naar het rapport van de commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen (commissie Don) verwezen, die kengetallen heeft vastgesteld.3 De ontwikkeling van deze cijfers moet volgens respondenten goed uitgelegd worden in het jaarverslag. De cijfers zouden bijvoorbeeld gepubliceerd kunnen worden op de website van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Als de politiek extra geld geeft en daar extra controle op wil, raden respondenten aan dit te doen door controleerbare afspraken te maken, met terugbetaling als de doelstellingen niet worden gehaald en met complimenten als ze wel worden gehaald. Dit kan door bijvoorbeeld door onderlinge visitaties van scholen (waarbij schoolleiders, docenten en ouders betrokken zijn). Daarbij wordt aangegeven dat er wel voldoende ruimte moet zijn om specifieke situaties toe te lichten, omdat financiële cijfers vertekend kunnen worden door bepaalde keuzes die gemaakt worden (bijvoorbeeld ten aanzien van mogelijke waarderingsgrondslagen van huisvesting).

Daarnaast zijn er ook respondenten die de verantwoording koppelen aan instemmingsrecht van medezeggenschapsraden.

“Om als medezeggenschap goed grip te kunnen houden op een juiste besteding van beschikbaar geld is het van belang dat er instemmingsrecht komt op de volledige begroting en dat ook facultaire raden en opleidingscommissies instemmingsrecht krijgen op de delen van de begroting die zij vertegenwoordigen.’’ - belangenorganisatie

Er zijn ook respondenten met kritiek op deze variant, omdat men vindt dat het bij het onderwijs van belang is om vast te stellen of de kwaliteit van voldoende niveau is.

Daarvoor zijn al diverse systemen opgetuigd, die naar tevredenheid werken. De sector moet zich volgens respondenten al genoeg verantwoorden. Het echte eindproduct – of kinderen zich nu en straks voldoende staande weten te houden in de maatschappij – is niet of nauwelijks meetbaar.

3.4 Alternatief 4: gedifferentieerde informatie-uitvraag naar capaciteit

Het gros van de reacties op alternatief 4 is negatief. Alternatief 4 zou niet leiden tot verbetering van de huidige situatie, omdat het lastig is in te schatten hoeveel een

3 Kamerstuk 2009/10, 32 123-VIII, nr. 30 (Bijlage)

(10)

school moet leveren. Kleine scholen kunnen ook onder een groter bestuur vallen waar genoeg capaciteit is en grote scholen bezitten niet per definitie meer capaciteit. Verder wordt veel genoemd dat meer informatie-uitvraag niet wenselijk is, omdat het leidt tot meer regeldruk en administratieve lasten en omdat er volgens de respondenten al veel informatie beschikbaar is. Er wordt voorgesteld deze al bestaande informatie beter in te zetten.

De positieve reacties op dit alternatief zijn op een hand te tellen. Wel wordt de combinatie van alternatief 3 en 4 een paar keer als zijnde kansrijk benoemd.

3.5 Alternatief 5: Vaker gebruikmaken van resultaatafhankelijke bekostiging

Uitzonderingen daargelaten, zijn de reacties die binnengekomen zijn op alternatief 5 allen negatief. Het vaker gebruikmaken van resultaatafhankelijke bekostiging zou leiden tot perverse prikkels en kansenongelijkheid. Als voorbeelden van perverse prikkels worden genoemd: het uitvoeren van niet bewezen onderwijskundige experimenten, diplomafraude, creatief boekhouden, teaching to the test, onderschatting, onderdrukken van ambitie, inperking van onderwijsvrijheid en rendementsdenken. Resultaatafhankelijke bekostiging zou leiden tot een generieke prikkel, terwijl niet op elke school hetzelfde nodig is. De druk die door

resultaatafhankelijke bekostiging zou komen te liggen op besturen, sijpelt volgens de respondenten door naar schoolleiders, naar docenten en uiteindelijk naar leerlingen.

Leerlingen die moeilijker meekomen, krijgen dan te horen dat “elke onvoldoende geld kost”.

Verder worden ook hier de administratieve lasten die met het alternatief gemoeid gaan genoemd. Daarnaast is er onduidelijkheid over wie de doelen en voortgang bepaalt, hoe de relatie tussen resultaat en geld bepaald wordt en wat er gebeurt als een school de resultaten niet haalt. Wanneer een school geen geld krijgt bij het niet behalen van de beoogde resultaten, is de vrees dat deze school in een negatieve, neerwaartse spiraal terechtkomt. Daarnaast wordt opgemerkt dat scholen investeren in iets waarvan ze geen zekerheid hebben of de kosten uiteindelijk gedekt worden.

'Dit vind ik echt de mythe van de maakbare samenleving: onderwijs is een proces, waar heel veel factoren invloed hebben.'- bestuurder

In een enkele gematigd positieve reactie wordt aangegeven dat dit alternatief eventueel ingezet kan worden bij projecten met een duidelijk start- en eindpunt, op basis van opgedane kennis door inzet van alternatief 4 of als er specifieke

aandachtspunten worden gevraagd vanuit de samenleving, politiek of bedrijfsleven (maar dan moeten er volgens respondenten wel eerst meer middelen komen). Zo kan er meer gestuurd worden op onderwerpen die scholen niet voldoende oppakken maar die wel noodzakelijk worden geacht.

(11)

3.6 Overige ideeën over onderwijsbekostiging

Buiten de reacties die zijn binnengekomen op de 5 geschetste alternatieven door de toenmalige minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, hebben diverse respondenten nog andere ideeën aangedragen over hoe de

lumpsumbekostigingssystematiek verbeterd kan worden. Deze worden hieronder weergegeven.

Algemene tips bekostiging

- Vaste voet versus variabele bekostiging

Een grote vaste voet kan ervoor zorgen dat kleine scholen het hoofd boven water kunnen houden, maar de prikkel om te fuseren verkleint daarmee ook. Een kleinere prikkel om te fuseren kan nadelig zijn, bijvoorbeeld wanneer er minder vaak brede VO- scholen ingericht worden en daarmee de doorstroom van studenten verslechtert.

Veel variabele bekostiging zorgt ervoor dat de verschillen in budget per leerling worden beperkt en het onderwijs efficiënter werkt. Meer variabele bekostiging kan ook leiden tot een prikkel om zoveel mogelijk leerlingen te werven of te laten slagen, dit kan ten koste gaan van leerlingen als zij daarmee bijvoorbeeld niet op het voor hen hoogst haalbare schoolniveau terechtkomen.

- Demping financiering

Demping van financiering vermindert prikkels om actief leerlingen te werven en bepaalde korte termijn doelstellingen te bereiken. Daarnaast kan demping ook zorgen voor stabiliteit en continuïteit. De keerzijde is dat er bij groeiende scholen mogelijk een tekort ontstaat, terwijl krimpende scholen relatief veel geld krijgen.

- Budgetteren per schooljaar in plaats van per kalenderjaar

Op dit moment worden onderwijsinstellingen per kalenderjaar bekostigd. Wanneer dit per schooljaar zou worden gedaan, zou dit de transparantie ten goede komen. De bedrijfscyclus speelt zich immers af van augustus tot en met juni en aansluiting van de bekostiging hierop voorkomt een diffuus beeld van de feitelijke exploitatie-uitkomst in het geval van stijging of daling van leerlingaantallen. Bovendien kunnen de behoeften van scholen enorm verschillen. De flexibele bedragen per leerling en de lumpsum zullen in een krimpregio anders kunnen zijn dan in een groeiregio. Groeischolen hebben last van de (t-5/12) financiering. Krimpscholen hebben een voordeel daarbij. Financiering per schooljaar kan daarbij helpen.

- Financieren op basis van t-2 in plaats van t-1

Door te financieren op basis van t-2 zouden kortdurende schommelingen in leerlingaantallen beter opgevangen kunnen worden.

(12)

Tips t.a.v. lumpsum - Indicatoren lumpsum

De hoogte van het budget dat scholen krijgen, zou gekoppeld kunnen worden aan (nieuwe) indicatoren zoals kapitaalkracht van ouders, docent/leerling ratio en/of onderwijstype. Hierdoor zou de kansenongelijkheid tussen leerlingen verkleind kunnen worden.

Gebouwen

- Leg de verantwoordelijkheid voor gebouwen bij gemeenten

Dit voorkomt volgens respondenten ‘vastgoedavonturen’, dempt kosten en maakt verduurzaming van gebouwen gemakkelijker te realiseren.

- Coöperaties waarbij scholen risico’s spreiden en kennis delen ten aanzien van gebouwen

In Breda zitten een aantal scholen dat naar tevredenheid een coöperatie voor gebouwen heeft ingericht.

Medezeggenschapsraden

- Cursussen/trainingen voor leden van medezeggenschapsranden

Instemmingsrecht zonder expertise en vaardigheid is volgens respondenten niet zinvol.

Medezeggenschapsraden kunnen bijvoorbeeld versterkt worden door leden te trainen/

een cursus te laten volgen.

- Aparte bekostiging medezeggenschapsraden

Medezeggenschapsraden kunnen verder versterkt worden in hun autonomie door middel van aparte bekostiging.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Daarmee kunnen ze iets makkelijker je studies betalen, maar ook dat bedrag volstaat niet voor alle studiekosten (zie folder: Studiebeurs).. Dat je ouders je moeten

Dat betekent dat klanten zich een duurdere auto kunnen aanschaffen zonder dat ze maandelijks meer moeten afbetalen, of dat ze net voor een auto met meer opties

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Hoewel bij aanvang van de interviews door alle respondenten wordt aangegeven dat zij niet bekend zijn met positieve gezondheid in hun dagelijkse werkomgeving, komen alle.. dimensies

• Psychiatrische patiënten zonder ziekte-inzicht moeten worden opgenomen en behandeld als dat nodig is, om te voorkomen dat zij zonder zorg op straat verkommeren, of een gevaar

de voorganger van de SP realiseerde men zich dat het doen van eigen onderzoek niet alleen een herinne- ring aan het vroege socialisme mocht zijn, maar nog steeds van groot

Tegenover die wens staat de werkelijkheid dat de overgrote meerderheid van de bevolking verwacht dat ouders in de toekomst veel meer zélf moeten gaan betalen voor het onderwijs