• No results found

Over fijn gesneden groentes en luid zingende bussen. Gedifferentieerd leren nadenken over taalkwesties in vwo-5

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Over fijn gesneden groentes en luid zingende bussen. Gedifferentieerd leren nadenken over taalkwesties in vwo-5"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

9

Ronde 4

Astrid Wijnands (a) & Karin Echten (b)

(a) Radboud Docenten Academie, Nijmegen / Hogeschool Utrecht (b) St. Bonifatius College, Utrecht

Contact: A.Wijnands@docentenacademie.ru.nl k.echten@sbcu.nl

Over fijn gesneden groentes en luid zingende bussen.

Gedifferentieerd leren nadenken over taalkwesties in vwo-5

1. Inleiding

De laatste jaren is er een toename van scholen die in het curriculum een of meerdere taalbeschouwelijke onderdelen opnemen. Vaak wordt er aandacht besteed aan ‘dialec- ten’, ‘taalverwerving’, ‘oudere taalstadia’, ‘leenwoorden’ en/of ‘framing’. Allemaal inte- ressante onderwerpen om met leerlingen te onderzoeken om zo hun metalinguïstisch bewustzijn over taal te vergroten en een brug te slaan met het hoger onderwijs (Dietz

& Van Koppen 2017; Kruizinga 2018; Mos 2015; Van Daele, Van Keymeulen &

Rijckaert 2016). Waar echter veel minder aandacht voor is in de klas, is de bestude- ring van rommelige taalkwesties. Taal is immers niet zo keurig gestructureerd als we leerlingen op school voorhouden (Coppen 2010). Een voorbeeld van zo’n taalkwestie is congruentie tussen persoonsvorm en onderwerp als het onderwerp uit twee neven- schikkende naamwoordgroepen bestaat, zoals de kat van de buren en de hond van de overburen, kaas uit Edam en kaas uit Frankrijk, Hans en Grietje, enz. Moet de persoons- vorm die volgt op zo’n onderwerp, in het meervoud of in het enkelvoud? Maakt het nog uit hoe het onderwerp is opgebouwd? Hoe kun je redeneren welk getal de per- soonsvorm krijgt in welke context? Met andere woorden: hoe kun je zo’n taalkwestie onderzoeken?

Elke taalkwestie kan bestudeerd worden vanuit de perspectieven ‘taalnorm’, ‘taalwer- kelijkheid’ en ‘taalgevoel’ (Coppen 2012; van Rijt & Wijnands 2017). Bij de taalnorm gaat het om de regels die ooit bedacht zijn om het Nederlands te standaardiseren. De centrale vraag is wat correct Nederlands is en wat niet. Afwijkingen van de taalnorm worden op school fout gerekend en in de maatschappij worden zij sociaal afgekeurd.

Echter, de taal die de taalgemeenschap gebruikt – de taalwerkelijkheid – komt niet altijd overeen met de regels die de leerlingen op school leren. Zie bijvoorbeeld het gebruik van hun als onderwerp of me als bezittelijk voornaamwoord. Bij het perspec- tief van het taalgevoel vraag je je af wat je zelf vindt van een bepaalde taalkwestie: ‘voelt

(2)

In het onderwijs dienen leerlingen de taalnorm te volgen, ongeacht wat hun eigen taal- gevoel daarvan ‘vindt’ en ongeacht wat de taalgebruikers om hen heen ‘doen’. Maar wat nu als er spanningen zijn tussen de taalnorm, de taalwerkelijkheid en het taalge- voel van de leerling (de drie T’s)? Hoe kunnen we leerlingen leren daarmee om te gaan?

2. Rommelige taalkwesties in de klas

Bij het behandelen van rommelige taalkwesties in de klas loop je tegen twee proble- men aan. Het eerste probleem is dat leerlingen bij grammaticalessen gefocust zijn op

‘goed’ en ‘fout’. Leerlingen hebben niet geleerd hoe om te gaan met de spanningen tus- sen de drie T’s. Daardoor kunnen zij bij taalkwesties ook moeilijk voor- en nadelen van oplossingen afwegen. In navolging van King & Kitchener (1994) worden leerlin- gen bij wie dit denkvermogen over taal nog niet ontwikkeld is, ‘prereflectieve denkers’

genoemd. Prereflectieve denkers zoeken bij taalkwesties altijd naar een eenduidige regel. Leerlingen die al iets meer reflectief kunnen denken, zgn. ‘quasi-reflectieve den- kers’, zien in dat een probleem verschillende oplossingen kan hebben en kiezen vervol- gens voor de beste oplossing die in alle contexten werkt. Reflectieve denkers zijn zich ervan bewust dat er sprake is van een echt probleem en dat er verschillende oplossin- gen bestaan voor verschillende contexten. Door leerlingen te stimuleren om verder te denken dan één mogelijke oplossing, kan het reflectieve denkvermogen aangewakkerd worden. Dit stimuleren kan door leerlingen meer voorbeelden aan te bieden van het rommelige probleem, maar ook door de leerlingen het probleem vanuit de drie T’s te laten onderzoeken.

Het tweede probleem is dat leerlingen bij grammaticalessen direct gefocust zijn op de oplossing van een probleem. Zij hebben niet geleerd hoe ze een taalkwestie kunnen onderzoeken. Bij rommelige taalproblemen staan de leerlingen dus met hun handen in het haar. In navolging van Coppen (2011) kunnen leerlingen gefaciliteerd worden in het onderzoeken van taalproblemen door de stappen van ‘voelen’ (wat weet ik al over het probleem?), ‘vatten’ (hoe kan ik het taalprobleem manipuleren zodat ik grip krijg op het probleem?) en ‘verwerken’ (hoe kan ik dit probleem beschouwen?). Ook bij deze stappen spelen de drie T’s weer een belangrijke rol. Bij het voelen van een pro- bleem staat voornamelijk het taalgevoel centraal. Bij het vatten en verwerken zullen ook de taalwerkelijkheid en de taalnorm onderzocht worden.

3. De praktijk: het materiaal

Het afgelopen jaar hebben we in een docentenontwikkelteam in Nederland materiaal ontwikkeld voor twee lessen, waarbij we hebben voortgebouwd op de ervaringen van een ander docentenontwikkelteam in Vlaanderen (zie: Verhelst e.a. 2018). We hebben

(3)

twee rommelige taalkwesties geselecteerd. Voorwaarden voor de taalkwesties waren dat leerlingen de taalkwesties als ‘lastig’ ervaren, de kwesties geen eenduidige oplossing kenden en dat dit ook in de taaladviesdiensten en in de Algemene Nederlandse Spraakkunst als dusdanig beschreven werd. De gekozen taalkwesties gaan over het wel of niet aan elkaar schrijven van partikelwerkwoorden zoals ‘fijnhakken’ en ‘grof hak- ken’ en over de beknopte bijzin.

We hebben voor elke taalkwestie negen opdrachten uitgewerkt die opklimmen in moeilijkheidsgraad. Na elke opdracht krijgen de leerlingen de keuze uit een ‘ja, dus- vraag’ en een ‘ja, maar-vraag’. Kiezen de leerlingen voor de ‘ja, dus-vraag’, dan gaan zij het probleem verder onderzoeken om tot een oplossing te komen. Bij de keuze voor de ‘ja, maar-vraag’ gaan zij een stapje verder in het leren reflectief denken over het pro- bleem en onderzoeken ze het probleem vanuit verschillende perspectieven.

De opdrachten zijn zo ontworpen dat de leerlingen er in groepjes van drie aan kun- nen werken. Leerlingen kunnen gebruikmaken van hulpkaarten met tips over hoe ze aan de opdrachten kunnen werken. Na afloop zijn er geen uitgewerkte antwoordmo- dellen.

Voor het aanwakkeren van het taalgevoel hebben we sorteertaken ontwikkeld of taken waarin leerlingen de grammaticaliteit van een zin moeten scoren. Voor het raadplegen van de taalnorm verwijzen we leerlingen naar de taaladviessites van Onze Taal en van de Nederlandse Taalunie. Voor het onderzoeken van de taalwerkelijkheid doen leerlin- gen een onderzoekje in Delpher (www.delpher.nl) en bestuderen zij fragmenten uit de Algemene Nederlandse Spraakkunst.

4. De praktijk: de uitvoering

Het materiaal is getest in drie vwo-5-klassen volgens de methode van Lesson Study (de Vries, Verhoef & Goei 2016). Voor beide taalkwesties hebben we de volgende proce- dure doorlopen. Bij de lessen waren alle docenten aanwezig. Drie leerlingen zijn geob- serveerd en geïnterviewd en de les is geëvalueerd. Op basis hiervan is de les aangepast, zodat de volgende docent de herziene les in haar klas kon geven. Elke klas heeft aan beide taalkwesties gewerkt.

Alle leerlingen zijn gestart met dezelfde opdracht. Na de eerste opdracht is de helft van de leerlingen doorgegaan met een opdracht om tot een oplossing te komen. De ande- re helft wilde graag het probleem uitgebreider onderzoeken. Tijdens één lesuur van 50 minuten hebben de leerlingen aan drie opdrachten over één taalkwestie kunnen wer- ken. De leerlingen werkten in een chatroom m.b.v. de tool backchannelchat.com. Het merendeel van de leerlingen gaf aan dat zij het chatten lastig vonden, voornamelijk vanwege het vertragende effect in de discussie.

9

(4)

Na afloop waren de leerlingen verdeeld over de les. Sommigen vonden het een verras- sende manier om met taal bezig te zijn. Anderen waren minder positief. Voor alle leer- lingen was deze manier van taal bestuderen nieuw. Vooral de prereflectieve leerlingen misten de juiste antwoorden na afloop, terwijl de meer reflectieve leerlingen het inte- ressant vonden om zo uitgebreid, zonder goed of fout, over taal te mogen denken.

In onze presentatie zullen we meer inzage geven in het materiaal dat we ontworpen hebben. Ook zullen we laten zien hoe we het materiaal hebben ingezet in de klas en hoe de leerlingen aan de opdrachten hebben gewerkt.

Referenties

Coppen, P.A. (2010). ‘De taal is een rommeltje’. In: H. Hulshof & T. Hendrix (red.).

Taalkunde en het schoolvak Nederlands. Amsterdam: VLLT, p. 26-28.

Coppen, P.A. (2011). “Grammatica is een werkwoord”. In: S. Vanhooren & A.

Mottart (red.). Vijfentwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent:

Academia Press, p. 222-228.

Coppen, P. A. (2012). “Sturen zonder handen”. In: A. Mottart & S. Vanhooren (red.).

Zesentwintigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p. 207- 213.

Daele, P. Van, J. Van Keymeulen & H. Rijckaert (2016). “Taalwetenschap in de klas;

taalkundig onderzoek voor en door leerlingen”. In: A. Mottart & S. Vanhooren (red.). Dertigste Conferentie Onderwijs Nederlands. Gent/Drongen: Skribis, p. 320- 323.

Dietz, F. & M. van Koppen (2017). “Rappers van de Gouden Eeuw: integratie van taalkunde en historische letterkunde in het onderzoek en op school”. In: A.

Mottart & S. Vanhooren (red.). Eenendertigste Conferentie Onderwijs Nederlands.

Gent/Drongen: Skribis, p. 309-313.

King, P. & K. Kitchener (1994). Developing Reflective Judgement: Understanding and promoting intellectual growth and critical thinking in adolescents and adults. San Francisco: Jossey-Bas Publishers.

Kruizinga, S. (2018). “Taalkunde in de klas”. In: A. Mottart & S. Vanhooren (red.).

Tweeëndertigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent/Drongen: Skribis, p.

314-317.

Mos, M. (2015). “Taalwetenschap in de klas: metalinguïstisch bewustzijn en onder- zoeksvaardigheden bevorderen”. In: A. Mottart & S. Vanhooren (red.).

Negenentwintigste Conferentie Onderwijs Nederlands. Gent/Drongen: Skribis, p.

324-327.

(5)

Rijt, J. van & A. Wijnands (2017). “Taalnorm, taalwerkelijkheid en taalgevoel: de casus ‘hun hebben’”. In: Levende Talen Magazine, 104 (7), p. 4-8.

Verhelst, K., A. van Laere & A. Wijnands (2018). “Gedifferentieerd denken over taal- kwesties in de vooreindexamenklassen”. In: A. Mottart & S. Vanhooren (red.).

Tweeëndertigste conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent/Drongen: Skribis, p.

228-232.

Vries, S. de, N. Verhoef & S. Goei (2016). Lesson Study: een praktische gids voor het onderwijs. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Ronde 5

Gert Rijlaarsdam (a), Liselore van Ockenburg (b) & Anouk ten Peze (c) (a) Universiteit van Amsterdam

(b) Stedelijk Gymnasium Den Bosch (c) Het Schoter Haarlem

Contact: g.c.w.rijlaarsdam@uva.nl L.vanockenburg@uva.nl A.A.tenpeze@uva.nl

Onderwijs in schrijfprocessen: bewustwording van je aan- pak in het woud van opties

1. Inleiding

Er bestaat het beeld dat er twee typen schrijfaanpakken zijn. Er is ‘de planner’, die eerst schematiseert, een lijstje of een bouwplan maakt, en dan begint met het schrijven (het uitwerken van die plannen). En er is ‘de revisor’, die het schrijven zelf nodig heeft om de gedachtestroom op gang te brengen en er al schrijvend achter komt wat hij te zeg- gen heeft over een bepaald onderwerp. De werkelijkheid van schrijfaanpakken is ech- ter wat ingewikkelder.

Leerlingen die schrijven, hebben er baat bij als zij weten wat hun schrijfvoorkeuren zijn. In het voorjaar van 2019 gaf de eerste auteur, Gert Rijlaarsdam, in Nederland en België gastlessen aan leerlingen uit het vierde, vijfde en zesde jaar in het voortgezet onderwijs. Voorafgaand aan de les vulden de leerlingen een vragenlijst in over hun schrijfaanpak. Tijdens de conferentie wil ik (Gert Rijlaarsdam) verslag doen van deze gastlessen. Hoe kan de uitkomst van de vragenlijsten leerlingen helpen bij het schrij-

9

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

inhouden ook meer, maar omdat deze getallen uitgedrukt zijn in een percentage ten opzichte van het totaal aantal door de leerling gesproken zinnen zie je dat verschil niet terug,

Daarnaast worden de succesfactoren die reeds bekend zijn gepresenteerd en zal gekeken worden naar of scholen deze factoren kunnen inzetten om leerlingen succesvol voor informatica

De aanpak waarmee je leerlingen uitdaagt om zelf vragen te formuleren en daarmee aan de slag te gaan, sluit aan bij de natuurlijke manier van leren bij kinderen.. Jonge

Als leerlingen de lengte van BP opmeet en een goede krachtenschaal gebruikt, lijkt een punt voor het 3 e bolletje gerechtvaardigd maar bij de opmerking staat dat als het

Bij e-mail van 20 maart 2013 wordt de directie van de school door het secretariaat in kennis gesteld van de vraag, van de datum van de zitting en van de mogelijkheid om een repliek

Wat de relatie tussen lees- en antwoordproces betreft: leerlingen die tijdens initiële lezing kernzinnen onderscheiden, vertonen noch adequater antwoordgedrag,

wikkeling gaf, was echter minder groot. In aansluiting aan de inleiding van de Fransman Braun bracht men van Franse zijde met meer klem een aantal wensen voor

Een eenduidig kader creëren voor het ontwikkelen van alle vormen van vrijwillig en (op termijn voor professionele partijen verplicht) elektronisch procederen?. Wat