• No results found

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare · dbnl"

Copied!
152
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Evelyn Everett Green

Vertaald door: Alice Becht-Dentz

bron

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare (vert. Alice Becht-Dentz). Neerbosch' Boekhandel, Neerbosch 1905

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/ever121klei01_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Inleiding.

Ik heb enkelen mijner neefjes opgepast, die de roodvonk hadden. Hun moeder was ook ziek, ziedaar de reden, waarom er om mij gezonden was; want ik woon ver, ver weg. Ik ben hier een geheele maand geweest, en ik weet nog niet juist, wanneer ik weer naar huis terug zal gaan. Maar daar ik gaarne iemand van nut ben, en bijzonder veel van kinderen houd, en ik van Nelly hoor, dat zij het thuis best stellen kan, terwijl vader over alles zeer tevreden is, ben ik blij, dat ik nog een poosje mag blijven; en het is zoo heerlijk, mijn kleine neefjes wel twintigmaal op een dag te hooren zeggen, dat zij mij nooit, nooit meer weg zullen laten gaan. Die lieve kleinen, ik houd veel van hen.

Doch dit alles zegt nog niet, waarom ik eigenlijk een verhaal zal trachten te schrijven, ik, die op dat punt in 't geheel niet bedreven ben, en die nooit tijd had om zelfs mee te doen aan de tijdschriften der kinderen thuis, waaraan Nelly, Frixie en de jongens soms hun bijdragen zonden. Doch mijn kleine lievelingen hier, staan er erg op en ik heb geen wilskracht genoeg om te weigeren.

Ik zal den boel geheel verknoeien; doch misschien zullen zij het niet merken, of er niet om geven en het is dan ook alleen voor hen dat ik schrijf.

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(3)

Ge moet weten, dat, terwijl zij ziek waren, zij mij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en soms nog den halven nacht door aanzochten om verhaaltjes te vertellen.

Kinderen, dat weet ieder, hebben altijd hun meest geliefkoosde geschiedenis, en worden dan nimmer moede deze te hooren, en de geschiedenis in mijn repertorium, die hen het meest aantrok, de geschiedenis, welke zij nimmer moede werden te hooren, en waar ze telkens en telkens weder om vroegen, hoewel zij allen haar wel reeds van buiten moeten kennen, is wat zij noemen: ‘Het verhaal van de kleine Lady Clare.’

Ik denk, dat de reden, waarom zij er zooveel van houden, is, dat het verhaal zoo lang is, (er is een geheele avond voor noodig, om het in zijn geheel te vertellen) en ook omdat het waar gebeurd is, en omdat ik al de personen ken, en zelf ook in de geschiedenis voorkom, zoowel als mijn broers en zusters. Daarbij herinner ik mij soms enkele nieuwe punten, die ik den vorigen keer vergeten had, welke dan een kleine variatie geven en de aandacht spannen; en wellicht vertel ik een ware gebeurtenis beter dan eene, die ik wel eens in een boek gelezen of zelf verzonnen heb. In alle geval, de geschiedenis van de kleine Lady Clare boeit hen bijzonder, en nu de kinderen weten, dat ik toch over eenigen tijd weer naar huis moet, (hoewel zij volhouden dat zij mij nooit zullen laten gaan) hebben zij mij dringend gevraagd om dit verhaal in een boek te schrijven, zoodat zij het elkaar zullen kunnen voorlezen, als ik weg ben.

Eerst zeide ik, dat ik het niet kon, doch toen ik zag, hoezeer zij er op gesteld waren, beloofde ik het te zullen probeeren, hoewel ik er bij moest voegen, dat het eigenlijk geen verhaal was om geschreven te worden, daar het geen einde had. Doch naar deze redenen wilden zij geen oogenblik luisteren. Maak het eind maar zooals u altijd doet, als u 't ons vertelt,’ riepen zij allen. ‘Maak het einde zooals altijd, dat begint met:

En eens, eens! -

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(4)

Zij kunnen het iemand moeilijk maken die kleine lastposten, dus zal ik hen maar gehoorzamen.

Als zij dichter bij ons woonden, of met een van de personen, van wien ik vertel, in aanraking konden komen, geloof ik niet, dat ik alles op zou durven schrijven, en als ik dacht, dat Lady Tewskbury ooit het verhaal onder de oogen zou krijgen, zou ik nooit het eind durven schrijven, van wat ik mij voorstel, daar zij dan wel eens zeer boos zou kunnen worden, hoewel ik weet, dat zij precies denkt als ik. Evenwel, voor mijn kleine neefjes, die zoo ver weg wonen, hindert het niet veel, wat ik zeg. Zij zullen Lady Tewskbury wel nimmer ontmoeten, en alles wel beschouwd, geloof ik niet, dat het toch zooveel kwaad zou doen, als zij haar ook al eens ontmoetten. Ik schrijf alleen een ware geschiedenis.

Ik weet heelemaal niet, hoe een eigenlijk schrijver beginnen zou. Ik kan het alleen doen op mijn eigen manier, en de dingen in volgorde opstellen, zooals zij werkelijk gebeurden, hoewel ik ze dikwijls pas veel later hoorde. De gesprekken, die ik zal weergeven tusschen Lady Clare en haar grootmoeder en andere personen, heeft zij mij later verteld, en ook een menigte dingen in mijn verhaal, hoorde of zag ik zelf niet, doch hoorde die later van haar of van anderen. Ik denk, dat knappe menschen, die recensies schrijven, zeggen zullen, dat de zinsbouw en verhaaltrant allesbehalve uitnemend zijn (als het ooit uitgegeven wordt, wat wel nooit zal gebeuren) doch dat kan ik niet helpen, want ik was nooit vaardig daarin, ik kan een verhaal maar op mijn eigen manier vertellen, en weet zeer goed, dat dit niet de beste manier is. Evenwel, dit kan mijn neefjes niets schelen en daar ik hun een genoegen doe, met het te schrijven, laat het oordeel van anderen mij koud. Ik zal hen binnenkort moeten verlaten, en ik weet, dat zij dan zullen schreien; doch ik denk dat het hen dan het best zal troosten, als ik hen, ter vergoeding, de geschreven geschiedenis van de kleine Lady Clare achterlaat.

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(5)

Hoofdstuk I.

Ons huis en onze buren.

Ons huis is een verrukkelijke oude pastorie zeer dicht bij de kerk van Deerhurst.

Het is een zonderling, ouderwetsch huis, waaraan ik sterk gehecht ben, hoewel sommige menschen meenen, dat het zeer ongemakkelijk moet zijn om in zulke lage kamers te wonen, die alle onregelmatig en vol hoeken zijn, en zij zich verwonderen dat wij onze beenen niet breken op de wonderlijk kleine trapjes in de gangen, boven, die naar de verschillende slaapkamers voeren, welke bijna geen van alle gelijkvloersch zijn. Doch gedurende onze kindsche dagen zijn wij nooit ernstig gevallen, en ik kan mij niet voorstellen dat wij ons in een gewoon huis beter op ons gemak zouden gevoelen.

Wij hebben ons geheele leven in de pastorie gewoond, de tuin en het huis zijn beide verrukkelijk en wij zijn er gelukkig.

Onze vader is Dr. Melville, de predikant van Deerhurst, en ik ben zijn oudste dochter Magdalena. Ik ben nu negentien jaar oud, maar ik geloof, dat ik ouder schijn, want toen onze lieve moeder acht jaar geleden stierf, - de kleine Hugh was nog een heel klein kindje, - zeide vader, dat ik mijn best moest doen, om haar plaats te vervullen, en hoewel de oude bedienden zeer vriendelijk

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(6)

en behulpzaam waren, werd ik toch altijd als de kleine meesteres beschouwd; ik at dan ook laat met vader en zat later in den avond bij hem in zijn studeerkamer, juist zooals moeder placht te doen. Onder het opgroeien werd het mij hoe langer hoe duidelijker, welk een gewichtige taak mij was toevertrouwd; en ik geloof niet, dat ik ooit zoo vroolijk en vol grappen was, als de jongeren, die de zorgen des levens niet zoo gevoelden.

Wij zijn met ons zessen. Mijn lieve broer Duke is de oudste van ons allen. Hij is nu een en twintig jaar en sedert twee jaar te Oxford. Hij is altijd een goede broer voor mij geweest en ik houd heel veel van hem. Ik ben nooit zoo gelukkig als wanneer hij thuis is. Van de jongeren komt Eric het eerst. Hij is nu vijftien jaar en Nelly is veertien. Zij gelijken veel op elkaar en zijn de beauté's van de familie. Zij hebben goudblonde lokken, prachtige blauwe oogen en bevallige manieren. Iedereen bewondert hen, doch ik geloof niet dat het hen bedorven heeft, ja ik weet zeker dat Eric blij zou zijn, als hij er een beetje minder lief uitzag, want enkele jongens plagen hem wel eens, noemen hem ‘Miss Erica’ en lachen dan om zijn lieftalligheid. Wat Nelly aangaat, zij is zoo dol op haar muziek en haar boek, dat zij er mijns inziens weinig om geeft, of zij knap is of niet. Ik houd heel veel van Nelly - och, ik houd van allen veel en ik kan me niet herinneren, dat we thuis ooit nu eens werkelijk getwist hebben.

Frixie en Hugh maken het meeste leven en geven de meeste drukte, doch wij zouden ze voor niets ter wereld anders wenschen. Zij is tien en hij is acht jaar, en zij zijn erg aan elkaar gehecht.

Gij ziet, we gaan als broers en zusters zoowat twee aan twee; doch Nelly is bijna evenzeer mijn teer beminde zuster als Duke mijn meest geliefde broer is, want Eric is nog al vaak van huis, bij zijn onderwijzer en Nelly en ik lezen samen, doen samen ons werk en onderwijzen Frixie; en al worden haar bijzondere gehei-

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(7)

men voor Eric bewaard, toch heb ik geen reden tot klagen, want spreek ik met Duke ook niet vrijer dan met haar?

We zijn erg aan elkaar gehecht, en daar komt het toch maar op aan, dunkt me.

Dit over ons zelven; nu over onze buren.

Al zullen zij niet veel in dit verhaal voorkomen, toch is het goed hun namen te weten.

Misschien moest ik beginnen met Mr. Turner, de dominee, die verscheidene jaren geleden om zijn wankelende gezondheid naar Deerhurst gekomen is. Hij helpt vader des Zondags wel, en onderwijst enkele kinderen in de week. Eric gaat er elken dag heen, 's morgens en 's middags - behalve 's Zaterdags, dan heeft hij een halven dag vacantie; en Hugh leert Latijn en andere dingen bij hem, hoewel hij niet zoo vaak gaat als Eric. Al de jongens van landjonker Hayward gaan ook naar hem toe, die groote jongens, die ik heel goed ken, doch die naar mijn smaak te ruw en te levendig zijn; alsmede Frank Conway, de zoon van den dokter, die Erics boezemvriend is, zooals zij dat noemen. De Haywards wonen in een heel groot huis, dat eens een boerderij geweest is, doch nu geheel veranderd is en herschapen in een heerenhuis.

Het zijn goedhartige, doch tamelijk drukke menschen; lomp, noemt Eric hen, doch dat ben ik niet geheel met hem eens. Zij geven zich niet voor hooger op dan zij zijn, en zij schamen er zich niet over dat hun voorvaderen boeren of heereboeren geweest zijn. Zij houden weinig conversatie. Hij wordt gaarne Squire (landjonker) genoemd en daar er niemand is die hem dezen titel betwist, geeft men hem gewoonlijk dien naam.

Zijn vrouw en dochters gaan opzichtig gekleed en hebben zeer vaak iets nieuws, doch zij doen zich niet voor alsof zij tot een hoogeren stand behooren, dus ergeren zij niemand.

Mrs. Hayward was zeer vriendelijk voor ons toen

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(8)

onze lieve moeder stierf, daarom zal ik altijd van haar houden, wat zij ook draagt of zegt. Zij kwam zelf naar ons toe en nam Eric en Nelly met zich mee naar huis; opdat het bij ons rustiger zou zijn; en zij was zoo goed voor hen, dat zij in 't geheel niet schreiden om naar huis te mogen gaan; bovendien kwam zij elken dag vragen. En toen ik bij haar kwam op dien droeven, droeven dag, dat onze lieve moeder werkelijk overleden was, barstte zij in tranen uit, alsof het haar eigen moeder geweest was en dat deed mij ook schreien; toen nam zij mij in haar armen, kuste mij en schreide met mij, en voor een oogenblik was 't mij alsof het ergste van de droefheid voorbij was.

Doch dit alles heeft niet met mijn verhaal te maken, alleen als de menschen om Mrs. Hayward lachen, kan ik niet nalaten te zeggen:

‘Wacht maar tot ge in droefheid zijt, en dan zult ge 't wel zien.’ Doch met haar rood gezicht, schelle stem en harden lach is het moeilijk voor menschen, veronderstel ik, te begrijpen welk een liefhebbend hart zij bezit.

Mr. en Mrs. Conway zijn wellicht onze beste vrienden en hun kleine tweelingen, Stella en Laura, komen dikwijls bij Frixie spelen, die een weinig jonger, doch veel grooter is. Ik denk dikwijls dat wij prettige buren hebben, hoewel 't er niet veel zijn;

de armen in het dorp zijn ook aardig; ik ken ze allemaal. Doch nu komt het voornaamste huis van de plaats aan de beurt.

Het heet Deerhurst Park of ook wel alleen Deerhurst. Vader zegt, dat het huis heel oud is, veel ouder dan de kerk of de pastorie op het dorp, en dat de plaats naar het huis genoemd is, en niet het huis naar de plaats. Ik bedoel niet, dat Deerhurst Park zulk een groote plaats is, vergeleken met andere die men zou kunnen noemen. Lang geleden was het, geloof ik, veel grooter; doch het is in verval geraakt, zoodat het tegenwoordige huis niet zoo bijzonder merkwaardig is, behalve om zijn

belangwekkende geschiedenis en zijn antipui-

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(9)

teit. Het park is, geloof ik, ook heel wat verminderd bij wat het vroeger was, zoodat menigeen geen al te grooten dunk van Deerhurst zou hebben. Doch het is toch het allergrootste huis uit ons kerspel en verscheidene mijlen in den omtrek en dus groeiden wij, kinderen, op met het idee, dat het inderdaad een zeer mooie plaats was.

Ik deed wellicht beter, vooraf mee te deelen hoe ik 't eerst bekend werd met Huize Deerhurst, en een kleine beschrijving te geven van wat er vele jaren geleden voorviel.

Mijn vroegste herinneringen van het huis zijn, dat het altijd ledig was.

Niemand woonde er in en het was gesloten, met slechts enkele bedienden er in om er voor te zorgen. Soms haalde ik onze kindermeid wel eens over om mij in 't park te laten spelen en als Duke bij mij was, ging ik gaarne steelsgewijze naar het stille huis en wandelde dan op het met gras begroeide terras, waarop groote ramen uitzagen, die altijd gesloten waren.

Een enkele maal moest de kindermeid er tot mijn groote blijdschap wel eens een boodschap doen, en dan gingen wij naar de achterdeur en werden in de kamer der huishoudster gelaten, waar zij zich dan een poosje met deze gewichtige

persoonlijkheid onderhield. Ik was zeer nieuwsgierig om iets aangaande 't oude huis te vernemen, doch ik was te bang voor de stilzwijgende bedienden om iets te durven vragen.

Duke noemde het een muf, oud huis, en hield meer van de vogelnestjes in het park, zoodat ik nimmer veel vorderingen maakte met mijn bekendheid met het huis. Ik wist zelfs niet wie de eigenaar was. Dit vernam ik echter toen ik op zekeren morgen aan 't ontbijt een gesprek aanhoorde dat mijn ouders met elkaar hielden.

‘Ik zie, dat Lord Tewskbury overleden is,’ zeide mijn vader van de courant opziende.

‘Zoo, is 't waar? hij kan toch nog niet heel oud zijn is 't wel?’

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(10)

‘Ongeveer zestig. Hij laat een zoon na die eenigen tijd geleden gehuwd is. Apropos, ik denk dat Deerhurst Park nu wel weer bewoond zal worden.’

Ik knoopte dit in mijn ooren, doch ik vroeg niets voordat ik met moeder alleen was. Ik had niets begrepen van het heele gesprek, doch ik wist dat het betrekkinghad op Deerhurst, en het stond op de een of andere manier in verband met een douairière;

doch wat een douairière was, daar had ik in 't minst geen begrip van, en dit was dan ook de eerste vraag, die ik deed toen ik met moeder alleen was.

Zij glimlachte over mijn verlegen, ernstig gezicht.

‘Een douairière, mijn kind, is een gravin, die haar echtgenoot verloren heeft,’ en toen zij zag, dat ik haar niet recht begreep, legde zij het mij duidelijker uit.

‘Zie je, Magdalena, Lord en Lady Tewskbury waren graaf en gravin, doch nu hij dood is, is zijn zoon graat en wordt Lord Tewskbury genoemd; zijn jonge vrouw is nu gravin en zoodoende werd de oude Lady Tewskbury, wat men noemt, een douairière, en haar schoondochter neemt, om zoo te zeggen haar plaats in. Begrijp je het nu?’

‘Ik geloof dat ik het nu begrijp, doch wat heeft dat te maken met Deerhurst?’

‘Deerhurst Park is, wat men noemt, een weduwengoed, dat wil zeggen, het wordt de woonplaats van een douairière Lady Tewskbury als haar zoon de eigendommen in bezit neemt. Het huis is nooit bewoond geweest, gedurende den tijd dat wij hier wonen, maar nu zullen we denk ik spoedig hooren dat Lady Tewskbury komt.’

‘Zou zij niet boos op haar zoon zijn, dat die haar uit haar oude huis verdrijft en haar dus tot een douairière maakt? vroeg ik. Doch moeder lachte en zeide dat zij dit niet dacht. Menschen uit dien stand hielden dit voor uitgemaakt. Waarschijnlijk zou zij liever haar kasteel verlaten, dan haar zoon in den weg te staan; in alle geval was het niet te denken dat een van

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(11)

beide partijen boos zou zijn. Ik vroeg niets meer, doch ik hield mijn ooren open gedurende de dagen en weken die volgden, en natuurlijk vernam ik al heel spoedig dat Lady Tewskbury kwam. Ik herinner mij heel goed, hoe opgetogen ik hierover was, hoe nieuwsgierig ik was om te weten hoe zij er uit zag en haar den volgenden Zondag in de kerk te zien, en wat was ik teleurgesteld, toen zij achteraan in de groote vierkante familiebank ging zitten en den geheelen tijd het gordijn dicht hield.

Doch een poosje later werd alles ruimschoots vergoed, toen moeder mij op zekeren dag vertelde, dat zij een bezoek op Deerhurst ging brengen, en dat ik met haar mee mocht, als ik wilde. Hoe goed herinner ik mij de spanning, waarin ik verkeerde, en de nieuwsgierigheid, waarmede ik om mij heen zag, toen men ons door de breede marmeren gang leidde naar een groote salon, behangen met bleek blauwe zijden stof, kunstig met figuren van goud doorweven.

Ik dacht dat ik nooit zoo'n prachtige kamer gezien had, en was benieuwd of iemand er wel ooit in zou durven praten.

Toen kwam Lady Tewskbury binnen en ik moet zeggen, dat ik in 't eerste oogenblik wel eenigszins teleurgesteld was door haar somber weduwenkleed, want ik had mij voorgesteld dat zij gekleed zou zijn in zijde met juweelen en goud evenals koningin Elisabeth, van wie ik eens een schilderij gezien had. Later zag ik in dat zwart juist de kleur was, welke haar zoo edel en indrukwekkend maakte. Ik heb altijd gedacht, dat geen keizerin er statiger, trotscher en edeler uit kon zien dan de douairière van Tewskbury. Ik was dien dag bang voor haar, en nog vele dagen daarna, en om de waarheid te zeggen, ben ik het nog en zal het wel altijd blijven. Toch is zij altijd vriendelijk jegens mij geweest, en ik weet zeker, dat zij zeer veel van onze lieve moeder hield en tegen haar en vader vrijer sprak dan tegen

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(12)

iemand anders. Ik herinner mij ook nog dat ik den naam van kleine Lady Clare hoorde noemen en dat Lady Tewskbury haar spijt te kennen gaf, dat zij geen jongen was.

Ook weet ik nog, dat ik later van de geboorte van een jongen hoorde en van Lady Tewskbury's diepe teleurstelling en droefheid toen het kind enkele maanden later stierf.

Ik ging haar met moeder een poos later bezoeken, en iets wat zij toen zeide, bracht mij geheel in de war.

‘Ik verlang bijzonder naar een directen erfgenaam, want als mijn zoon geen eigen zoon nalaat, gaan titel en bezittingen over aan een anderen tak der St. Maur's, een tak, waarmede wij, 't spijt me, dat ik 't zeggen moet, reeds sedert vele geslachten geen omgang meer gehouden hebben. Ik kan niet zeggen, hoezeer het mij schokken zou, indien de eigendommen op die wijze vervreemd zouden worden.’

Op onzen weg naar huis vroeg ik moeder, wat zij daarmee bedoelde, en moeder, die er blijkbaar spijt van had dat ik zooveel had gehoord, vertelde mij dat, als Lord Tewskbury stierf zonder een zoon na te laten, de opvolgende Lord Tewskbury een verre neef zou zijn, met wiens familie klaarblijkelijk de een of andere twist was.

‘Het is treurig,’ voegde moeder er bij, ‘wanneer familiën zich in partijen splitsen en een ouden wrok tegen elkaar hebben.’

‘Maar kleine Lady Clare is er toch nog,’ zeide ik, ‘zij is toch het dochtertje van Lord Tewskbury; krijgt zij het huis en de bezittingen dan niet en wordt zij dan niet Lady Tewskbury genoemd?’

Moeder glimlachte eens en zeide: ‘De titel en de bezittingen der familie St. Maur zijn altijd op een mannelijken erfgenaam overgegaan.’

Dat vond ik erg oneerlijk en partijdig en zeide dit dan ook, doch moeder antwoordde dat ik mij zelf daar

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(13)

nog niet druk om behoefde te maken, daar Lady Clare zeer waarschijnlijk nog wel een broertje zou krijgen, dat, als hij in 't leven bleef, Lord Tewskbury zou worden, zoodat de eigendommen natuurlijk niet op een der andere familieleden behoefden over te gaan.

't Was niet lang daarna, dat onze lieve moeder stierf, en gedurende enkele jaren zag ik weinig van Lady Tewskbury, want ik was te jong om alleen bezoeken af te gaan leggen. Van tijd tot tijd zond zij vader een kaartje, doch zij was den meesten tijd niet op Deerhurst.

Zij had een klein huis in een deftig gedeelte van Londen, en den meesten tijd bracht zij door bij haar zoon en schoondochter op 't kasteel St. Maur. Dit alles vernam ik van de huishoudster van Deerhurst, die ons op last van Lady Tewskbury wel eens geschenken van bloemen en vruchten bracht.

Van haar vernam ik in den loop der jaren het overlijden van de jonge Lady Tewskbuiy, en van een anderen kleinen jongen, en zij zeide dat de Lord half

waanzinnig was van droefheid en dat zijn moeder den eersten tijd bij hem zou blijven.

Aan onze oude keukenmeid, met wie zij zeer vertrouwelijk was, hoorde ik haar eens vertellen, hoe de oude Lady Tewskbury vurig verlangde dat de graaf zou hertrouwen.

Ik hoorde haar dit zeggen, doch ik hoopte dat hij 't niet doen zou, want ik dacht dat als een man zijn vrouw ooit werkelijk bemind had, hij nooit een andere zou wenschen.

Stel je voor, als vader zoo iets eens deed. Ik kon 't mij niet indenken.

Zoo zagen wij dus niets meer van Lady Tewskbury of Deerhurst, en ik begon de belangstelling reeds te vergeten die ik eens in Deerhurst en zijn meesteres had, terwijl de jongere kinderen nauwelijks wisten aan wien het toebehoorde, toen wij eensklaps eenig nieuws hoorden, dat ons zeer interesseerde en al mijn vroegere belangstelling in Deerhurst en zijn eigenares deed herleven, en dat dan ook inderdaad leidde tot onze kennismaking met de kleine Lady Clare.

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(14)

Eu nu moet ik een terugsprong maken naar een punt twee jaren geleden, en mijn eigenlijk verhaal beginnen.

Hoofdstuk II.

Nieuws van Deerhurst.

‘Wel, wel, wat is dat!’ zeide vader op zekeren morgen, toen hij aan 't ontbijt zat met een open brief voor zich. ‘'t Verwondert me, dat ik daar niet eerder wat van gehoord heb.’ ‘Wat gehoord?’ vroeg ik, en wij allen zagen vader belangstellend aan om te hooren, wat voor nieuws er was.

‘Wel, dat Lord Tewskbury overleden is. Hij stierf zoo 't schijnt, een veertien dagen geleden te Mentone. Mijn vriend, die daar predikant is, heeft hem dikwijls bezocht.

Hij spreekt, alsof zijn gezondheid sedert eenigen tijd wankelende geweest is, ja eigenlijk sedert 't overlijden zijner echtgenoote. Wel, wel, hoe treurig, en nog zoo'n jonge man, pas vijf en dertig, en dat met zulke prachtige bezittingen, en alles wat het leven aangenaam en gemakkelijk kan maken Ik wist in 't geheel niet dat hij ziek was, en het verwondert mij dat wij zelf niets van Deerhurst vernomen hebben.

‘Het is zulk een koude ongunstige maand geweest,’ zeide ik, ‘de kindermeid kan er niet heen gaan, omdat de wegen nu zoo slecht begaanbaar zijn en Miss Blount is sedert November, zooals gij weet, lijdende aan asthma en dus bijna in 't geheel niet uit geweest. Daarbij denk ik dat het bericht door dit slechte weder vertraagd is; maar we zullen wel spoedig wat hooren.’

‘Zeker, zeker, maar wat ik zeggen wilde, beste, als gij soms van daag eens naar 't Park zoudt willen rijden om te informeeren, dat zou niet kwaad zijn: ik zou

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(15)

gaarne het tegenwoordig adres van Lady Tewskbury weten. Ik zal haar moeten schrijven. Het zal een ontzettende slag voor haar zijn, een eenige zoon, een eenig kind.’ Ik was gaarne bereid deze boodschap te doen, mijn oude belangstelling in Deerhurst Park begon weder te herleven.

‘Denkt u, dat Lady Tewskbury daar weer zal komen wonen, vader?’ vroeg ik en vader zeide, dat dit hoogst waarschijnlijk was.

‘Waarom?’ vroeg Eric, ‘waarom blijven zij niet daar ginds om hun bezittingen te beheeren?’

Daarop vertelde vader ons, wat ik vroeger reeds eenmaal geboord had dat, als Lord Tewskbury stierf zonder een zoon na te laten, titel of bezittingen over zouden gaan op den naasten erfgenaam.

Daarop werd Lady Clare's naam genoemd en wij allen waren het eens, dat het zeer hard voor haar was haar vader niet op te mogen volgen.

Eric zeide, dat dit het gevolg was van de wet van primogeniture en entail

1)

wat Frixie deed vragen, hoeveel tijd hij wel noodig gehad had om zulke groote woorden uit te denken.

De kinderen vergaten door hun gebabbel spoedig het gesprek dat voorafgegaan was. Deerhurst was niets voor hen en Lady Tewskbury slechts een naam. Doch ik dacht er veel over, toen ik dien morgen met mijn huiswerk bezig was, en ik was zeer benieuwd, of de douairière terug zou komen en of de kleine Lady Clare haar wel eens op zou komen zoeken. Ik vond het wel prettig, dat we weer buren op 't Park zouden krijgen. Ik had altijd van Lady Tewskbury gehouden, hoewel ik zeer tegen haar opzag. Ik geloof dat als wij jong zijn, er altijd eenige aantrekkelijkheid is in deze soort van vrees. In alle geval, ik was zeer verlangend te weten

1) De wet van 't eerstgeboorterecht. Goed, onder zekere beperkingen aan een bepaald erfgenaam vermaakt.

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(16)

of de eigenares van het Park terug zou komen. Dus na afloop mijner huiselijke plichten, terwijl Nelly en Frixie nog aan haar lessen bezig waren, zadelde ik ouden Polly en draafde met hem door de besneeuwde lanen van het Park.

Het was de laatste Januari en de sneeuw smolt onder de verwarmende zonnestralen.

Er was iets lenteachtigs in de lucht, dat zeer opwekkend en heerlijk was.

Toen ik naderbij kwam, zag ik alle vensters van 't kasteel gesloten, alsof er een doode was en ik was benieuwd welke reden hiervoor bestond, daar er toch reeds ruim veertien dagen verloopen waren, sedert het overlijden van Lord Tewskbury. Ik reed naar den stal en gaf Polly aan den stalknecht; toen vroeg ik naar Mrs. Blount en werd ik regelrecht naar de kamer der huishoudster geleid. Ik geloof dat zij blij was, mij te zien; want zij hield dol gaarne een praatje over de familie en bezoekers waren weinig geweest in het afgeloopen gure seizoen.

Zij liet mij plaats nemen bij haar heerlijk haardvuur en begon mij toen het nieuws te vertellen, dat zij drie of vier dagen geleden zelve pas gehoord had.

‘Niet, dat ik niet op 't ergste voorbereid was,’ zeide zij, haar hoofd schuddend, ‘ik heb altijd gezegd, toen hij zoo terneergeslagen was over den dood zijner geliefde vrouw, dat hij haar niet lang overleven zou.

Toen ik hem verleden zomer op 't kasteel St. Maur bezocht, zag ik dat de dood reeds zijn stempel op hem gedrukt had, en toen ik hoorde dat hij voor den winter naar 't Zuiden moest, zeide ik, dat wij hem dan niet levend terug zouden zien.’

‘Wie waren er bij hein?’ vroeg ik.

‘Niemand dan zijn bedienden. Hij wilde alleen gaan. Mevrouw wilde hem nog met kleine Lady Clare vergezellen, doch daar wilde hij niets van hooren. Hij zag, dat zijn slechte gezondheid het kind terneerdrukte, terwijl Mevrouw in haar vurig verlangen om hem op te

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(17)

wekken en belang te doen stellen in het leven, hem drukte en benauwde. Hij ging alleen en hij stierf nog vrij plotseling, voordat er om iemand gezonden kon worden.

Ach, ach, en van daag wordt hij op 't kasteel begraven. De begrafenis is juist dezen middag. Hoe treurig toch! En dan die prachtige bezittingen aan vreemden of erger nog - want ik weet zeker, dat Mevrouw alles liever aan vreemden verkocht zag, dan dat het vervalt aan de St. Maur's van Cornwallis.’

‘Waarom houdt zij niet van hen?’ vroeg ik, doch Mrs. Blount schudde haar hoofd.

‘Och, dat kan ik niet juist zeggen. Eigenlijk gezegd, Mevrouw heeft ze nooit gezien en weet er ongeveer net zooveel van als gij, maar het is iets, dat reeds enkele geslachten in de familie geweest is, een soort van veete, die nooit bijgelegd is, en Mevrouw is een St. Maur zoowel door geboorte als door huwelijk en zij gevoelt het dubbel, om zoo te zeggen. Ach, als Lady Clare nu maar een jongen geweest was, hoe geheel anders zou alles dan zijn.’

Nadat ik ingelicht was omtrent de verblijfplaats van Lady Tewskbury, en ik geluisterd had naar alles wat de huishoudster mij kon vertellen aangaande de schikkingen voor de begrafenis, kwam ik aan het punt dat mij persoonlijk het meest interesseerde.

‘En wat zal Lady Tewskbury nu doen? Waar gaat ze wonen, als de nieuwe eigenaar komt om bezit te nemen van 't kasteel en wat zal er van Lady Clare worden?’

‘Zij zal natuurlijk bij haar grootmoeder komen wonen. Mevrouw is benoemd tot haar voogdes en inderdaad heeft zij zich al met het kind beziggehouden sedert den dood van haar moeder.

Doch wat zij doen zullen, weet ik niet recht, daar ik nog geen instructies ontvangen heb. Maar ik verwacht wel, dat zij hier zullen komen. Dit is het eigendom van Mevrouw gedurende haar leven en ik denk, dat zij liever hier zal wonen dan in haar huis te Londen.’

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(18)

‘En als zij komt, brengt ze Lady Clare zeker mee, zou 't niet!’

‘Ja, dat denk ik wel, er is niemand anders die voor haar zorgt en zij zal niet naar school gezonden worden. Mevrouw houdt veel van haar en is erg trotsch op haar, dat weet ik.’

‘Hebt ge haar wel eens gezien?’

‘De kleine Lady? Wel natuurlijk, ik zag haar op St. Maur, toen ik daar was. Zij is bijzonder knap en zal zeker eenmaal een beauté worden, want zij is een echte St.

Maur van top tot teen’

‘Zij is zeker nooit hier geweest?’

‘Neen nooit.’

‘Hoe oud is zij?’

‘Twaalf jaar, bijna dertien, juist van denzelfden leeftijd als Miss Nelly, is 't niet?’

‘Ja, Nelly is ook bijna dertien, misschien zullen zij vriendinnetjes worden.’

Mrs. Blount keek eenigszins twijfelachtig doch zeide niet waarom. ‘Misschien, misschien,’ hernam zij, doch als ik mij goed herinner, had Lady Clare geen jonge vriendinnetjes op St. Maur. Zij scheen altijd alleen of anders met haar grootmoeder.’

‘Wellicht houdt zij meer van oudere menschen,’ zeide ik, ‘soms denk ik wel eens, dat zij belangwekkender zijn dan jonge menschen. Eric zeide eens, dat ik ouderwetsch geworden ben, omdat ik het oudste meisje ben, de bezoekers moet ontvangen en om alles denken moet, doch ik weet niet, of dit zoo is. Misschien denkt de kleine Lady Clare er ook zoo over.’

Mrs. Blount scheen evenwel niet veel te weten van de kleine Lady en na een poosje nam ik afscheid en reed huiswaarts. Allen toonden daar min of meer belangstelling in het nieuws dat ik bracht, doch het interesseerde hen toch minder dan het mij gedaan had. Zij hadden een idee, dat de menschen op Deerhurst te groot voor ons zouden zijn, zooals Eric het uitdrukte, terwijl ik zeker

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(19)

meende, uit wat ik mij van vroeger herinnerde, dat, als Lady Tewskbury voor haar kleindochter vrienden maakte uit de nabuurschap, wij wel het meest in aanmerking zouden komen. Zoowel mijn vader als mijn moeder waren, zooals men dat noemt, van goede afkomst en zonder eigenlijk rijk te zijn, verkeerden wij in zeer goede omstandigheden en waren wij in staat zoowel gastvrijheid te verleenen aan familiën gelijk de bewoners van Deerhurst, als die van hen te ontvangen. Ik herinnerde mij nog den tijd, dat moeder de intiemste vriendin van Lady Tewskbury was.

Dagen evenwel gingen voorbij en wij vernamen niets meer van de douairière of haar kleindochter. Mrs. Blount had last gekregen, het huis voor hun ontvangst gereed te maken, doch wanneer zij plan hadden te komen, wist zij evenmin als wij.

Op zekeren dag in de derde week van Februari riep vader mij in zijn studeerkamer en reikte mij een brief over.

Hij had een breeden rouwrand en was versierd met een kroon. Ik zag direct dat hij van Lady Tewskbury was. Zij schreef:

‘Waarde Dr. Melville.

Ik heb wel wat lang gewacht met op uw vriendelijken brief van sympathie te antwoorden; drukke bezigheden hebben mij tot nu toe verhinderd. Ik hoop spoedig het genoegen te hebben U persoonlijk te ontmoeten; doch intusschen schrijf ik U om U een vriendelijk verzoek te doen, in zake mijn kleindochter, die op Deerhurst komt wonen nadat deze brief U bereikt zal hebben.

Ik zelf kan deze plaats nog niet verlaten (de brief was verzonden van 't kasteel St.

Maur) doch ik oordeel het noodig om Clare weg te zenden, voordat de voogd van haars vaders opvolger komt, met wien ik noodwendig eenige formaliteiten heb te verrichten, betreffende

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(20)

de overdracht der bezittingen. Het kind is gedurende enkele maanden zeer terneer gedrukt geweest, daar zij de afnemende gezondheid haars vaders diep gevoelde. Zijn dood trof haar pijnlijk en het noodwendig verlaten van haar ouderlijk huis, waarin zij geboren is, zal haar weer diep schokken. Inderdaad, ik wensch om harentwil dat het afscheid zonder eenig uitstel geschieden zal; zij en haar gouvernante vertrekken morgen naar Deerhurst. Ik zal zoo spoedig mogelijk volgen, toch verwacht ik dat dit nog wel veertien dagen zal aanloopen. Ik hoop dat de algeheele verandering, een nieuwe plaats en een tehuis, waar niets haar aan 't verleden herinnert, gunstig op haar zal werken. Ik ben benieuwd of uw dochter Magdalena die nu, naar ik meen ongeveer zeventien jaar oud moet zijn, mijn kleindochter zal willen bezoeken en zoo mogelijk met haar bevriend worden. Clare is geen gewoon kind en zij sluit ook niet gemakkelijk vriendschap. Voor wie haar niet begrijpen, is zij niet gemakkelijk om mee om te gaan, en 't zou kunnen zijn, dat uw dochter zich stootte aan haar grillen. Doch als zij een poging wilde wagen, zou ik het als een gunst beschouwen, daar ik overtuigd ben, dat de bijzondere teruggetrokkenheid, waartoe zij is vervallen, zeer nadeelig voor haar is.

Haar gouvernante, Mevrouw Delaine, is een voortreffelijke en zeer betrouwbare dame en toch schenkt ze deze haar vertrouwen niet, 't gezelschap van kinderen boeit haar evenmin. Doch een vriendin, eenige jaren ouder dan zijzelve, zou wellicht een weg tot haar vertrouwen kunnen vinden, en als Magdalena wil ondernemen, wat wellicht een ondankbaar werk zal blijken te zijn, zou dit mij zeer verheugen.’

Er stond nog eenig nieuws in den brief, doch niet van dien aard dat het mij

interesseerde na hetgeen ik reeds gelezen had. Ik las den brief nog eens over, tenminste alles wat betrekking had op de kleine Lady Clare en toen keek ik vader aan.

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(21)

‘Wel mijn beste,’ zeide hij met een glimlach, wat denkt ge wel van deze opdracht?’

‘Ik zou gaarne alles doen wat in mijn vermogen is voor 't arme kleine ding.’ Ik gevoelde altijd een soort van sympathieke droefheid als ik met moederlooze kinderen in aanraking kwam, omdat ik mij ons eigen verlies zoo goed herinnerde en toen ik bedacht, dat zij ook haar vader verloren had, gevoelde ik, dat ik geen medelijden genoeg kon hebben.

‘Natuurlijk zal ik haar op gaan zoeken, ik hoop, dat zij vriendschap met mij zal sluiten. Ik heb altijd belang gesteld in de bewoners van Deerhurst. Wanneer zou zij er kunnen zijn?’

‘Uit dezen brief maak ik op, dat zij vandaag komen zal. 't Is nu Donderdag niet waar? Als ge uw eerste bezoek eens aanstaanden Zaterdag bracht; en als dat in duigen mocht vallen, wil ik aanstaanden Zondag tusschen de twee kerk beurten er met je heenwandelen en zien wat ik doen kan. Arme kleine meid, het zal een droevige thuiskomst voor haar zijn.’

Ik beken, dat ik tamelijk opgewonden was bij 't vooruitzicht van een bezoek op Deerhurst om met dit eenzame kind vriendschap te sluiten. Ik dacht en sprak schier over niets anders, wat voor de anderen wel tamelijk vervelend moet zijn geweest.

‘Pas maar op dat je geen “tuft-hunter” wordt Magdalena,’ zeide Eric waarschuwend, des Zaterdagsmorgens.

Eric had kort te voren ‘Mill’ over de vrijheid gelezen, en was op 't oogenblik een warm democraat, zooals hij kort geleden een vurig verdediger geweest was van het goddelijk recht der koningen, toen hij de geschiedenis der Stuarts, geschreven door hun bewonderaars, bestudeerd had.

‘Wat is een tuft-hunter?’ vroeg Frixie terwijl zij hem nieuwsgierig aankeek, ‘zijn dat die dingen, die de varkens zoo graag lusten en die de menschen bij de soep gebruiken?’

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(22)

Eric barstte in lachen uit, doch Nelly zeide op de haar eigen zachte manier: ‘Neen, dat zijn Buffels, Frixie,’ waarop onze kleine meid, die niet gaarne uitgelachen werd, haar hoofdje uitdagend schudde en haar vraag met meer nadruk herhaalde: ‘Maar wat is een tuft-hunter? En waarom zou Magdalena er een worden?’

‘Een tuft-hunter, mijn kind,’ antwoordde Eric, ‘is iemand, die het gezelschap naloopt van hen, die gezegend of gevloekt zijn met een titel, en ik vrees dat onze goede Magdalena voor die onwaardige sport reeds een smaakje begint te krijgen.

Zou zij evenveel belang in dit bedorven fortuinkind gesteld hebben, als het maar een eenvoudig dorpsmeisje geweest was, - en niet Lady Clare?’

Ik glimlachte; 't was Frixie duidelijk aan te zien, dat zij hem niet begreep, doch Nelly antwoordde voor mij: ‘Natuurlijk zou zij dat, Magdalena zou vriendelijk en goed zijn voor ieder, die ongelukkig was. Jij begrijpt dat niet Eric, je hoofd is nu vervuld met zeer democratische ideeën, maar wie weet, hoe spoedig deze plaats maken voor meer aristocratische, en dan zul jij graag je hoofd geven voor een introductie bij iemand van zulk een hooge afkomst, en ik hoop dat Magdalena je er dan geen geven zal.’

‘Dat hoop ik ook,’ was het gereede antwoord, ‘reeds het woord aristocraat is mij een walg.’

‘Hebt nu niet zoo'n hoog woord;’ antwoordde Nelly kalm. ‘Hoe dikwijls heb ik je hooren uitvaren tegen menschen, die een hoog woord hadden.’

‘Mijn kind, nu word je te scherp; en ik moet heengaan. Ik zie al hoe 't zal zijn, je zult allen nederknielen in het huis van Rimmon en wij zullen van den morgen tot den avond niets anders hooren dan den naam van Lady Clare, doch ik waarschuw jullie wel, breng haar niet in mijn tegenwoordigheid, want zij zal van mijn, lippen geen anderen titel hooren dan dien van ‘citovenne St. Maur.’

Eric marcheerde af en Nelly keek hem hoofdschuddend

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(23)

na en zeide: ‘Als Lady Clare maar eenigszins aan haar naam beantwoordt, als zij maar eenigszins op een echte Lady St. Maur gelijkt - dan zal Eric een har er nederigste slaven zijn, voordat de volgende maand om is.’

‘Dat geloof ik ook, jongens zijn rare wezens en Eric's luimen draaien als de wind.

Zou je met mij naar Deerhust willen gaan Nelly?’

‘Dank je, ik weet dat je 't best alleen afkunt. Ik kan niet zoo spoedig vriendschap sluiten. Ik weet haast nooit iets te zeggen. Daarenboven heb ik nooit zooveel belang gesteld in Deerhurst en zijn bewoners als jij. Ik geloof niet, dat ik veel om Lady Clare zal kunnen geven, hoewel ik erg medelijden met haar heb. En als zij zich soms airs mochten geven, zooals ik wel denk dat, zij doen zullen, geloof ik niet, dat ik één woord zou kunnen zeggen, en wellicht zouden er gedachten bij mij op komen die, als ik ze uitsprak, heel onbeleefd zouden zijn.’

Ik kende de stille koele manieren van mijn lieve zuster jegens vreemdelingen te wel, om over dit punt met haar te twisten. Inderdaad, voor vreemden was Nelly werkelijk veel moeilijker om mee om te gaan dan de anderen. Thuis was zij het zachtst gehumeurd van ons allen. Zij was zeer verstandig en scherpziende, doch te jong en onervaren om iedereen met verdraagzaamheid te behandelen.

Ik bewonderde haar zeer en toch, als ik somtijds onwelkome gasten had ontvangen en dan plichtplegingen maakte, die ik niet ten volle meende, was ik blij, dat Nelly mij niet hoorde. Ik gevoelde, dat ik hartelijk en beleefd moest zijn jegens vaders gasten en oude vrienden en meende, dat het niet kwaad kon zijn, als men blijde scheen hen te zien en hen verzocht nog wat te blijven, zelfs als men verlangde dat zij heen zouden gaan; doch Nelly zou zeggen: ‘Eerst de waarheid en dan de beleefdheid’ en op dat punt werden wij het nimmer eens, daar ik niet zag, hoe ik anders kon handelen.

Het is zeer moeilijk altijd juist te weten wat recht is;

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(24)

doch vader zeide mij eens, dat de beste manier om uit een moeilijkheid te geraken is, te trachten ons zelf in de plaats van anderen te stellen en werkelijk blijde te zijn, hen te zien, werkelijk te wenschen, hen welkom te heeten door hun hartelijkheid en vriendelijkheid te bewijzen. Hij zeide: tracht waarlijk blijde te zijn, niet het te schijnen.

Dat begon ik te beproeven en ik heb werkelijk ondervonden, dat hij gelijk bad. Schier ieder mensch toch heeft zijn goede hoedanigheden, als men ze maar te voorschijn weet te roepen, doch men is veel eerder geneigd, het kwade dan het goede op te merken; in 't begin viel het mij nog al eens moeilijk, doch ik leer langzamerhand aan en vind het nu veel gemakkelijker; ik begin nu te begrijpen, waarom onze lieve moeder altijd zoo goed was voor iedereen en waarom allen zooveel van haar hielden.

Zij bespeurde altijd iets goeds in de menschen en als zij eens iets anders zag - zooals zij toch dikwijls zal gedaan hebben - sprak zij er niet over noch liet het aan anderen merken. Zoodoende hield iedereen van haar en was zij elks vriendin, en, o! als ik maar eenigszins harer mocht gelijken, hoe gelukkig zou ik dan zijn!

Nelly denkt over deze dingen niet zooals ik, misschien voor een deel wel, omdat zij zich slechts weinig van moeder herinneren kan, zoodat het mij niet speet, dat zij dien middag niet niet mij naar het Park wilde gaan. Als zij niet van de kleine vreemdelinge hield, zou zij zich niet voordoen alsof zij wel van haar hield en hoewel Nelly's manieren altijd bevallig waren en zij op een lieven doch beslisten toon sprak, was het toch makkelijk te zien, of zij met iemand ingenomen was of niet en zij liet het zoo iemand spoedig genoeg merken.

Frixie zou wel gaarne mee gewild hebben, doch zij was nog zulk een kleine wildzang, dat ik haar bij een eerste bezoek niet goed mede durfde nemen. Zij zou alles veel lichter opgenomen hebben, doch ik wist van te voren nooit, wat zij er uit zou flappen. Zij zou bijv. soms voor den dag komen met iets van Eric's nonsens over

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(25)

aristocratie, of anders wellicht vragen doen, die droevig of beleedigend waren.

De kleine Lady Clare was klaarblijkelijk een moeilijk persoontje en zoo marcheerde ik ten slotte nog geheel alleen af om mijn eerste bezoek af te leggen.

Hoofdstuk III.

Het eerste bezoek.

Mijn hart klopte wat sneller dan gewoonlijk, toen ik voor de groote deur van Deerhurst stond en de bel deed overgaan. Ik had er geen officieel bezoek gebracht, sedert ik er met moeder geweest was, en de herinnering aan die vroegere dagen ontzenuwde mij beter dan ik eerst verwacht had,

De deur werd geopend door een knecht in sombere liverei. Ik vroeg, of Lady Clare thuis was en hij antwoordde toestemmend, doch ik kon zien, dat hij het betwijfelde of zij dien dag wel bezoekers zou willen ontvangen. Ik vroeg om Mrs. Blount te spreken, voordat er een boodschap aan Lady Clare gebracht werd en even daarna kwam de huishoudster bij mij in de kleine spreekkamer, waarin men mij gelaten had.

Ik zeide haar de reden van dit vroege bezoek en vertelde haar, wat de wenschen van Lady Tewskbury waren: doch als Lady Clare niemand zien wil, besloot ik, dan is mijne komst vergeefsch.

‘De kleine Lady heeft een eigen wil,’ antwoordde Mrs. Blount, ‘en men kan duidelijk merken, dat zij gewend is dien door te zetten; doch dit is het huis van haar grootmoeder en haar wenschen moeten voorgaan. Het is niet goed voor het kind, om zoo teruggetrokken te blijven, zij moet opgevroolijkt worden, zelfs al nam zij het kwalijk.’

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(26)

‘Wat doet zij zoo al?’ vroeg ik.

‘Ja, dat weet niemand juist te zeggen, omdat zij niemand bij zich wil hebben. De Fransche dame, die de maaltijden met haar gebruikt, kan net zoo min met haar omgaan als een van ons. Zij komt aan tafel, gaat aan 't eene einde zitten en mevrouw aan 't andere en zij spreken den geheelen tijd Fransch, zoo deftig mogelijk en daarna trekt de kleine Lady zich met haar honden terug in de groote zijkamer achter de eetzaal, en daar blijft zij, totdat men haar weer roept om te eten. Zij wil geen les hebben, zij wil niet uitgaan en ook wil zij niemand bij zich hebben. Ik geloof niet, dat zij veel schreit, want niemand ziet haar ooit met sporen van tranen op de wangen. Zij schijnt niet te kniezen, als andere kinderen gewoonlijk doen, zij gelijkt in niets op een kind, zoo iemand heb ik nog nooit gezien. Ik weet niet wat ik van haar denken moet.’

Dit was geen aanmoedigend verhaal.

‘Dan veronderstel ik dat er geen kans op is, dat zij mij wil zien?’

Mrs. Blount schudde haar hoofd.

‘Ten minste niet, als wij 't haar vragen.’

‘Zal ik dan maar weggaan en 't later nog eens probeeren? Of denkt ge, dat ze vader morgen zal willen ontvangen?’

‘Zij zal niemand willen zien, daar kunt ge op aan, ten minste als men 't haar vraagt.

Het eenige is, haar bij verrassing te nemen.’

‘Hoe bedoelt ge dat?’

‘Wel, ga zonder iets te zeggen naar binnen en zie dan wat ge met haar aan kunt vangen.’

‘O, dat zou ik niet gaarne doen. Het zou zoo vreemd zijn.’

‘Vreemde menschen hebben dikwijls vreemde manieren.’

‘Zij zou het vrijpostig vinden.’

‘Best mogelijk, maar 't is de eenige weg.’

‘Ik weet niet, of ik dat wel doen mag. Ook weet ik

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(27)

niet of Lady Tewskbury het zou wenschen. Zij zeide niet, dat ik mij aan haar op moest dringen.’

‘Nu, ik geloof, dat mevrouw er niets op tegen zou hebben als dat alles is, waar gij bang voor zijt. Zij zou zeer bedroefd zijn, indien zij het kind nu zag.’

Ik weet niet, wat mij het meest bewoog, mijn nieuwsgierigheid, mijn wensch om Lady Tewskbury genoegen te doen, of mijn verlangen om het eenzame meisje op te vroolijken; na eenige minuten aarzelens besloot ik te doen zooals Mrs. Blount voorstelde en Lady Clare te overrompelen.

De huishoudster scheen met mijn besluit zeer ingenomen. Zij stond vergenoegd op en ging mij voor naar de kamer van de kleine Lady.

Zachtjes opende zij de deur en wenkte mij binnen te treden. Ik deed dit behoedzaam en bedaard, en stond nieuwsgierig om mij heen te zien. Ik bevond mij in een groote kamer, eigenlijk meer een zaal, met een prachtig ingelegden vloer, waarop enkele zware Turksche kleeden en prachtige huiden gespreid lagen. Deze zaal ontving haar licht van boven, wat zou doen denken, dat zij eigenlijk voor biljartkamer bestemd was geweest, hoewel er geen tafel stond. Er stonden niet veel meubelen, slechts enkele uitgesneden eiken stoelen, een groote piano, en een gemakkelijke sofa, welke bij den haard geschoven was, waarop een lustig vuurtje brandde. De wanden waren versierd met enkele zonderlinge wapenrustingen, benevens eenige schilderijen, voor 't meerendeel portretten, Dit alles zag ik met een oogopslag.

Op het oogenblik had ik geen tijd om ergens anders over te denken dan over de kleine gestalte in deze groote, eenzame ruimte.

De kleine Lady bevond zich half liggend, half zittend op de prachtige sofa bij het vuur, en ik geloof, dat zij half in slaap was, want haar oogen waren vast gesloten, en haar hoofd rustte achterover tegen de donkerroode kussens. Ik bleef staan en keek haar aan, en ik geloof,

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(28)

dat de tranen mij in de oogen kwamen, want zij scheen mij zoo droevig verlaten toe.

't Was zulk een droevig gezichtje, te droever, dacht mij, omdat het zoo lief was.

Ik kan de menschen niet beschrijven zooals een echt schrijver; ik kan alleen zeggen, dat het kleine meisje dat ik zag, eenvoudig lief was, zulke fijne trekken, zulk een massa rijke gouden lokken, die in zware natuurlijke krullen langs haar hoofd hingen en tot aan haar middel reikten. Nimmer zag ik zulk haar zoo dik, zoo zacht, zoo glanzend. Wij bewonderden altijd Nelly's fraaie lokken, doch die van Lady Clare overtroffen de hare verre. Zij droeg geen lint of kam, en het haar was ook niet gevlochten of opgebonden; het omgaf haar altijd als een wolk en omlijstte haar gezichtje als een stalenkrans om het hoofd van een heilige of cherub op een schilderij.

Zij was in 't zwart gekleed, zwaar in den rouw, bijna alles krip. Zij zag er bijzonder tenger en bevallig uit, en haar kleine blanke handjes lagen gevouwen in haar schoot.

Een buitengewoon groote jachthond lag aan haar voeten met den kop tusschen zijn pooten en een kleine Yorkshire dashond zat naast haar op de rustbank. Een

bruinoogige patrijshond nam een anderen stoel in beslag en toen de deur geopend was om mij binnen te laten, waren plotseling drie paar waakzame oogen op de indringster gevestigd.

Zoolang ik op een eerbiedigen afstand bleef, en hun kleine meesteres gadesloeg, waren de honden stil, doch toen ik na enkele oogenblikken naderbij kwam, liet de jachthond een zacht gebrom hooren. De kleine dashond zat eveneens met gespitste ooren en liet een scherp geblaf hooren. Ik hield veel van honden en was er in 't geheel niet bang voor, doch er was nu geen tijd om eerst kennis met hen te maken, want hun meesteres opende de oogen en nu moest ik haar en niet haar dienaars gunstig jegens mij zien te stemmen.

Ik wist in 't geheel niet, wat ik van dit eerste onderhoud verwachten moest.

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(29)

Zou de klein Lady Clare driftig worden, of zou zij in een kwade luim zijn en wellicht geen woord zeggen?

Hoe zou zij haar ongenoegen te kennen geven? Ik stond voor haar en gevoelde mij tamelijk gelijk aan een misdadiger voor de balie, en toch was ik half geneigd tot lachen. Het was bespottelijk om bang te zijn voor dit tengere schepseltje, dat ik in mijn armen verlangde te nemen, om het te liefkoozen, zooals ik Nelly soms nog wel eens vertroetelde.

Kleine Lady Clare richtte zich bedaard op en haar gelaat nam een uitdrukking van waardigheid aan.

‘Ik vraag u verschooning’ zeide zij helder en duidelijk met een stem die bijzonder klankvol was, ‘maar ik had niet gehoord, dat u aangediend waart.’

‘Ik vrees, dat ik u gewekt heb’ antwoordde ik, niet wetende, wat ik anders moest zeggen. ‘Mrs. Blount bracht mij tot aan de deur doch u waart ingeslapen. Zij dacht, dat gij u tamelijk vervelen zoudt, zoo alleen.’

‘Mrs. Blount is zeer attent,’ zeide de kleine Lady, en terwijl zij daar stond, geleek zij veel op een wassen beeld uit de verzameling van Madame Tussaud. ‘Ik heb niet de eer u te kennen, maar als er iets is, waarin ik u van dienst kan zijn, zal het mij zeer aangenaam zijn. Wees zoo goed mij uw boodschap te zeggen.’

Men kan zich nauwelijks een voorstelling maken van de waardigheid, waarmede het kind sprak en toch maakte Lady Clare zichzelve hierdoor niet belachelijk, zooals het elk ander kind gegaan zou zijn, dat zich zulk een air van deftigheid wilde geven.

Ik heb haar nog dikwijls hetzelfde, zien doen en toch behoefde ik nooit om haar te lachen. Het was meer, alsof men een actrice op het tooneel haar rol zag spelen.

Ik was evenwel in 't geheel niet ontmoedigd door het zichtbaar misnoegen van haar kleine majesteit.

‘Ik ben Magdalena Melville, de dochter van den predikant’ antwoordde ik. ‘Ik ken Lady Tewskbury, zij was eens de beste vriendin mijner moeder, en toen ik

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(30)

nog een klein meisje was, was zij altijd erg vriendelijk tegen mij. Zij vroeg mij, of ik u eens wilde gaan bezoeken, nu gij zoo alleen thuis zijt. Dat is de reden, waarom ik hedenmiddag hier ben.’

‘Gij zijt wel goed,’ zeide de kleine Lady op denzelfden duidelijken toon, die nu evenwel een beetje ironisch klonk. Zij kwam eenige passen naderbij, stak haar handje uit met het air van een keizerin, en keerde toen weer naar haar plaats terug. ‘Ga als 't u belieft zitten, Miss Melville. Ik geloof dat ik Lady Tewskbury wel eens over u heb hooren spreken.’ Ik ging zitten op een stoel met rechte leuning aan de

tegenovergestelde zijde van den haard en de honden kwamen mij alle besnuffelen.

Hun meesteres riep hen tot de orde.

‘'t Is alsof zij weten, dat ik thuis ook honden heb,’ zeide ik, terwijl ik den kop van den jachthond streelde. ‘Wat een prachtig beest! Hoe heet hij?’

‘Ik noem hem Cortés, omdat hij zoo sterk en waakzaam is. De patrijshond heet Fib, niet omdat hij onbetrouwbaar is, want hij is zoo trouw als een hond maar zijn kan. Deze heet Wuffles, omdat hij zoo klein en zachtzinnig is. Hij gaat overal met mij heen en slaapt 's nachts op mijn bed. Cortes slaapt voor mijn kamerdeur.’

‘Dan zijt ge wel goed beschermd.’

‘Dat geloof ik - eigenlijk te goed, denk ik wel eens, en zij legde haar hoofd vermoeid op de kussens.

‘Waarom te goed?’

Er kwam geen antwoord, slechts een zucht; doch toen ik niet sprak zeide zij:

‘Ik denk niet, dat gij het begrijpen zult, doch ik wou, dat ik eenige honderden jaren vroeger geleefd had, toen er werkelijk gevaar was, toen de mannen uitgingen om te vechten en de vrouwen thuis de kasteelen bewaakten. Ik veracht den tegenwoordigen tijd - er is geen ridderlijkheid meer, - geen eer, geen gevaar, geen overwinning. Denk eens, wat de St. Maurs geweest zijn en wat zij nu zijn. Denk eens aan den tegen woordigen Lord Tewskbury!’

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(31)

Een diepe verachting sprak uit haar toon.

Ik was verrast over de beslistheid, waarmede mijn kleine metgezellin sprak, nadat zij zich overtuigd had wie ik was. Wel is waar bleef zij een weinig teruggetrokken in haar manieren en ook toen zij over de honden sprak, was het meer, omdat zij praten wilde. dan dat zij er genoegen in vond, over haar gunstelingen te spreken; doch de laatste woorden sprak zij op overtuigenden toon en de donkere violetkleurige oogen schitterden en straalden van hartstocht. Misschien was het minder verstandig, maar toch kon ik de verzoeking niet weerstaan haar te vragen: ‘Wie is de tegenwoordige Lord Tewskbury? ik ken hem niet.’

Een donkere blos overtoog haar gelaat, toen zij antwoordde.

‘Natuurlijk kent gij hem niet, niemand, ten minste niemand van aanzien, niemand dien wij zouden wenschen te kennen, weet iets van hem. Hij is een van de St. Maur's van Cornwallis - dat is alles wat ik weet of wensch te weten. En hij zal mijns vader bezittingen en titel krijgen; de gedachte er aan alleen is mij onverdragelijk.’

Ik bespeurde tranen in de donkere oogen. Zij had haar handen samengeknepen als om haar hevige gemoedsaandoening te bedwingen,

Waren dit tranen van toorn of van droefheid; ik denk haast de eerste.

‘Dat moet wel zeer hard vallen,’ antwoordde ik. ‘Ik geloof, dat ik beter begrijpen kan dan andere menschen, hoe hard het is.’

Zij zag mij onderzoekend aan. ‘Waarom?’ vroeg zij haastig.

‘Wel, gij weet ik woon in een pastorie, een prettig ouderwetsch huis, waar wij allen geboren zijn en waar wij evenveel van houden als gij van het uwe, ten minste dat denk ik. Doch als onze vader kwam te sterven, zouden wij ergens anders heen moeten gaan en er zou

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(32)

een andere predikant op Deerhurst komen, een vreemdeling, die in ons huis zou komen te wonen, en vaders plaats in zou nemen. Ik heb dikwijls gedacht, hoe hard ons dit zou vallen, dus denk ik dat ik beter dan vele menschen begrijp, hoe

verschrikkelijk het voor u moet zijn.’

Ik wist niet zeker of deze sympathie haar bevallen zou, zij scheen er evenwel nog al mee ingenomen.

‘O, maar het zou een vreemdeling zijn, die er dan kwam, alleen een vreemde en geen vijand. En gij zoudt het gevoel niet hebben, dat volgens recht en gerechtigheid alles het uwe zou zijn geweest. Ware ik een jongen in plaats van een meisje geweest, dan zou het kasteel St. Maur met al de eigendommen en de titel mij behooren.’

‘Dan zijt gij meer bedroefd over 't verlies der bezittingen dan over den dood uws vaders?’ Ik kan mij zelf niet verklaren waarom ik deze woorden sprak; misschien was het tamelijk onvriendelijk en zeker was het erg vrijpostig bij een eerste onderhoud; doch zij waren over mijn lippen voor ik het wist.

De oogen van Lady Clare fonkelden. Zij stond plotseling op en wees naar de deur.

‘Als ge alleen hier gekomen zijt, om mij te beleedigen, was het maar beter, dat gij u verwijderdet. Ik had dit eigenlijk wel kunnen verwachten uit de manier, waarop ge mij uw gezelschap opgedrongen hebt, daar gij wel kondt gissen, dat uw bezoek mij niet welkom zou zijn. Ik trachtte u te dulden, omdat gij een kennis van Lady Tewskbury zijt, doch geduld heeft zijn grenzen. Ga! Ik wensch uw gelaat nimmer weêr te zien!’

Bij de laatste woorden verried een lichte trilling in haar stem, dat zij moeite had haar tranen te bedwingen. Voordat ik de deur bereikte, waarheen ik mij werktuigelijk begeven had, hoorde ik haar hartstochtelijk snikken, en mij omkeerende zag ik haar, ten prooi aan de hevigste droefheid, op de sofa liggen, met haar gezichtje in haar haren verborgen, en rustend op den nek van den mede-

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(33)

gevoelenden Cortès. Hoe boos zij ook op mij mocht wezen, zoo kon ik haar niet verlaten. Ik had niet getracht de plaats eener moeder in te nemen voor vier jongeren thuis zonder ook een weinig het gevoel eener moeder te ontvangen te hebben, en weg te gaan, zonder een woord te spreken, terwijl op een paar meter afstands een kind zoo bitter schreide, dat was mij onmogelijk. Dus ging ik terug, knielde bij haar neder en nam haar in mijn armen, juist zooals ik gedaan zou hebben als zij mijn klein zusje geweest was.

‘Schrei toch zoo niet, lieveling,’ zeide ik. ‘Vergeef mij, dat ik u door mijn onbedachtzame woorden bedroefde. Ik was erg dom, doch het lag niet in mijn bedoeling, om onvriendelijk te zijn. Lieve kleine Lady Clare, zeg, dat ge mij vergeven hebt, voor ik wegga. 't Spijt me zoo. Ik weet dat het onvriendelijke woorden waren en dat ik ongelijk had.’

Ik verwachtte half dat zij mij weer weg zou zenden en dat het mij nog heel wat moeite zou kosten, voordat het mij toegestaan zou worden in de kamer te blijven, doch tot mijn verrassing liet het kind zich in mijn armen houden en haar hoofdje op mijn schouders vlijend, hoorde ik ten laatste tusschen de snikken door, deze woorden:

‘Maar het is waar - gedeeltelijk waar ten minste. Ik geloof niet dat ik het wist, voordat gij het mij zeidet; maar het is waar - het is waar - en dat is juist het verschrikkelijke, dat mij zoo ongelukkig maakt.’

‘Wat is waar?’ vroeg ik verlegen, niet zeker zijnde of ik haar wel begreep.

Het duurde enkele oogenblikken voor zij antwoordde. Het meisje wachtte, totdat zij zich zelf bedwingen kon; toen ging zij overeind zitten en wischte haar tranen af.

‘Ik zal 't u vertellen,’ zeide zij, met meer zelfbeheersching sprekende, dan men na zulk een uitbarsting zou hebben verwacht. ‘Ik geloof niet, dat ik het vroeger begreep.

Ik dacht, dat ik enkel zoo ongelukkig was,

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(34)

omdat papa dood was. Dat zeiden de menschen en ik geloofde hen. Ik hield veel van papa, en ik vond het verschrikkelijk, dat hij daar in Frankrijk zoo alleen moest sterven en slechts thuis komen, om begraven te worden. Het maakte mij zoo ongelukkig, als ik er aan dacht, - maar - maar - dat was 't niet alleen, hoewel ik dacht dat het zoo was.’

Zij hield een oogenblik op, doch ik sprak niet, en na een onderzoekenden blik op mijn gelaat, ging zij uit eigen beweging voort:

‘Doch als de zaken anders geweest waren, geloof ik niet, dat ik zóó ongelukkig geweest zou zijn, alleen omdat papa gestorven was. Ik hield veel van hem, dat is waar, maar toch drukte zijn tegenwoordigheid mij ter neer, want hij was zelf ook altijd somber gestemd, en dat maakte mij ellendig, en soms was ik blij, als hij eens weg was. Ware bij zijn dood alles hetzelfde gebleven, dan zou ik erg, erg bedroefd geweest zijn; maar ik geloof niet dat ik mij gevoeld zou hebben zooals nu. Dat heb ik vroeger niet zoo ingezien. Als ik maar den titel en de bezittingen had kunnen krijgen, zooals grootmoeder zoozeer wenscht, dat de kroon toe zou staan - als ik Gravin van Tewskbury in mijn eigen recht geweest was, en eigenares van 't kasteel St. Maur en al de andere bezittingen, zou ik niet half zoo ellendig zijn. Ik houd zooveel van mijn huis; op de geheele wereld is er zulk een heerlijk plekje niet meer te vinden; doch toen papa stierf, wist ik, dat ik vertrekken moest, en nog erger - dat het zou toebehooren aan een vreemde - een vijand. Och, gij weet dat zoo niet. Gij zijt niet grootgebracht in een omgeving, waar men u van oogenblik tot oogenblik herinnerde aan een oude veete. Te denken, dat ons gelukkig, prachtig voorvaderlijk huis het zijne zal worden, te bedenken, dat hij nu Lord Tewskbury is, het breekt mijn hart. Maar toch, voordat gij het mij zeidet, wist ik niet, hoeveel ik daarom treurde en hoe weinig om papa.’

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(35)

Zij liet haar hoofd op mijn schouder rusten. Ik kuste haar door haar haren heen.

‘Kleine Lady Clare,’ zeide ik, ‘het is zeer moeilijk altijd te weten wat recht is, en goed van kwaad te onderscheiden. Ik begrijp wel eenigszins, hoe het u te moede is;

en het spijt mij zeer voor u, want het moet zeer hard zijn, zooveel te verliezen. Want iemands huis is hem zoo lief, dat het akelig is om te denken dat andere menschen, vooral menschen, van wie wij niet houden, daar wonen en onze plaatsen innemen.

Inderdaad, het spijt mij erg, erg voor u, en ik zou gaarne vriendin met u worden, als gij 't mij toe wilt staan. Ik verloor mijn moeder, mijn lieve, goede moeder, toen ik een weinig jonger was dan gij nu zijt, en ik weet, hoe droevig dat is; en uw vader was alles, wat gij nog hadt. Ik weet, dat gij hem zeer moet missen nu gij niemand meer hebt, en dat gij zoo bedroefd zijt, nu gij zoo alleen overgebleven zijt. Ik heb thuis verscheidene broertjes en zusjes, anders zou ik niet weten, wat ik aan moest vangen. Het is altijd verkwikkend, ten minste dat dunkt me zoo, iemand te hebben, met wien men in droefheid eens kan praten. Uw grootmoeder zal wel spoedig thuiskomen; doch veertien dagen duren lang, als men alleen in een groot huis is. Mag ik u tusschenbeide eens op komen zoeken? en wilt gij eens bij ons komen om kennis met mijn broertjes en zusjes te maken. Zoolang gij hier woont, zullen wij buren zijn, en ik zou het prettig vinden, als wij vrienden waren.’ Ik vond dit voorstel zelf wel wat vrijpostig en ik zou het een half uur geleden niet bedacht hebben, doch deze plotselinge vertrouwelijkheid had een zekeren band tusschen ons gelegd en ik dacht dat ik wel zoo kon spreken, zonder vrees voor beleediging.

‘Ik zou gaarne hebben, dat gij mijn vriendin werdt,’ zeide Lady Clare, terwijl zij haar hoofdje ophief en mij ernstig aanzag.’ ‘U zijt vriendelijk voor mij geweest, en ik houd van U, hoewel ik het in 't eerst niet dacht. Het

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(36)

zal mij altijd zeer veel genoegen doen, U te zien, maar over 't andere moet ik mij nog eens bedenken; daar ben ik nog niet zeker van.’

‘Wilt gij toestaan, dat ik morgen met vader terugkom? Hij zou u gaarne een bezoek brengen. Hij kent uw grootmoeder zeer goed.’

‘Dr. Melville zal altoos welkom zijn,’ zeide de kleine Lady met ernstige hoffelijkheid. ‘Zijn naam is mij reeds bekend.’

Toen ik opstond om weg te gaan, liet zij mij haar weder kussen; zij beval de honden pootjes te geven en glimlachte, toen ik zeide, dat ik spoedig terug zou komen.

Ik ging heen en gevoelde, dat ik meer gedaan had dan ik verwacht had en ik was blijde, dat ik alleen geweest was. Toch verbeeldde ik mij niet, dat Lady Clare zich altijd zoo gunstig en vriendelijk zou betoonen als bij dit eerste onderhoud. Ik kon wel begrijpen, dat zij niet altijd in zulk een vertrouwelijke stemming zou zijn als die, waarin ik haar vandaag aangetroffen had.

Hoofdstuk IV.

De kleine lady.

Ik vrees, dat als Eric geweten had welk een groote plaats de kleine Lady Clare in mijn gedachten innam, hij nog wel eens liet woord ‘tuft-hunter’ gebruikt zou hebben, en dan eenige van de beschuldigingen aangehaald, die Frixie zoo in verlegenheid hadden gebracht. Ik geloof niet, dat haar titel er iets mede te maken had, doch ik moet toestemmen, dat de vervreemding van de familiebezitting en het romantische in de geschiedenis der kleine Lady, zijn bekoring voor mij had en mij veel te denken gaf.

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(37)

Zondagsmiddags wandelden vader en ik naar Deerhurst. Lady Clare was niet in de kerk geweest, en ik vreesde, dat haar schreien van den vorigen dag, waarvan ik mijzelf gedeeltelijk de schuld gaf, haar hoofdpijn veroorzaakt zou hebben. Vader stelde zeer veel belang in alles, wat ik hem kon vertellen van het kleine meisje en haar

eenzaamheid en droefheid, en zeide herhaalde malen bij zichzelf ‘arm kind, arm kind.’ Hij keek ernstig, toen hij hoorde, hoe zij over haar bloedverwant sprak, die eigenaar geworden was van haar ouderlijk tehuis en hij schudde droevig het hoofd.

‘Zij hadden dit kind niets moeten vertellen van die oude veete. Hoe diep treurig is het toch, dat telkens ophalen van oude grieven, dat vasthouden aan veeten, lang nadat de eigenlijke oorzaak der beleediging weggenomen is. En dat nog wel tusschen hen, die zich onderdanen noemen van den Vredevorst. Ach, wij leven in een vreemde wereld, mijn lieve, - in een vreemde wereld!’

‘Kent, gij de geschiedenis van die veete vader?’ vroeg ik.

‘Neen, mijn kind. Alleen dit, dat zij begonnen is in de dagen der Stuarts, toen deze tak aan den koning getrouw bleef en de anderen aanhangers werden van het Parlement.

Eenigen tijd later werden deze laatsten bezitters van de eigendommen hunner bloedverwanten, doch een geslacht later werden zij weder teruggekocht. Sedert dien tijd zijn er geloof ik kleinere geschillen, op politiek gebied, tusschen hen geweest, daardoor is de oude pijnlijke wonde nimmer genezen en de breuk schijnt mij op 't oogenblik grooter dan ooit. Met het uitsterven der oude linie moet de veete natuurlijk ophouden doch ondertusschen valt het hun, die de bezittingen altijd gehad hebben, natuurlijk hard nu op deze wijze onteigend te worden. Toch dunkt me, moesten ze het dit kind niet verteld hebben.’

‘Ik veronderstel, dat zij door Lady Tewskbury opgevoed is, en die voelt alles zeer diep.’

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(38)

‘Dat is zoo, en kinderen zijn altijd direct geneigd, zulke ideeën vast te houden.’

Kleine Lady Clare ontving ons in de salon. Haar honden lagen om haar heen en de Fransche gouvernante zat in de vensterbank.

Vader had zeer veel tact om met kinderen om te gaan en hun harten te winnen.

Hij behandelde de kleine Lady met een mengeling van eerbiedige beleefdheid en vaderlijke toegenegenheid, die haar vertrouwen won zonder haar waardigheid te kwetsen, en ik zag in vijf minuten dat deze beiden reeds vrienden waren geworden.

Zij maakte zeer aardig haar excuus, dat zij niet in de kerk was geweest. Zij had 's morgens nog al last van hoofdpijn gehad en zij was nog nooit in haar leven alleen naar een vreemde kerk geweest. Zij durfde zichzelven niet te vertrouwen zeide zij blozend, terwijl haar stem een weinig weifelde, daarop schelde zij en werd de thee binnen gebracht op een prachtig zilveren theeblad, en zij begon thee te schenken met een bevalligheid, aardig om aan te zien.

Mevrouw Delaine, die bij onze komst voorgesteld was, kwam nu naderbij en vader, die een voortreffelijk taalkenner is, begon met haar in haar eigen taal te praten, terwijl de kleine Lady Clare, die het Fransch even gemakkelijk sprak als het Engelsch, er nu en dan een woordje tusschenvoegde, totdat zij bemerkte, dat ik een weinig verlegen werd bij die vreemde taal (want hoewel ik Fransch wel verstaan kon, kon ik het toch niet spreken) waarop zij eensklaps tot de Engelsche taal overging met een tact, die een volwassene eer aangedaan zou hebben; gedurende den overigen tijd van ons bezoek onderhield zij zich meestal met mij.

Het was een gezellig bezoek, en vader was er ook zeer over voldaan. Ik denk, dat hij aan zijn beide gastvrouwen eveneens genoegen verschaft had. Mij dunkt iedereen moet wel van vader houden.

De volgende maal, dat ik op Deerhurst kwam, werd

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

(39)

mij gezegd, dat de Lady uit rijden was. Ik sprak Mrs. Blount eenige oogenblikken en zij vertelde mij, dat het kleine meisje nu wel wat opgewekter scheen, hoewel zij toch nog op dezelfde wijze niet haar honden voortleefde, en dien dag was 't voor 't eerst, dat haar gouvernante haar had kunnen overreden om eens uit te gaan. Haar lievelingspaard was juist van 't kasteel St. Maur aangekomen, en wellicht zou zij nu wel wat meer uitgaan, daar rijden altijd een harer meest geliefde uitspanningen was geweest.

Mrs. Blount hoopte dit ten minste. Deze hoop scheen verwezenlijkt te worden, want dienzelfden namiddag toen ik op onze oude Polly eenige bezoeken in ons kerspel afgelegd had, ontmoette ik de kleine Lady, op haar prachtig zwart Arabisch paard, vergezeld vaneen rijknecht en haar beide honden Cortés en Tib.

Wij ontmoetten elkaar bij een kruispunt, juist toen al mijn bezoeken afgelegd waren, en Lady Clare zag mij even glimlachend aan, hoewel haar gezichtje direct weer ernstig stond.

‘Ik ben blij dat gij rijdt,’ zeide zij. ‘Mag ik met u meerijden?’

‘Ik zou zeer gaarne een heel eind met u gaan. Ik kan echter niet lang meer uitblijven, want Polly is reeds een geruime poos uit geweest, en zij is al oud; ook moet ik voor theetijd weer thuis zijn. Een eindje wil ik u wel vergezellen en u dan enkele mooie punten wijzen.’

‘Dank u,’ zeide zij; en toen onze paarden naast elkander reden, zeide zij eenigszins plotseling:

‘Ik heb niet meer gereden sinds - sinds den tijd dat alles nog anders was. Ik dacht dat ik gaarne weer eens uit zou gaan op Arabi, maar dat is zoo niet. Alles kwam weer zoo droevig bij mij boven. Ik ben blij, dat ik u ontmoet heb. Ik wil wat over andere dingen praten, ik wensch mijn treurige gedachten te verzetten.’

Ik geloof dat zij zag, hoe ingenomen ik daarmede was.

Evelyn Everett Green, Kleine lady Clare

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Homo-, lesbische en bi-jongeren worden vaak omringd door heteroseksuele mensen in wie zij zich niet of weinig kunnen herkennen en waarbij zij het gevoel hebben ‘anders’ te

Allochtone vrouwen (en mannen) denken bij huiselijk geweld vaak alleen aan fysiek geweld, de andere vormen van geweld (seksueel en psychisch), die ook vaak voorkomen worden, niet

Het is niet vanzelfsprekend dat jongeren uit zichzelf onderscheid kunnen maken tussen aanvaardbaar en grensoverschrijdend seksueel gedrag, dat zij grenzen van anderen

het belangrijkste punt is dat de gemeente haar verantwoordelijkheid hierdoor (deels) afwentelt op de opvangorganisaties of op de ouders, mochten de kinderopvangorganisaties

Albeit I am a caitiff wife And sunken in a sinful life, Whatever I did or said, Lady, bethink Thee I ever read A prayer to Thy dear honour due:.. Oh, show to me Thy

Maar de ‘veilchenblaue’ ogen van Lies de Wind houden hun beloften nooit, niet omdat Lies verraderlijk is, maar omdat voor haar, in haar wereld van rose vloeipapier, tarlatan

5 De vaststelling dat het krijgen van informatie en het op de hoogte zijn van hun rechten door meer jongeren als belangrijk aangegeven wordt dan dat er

„Sociale woningen zijn uni- form en monotoon aan de bui- tenzijde, maar binnenin zijn ze kleurrijk en warm”, zegt Braet. „Bovendien doet Visite het pu-