• No results found

Notitie Naar een duurzaam Loverbosch

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Notitie Naar een duurzaam Loverbosch"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NOTITIE

Aan : Gemeente Asten

Van : Pascal Beaujean (SRE Milieudienst) en Sander Willemsen (G3 Advies)

Datum : 25 mei 2009

Onderwerp : Naar een duurzaam Loverbosch

Duurzame energievoorziening (individueel of collectief) en materiaalgebruik op gebouwniveau zijn de hoofdpunten voor het duurzaam ontwikkelen van nieuwbouwwijk Loverbosch. Met een duurzame

energievoorziening kan een hogere CO2-reductie (tot 50%) worden gerealiseerd dan met energiebesparing op woningniveau, tegen kosten die niet hoger hoeven uit te vallen. De energievoorziening vergt

voorbereidingstijd waarin ruimtelijke, technische en financiële aspecten verder uitgezocht moeten worden.

Bij de energievoorziening kan naast verwarming (en koeling) van de gebouwen, eventueel ook de openbare verlichting worden meegenomen. Daarnaast kan duurzaam materiaalgebruik met uitvoerende partijen zoals bouwers en architecten opgepakt worden. Voor stimulering van beide inhoudelijke thema’s kan goed gebruik gemaakt worden van financiële prikkels, per ontwikkelaar / kavel en bij de

energievoorziening ook op locatieniveau.

1. Inleiding

Aanleiding

De gemeente Asten wil bij de planontwikkeling van de nieuwbouwwijk Loverbosch extra aandacht geven aan duurzaamheid. Hiertoe heeft een meerderheid van de Raad op 23 juni 2008 het initiatiefvoorstel ‘Naar een duurzaam Loverbosch’ aangenomen, waarbij aan het college opdracht is gegeven uitvoering aan dit initiatiefvoorstel te geven. Het initiatiefvoorstel beschrijft aan de hand van een tiental punten mogelijkheden om de wijk Loverbosch op verschillende thema’s te verduurzamen.

In onderhavige notitie wordt ingegaan op voornoemde 10 punten en is beschreven op welke wijze met het tien-puntenplan van de gemeenteraad is omgegaan. Een belangrijk onderdeel hierin vormen twee

onderzoeken naar de mogelijkheden van energiebesparing en duurzame energie in de nieuw te bouwen wijk.

Uitgevoerde onderzoeken

In opdracht van de gemeente Asten heeft SRE Milieudienst voor de nieuwbouwwijk Loverbosch onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor de toepassing van energiebesparing en duurzame energie. Het onderzoek is gesplitst in twee deelonderzoeken, namelijk:

1. Een energievisie voor de 96 woningen uit de eerste fase (fase 1a)1, waarbij uitgegaan is van gebouwgebonden energie opties op woningniveau. Vanwege het (beperkt) aantal woningen en het stadium van planvorming is voor deze woningen alleen gekeken naar gebouwgebonden opties. De

1Energievisie Loverbosch Gemeente Asten, Eindrapportage, 30 september 2008, herziene versie 24 april 2009

(2)

EPC (Energieprestatiecoëfficiënt) is hierbij als uitgangspunt genomen als maat voor energie-efficiëntie van een gebouw; en

2. Een energievisie voor de resterende 340 woningen uit fase 1 (Loverbosch fase 1b tot en met 1d)2, waarbij onderzoek is gedaan naar zowel collectieve infrastructurele als individuele gebouwgebonden maatregelen gerelateerd aan de binnen “Loverbosch” te realiseren woningtypen. De meest kansrijke opties zijn in deze energievisie uitgewerkt op het gebied van extra investeringskosten, verlaging energielasten, ruimtegebruik en comfort.

Beide studies bieden een belangrijk houvast en geven richting aan het initiatiefvoorstel ‘Naar een duurzaam Loverbosch’. Beide rapporten kunnen tevens dienen als onderlegger in de communicatie naar

projectontwikkelaars en bewoners over gewenste duurzame energiemaatregelen.

Leeswijzer

In de volgende paragrafen worden de tien punten, zoals deze zijn beschreven in het initiatiefvoorstel ‘Naar een duurzaam Loverbosch’ behandeld. De notitie sluit af met bevindingen, conclusies en eventuele vervolgstappen zoals die uit de twee energievisies naar voren zijn gekomen.

2. Initiatiefvoorstel ‘Naar een duurzaam Loverbosch’

2.1 Inleiding

Voor de duurzaamheid van de nieuwe wijk is op basis van het initiatiefvoorstel ‘Naar een duurzaam Loverbosch’ een ambitieniveau neergelegd aan de hand van tien concrete maatregelen:

1. zonnepanelen op geluidswal en daken 2. groene daken

3. warmte/koude-opslag stimuleren 4. straatverlichting voorzien van LED 5. EPC minimaal 0,1 onder wettelijke eis

6. duurzaam materiaalgebruik (zoals FSC-hout) stimuleren 7. volkstuinen integraal onderdeel van de wijk

8. windenergie op kleine schaal wordt gestimuleerd 9. bewoners die investeren worden beloond

10. deel van de grondopbrengst bestemmen voor een duurzaamheidsproject

In deze paragraaf wordt uiteengezet op welke wijze de duurzaamheid verder vorm kan worden gegeven, uitgaande van dit “Tienpuntenplan”.

Duurzame locatieontwikkeling

In het algemeen wordt voor duurzaamheid bij locatieontwikkeling vaak de zogenaamde ‘Triple-P’ aanpak gehanteerd. De drie P’s staan hierbij voor:

• People: leefbaarheid en belevingswaarde als ruimtelijke kwaliteit;

• Planet: een zorgvuldige omgang met eindige bronnen als ecologische kwaliteit;

• Profit: waardebehoud en toekomstwaarde als economische kwaliteit.

Bij ruimtelijke ontwikkelingsprojecten kunnen deze drie invalshoeken dan uitgewerkt worden in thema’s zoals energie, water, mobiliteit, ecologie/groen, kwaliteit van gebouwen, veiligheid, functiemenging etcetera. De tien punten vanuit de Raad zijn ook goed in dit perspectief te zien.

2Energievisie ‘Uitbreidingsplan Loverbosch-Oost’, gemeente Asten, 465753, 22 december 2008

(3)

Het Tienpuntenplan

De tien door de Raad genoemde punten kunnen ingedeeld worden in de volgende thema’s:

1. Energie: zonnepanelen (punt 1), warmte/koude-opslag (punt 3), LED-straatverlichting (punt 4), EPC (punt 5) en windenergie (punt 8);

2. Materiaalgebruik: groene daken (punt 2) en duurzaam materiaalgebruik (zoals FSC-hout) (punt 6) 3. Financieel: belonen van investerende bewoners (punt 9) en grondopbrengst naar duurzaamheid

(punt 10);

4. Overig: volkstuinen (punt 7).

2.2 Energie

Warmte/koude-opslag en EPC-aanscherping zijn in de energievisies uitvoerig behandeld. Deze

maatregelen, en andere mogelijkheden voor een collectieve of individuele duurzame energievoorziening, bieden grote kansen voor verduurzaming van de wijk. De combinatie van omvang (het aandeel van energie in de milieubelasting is vanwege de lange looptijd relatief groot) en kansrijkheid van maatregelen is gunstig.

Mede om die reden zijn separate energievisies uitgevoerd, die in deze notitie ook apart worden behandeld.

Een mogelijke aanvulling op de optie warmte/koude-opslag is het gebruik maken van geothermische energie voor de verwarming van woningen. In 1986 is door TNO in Asten een geothermische proefboring uitgevoerd. Hieruit is destijds geconcludeerd dat de toepassingsmogelijkheden van aardwarmtewinning ten behoeve van de glastuinbouw en de woningbouw kan resulteren in aanzienlijke energiebesparingen. Er lijkt voldoende aardwarmte aanwezig om Loverbosch te verwarmen, waarbij kosten, temperatuur, kwaliteit en andere aspecten nog in beeld zullen moeten worden gebracht. Hiervoor is aanvullend onderzoek nodig.

Voor zonnepanelen (PV-panelen) die op (of beter: als) daken van woningen worden geplaatst, is een exploitatiesubsidie beschikbaar die ervoor zorgt dat de terugverdientijd tussen 10 en 15 jaar uitkomt. Dit is de SDE-regeling: stimulering duurzame energieproductie. Dit is geen investeringssubsidie; de

projectontwikkelaar of woningbouwer dient dus zelf de investering te dragen, en krijgt gedurende 15 jaar een vergoeding voor de opgewekte elektriciteit. Zonder de SDE-subsidie is de investering nog niet terug te verdienen. Wanneer met zonnepanelen in de volledige elektriciteitsbehoefte van een woning wordt

voorzien, ligt de investering in de ordegrootte van € 20.0003 .

Het is de verwachting, maar geen zekerheid, dat de SDE-regeling in de komende jaren wordt voortgezet.

Woningen in Loverbosch zouden hier dan ook gebruik van kunnen maken. De afhankelijkheid van de subsidieregeling èn van individuele beslissingen van ontwikkelaars en kavelkopers is relatief groot; de afdwingbaarheid door de gemeente is gering. Wel kan de toepassing gestimuleerd worden (voorlichting, financiële ondersteuning - zie ook verderop). Van belang is dan dat het ruimtelijk / stedenbouwkundig ontwerp en de verkavelingsmogelijkheden gunstig zijn, dus een goede zonoriëntatie en weinig beschaduwing.

Zonnepanelen op een geluidwal lijken interessant doordat er twee functies gecombineerd worden. Bij de ruimtelijke planvorming moet dan wel rekening worden gehouden met de vorm en positie van de

geluidwallen (o.a. schaduwvrije zone). In het stedenbouwkundige plan van Loverbosch is de geluidwal echter opgenomen als landschapselement. Het plaatsen van zonnepanelen sluit niet aan bij deze functie.

Daarbij vallen zonnepanelen op geluidwallen niet onder de SDE-regeling. Het is daardoor maar zeer de vraag of een dergelijke investering nog wel is terug te verdienen. In het verleden, toen vooral

investeringssubsidies verkrijgbaar waren, zijn dergelijke systemen geregeld uitgevoerd, voor de komende tijd is de kans op een positieve rentabiliteit gering.

3Zonnepanelen kosten 500-550 euro per vierkante meter. Voor het volledige huishoudelijke verbruik van gemiddeld circa 3.500 kWh is ongeveer 40 vierkante meter nodig.

(4)

LED-verlichting staat de laatste tijd veel in de aandacht. Er wordt veel energiezuinigheid van verwacht, maar ook zijn er nog veel onduidelijkheden over de prestaties en de geschiktheid (onder meer

lichtopbrengst, -kwaliteit en -spreiding). Naar LED’s als straatverlichting wordt door SenterNovem en VNG een uitgebreid proefproject uitgevoerd, dat in oktober 2008 is gestart en waarvan de resultaten in het najaar van 2009 worden verwacht. In de regio zijn het Eindhoven en Gemert-Bakel die aan de proef deelnemen (in totaal 25 gemeenten).

Geadviseerd wordt om de bevindingen die uit dit onderzoek volgen, af te wachten alvorens voor Loverbosch keuzes te maken. Naast de wijze van verlichting zijn er ook goede mogelijkheden om besparingen te vinden in het voorschakelen en dimmen van verkeerslichten. Overigens beslaat het elektriciteitsgebruik voor openbare verlichting circa 4% van het huishoudelijke elektriciteitsgebruik4.

Naar kleinschalige windturbines is in het afgelopen jaar door de TU Delft een uitvoerig praktijkonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de opbrengst (ver) achterblijft bij de verwachtingen, onder meer vanwege de lage windsnelheden in de gebouwde omgeving. In gunstige gevallen kan de terugverdientijd van dergelijke systemen op circa 20 jaar uitvallen, voor de meeste zal het hoger zijn. De jaaropbrengst varieert tussen enkele procenten en 2/3 van het jaarlijkse elektriciteitsverbruik van een huishouden.

Geadviseerd wordt om niet op grote schaal op deze techniek in te zetten. Daar waar initiatieven hiertoe worden genomen kunnen deze worden gestimuleerd, via voorlichting en wellicht voorschriften ten aanzien van naastliggende bebouwing, zodat de zichtbaarheid van duurzaamheid kan worden benut.

Ten aanzien van grootschalige opwekking van windenergie is in het verleden op lokaal en regionale niveau onderzoek gedaan op basis van onder andere gemeentelijke DE scans (Duurzame Energie scans) en het project DÉ-Regio. Op basis van deze onderzoeken is een aantal top locaties geïnventariseerd, waarvoor bij verschillende partijen (o.a. provincie Noord-Brabant en Brabantse Milieufederatie) draagvlak was. Binnen de gemeente Asten zijn toen geen toplocaties naar voren gekomen. Ook in de startbijeenkomst met de gemeentelijke werkgroep (d.d. 13 november 2008 ), waarin gesproken is over beschikbare gegevens en uitgangspunten voor de energievisie (fase 1b tot en met 1d) zijn aangegeven, bleek dat er binnen de gemeente geen draagvlak is voor grootschalige opwekking van windenergie.

2.3 Materiaalgebruik

De genoemde maatregelen, duurzaam materiaalgebruik (o.a. FSC-hout) stimuleren en groene daken toepassen, liggen op het niveau van de individuele woning. Deze komen dan ook aan de orde op het moment dat met architecten en bouwers wordt gesproken.

Het instrument GPR Gebouw wordt veel gebruikt om de toepassing van duurzaamheidmaatregelen, waaronder duurzame materialen te stimuleren. GPR Gebouw bevat een rekensystematiek waarmee de milieueffecten van verschillende soorten maatregelen gewogen worden. Onder andere op materiaalgebruik kan met ontwikkelaars en kavelkopers een te behalen waarde worden overeengekomen; de partijen zijn dan vrij om die maatregelen te selecteren die het best bij hun woningontwerp passen.

Groene daken kunnen overigens ook op (licht-)hellende daken worden toegepast, tot ongeveer 30 graden, bijvoorbeeld in de vorm van sedumbedekking.

In regionaal verband loopt op dit moment een pilot project ‘Kwaliteit in bouwen en wonen’ om de GPR Gebouw werkwijze te introduceren in de regiogemeenten. Achterliggende gedachte is het streven naar een uniforme aanpak voor het stellen van kwaliteitseisen in de nieuwbouw. Naar verwachting komen de

resultaten in het najaar van 2009 beschikbaar, waarbij gestreefd wordt naar het sluiten van een regionaal

4Het OEI-rekenmodel van SenterNovem geeft: voor openbare verlichting is gemiddeld 150 kWh per woning nodig; op een totaal gemiddeld huishoudelijk elektriciteitsverbruik van ca. 3.500 kWh leidt dit tot ca. 4%

(5)

convenant tussen gemeenten en bouwpartijen. Op deze manier wordt het huidige Dubo-convenant geactualiseerd, waarmee in het verleden vaak afspraken zijn gemaakt tussen gemeenten en bouwpartijen over duurzaam bouwen. Hierbij zou voor Loverbosch goed kunnen worden aangehaakt voor het maken van afspraken met ontwikkelende partijen.

2.4 Financieel

Bewoners belonen die investeren (punt 9).

Een deel van de grondopbrengst bestemmen voor een duurzaamheidsproject (punt 10).

Om de duurzaamheid te stimuleren, maar ook meer algemener de betrokkenheid bij de nieuwe woonomgeving, kan ook een financiële ‘band’ tussen bewoners en wijk worden gecreëerd. Dit kan op individuele basis, dus per bewoner, woning of kavel, en op collectief niveau.

Met diverse mogelijke constructies is landelijk al veel ervaring opgedaan. SenterNovem heeft deze op een rij gezet; de volgende zijn de meest kansrijke:

• aanpassing van de grondprijs bij toepassing van bepaalde gewenste maatregelen (wanneer de gemeente de grondpositie heeft);

• subsidieregeling voor te stimuleren maatregelen;

• ‘revolverend’ fonds (bij aanvang door de gemeente gevuld, bewoners betalen uitgeleend geld terug waardoor het fonds in stand blijft)5.

De toepassing van de statiegeldregeling of waarborgsomregeling, die in het verleden veel is gehanteerd, wordt door SenterNovem momenteel afgeraden op grond van een gerechtelijke uitspraak waaruit blijkt dat een gemeente geen verdergaand kwaliteitsniveau mag opleggen dan in het Bouwbesluit is geregeld.

Met dergelijke financiële instrumenten kan de toepassing van diverse maatregelen gestimuleerd worden.

Eerst dient dan de keuze voor maatregelen of maatregelniveaus zoals bij GPR Gebouw, gemaakt te worden. Deze financiële instrumenten kunnen ook in samenhang worden opgepakt met een eventueel te realiseren collectieve energievoorzienig of andere locatiespecifieke maatregelen.

2.5 Overig

Volkstuinen kunnen prima gezien worden vanuit het “people, planet, profit” concept, zeker wanneer deze (gedeeltelijk) een openbaar en educatief karakter meekrijgen. Volkstuinen die voor en door wijkbewoners worden gebruikt, kunnen de sociale samenhang en interesse in natuur (en medewijkbewoners) bevorderen (people) vergroten de mate van lokale autonomie en kunnen lokale goederen voor de lokale markt

opleveren (planet en profit). Bij de opstelling van het stedenbouwkundige plan voor Loverbosch is er vanuit gegaan dat in de periode na 2012 de grond onder het huidige volkstuinencomplex nodig zou zijn voor woningbouw. Op basis van de eerste verkenningen van de Woonvisie blijkt echter dat dit waarschijnlijk pas na 2020 aan de orde is. Tegen die tijd zal op basis van de gegevens van dat moment opnieuw worden bekeken of en zo ja op welke wijze inpassing van het complex binnen het stedenbouwkundige plan mogelijk is.

5Een revolverend fonds is een zogenaamde zachte lening. Een zachte lening is een beproefde methodiek van duurzaam financieren. Het is een gemeentelijk fonds dat is geoormerkt voor financiering van projecten woon- en leefkwaliteit. Het fonds verdient zich doorlopend terug. Dit financiële instrument wordt vaak toegepast voor startersleningen. In het geval van energiebesparende maatregelen kan dit instrument ook voor de consument budgetneutraal worden toegepast, omdat de maandelijkse energielasten omlaag zullen gaan.

(6)

2.6 Conclusies

Ten aanzien van voorgaande aspecten uit het Tienpuntenplan worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

Warmte/koude-opslag en EPC-aanscherping zijn in de energievisies uitvoerig behandeld. In paragraaf 3.2 en 3.4 van onderhavige notitie worden conclusies en aanbevelingen gedaan ten aanzien van deze aspecten. EPC-aanscherping wordt voor fase 1a aanbevolen, warmte/koude-opslag is één van de kansrijkste maatregelen voor fase 1b-d. Een mogelijke aanvulling op de optie warmte/koude-opslag is het gebruik maken van geothermische energie voor de verwarming van woningen. Op basis van gedateerd onderzoek van TNO lijkt voldoende aardwarmte in de bodem aanwezig om Loverbosch te verwarmen.

Hierbij zullen kosten, temperatuur, kwaliteit en andere aspecten nog in beeld moeten worden gebracht.

Hiervoor is aanvullend onderzoek nodig.

Voor zonnepanelen (PV-panelen) is via de SDE regeling een gunstige exploitatiesubsidie beschikbaar die ervoor zorgt dat de terugverdientijd tussen 10 en 15 jaar uitkomt. Woningen in Loverbosch zouden hier gebruik van kunnen maken. De afhankelijkheid van de subsidieregeling èn van individuele beslissingen van ontwikkelaars en kavelkopers is relatief groot. De afdwingbaarheid door de gemeente is daardoor gering.

Geadviseerd wordt aan de gemeente om de toepassing te stimuleren en te faciliteren door middel van voorlichting, financiële ondersteuning en het zorgdragen van de juiste ‘ruimtelijke’ randvoorwaarden (gunstig ruimtelijk / stedenbouwkundig ontwerp en verkavelingsmogelijkheden, dus een goede zonoriëntatie en weinig beschaduwing).

Zonnepanelen op een geluidwal passen formeel niet binnen het stedenbouwkundige plan en vallen niet onder de SDE-regeling. Een dergelijke investering is waarschijnlijk niet financieel rendabel. De uitstraling en milieuwinst zijn wel positief, maar geadviseerd wordt hier niet actief op in te zetten.

LED-verlichting staat de laatste tijd veel in de aandacht. Er wordt veel energiezuinigheid van verwacht, maar ook zijn er nog veel onduidelijkheden over de prestaties en de geschiktheid (onder meer

lichtopbrengst, -kwaliteit en -spreiding). Naar LED’s als straatverlichting wordt door SenterNovem en VNG een uitgebreid proefproject uitgevoerd, dat in oktober 2008 is gestart en waarvan de resultaten in het najaar van 2009 worden verwacht. Geadviseerd wordt om de bevindingen die uit dit onderzoek volgen, af te wachten alvorens voor Loverbosch keuzes te maken.

Naar kleinschalige windturbines is in het afgelopen jaar door de TU Delft een uitvoerig praktijkonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de opbrengst (ver) achterblijft bij de verwachtingen, onder meer

vanwege de lage windsnelheden in de gebouwde omgeving. Geadviseerd wordt om niet op grote schaal op deze techniek in te zetten.

De genoemde maatregelen duurzaam materiaalgebruik (o.a. FSC-hout) stimuleren en groene daken toepassen, liggen op het niveau van de individuele woning. Het instrument GPR Gebouw wordt veel gebruikt om de toepassing van duurzaamheidmaatregelen, waaronder duurzame materialen te stimuleren.

In regionaal verband loopt op dit moment een pilot project ‘Kwaliteit in bouwen en wonen’ om de GPR Gebouw werkwijze te introduceren in de regiogemeenten. Naar verwachting komen de resultaten in het najaar van 2009 beschikbaar, waarbij gestreefd wordt naar het sluiten van een regionaal convenant tussen gemeenten en bouwpartijen. Geadviseerd wordt voor Loverbosch hierop aan te haken.

In paragraaf 2.4 is een aantal financiële instrumenten beschreven om duurzaamheid te ondersteunen, waarbij de statiegeldregeling wordt afgeraden. Met de als kansrijk aangegeven financiële instrumenten kan

(7)

de toepassing van diverse maatregelen gestimuleerd worden. Eerst dient dan de keuze voor maatregelen of maatregelniveaus (zoals bij GPR Gebouw) gemaakt te worden. Deze financiële instrumenten kunnen ook in samenhang worden opgepakt met een eventueel te realiseren collectieve energievoorzienig of andere locatiespecifieke maatregelen.

Volkstuinen dragen positief bij aan de aspecten “people, planet, profit” binnen een wijk, zeker wanneer ze een (gedeeltelijk) openbaar en educatief karakter hebben. Wanneer belang wordt gehecht aan het integreren van volkstuinen in de wijk, dient dit vroegtijdig in het ruimtelijke en functionele programma van de wijk te worden meegenomen. Waarschijnlijk is pas na 2020 de grond onder het huidige

volkstuinencomplex nodig voor woningbouw.

3. Energievisies

Zoals eerder aangegeven, zijn twee onderzoeken uitgevoerd naar de mogelijkheden van energiebesparing en duurzame energie voor de woningen in de wijk Loverbosch.

Vanwege het aantal woningen en het stadium van planvorming is voor de eerste 96 woningen (fase 1a) uitgegaan van gebouwgebonden energie opties. Grootschalige opties voor de energievoorziening zijn in deze fase niet mogelijk. In deze studie is uitgegaan van een EPC van een individuele woning van maximaal 0,77 – 0,72 (maximaal 10% lager dan de wettelijke norm)6. Vanuit het Bouwbesluit is wettelijk voor een woning vereist dat deze EPC ten hoogste 0,8 bedraagt.

Aangezien de planvorming in fase 1b tot en met 1d qua omvang (340 woningen) en qua tijdsplanning (naar verwachting 2011-2013) meer ruimte biedt voor collectieve grootschalige opties, zijn deze opties in de vervolgstudie nadrukkelijk meegenomen.

3.1 Energievisie fase 1a: 96 woningen

In deze studie7 is een analyse gemaakt van de verschillende mogelijkheden voor energiebesparing op woningniveau. Daarbij is rekening gehouden met de ligging van de locatie, het aantal en soort huizen op de locatie en de oriëntatie van de woningen. Gezien de gestelde ambitie van de gemeente Asten en de huidige fase van planontwikkeling blijken met de toepassing van gebouwgebonden energiemaatregelen verschillende mogelijkheden voorhanden.

Er is in deze studie gewerkt op basis van de energieconcepten uit de “Toolkit Duurzame Woningbouw”, die toegespitst zijn op de situatie bij Loverbosch. Deze Toolkit maakt gebruik van referentiewoningen die opgesteld zijn door SenterNovem. Op basis van goed gekozen referentiewoningen kan een goede indicatie worden gegeven van meerinvesteringen, terugverdientijden, energielasten en potentiële CO2-reductie. In deze studie is een referentiewoning volgens de geldende eisen uit het Bouwbesluit (EPC van 0,8)

vergeleken met een zestal varianten voor duurzame bouwkundige en installatietechnische maatregelen die aan de gemeentelijke ambitie voldoen. Er is een onderscheid gemaakt tussen de verschillende

woningtypen zoals die op Loverbosch gerealiseerd gaan worden. Deze woningtypen zijn: starterswoning, seniorenwoning en vrijstaande woning. In de studie zijn deze woningtypen vervolgens teruggebracht tot twee referentiewoningen: de rijtjeswoning en de vrijstaande woning. Aan de hand van de specifieke situatie, de verkaveling, het type woning, de terugverdientijd en de gemeentelijke ambitie zijn per

woningtype een zestal mogelijke energieconcepten uiteengezet. Voor de uitgangspunten en aannames van

6De EPC (Energieprestatiecoëfficiënt) is een verhoudingsgetal, dat de verhouding weergeeft tussen het karakteristieke energieverbruik van een woning en een genormeerd energieverbruik. Hoe lager de EPC, hoe efficiënter de woning met energie omgaat. Hoewel het verband niet rechtlijnig is resulteert een lagere EPC over het algemeen ook in een lager energieverbruik van de woning.

7Energievisie Loverbosch Gemeente Asten, Eindrapportage, 30 september 2008, herziene versie 24 april 2009

(8)

de doorgerekende varianten wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de energievisie. Tot slot zijn de concepten met elkaar vergeleken, waarbij de voor- en nadelen uitéén zijn gezet.

3.2 Conclusies en aanbevelingen fase 1a

Het is mogelijk om de ambitie van de gemeente voor de eerste 96 woningen te realiseren. In deze studie is aangetoond dat relatief eenvoudige, goedkope en gangbare maatregelen tot de gewenste ambitie, – een verlaging van de EPC naar maximaal 0,77 tot 0,72– kunnen leiden. Het gaat daarnaast over maatregelen die zodanig zijn gekozen dat ze in het huidige stadium van de planontwikkeling nog meegenomen kunnen worden.

De extra investeringen per woning ten opzichte van de referentiewoning lopen uiteen van ongeveer € 750,- tot € 9.250,-. De ontwikkelingen op dit terrein gaan erg snel. Benadrukt moet verder worden dat de extra investering ook andere voordelen geeft zoals het extra comfort van vloerverwarming. De energiekosten bij alle varianten vallen lager uit dan bij de referentiewoning.

Tegenover het voordeel in energiekosten bij een lagere EPC staan hogere hypotheeklasten. De

toekomstige bewoners hebben bij het kopen van een huis de mogelijkheid om een hogere hypotheek af te sluiten. Met de zogenaamde Klimaathypotheek kunnen huiseigenaren geld lenen tegen een aantrekkelijke rente als er energiebesparende maatregelen worden genomen in de nieuwe woning. Om te stimuleren dat de bewoners gebruik gaan maken van een klimaathypotheek kan hierover door de gemeente voorlichting worden gegeven. Bij de verhuur van woningen zal het zogenaamde woningwaarderingstelsel een rol kunnen spelen. Landelijk zal het systeem om woningen te waarderen worden aangepast, zodat een woningcorporatie de huur mag aanpassen als een woning energiezuinig is en de energiekosten dus lager liggen.

3.3 Energievisie fase 1b tot en met 1d: 340 woningen

In deze studie8 is naast de mogelijkheden van individuele gebouwgebonden maatregelen ook onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van collectieve infrastructurele maatregelen, gerelateerd aan de binnen

“Loverbosch” te realiseren woningtypen. De meest kansrijke opties zijn in dit rapport uitgewerkt op het gebied van extra investeringskosten, verlaging energielasten, ruimtegebruik en comfort.

Voor het opstellen van deze energievisie is een aantal stappen doorlopen. Door middel een energiescan is een voorselectie uitgevoerd om te komen tot de meest realistische energieconcepten. Energieconcepten kunnen maatregelpakketten op gebouwniveau zijn, vormen van een (collectieve) duurzame

energievoorziening of een combinatie van beiden. Vervolgens zijn de energieconcepten met elkaar vergeleken op basis van kosten en milieueffect. Voor deze vergelijking wordt onder meer gebruik gemaakt van een rekenmodel gebaseerd op het OEI-model van SenterNovem waarmee milieueffecten en kosten van verschillende energieconcepten worden doorgerekend. De meest kansrijke energieconcepten zijn vervolgens verder uitgewerkt. Bij de uitwerking worden energieconcepten vergeleken met een

referentiesituatie. Tot slot zijn de bevindingen van de energievisie, de voorkeursopties en te nemen vervolgstappen verwoord.

8Energievisie ‘Uitbreidingsplan Loverbosch-Oost’, gemeente Asten, 465753, 22 december 2008

(9)

3.4 Conclusies en aanbevelingen fase 1b tot en met 1d

3.4.1 Energiescan

In figuur 1 wordt het resultaat van de energiescan weergegeven. Hierin is voor de verschillende energieconcepten (zowel gebouwgebonden maatregelen als duurzame energievoorzieningen) de energieprestatie tegen de kosten uitgezet:

• Op de horizontale as is de energieprestatie van de verschillende energieconcepten weergegeven, uitgedrukt in de EPL (Energieprestatie op Locatie)9;

• Op de verticale as zijn de totale energiegerelateerde kosten weergegeven. De totale kosten zijn opgebouwd uit investeringen voor de installaties en energiemaatregelen (zowel gebouwgebonden als collectieve maatregelen), onderhoudskosten en energiekosten over een looptijd van 30 jaar.

Het kostenniveau van de referentiesituatie is op 100% gesteld. De totale kosten van de overige opties zijn hier aan gerelateerd.

Op hoofdlijnen blijkt uit de vergelijking van de verschillende opties dat gebouwgebonden

energiebesparende maatregelen (de getrokken lijn die de ruiten verbindt) tot steeds hogere kosten leiden.

De behaalde energiebesparing weegt niet op tegen de meerinvestering (en eventueel extra onderhoud). Dit geldt vooral vanaf een EPC van maximaal 0,72 richting een EPC van 0,5. Voor een indicatie van kosten en opbrengsten wordt verwezen naar hoofdstuk 4 tabel 4.1.

Met warmtepompconcepten zijn grotere besparingen te realiseren. Hiermee zijn niet alleen hogere EPL- waarden te realiseren, de kosten ervan zijn vaak ook gunstiger. Een volgende stap in verhoging van de EPL door verduurzaming van de energievoorziening ligt bij biobrandstoffen, waarbij echter de kans op verhoging van de kosten ook reëel aanwezig is.

9Energieprestatie op Locatie. Dit is een maat voor het energiegebruik van een locatie (woonwijk). Hoe hoger, hoe beter. Bij realisatie van woningen conform Bouwbesluit wordt een EPL van 6,6 gerealiseerd. Bij een EPL van 10 is al het energiegebruik in de wijk CO2 neutraal.

(10)

Loverbosch

EPC 1,0

EPC 0,8 (referentie) EPC 0,72

EPC 0,65

EPC 0,5

individuele warmtepomp

ketel en wkk op biobrandstof Micro WK

EPC 0,8 + koude

90 100 110 120 130 140 150

6 6,5 7 7,5 8 8,5 9 9,5 10

EPL

Totale kosten [%]

collectieve warmtepomp

Figuur 1: EPL uitgezet tegen de totale kosten voor Loverbosch (rode lijnen: bandbreedte voor onderzochte opties; ter illustratie zijn de gekleurde vlekken daaromheen getrokken)

NB: Het verschil tussen de EPC en de EPL is als volgt. EPC geldt op gebouwniveau, EPL op locatieniveau.

De EPC (Energieprestatiecoëfficiënt) is een verhoudingsgetal, dat de verhouding weergeeft tussen het karakteristieke energieverbruik van een woning en een genormeerd energieverbruik. Hoe lager de EPC, hoe efficiënter de woning met energie omgaat. Hoewel het verband niet rechtlijnig is resulteert een lagere EPC over het algemeen ook in een lager energieverbruik van de woning. Het huidige Bouwbesluit niveau voor woningen is een EPC van 0,8.

De EPL (Energieprestatie op Locatie) is een maat voor het energiegebruik van een locatie (woonwijk). Hoe hoger het cijfer, hoe beter (dus andersom ten opzichte van de EPC). Bij realisatie van woningen conform Bouwbesluit wordt een EPL van 6,6 gerealiseerd. Bij een EPL van 10 is al het energiegebruik in de wijk CO2 neutraal.

Voor een nadere toelichting op figuur 1 en de mogelijkheden van gebouwgebonden maatregelen,

warmtepompconcepten en bio-energieconcepten in termen van milieueffecten en kosten wordt verwezen naar van de paragraaf 3.3.2 van het betreffende rapport.

In deze energievisie is uitgegaan van het bouwprogramma (aantal en verdeling woningtypen) zoals dat voor de eerste fase (1a) van 96 woningen bekend is. Wanneer in volgende fasen echter aanzienlijk meer vrijstaande woningen worden gerealiseerd, of juist meer rijenwoningen, kan dat gevolgen hebben voor de energievisie. Daarom is globaal onderzocht wat het effect hiervan is. Hieruit is gebleken dat voor de vrijstaande woningen individuele warmtepompen interessant zijn, terwijl voor de rijenwoningen juist de collectieve concepten (warmtepomp en wellicht biomassa) kansrijker zijn.

3.4.2 Conclusies en aanbevelingen Energieopties

(11)

Uit de energievisie blijkt dat er diverse mogelijkheden zijn voor invulling van de energievoorziening van Loverbosch (voor de fasen 1b tot en met 1d), waarmee een goede bijdrage kan worden geleverd aan verduurzaming van de locatie. Het betreft op hoofdlijnen de volgende opties:

1. Combinaties van duurzame en besparingsmaatregelen op woningniveau, zoals zonneboilers, extra isolatie en terugwinning van warmte uit douchewater en ventilatielucht;

2. Duurzame energievoorzieningen door middel van collectieve of individuele warmtepomp met

warmte/koude-opslag (WKO) in de bodem. Een warmtepompsysteem met WKO levert warmte door dit te ontrekken aan grondwater. Hiervoor worden bronnen geboord en een distributienetwerk aangelegd.

In de collectieve uitvoering voorziet één warmtepomp een cluster van woningen van warmte en koude.

In de individuele uitvoering heeft elke woning één warmtepomp en wordt bronwater naar de woning gedistribueerd waarna de warmtepomp de warmte aan het water onttrekt. Warmtepompen bieden de mogelijkheid om de woningen in de zomer te koelen, door het systeem omgekeerd te bedrijven;

3. Duurzame energievoorziening door middel van een biomassaketel. In een biomassaketel wordt door verbranding van biomassa water verwarmd dat via een leidingnetwerk wordt verspreid naar de woningen.

Kosten in relatie tot ambitieniveaus

Met de maatregelen op woningniveau kan op relatief kostenefficiënte wijze een EPL tot 7,2 worden

gerealiseerd. EPL staat voor energieprestatie op locatie. Bij nieuwbouw waarbij gebouwd wordt volgens de EPC eis uit het Bouwbesluit en aansluiting op een gasnet, wordt een EPL van 6,7 behaald. Met de

duurzame energievoorzieningen zijn EPL-waarden tussen 7 en 8 (warmtepompen) en zelfs hoger dan 8 (biomassa) haalbaar. Met name voor de warmtepompen geldt dat de totale kosten (over de realisatie- en de gebruiksfase) niet hoger hoeven zijn dan bij woninggebonden maatregelen. Bovendien kunnen bij deze techniek de woningen ook van koeling worden voorzien.

Inpassen van duurzaamheid in de locatieontwikkeling (afspraken maken en benodigde tijd)

Duurzaam materiaalgebruik, zonnepanelen en EPC-verlaging zijn maatregelen die op gebouwniveau liggen en met ontwikkelaar, kavelkopers, bouwers en architecten afgestemd moeten worden. Bij de gronduitgifte en in de samenwerkingsovereenkomst met de ontwikkelaar kunnen hierover afspraken worden opgenomen - op basis van vrijwilligheid. Een afspraak om de woningen aan te sluiten op een eventuele (collectieve) duurzame energievoorziening is op vergelijkbare wijze te regelen, waarbij veelal geldt dat om praktische redenen partijen hieraan meewerken, wanneer er geen andere energie-infrastructuur (gasnet) met voldoende capaciteit in de omgeving aanwezig is.

De privaatrechtelijke afspraken kunnen goed worden aangevuld met een vorm van financiële stimulering of ondersteuning, zodat ‘samenwerking’ en ‘stimulering’ de wijze wordt waarop de gewenste maatregelen worden gerealiseerd.

Een duurzame energievoorziening vergt voorbereidingstijd: er is vooronderzoek nodig naar de

bodemgeschiktheid, de ruimtelijke mogelijkheden in het stedenbouwkundige plan moeten bekeken worden en het wordt aanbevolen om in de energiemarkt te polsen hoe men tegenover het project staat. Dit kan parallel lopen en vergt een doorlooptijd van circa drie maanden.

Vervolgens wordt in enigerlei vorm een aanbesteding gehouden om de energiepartij met de beste aanbieding te selecteren. Hierbij moet met een doorlooptijd van een half jaar rekening worden gehouden.

Na selectie heeft deze partij enige maanden nodig voor voorbereiding en inkoop van materialen. Grofweg is inclusief tussentijdse besluitvormingsmomenten, ruim een jaar nodig voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden op de locatie. Deze tijd is voor de woningen in fase 1b-d beschikbaar.

Over de concrete mogelijkheden voor LED-straatverlichting komt in het najaar van 2009 meer duidelijkheid;

op dat moment kan dit in de planvorming worden meegenomen.

(12)

Aandachtpunten richting realisatie

Voornoemde opties kennen vanuit de aard ervan verschillende aandachtspunten richting realisatie:

• Voor gebouwgebonden maatregelen zullen afspraken gemaakt moeten worden met de projectontwikkelaars en met de kopers van de vrije kavels. Tevens is inpassing van zonne- energiesystemen in het ruimtelijk vlak (gunstige oriëntatie, weinig beschaduwing) en het

beeldkwaliteitsplan een belangrijk aandachtspunt in verband met te verachten energieopbrengsten.

• Voor de collectieve opties in het algemeen zal onder energiepartijen bereidheid moeten zijn om een collectieve energievoorziening (mede) te realiseren en/of te exploiteren; dit kan overigens ook door gemeente, ontwikkelaars, corporatie en/of bewoners worden opgepakt, zodat een ‘eigen’ energiebedrijf voor Loverbosch ontstaat. Tevens is onderzoek nodig in hoeverre aansluiting van de vrije kavels op het collectieve systeem voordelen (omvang naar aantal en warmtebehoefte) en/of nadelen met zich meebrengt (ruimer verkaveld, anders georganiseerd). Voorts zal gekeken moeten worden naar de ruimtelijke mogelijkheden voor inpassing van distributieleidingen in straatprofielen en technische ruimtes in het plangebied.

• Voor specifiek de mogelijkheden voor warmtepompen dient nader onderzoek te worden gedaan naar de bodemgeschiktheid om te achterhalen of hier een beperking in kan zitten. Bij een gunstige

bodemgesteldheid zijn minder grondwaterbronnen nodig en zijn de kosten lager. In dat onderzoek kan ook worden nagegaan in hoeverre de noodzakelijke vergunningen en/of /ontheffingen voor het boren en/of ontrekken van grondwater kunnen worden verkregen.

• Voor specifiek de mogelijkheden voor een biomassaketel kan een inventarisatie van regionaal biomassa-aanbod (niet direct een belemmering, wel een kans voor verdere verduurzaming: “think global, act local”) plaatsvinden. Ook hierbij geldt dat een organisatie gevonden of opgericht moet worden voor realisatie en/of exploitatie van de (eigen) warmtevoorziening.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

b gecorrigeerd gehalte is groter dan de achtergrondwaarde (of geen achtergrondwaarde voor opgesteld), en groter dan de RBK rapportagegrens zoals beschreven in de Staatscourant

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het beheer en de daarbij behorende voorzieningen,

In samenspel met de woningen aan de Koestraat behorend tot de eerste fase van Loverbosch, zorgen de open en gesloten wanden aan de Koestraat voor een aangename afwisseling van

Gezien de aard van het project (in beginsel slechts 2 ontwikkelende partijen, te weten Van Wanrooij Projectontwikkeling en woningcorporatie Bergopwaarts), de wens om te dereguleren

[r]

Het voordeel voor de provincie is dat zij meer zekerheid heeft dat we als gemeente geen voorrang zullen geven aan de ontwikkeling van het plan Loverbosch fase 2 ten koste

7.3.3 Afwijking voor een grotere hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels als bedoeld in 7.2

Een beroep dat hier niet op voorkomt, geldt in beginsel niet als ‘aan huis gebonden beroep (vrij beroep)’, tenzij de onderneming/beroepsbeoefenaar anders aan 2. Aan huis