• No results found

Protocol ontwikkelingsvoorsprong, meer- en hoogbegaafdheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Protocol ontwikkelingsvoorsprong, meer- en hoogbegaafdheid"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Protocol ontwikkelingsvoorsprong,

meer- en hoogbegaafdheid

(2)

Inhoudsopgave:

1. Visie meer- en hoogbegaafdheid blz. 2

2. Signaleren (hoog)begaafde leerlingen blz. 3

3. Diagnosticeren (hoog)begaafde leerlingen blz. 4 4. Aanpak meer- en hoogbegaafde leerlingen blz. 5

5. Kangoeroeklas blz. 8

6. Literatuurlijst blz. 9

Bijlagen

I Signalen en kenmerken van ontwikkelingsvoorsprong blz. 10 en (hoog)begaafdheid

II Onderpresteren blz. 11

III Materialenlijst blz. 12

(3)

1. Visie meer- en hoogbegaafdheid op De Vliet

Op de Vliet wordt onderscheid gemaakt tussen leerlingen die goed presteren op één of meer leergebieden, de meerbegaafde leerlingen, en de leerlingen die (hoog)begaafd zijn. Er wordt aangenomen dat hoogbegaafde leerlingen uitblinken op verschillende gebieden. Er zijn echter ook leerlingen die uitblinken op een bepaald vakgebied. In dat geval wordt niet gesproken over hoogbegaafde leerlingen, maar over begaafde leerlingen. Deze leerlingen kunnen gedeeltelijk dezelfde problemen ervaren als hoogbegaafde leerlingen.

Ons uitgangspunt bij het lesgeven aan hoogbegaafde leerlingen is om leerlingen zowel pedagogisch (sociaal-emotioneel) als didactisch (cognitief) op hun eigen manier te benaderen.

Het vormgeven van onderwijs aan hoogbegaafden begint bij de erkenning dat deze

leerlingen net zoveel recht hebben als iedere andere leerling op onderwijs op maat, ook als dit betekent dat dit onderwijs afwijkt van de standaard.

Meerbegaafdheid

Meerbegaafde leerlingen zijn leerlingen die snel klaar zijn met het reguliere werk, maar niet onder de categorie (hoog)begaafdheid passen. Dit kan een voorsprong zijn op een enkel vakgebied of op meerdere terreinen. Begaafdheid is het langdurig functioneren op een meer dan gemiddeld niveau op één of meerdere (leer)gebieden. De aangeboden leerstof is niet toereikend om de leerling gemotiveerd en uitgedaagd te houden. Er wordt niet aan de exploratiedrang voldaan. Het is van belang dat de leerling in balans is en stabiele resultaten laat zien op één of meer (leer)gebieden. De leerling moet in staat zijn te reflecteren op zijn eigen gedrag en prestaties. De leerkracht spreekt de leerling aan op zijn eigen

verantwoordelijkheid bij het vaststellen van de extra/uitdagende leerstof. Vanuit een coachende basishouding daagt de leerkracht de leerling uit te reflecteren op het eigen leergedrag en na te denken over wat het wil gaan doen, hoe en wanneer. De leerling kan ook meedenken over wat hij nog zou willen gaan leren buiten de reguliere lesstof. In een weektaak wordt dan aangegeven welke lesstof/ extra stof die week gemaakt wordt en hoe het geëvalueerd wordt.

Hoogbegaafdheid

Vanaf groep 3 kan er een vermoeden uitgesproken worden van (hoog)begaafdheid.

In groep 1-2 wordt gesproken van een ontwikkelingsvoorsprong. De school kan niet

vaststellen of een leerling hoogbegaafd is, wel kan er een vermoeden worden uitgesproken na signalering en diagnosticering.

Onder hoogbegaafde leerlingen verstaan we leerlingen die volgens het in dit plan

vastgestelde signalerings- en diagnosticeringsprototcol als zeer waarschijnlijk begaafde of hoogbegaafde zijn geïdentificeerd. Bij ernstige twijfel kan er een intelligentieonderzoek worden afgenomen. Tot de doelgroep behoren ook de hoogintelligente leerlingen (leerlingen waarvan op grond van hun leerprestaties vastgesteld wordt dat zij grote intellectuele

capaciteiten hebben, maar waarbij de essentiële persoonlijkheidskenmerken motivatie en creativiteit zich niet als zodanig uiten). Hoogbegaafdheid kan omschreven worden als een regelmatig, langdurig op hoog niveau presteren. Het moet gaan om presteren op breed terrein, niet alleen op één specifiek gebied zoals schoolprestaties. Er is ook sprake van sterke exploratiedrang en de leerling moet beschikken over metacognitieve vaardigheden die de leerling inzicht geven in eigen cognitief functioneren. Leerlingen spelen zelf actief een rol in het verwezenlijken van hun potentieel.

(4)

2. Signaleren (hoog)begaafde leerlingen

Onze school maakt gebruik van het SIDI-R protocol. Dit protocol is een gestructureerd signalerings- en diagnoseprotocol voor leerlingen van groep 1 t/m 8. Het bevat instrumenten voor zowel de groepssignalering als diagnostiek. Er wordt onderscheid gemaakt tussen groep 1-2 en groep 3 t/m 8.

Voor het signaleren van hoogbegaafde leerlingen worden hieronder de stappen beschreven.

Signalering bij (zij-)instroom

In de onderstaande gevallen zien wij aanleiding om het protocol voor signalering voor een nieuwe leerling te doorlopen:

● Wanneer blijkt dat er bij de vooraf door ouders ingevulde vragenlijst, die bij het intakegesprek wordt gebruikt, indicaties zijn dat de leerling mogelijk een ontwikkelingsvoorsprong heeft.

● Wanneer er indicaties zijn uit externe informatiebronnen zoals peuterspeelzaal, onderwijskundig rapport na overstap van een andere school, schoolarts en/of consultatiebureau.

Signalering tijdens de schoolloopbaan

In de onderstaande gevallen zien wij aanleiding om het protocol voor signalering voor een leerling te doorlopen:

● De leerling behaalt gedurende lange tijd opvallend hoge prestaties;

● De leerling valt op in de groepssignalering;

● De ouders van de leerling geven signalen af waaruit op te maken valt dat hun kind mogelijk hoogbegaafd zou kunnen zijn;

● De leerkracht vangt signalen van de leerling op waaruit op te maken valt dat de leerling mogelijk hoogbegaafd zou kunnen zijn.

Stappen van de signaleringsprocedure

Aan het begin (rond oktober) van elk schooljaar doet de groepsleerkracht een

groepssignalering aan de hand van de SIDI-R. Deze staat in de toetskalender en wordt besproken met de ib-er op de eerste groepsbespreking van het schooljaar.

Let op!​ bij groep 1 stromen leerlingen gedurende het schooljaar binnen, ook deze moeten goed gevolgd worden aangezien de groepssignalering dan al gedaan is. Naar aanleiding van deze groepssignalering kunnen de leerkracht en ib-er besluiten om verder naar een bepaalde leerling te gaan kijken. Ouders worden zoveel mogelijk betrokken in het proces voor een goede communicatie.

Om de signalering van mogelijke hoogbegaafde leerlingen vorm te geven doorlopen wij voor iedere leerling die hiervoor in aanmerking komt de onderstaande stappen:

● Stap 1​​: De leerkracht formuleert beknopt zijn/haar eigen indruk van de leerling en vult de observatielijst in.

● Stap 2​​: De leerkracht bespreekt de uitkomsten van de signalering met de ib-er.

● Stap 3​​: De ouders worden door de leerkracht uitgenodigd om een indruk van hun kind te geven. Hier zal de ib’er bij aanwezig zijn.

● Stap 4​​: De onder stap 1,2 en 3 verzamelde gegevens worden ingevoerd in ParnasSys.

(5)

Na de signalering zijn er drie mogelijkheden:

1. Er is sprake van een achterstand in de ontwikkeling. Voor deze leerlingen wordt het zorgtraject gevolgd.

2. Er is sprake van een normale ontwikkeling. Verdere stappen t.a.v. het in kaart brengen van de mate van begaafdheid zijn niet nodig. Deze leerlingen komen in het reguliere onderwijstraject terecht en worden in bestaande registraties voldoende gevolgd.

3. Er is mogelijk sprake van een ontwikkelingsvoorsprong of een hogere begaafdheid.

In dit geval wordt naar de diagnostische fase gegaan.

Het in gang zetten van de feitelijke diagnose is een belangrijk beslissingsmoment in het traject. Dit wordt in een leerling- /groepsbespreking formeel vastgelegd.

3. Diagnosticeren meer- en hoogbegaafde leerlingen

Onder diagnostiek wordt het verder verzamelen van gegevens verstaan om uiteindelijk een conclusie te kunnen trekken over mogelijke meer- of hoogbegaafdheid. Voor de diagnostiek binnen de school komen alle leerlingen in aanmerking van wie op grond van bovenstaande signaleringsprocedure vermoed wordt dat deze hoogbegaafd kunnen zijn. Dit betreft een selecte groep leerlingen waarbij uit vier bronnen informatie wordt verzameld. Deze bronnen worden alleen ingezet als de leerkrachten twijfel hebben. Het is dus een

ondersteuningsinstrument dat extra expertise en uitkomst kan bieden.

De 4 bronnen zijn:

1. De vragenlijst voor de ouders, zie map SIDI-R.

2. De vragenlijst voor de leerling (vanaf groep 3), zie map SIDI-R.

3. Toetsgegevens; doortoetsen met toetsen CITO*.

4. Overige bronnen (bijvoorbeeld extern onderzoek van een orthopedagoog).

*Doortoetsen met CITO

Doortoetsen vindt plaats met de beschikbare toetsen van CITO. Er wordt begonnen met de eerstvolgende toetsen volgens de toetskalender. We toetsen door totdat de leerling onder het beheersingsniveau scoort (Cito II-niveau). Het is belangrijk om van elke toets een foutenanalyse te maken. Wanneer er uitval is in een bepaalde categorie is het van belang dat deze wordt aangeboden om hiaten in kennis te voorkomen. Voorafgaand aan het doortoetsen is er een gesprek met de leerling waarin het doel van het doortoetsen wordt aangegeven en wat de mogelijke gevolgen ervan zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de leerling zich afvraagt waarom hij ander werk moet maken dan zijn medeleerlingen. In dit gesprek geven we ook aan dat het maken van fouten inherent is aan het doortoetsen. Er wordt kennis getoetst, die nog niet in de groep behandeld is. De uitslagen van de toetsen worden ook in ParnasSys gezet maar dan op leerling-niveau (andere datum dan de groep).

Daar wordt vermeld dat het om doortoetsen gaat.

(6)

(Externe) hulp wordt ingeschakeld wanneer:

● Een begaafde leerling een leerstoornis heeft (bijvoorbeeld dyslexie en dyscalculie) of een begaafde leerling een gedrag- of ontwikkelingsstoornis heeft (bijvoorbeeld ADHD of ASS);

● Begaafde leerlingen problemen met gedrag hebben;

● Er een duidelijk verschil van inzicht is tussen ouders en school. We laten een meningsverschil niet escaleren, maar er vindt dan een extern onderzoek plaats;

● Een plan van aanpak niet werkt. Als het plan van aanpak niet tot voldoende resultaten leidt, is vervolgonderzoek gewenst.

Bij de identificatie van hoogbegaafde leerlingen zijn binnen het team de groepsleerkracht en de ib-er betrokken, zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk.

De stappen van de diagnostiekprocedure

Om de diagnostiek van mogelijke meer- of hoogbegaafde leerlingen vorm te geven doorlopen wij voor iedere leerling die hiervoor in aanmerking komt de volgende stappen:

● Stap 1​​: Het oudergesprek. Dit wordt gedaan door de leerkracht en eventueel de ib-er.

● Stap 2​​: Observatie van de leerling. Dit wordt gedaan door de leerkracht en eventueel de ib-er.

● Stap 3​​: Het verzamelen van meer gegevens. Dit wordt gedaan door de leerkracht en de ib-er.

Als alle gegevens zijn verzameld, bespreken de ib-er en de leerkracht de uitkomsten. Deze worden vastgelegd in een verslag en besproken met ouders.

Het kan nodig zijn dat het voor de leerling goed is om aangemeld te worden bij de Kangoeroeklas. Zie hoofdstuk 5 voor nadere uitleg van de Kangoeroeklas.

Er wordt rekening gehouden met én uitleg gegeven over versnellen, verrijken, volgen van een eigen ontwikkelingslijn voor kleuters met ontwikkelingsvoorsprong, maar ook

onderpresteren (met signaleringslijst) en de uitzonderingen:

● Leerlingen met een disharmonische ontwikkeling;

● Problemen met de sociaal-emotionele ontwikkeling;

● Werkhouding;

● Leeraspecten bij leerlingen die zich hebben aangepast.

4. Aanpak meer- en hoogbegaafde leerlingen

Vanuit de verzamelde gegevens wordt gekeken wat de stimulerende- en belemmerende factoren en onderwijsbehoeften van de leerling zijn. Deze vormen de basis voor het hulpplan dat opgesteld wordt door de leerkracht.

De hoogbegaafde leerling heeft een andere manier van leren en heeft daarom een andere aanpak nodig. Welke aanpak het beste is, verschilt per leerling. Het is daarom van belang dat er binnen de school meerdere aanpassingen geboden worden en dat per leerling wordt gekeken wat tot de beste resultaten leidt.

(7)

Voorbeelden van aanpassingen zijn:

Compacten

Om het leerstofaanbod op de behoefte van de (hoog)begaafde leerlingen af te stemmen, maken wij gebruik van het compacten van de leerstof. Dat wil zeggen dat er een selectie wordt gemaakt van de hoeveelheid oefenstof, tot het overslaan van gedeelten van de oefenstof. Deze selectie wordt gemaakt door bij de methode van taal, rekenen en spelling voorafgaande het thema/blok te toetsen. Aan de hand van de resultaten wordt dan bekeken of de leerling nog mee moet doen met de instructie of, door de tijd die is vrijgekomen, invulling kan gegeven kan worden aan verrijking en verbreding. Het compacten van de leerstof wordt toegepast tijdens de instructie, het verwerken van de leerstof en tijdens het nabespreken met de leerkracht.

Verrijken

Verrijkingsstof is onder te verdelen in verdiepings- en verbredingsstof. Met verdiepingsstof bedoelen we de leerstof die een verdieping van de reguliere leerstof vormt en waardoor een leerling meer kennis en vaardigheden opdoet over een specifiek onderwerp. Onder

verbredingsstof verstaan we die leerstof die een aanvulling is op de kerndoelen van het basisonderwijs en een meerwaarde heeft ten opzichte van het reguliere aanbod.

Er dienen duidelijke afspraken gemaakt te worden met de leerling i.v.m. tijd die aan de verrijking en verdieping wordt besteed en de wijze waarop.

● Verdiepen, met welke materialen?

In de klas heeft elke leerling een weektaak. Deze wordt door de leerkracht opgesteld en elk kind krijgt werk op zijn niveau. Hier wordt dan een week aan gewerkt.

● Hoe gaan we verrijken?

Er wordt gewerkt afwisselend gewerkt met verschillende materialen. O.a met de projecten van Ballade. Zie verder de materialenlijst in de bijlagen.

● Wanneer werkt de leerling er aan?

De leerling werkt hieraan wanneer zijn dagelijkse werk af is. Het staat ingepland op de weektaak. Dit kan zowel binnen als buiten de groep. Er moet bij de projecten vaak gewerkt worden met een chromebook.

● Wanneer en bij wie kan het de leerling om uitleg vragen?

Voor de weektaak kan de leerling terecht bij de leerkracht. In het rooster wordt hier tijd voor ingeroosterd tijdens het zelfstandig werken. Voor de projecten wordt de begeleiding gedaan door de ib’er.

● Welke eisen stelt de leerkracht (werkstuk, spreekbeurt)?

Het werk wordt beoordeeld door de leerkracht en de projecten door de ib’er. Er is sprake van voldoende of onvoldoende. Er wordt gekeken naar de inhoud, netheid en zelfreflectie.

● Hoeveel tijd heeft de leerling voor het werk?

Er is over het algemeen dagelijks tijd voor het extra werk. Er is wel afgesproken dat de projecten niet te lang duren. Over het algemeen loopt dit van vakantie tot

vakantie.

● Vermelding op het rapport.

Er wordt een notitie gemaakt op het rapport dat deze leerling buiten de reguliere lesstof extra heeft gewerkt aan een project.

● Terugkoppeling naar de hele groep.

De groep waarin de leerling zit wordt aan het begin van het schooljaar op de hoogte gebracht.

(8)

● De verrijking moet aansluiten bij de belangstelling van de leerling.

De leerling mag zelf een onderwerp kiezen die bij de projecten horen.

De leerkracht is verantwoordelijk voor de keuze van de compacte- en de verrijkingsstof. De leerkracht bepaalt, in enige samenspraak met de leerling, wat de leerling moet maken en stelt de inhoud vast. Dit behoort echter wel in de afsprakenlijn van de school te passen.

Er moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten;

- Wat is er in de voorgaande groepen reeds gedaan?

- Welke werkwijze paste goed bij deze leerling en hoe gaat de begeleiding volgend jaar verder met deze leerling?

- Goed overleg tussen leerkrachten is noodzakelijk.

Versnellen

Wij kiezen er in eerste plaats niet voor om een leerling vervroegd door te laten stromen (versnelling) maar zo lang mogelijk goed en voldoende de stof te compacten en te verrijken.

Het is niet de bedoeling dat leerlingen op één of meer vakgebied(en) gaan versnellen, zodat zij in groep 8 of eerder op dat vakgebied al de kerndoelen behaald hebben en klaar zijn. Als er redenen zijn om een de leerling wel een leerjaar te laten versnellen en alle betrokkenen zijn het erover eens dat dit voor het de leerling op dit moment het beste is, is versnellen van een leerjaar mogelijk. Het versnellen moet dan zo vroeg mogelijk gebeuren in de

basisschool. Versnellen gebeurt maar 1x in de basisschool. Het blijft een uitzondering.

In sommige gevallen is het wenselijk om een kleuter vervroegd door te laten stromen naar groep 3. Dit betreft vooral voor leerlingen met een grote en brede didactische

ontwikkelingsvoorsprong.

Redenen kunnen zijn:

● Een didactische voorsprong van één jaar of meer

● Op alle gebieden een hoge I-score of een goed (ook bij vooruit toetsen)

● De leerling ervaart weinig echte uitdaging meer, ook na het compacten en het verrijken van de stof

● Naast bovenstaand ook op sociaal vlak een stapje voor zijn (vooral vriendjes in hogere groepen)

● In groep 1 meedoen met alle activiteiten van groep 2

Er moeten meerdere van de bovenstaande redenen aanwezig zijn om de beslissing voor versnellen te kunnen nemen. Dit gaat altijd in overleg met ouders, leerkracht, directie, ib-er en de leerling. Het eventuele versnellen moet goed onderzocht en overdacht worden.

In geval van twijfel adviseren wij een leerling niet te laten versnellen maar de stof voldoende te compacten en verrijken.

(9)

5. Kangoeroeklas

De Kangoeroeklas is door CSG De Waard in 2010/2011 opgezet. Aan de Kangoeroeklas kunnen leerlingen deelnemen als zij gediagnosticeerd hoogbegaafd zijn of een hoge intelligentie hebben en als zij hinder ondervinden van hun eigen begaafdheid.

In de Kangoeroeklas wordt er één dagdeel per week onderwijs verzorgt aan excellente leerlingen voor wie meer uitdaging naast de reguliere lessen nodig is. Dit vindt plaats buiten school.

Concrete opbrengsten zijn dan bijvoorbeeld: kunnen samenwerken en afstemmen met anderen, kunnen plannen en organiseren, zich kunnen inleven in anderen, herkennen en hanteren van eigen gevoelens of omgaan met de eigen begaafdheid. De leerlingen gaan snappen hoe leren gaat en leren daarover te reflecteren: de zogeheten metacognitieve vaardigheden.

Het therapeutische karakter van de Kangoeroeklas impliceert dat als een (hoog)begaafde leerling bovenstaande opbrengsten heeft gerealiseerd, deze verder kan in de eigen klas en evt. plusklas van de school.

Selectieprocedure Kangoeroeklas

Vanaf november maakt de leerkracht van groep 4 (eventueel 5 of 6) een lijstje met leerlingen die eventueel voor de Kangoeroeklas in aanmerking zouden kunnen komen.

Deze lijst wordt besproken met de Coördinator Hoogbegaafdheid.

Vóór 1 april worden de leerlingen voor de Kangoeroeklas aangemeld op basis van:

● Het observatieverslag van de groepsleerkracht

● Resultaten op de methodegebonden toetsen

● Resultaten op de LVS-Cito toetsen

● Informatie van ouders

● Resultaten op een IQ-test (optioneel)

● Resultaten SiDi R:

Als hulpmiddel / formulier fungeren de observatielijst B.3.1. en bijbehorende vervolglijst uit het Sidi R protocol.

De aanmelding wordt door de school aangevuld met een omschrijving waarom een te plaatsen leerling baat heeft bij onderwijs en begeleiding in de Kangoeroeklas.

Een specifieke hulpvraag van het de leerling, de school, de leerkracht en/of de ouders is een belangrijk criterium voor de besluitvorming van de plaatsingscommissie.

Deze specifieke hulpvraag is geen garantie voor plaatsing.

De school geeft aan de ouders duidelijk aan hoe de procedure van aanmelding en plaatsing in zijn werk gaat en verstrekt de ouders de Kangoeroegids.

De plaatsingscommissie stuurt de ouders van de aangemelde leerlingen een bevestiging van ontvangst met een korte beschrijving van het vervolgproces.

Voor de meivakantie besluit een onafhankelijke plaatsingscommissie, bestaande uit minimaal één ib’er en één van de Kangoeroeleerkrachten, aan de hand van de

aanmeldingsformulieren van de basisschool of het de leerling wel of niet geplaatst wordt.

Dit besluit is bindend voor alle partijen. Wanneer een leerling niet geplaatst kan worden, beslist de plaatsingscommissie of de leerling wel/niet automatisch weer meedoet in de volgende ronde.

(10)

Het zal dan in die plaatsingsprocedure weer evenveel kansen hebben als nieuw aangemelde leerlingen.

Voor de meivakantie informeert de plaatsingscommissie de school over haar besluit, waarna de school uiterlijk 1 juni hierover de ouders informeert. De school verstrekt ouders van geplaatste leerlingen praktische informatie over de Kangoeroeklassen en nodigt hen uit voor de algemene informatieavond.

Plaatsing en continuering Kangoeroeklas

Er worden per periode maximaal 16 leerlingen in één Kangoeroegroep geplaatst. De plaatsing zal geschieden voor de tijd dat een leerling nodig heeft om met zijn begaafdheid om te gaan. De praktijk heeft geleerd dat het volgen van één jaar Kangoeroeklas in veel gevallen kan volstaan. Uiterlijk 1 april beschrijven de Kangoeroeleerkrachten per leerling de ontwikkeling van die leerling.

Voor de leerlingen die in de Kangoeroeklas moeten blijven beargumenteren zij waarom hij/zij de kangoeroeklas niet uit kan.

Het continueren van een plaatsing wordt bepaald door de plaatsingscommissie.

6. Literatuurlijst

SLO Informatiepunt Onderwijs, Hoogbegaafdheid en Excellentie SLO Informatiepunt Onderwijs, begaafdheidkenmerken

SIDI R protocol voor signalering en diagnosticering van intelligentie en (hoog) begaafde kinderen in het primair onderwijs

Alja de Bruin - de Boer en Jan Kuipers

Hoogbegaafden kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong Ties van Riel CED

Help een hoogbegaafd kind op de basisschool Stichting Plato

Versnellen zonder drempel

Samengesteld door school aan zet Bijzonder Hoog

Jetske Bakker, Ilse Meezen en Karin Snoodijk

(11)

Bijlagen

I Signalen en kenmerken van ontwikkelingsvoorsprong en (hoog)begaafdheid Bij kleuters​ ​​spreken we van een ontwikkelingsvoorsprong. Voor het zesde levensjaar is het IQ nog niet voldoende betrouwbaar te meten. Vanaf het zesde levensjaar kan de cognitieve aanleg met voldoende betrouwbaarheid worden vastgesteld.

Een peuter/kleuter met een sterke ontwikkelingsvoorsprong is een leerling die kan opvallen door één of meer van de volgende kenmerken:

● een hoge score op kleutertoetsen / ontwikkeling van functies.

● een taalgebruik boven leeftijdsniveau.

● een sterk geheugen.

● een specifieke, gedurende lange tijd, interesse op bepaald terrein.

● bedenkt creatieve oplossingen voor bepaalde problemen.

● leert zichzelf lezen / rekenen en/of tellen.

● is nieuwsgierig, stelt vragen, is opmerkzaam, observeert.

● is betrokken, neemt initiatieven.

● is onderzoekend, experimenteert, bouwt, ontwerpt.

● heeft een rijke fantasie, groot voorstellingsvermogen.

● sterke concentratie.

● oorspronkelijke humor.

● onafhankelijkheid, kan alleen spelen en werken.

● logisch denken, ziet relaties, verbanden, grotere patronen.

● is gevoelig, empathisch en zorgzaam.

Een (hoog)begaafde leerling is een leerling die kan opvallen door één of meer van de onderstaande kenmerken:

● een hoge score in leerlingvolgsysteem en op toetsen.

● een taalgebruik boven leeftijdsniveau.

● een sterk geheugen.

● goed gebruik kunnen maken van informatie.

● snel kunnen denken.

● snel problemen kunnen oplossen, hoofd- en bijzaken kunnen scheiden.

● een specifieke, gedurende lange tijd, interesse op bepaald terrein.

● bedenkt creatieve oplossingen voor bepaalde problemen.

● een vermoeden van onderpresteren.

● opvallend gedrag.

(12)

II Onderpresteren

Onder onderpresteren verstaan wij langdurig minder presteren dan wat op basis van de aanwezige mogelijkheden verwacht mag worden. Hierbij onderscheiden wij twee vormen:

● Het presteren op het groepsgemiddelde, maar onder de eigen capaciteiten.

● Het presteren onder het groepsgemiddelde.

Onderpresteren is tegen te gaan door intellectuele verveling te voorkomen. Interesse en motivatie van het de leerling moeten weer tot leven worden gewekt, dit kan door op de juiste wijze opgaven van de juiste (hoge) moeilijkheidsgraad aan te bieden. De verrijking en verdieping hoeven dus niet aan te sluiten op de leerstof uit de les, waar het de leerling niet aan deelneemt, maar aan de belangstelling van de leerling.

Verrijking voor onderpresteerders kan op de volgende manieren:

● Leren leren. Dit kan door een studievaardigheidstraining en door het aanbieden van vreemde talen, zoals bijv. Spaans.

● Leren denken. Dit kan door het aanbieden van denksport en programmeren.

● Leren leven. Dit kan een sociale vaardigheidstraining zijn, maar hier valt ook expressie, muzikale vorming en filosofie onder.

● Verrijkingsmaterialen. Bijvoorbeeld spelletjes, zoals Set, Rush hour, Rubik’s snake, smartgames en Transposer. Hierbij kunnen de leerlingen een strategie ontwikkelen.

Do’s

Een aantal tips voor de leerkracht:

● Leg uit waarom de leerling iets moeten leren.

● Probeer de denkstrategie van de leerling te koppelen aan een gangbare strategie.

● Wissel procesfeedback af met productfeedback.

● Bemoedig de poging en het proces meer dan het resultaat. Als de leerling leert om zich ergens voor in te spannen en door te zetten, dan is er een basis gelegd.

● Beschrijf bij positieve feedback wat je goed vindt.

● Leer de leerling fouten te durven maken.

● Wissel veiligheid en ondersteuning af met terughoudendheid en aanmoediging om fouten te maken.

● Beloon inspanning.

● Train metacognitieve vaardigheden. Dit verschaft inzicht en werkt indirect.

● Geef de leerling aangepaste activiteiten, waarbij ze ook contact hebben met ontwikkelingsgelijken.

(13)

III Materialenlijst

In schooljaar 2018/2019 zal deze lijst gemaakt worden. Alles wordt dan gecentreerd bewaard in één kast zodat het duidelijk en overzichtelijk is welke materialen allemaal geschikt zouden kunnen zijn om te gebruiken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de literatuur (D‟hondt & Van Rossen, 2008, Van Gerven en Drent, 2009) blijkt dat onderpresteren al bij kleuters kan ontstaan, en ervaren wordt als een

Dit protocol is door de werkgroep aangepast, ook voor de revalidatieafdelingen waar cliënten met geriatrische problematiek verblijven?. Hierin zijn de wensen van de bewoners en de

Wanneer op basis van de signalering gesteld kan worden dat er sprake is van een ontwikkelingsvoorsprong zal er in overleg met ouders, leerkracht en internbegeleider gekeken

In dit rapport worden de resultaten beschreven van de Vragenlijst tevredenheid ouders 2019 van Openbare Basisschool Branding1. De gebruikte vragenlijst is afkomstig van

De school zorgt ervoor, dat mijn kind niet bang is voor andere leerlingen uit andere groepen De school zorgt ervoor, dat mijn kind niet bang is voor andere leerlingen uit zijn

Deze zijn vervolgens onderverdeeld in verschillende onderdelen, namelijk: samen en spelen en werken 1, samen spelen en werken 2, taak uitvoeren 1, taak uitvoeren 2, keuze

Naar aanleiding van deze literatuurstudie wil ik onderzoeken wat mijn collega’s nodig hebben om door middel van ervaringsgerichte dialoog beter aan te kunnen sluiten bij de zone

Het is van belang dat u alle vragen zo goed mogelijk beantwoordt, ook als u niet helemaal zeker bent of als u de vraag raar vindt.. Wilt u alstublieft uw antwoorden baseren op