• No results found

de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

nr. 121 806 van 28 maart 2014 in de zaak X

In zake: X

Gekozen woonplaats: X

tegen:

de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

DE WND. VOORZITTER VAN DE IVDE KAMER,

Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 22 november 2013 heeft ingediend tegen de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 23 oktober 2013.

Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Gezien het administratief dossier.

Gelet op de beschikking van 6 januari 2014 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 21 februari 2014.

Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken N. VERMANDER.

Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat S. JANSSENS loco advocaat P.

ROBERT en van attaché I. SNEYERS, die verschijnt voor de verwerende partij.

WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:

1. Over de gegevens van de zaak

1.1. Verzoeker, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, is volgens zijn verklaringen het Rijk binnengekomen op 10 mei 2011 en heeft zich de volgende dag vluchteling verklaard.

1.2. Nadat een vragenlijst werd ingevuld en ondertekend, werd het dossier van verzoeker op 30 maart 2012 door de Dienst Vreemdelingenzaken overgemaakt aan het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, waar verzoeker werd gehoord op 18 september 2013.

1.3. Op 23 oktober 2013 nam de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen de beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus.

Deze beslissing werd de volgende dag aangetekend verzonden.

De bestreden beslissing luidt als volgt:

(2)

“A. Feitenrelaas

U verklaart de Afghaanse nationaliteit te bezitten en van het gehucht Dani Khislaq in het dorp Qoulkhesh uit het district Hesa Awal Behsud, gelegen in de provincie Maydan Wardak afkomstig te zijn.

U bent een Hazara van etnische origine. Ongeveer zes jaar geleden werd uw vader vermoord bij een aanval door Kuchi. Bij die aanval raakte ook u zwaar gewond. U was een tijd gehospitaliseerd en kampt sindsdien met een spraakstoornis en psychische problemen. Na het overlijden probeerden de Kuchi ook u op een of andere manier te vermoorden, onder meer door aan uw deur goederen te verkopen.

Daarom besliste uw oom dat het veiliger was het land te verlaten. U reisde gedurende ongeveer zes maanden via Iran, Turkije, Griekenland, Italië en Frankrijk naar België. Op 11 mei 2011 meldde u zich aan bij de Belgische asielinstanties en diende een asielaanvraag in. U verklaart niet terug te kunnen keren naar Afghanistan omdat u de kuchi vreest. Ter staving van uw asielrelaas legt u een taskara voor.

Na het gehoor maakte uw advocaat een schrijven over met in bijlage een kopie van de identiteitskaart van uw vader, een getuigenis van uw broer G.S.M.Y. (…) (O.V. xxx), en twee bladzijden van het gehoorverslag uit het asieldossier van uw broer M.Y. (…).

B. Motivering

Er dient te worden opgemerkt dat u doorheen uw verklaringen een persoonlijke vrees voor vervolging zoals bedoeld in de Vluchtelingenconventie van Genève of een reëel risico op het lijden van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming niet aannemelijk heeft gemaakt.

Vooreerst dient te worden opgemerkt dat u op datum van uw asielaanvraag verklaarde geboren te zijn op 21 januari 1996 en dus nog minderjarig te zijn. Uit het administratieve dossier blijkt echter dat u op datum van 23 januari 2012 met een redelijke wetenschappelijke zekerheid een leeftijd had van zeker ouder dan 18 jaar, waarbij uw leeftijd op 20,3 jaar met een standaarddeviatie van 2 jaar geschat werd. Bovendien blijkt uit de documenten die uw advocaat na het gehoor overmaakte dat uw broer Mohammad Younus tijdens zijn gehoor 1369 (1990-1991) als uw geboortejaar opgaf, een leeftijd die correspondeert met de resultaten van het leeftijdsonderzoek (gehoorverslag M.Y. (…) dd. 07.04.2003, p.4). Voorgaande doet besluiten dat u de Belgische asielinstanties intentioneel heeft geprobeerd te misleiden via het aanreiken van valse informatie en op deze manier uw asielaanvraag trachtte te manipuleren. Een dergelijke houding druist volledig in tegen de medewerkingsplicht die op een asielzoeker rust en ondergraaft volledig uw algehele geloofwaardigheid.

Verder dient te worden opgemerkt dat uw verklaringen betreffende uw verblijf in het gehucht Dani Kishlaq van het dorp Qoulkesh in de laatste jaren voor de door u voorgehouden datum van vertrek absoluut niet overtuigen. Gevraagd naar de omliggende dorpen van Qoulkesh, waarbij het Commissariaat-generaal verduidelijkt dat de grote omliggende dorpen bedoeld worden en geen kleine gehuchten, somt u alle districten van de provincie Maydan Wardak op. Wanneer ter verduidelijk gevraagd wordt of u dorpen opnoemde bevestigt u dit. Gevraagd of dit kleine plaatsen zoals Qoulkesh of Dani Kishlaq zijn beaamt u dit. U kent geen andere dorpen rond Qoulkesh (cgvs p.9-10).

Even later tijdens het gehoor komt u plots toch tot het besef dat u de districten van Maydan Wardak opsomde. Wanneer het Commissariaat-generaal daarop informeert of u de dorpen in de omgeving van Qoulkesh kent antwoordt u hier echter ontkennend op (cgvs p.10). U verklaart de merkwaardige combinatie van uw ontbrekende kennis van uw onmiddellijke leefomgeving in Qoulkesh en uw bijna feilloze opsomming van de districten van Maydan Wardak door het geheugenverlies waarmee u kampt ten gevolge van de slagen die u op uw hoofd kreeg in uw thuisland. Weer later tijdens het gehoor stelt u de vraag betreffende de omliggende dorpen van Qoulkesh eindelijk te begrijpen en somt u de volgende namen op: Dahan Khakrez, Taghman, Dahane Sar, Borghasu, Kotale Said Jafar en Sheikh Ali (cgvs p.13). Op de ter beschikking van het Commissariaat-generaal zijnde kaarten wordt nergens melding gemaakt van de door u opgesomde plaatsnamen in de omgeving van Qoulkesh. In een lijst met bazaars in de provincie Wardak wordt wel melding gedaan van de plaatsen Qolkhish Barghaso en Qolkhish Dahan Hisar, waardoor redelijkerwijs afgeleid kan worden dat deze twee plaatsen gehuchten zijn van Qoul Kesh. Omliggende dorpen van Qoulqesh noemt u echter niet op.

Niet alleen uw bijzonder beperkte geografische kennis van uw regio roept vragen op. Wanneer het Commissariaat-generaal informeert waar de bewoners van Qoulkesh terecht kunnen voor medische verzorging stelt u dat ze naar het districtscentrum moeten. Medische hulpverlening is volgens u niet bestaande in Qoulkesh (cgvs p.9). Uit de bij het administratief dossier gevoegde informatie blijkt echter dat er in Qoulkesh een medische voorziening is. Gevraagd waar de bazaar gelegen is verklaart u

(3)

dat er slechts één winkel is in de richting van Dahane Lakshou (Dahan Lakshan), een naburig dorp.

Gevraagd of er een bazaar is in Qoulkesh stelt u dat er geen is, en dat er enkel ambulante handel was (cgvs p.13). Uit de ter beschikking van het Commissariaat-generaal zijnde informatie blijkt echter dat er wel degelijk twee bazaars bestaan in uw dorp Qoul Kesh, een bazaar met 30 winkels in de door u vernoemde plaats (Qoulkesh) Barghaso en één met 50 winkels in de door u vernoemde plaats (Qolkish Dahan Hisar. Het is weinig aannemelijk dat een volwassen inwoner van Qoulkesh ontgaan is dat er in zijn dorp één van de weinige medische voorzieningen van het district voorhanden is en er niet van op de hoogte is dat er twee bazaars in zijn dorp zijn.

De ernstige bedenkingen betreffende uw verblijf in de provincie Wardak worden bovendien gesterkt door de verklaringen die uw broer M.Y. (…) aflegde betreffende zijn laatste verblijfplaats in Afghanistan tijdens zijn asielprocedure. Zo stelde hij geboren te zijn in Kaboel en daar ook gewoond te hebben met zijn familie tot zijn vertrek uit Afghanistan. U verklaart zowel op de Dienst Vreemdelingenzaken (verklaring dvz, punt 9: adres) als tijdens het gehoor op het Commissariaat-generaal (cgvs p.7) echter dat u steeds in Qoulkesh woonde. Wanneer u geconfronteerd wordt met de verklaringen van uw broer formuleert u, na enige moeilijkheden, toch het antwoord dat uw familie voor uw geboorte in Kaboel woonde en dat jullie nadien allemaal samen opnieuw in het district Hesa Awal Behsood woonden (cgvs p.7-8). Ook deze bewering strookt niet met de verklaringen van uw broer. In het gehoorverslag van uw broer M.Y. (…) dat neergelegd werd door uw advocaat, staat dat uw familie in de wijk Charghala Wazirabad woonde tot de komst van de mujahedin in 1372. Gedurende anderhalf jaar zouden jullie dan in Gholaishad gewoond hebben om nadien opnieuw naar Chargala Wazirabad te verhuizen. Uw broer verklaarde tevens dat hij in de periode van zijn gehoor nog steeds contact had met zijn familie en dat jullie nog steeds in de Chargala Wazirabad wijk woonden (gehoorverslag M.Y. (…) dd. 07.04.2003, p.4).

De door uw advocaat overgemaakte verklaring van uw broer dat uw familie enkel tijdens de revolutie in Kaboel verbleef en nadien terug naar Behsud verhuisde is dan ook niet geloofwaardig en niet van aard de hierboven vastgestelde tegenstrijdigheden te overstijgen.

Daarenboven dienen er ook vragen gesteld te worden bij uw profiel en meer bepaald bij uw verklaring dat u landbouwer op eigen gronden was (verklaring cgvs p.1). Gevraagd naar de zaai- en oogsttijden van graan stelt u dat er in het begin van de winter gezaaid wordt en in het midden van de lente geoogst (cgvs p.6-7). Uit de ter beschikking van het Commissariaat-generaal zijnde informatie blijkt echter dat de oogsttijd voor (winter)graan in de provincie Wardak zich situeert in de maand juli, in de zomer, en niet zoals u verklaart in het midden van de lente. Gevraagd welke peulvruchten u verbouwde vernoemt u mushung ofwel erwten. Het planten situeert u in het begin van de lente, de oogst in het midden van de lente (cgvs p.9). De oogst van erwten gebeurt echter van half juli tot half augustus in Wardak, midden in de zomer en niet halverwege de lente zoals u verklaart. Dat u een dusdanig beperkte kennis heeft van de zaai-en oogsttijden van de belangrijkste gewassen die u verbouwd zou hebben doet bovendien ernstig twijfelen aan uw verklaringen dat u landbouwer was tot aan uw vertrek uit Afghanistan.

Ten slotte moet opgemerkt worden dat u tijdens het gehoor voor het Commissariaat-generaal aanhaalt dat u geheugenproblemen heeft sinds u door Kuchi op het hoofd geslagen werd (cgvs p.11).

Ook uw advocaat stelt in haar schrijven dd. 23.09.2013 dat u aan psychologische stoornissen lijdt en acht een individueel psychologisch onderzoek door de psy-adviescel van het CGVS noodzakelijk.

Gezien u uw beweringen over uw medische problemen niet staaft volstaan deze niet om uw beperkte kennis van uw beweerde regio van herkomst te verklaren. Tijdens het gehoor bleek uw probleem inzake het formuleren van een coherent antwoord zich ook te beperken tot het moment dat u geconfronteerd werd met de tegenstrijdige verklaringen van uw broer betreffende jullie verblijfplaatsen (cgvs p.7).

Op basis van voorgaande vaststelling kan er geen geloof meer worden gehecht aan uw beweringen over uw verblijf in Afghanistan. Bijgevolg kan er ook geen enkel geloof worden gehecht aan de vervolgingsfeiten die u in uw regio van herkomst in die periode zou hebben meegemaakt en dient te worden geconcludeerd dat u er niet in geslaagd bent om uw vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie of een reëel risico op het lijden van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming aannemelijk te maken. De vaststelling dat u niet recent uit Afghanistan afkomstig bent, is op zich geen reden om u het statuut van subsidiair beschermde te ontzeggen. Het feit echter dat u als asielzoeker geen reëel zicht biedt op uw herkomst, uw verblijfssituatie en de eventuele problemen die daaruit voortvloeien, verhindert de asielinstanties een juist beeld te vormen over uw werkelijke nood aan bescherming.

(4)

Het is de taak van de asielinstanties de vrees van de aanvrager te beoordelen ten aanzien van het land waarvan hij de nationaliteit draagt. Hiervoor is het vooreerst van belang te kunnen vaststellen of de betrokken asielzoeker de nationaliteit van Afghanistan bezit. Sinds decennia leven miljoenen Afghanen buiten hun land van herkomst. Grote groepen Afghanen leven in de buurlanden Iran en Pakistan, anderen hebben zich gevestigd in landen als Tajikistan, Rusland, Dubai en India. Mogelijks hebben ze daar een reëel verblijfsalternatief ontwikkeld of hebben ze zelfs de nationaliteit van het gastland verworven. In die context is het van belang dat de asielzoeker aannemelijk maakt dat hij de Afghaanse nationaliteit bezit en dat hij een duidelijk zicht geeft op zijn reële herkomst en reële verblijfssituatie.

Daarnaast wordt er vastgesteld dat vele Afghanen binnen Afghanistan verhuisd zijn (eventueel na een eerder verblijf in het buitenland): de geboorteplaats en de oorspronkelijke verblijfplaatsen zijn niet noodzakelijk de (huidige) plaats of regio van herkomst. Het is van belang dat de asielzoeker een duidelijk zicht biedt op zijn werkelijke achtergrond, netwerk, familiale context zodat de asielinstantie kan beoordelen of er in hoofde van betrokkenen een reëel binnenlands vluchtalternatief bestaat.

Om die redenen is het van belang om te kunnen vaststellen waar de asielzoeker tot voor zijn vertrek woonde. Indien immers doorheen het onderzoek van het dossier moet worden vastgesteld dat de kandidaat-vluchteling geen zicht biedt op zijn nationaliteit, zijn reële verblijfssituatie of regio van herkomst, is het voor de instanties onmogelijk om een correct zich te krijgen op de nood aan bescherming van deze persoon.

Er dient in deze te worden benadrukt dat er van een kandidaat-vluchteling redelijkerwijze verwacht mag worden dat hij de asielinstanties van het onthaalland, bevoegd om kennis te nemen van en te oordelen over zijn aanvraag tot hulp en bescherming, van begin af aan in vertrouwen neemt door een waarheidsgetrouw relaas uiteen te zetten (zie ook UNHCR, Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status under the 1951 Convention and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees, paragraaf 205). U heeft het de Commissaris-generaal, door het afleggen van bedrieglijke of ongeloofwaardige verklaringen omtrent uw verblijfplaatsen en de hieraan verbonden levenssituatie in de jaren voor uw komst naar België, onmogelijk gemaakt om een correct beeld te krijgen van een kernaspect van uw asielrelaas en uw vluchtmotieven. Uw verklaringen laten immers niet toe om op een correcte wijze tot een inschatting te komen van uw werkelijke (familiale) situatie, van het al dan niet bestaan van een netwerk in uwen hoofde of van uw verblijfssituatie of regio van herkomst.

Een kandidaat-vluchteling heeft de verplichting om zijn volle medewerking te verlenen bij het verschaffen van informatie over zijn asielaanvraag en het is aan hem om de nodige feiten en alle relevante elementen aan te brengen aan de Commissaris-generaal zodat deze kan beslissen over de asielaanvraag. Gezien u hier in gebreke bent gebleven kan u het statuut van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus niet worden toegekend.

De door u neergelegde documenten zijn niet van die aard om deze conclusie te wijzigen. Over de door u neergelegde identiteitsbewijzen (taskara) van u en uw vader moet opgemerkt worden dat uit de informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, blijkt dat de betrouwbaarheid van Afghaanse documenten erg onzeker is. Corruptie is wijd verbreid bij het verkrijgen van civiele documenten. Veel valse Afghaanse documenten zijn, ook na gedegen onderzoek door Afghaanse deskundigen, niet van authentieke documenten te onderscheiden. Afghaanse documenten hebben daarom slechts een zeer beperkte waarde bij het vaststellen van de identiteit van de Afghaanse asielzoeker of bij het ondersteunen van zijn asielrelaas. Ze volstaan dan ook niet om de geloofwaardigheid van uw beweringen inzake uw verblijfplaatsen voor uw aankomst in België te herstellen.

Betreffende de door uw advocaat na het gehoor voorgelegde verklaring van uw broer betreffende uw verblijfplaatsen werd hierboven reeds vastgesteld dat dit document de geloofwaardigheid van uw verklaringen niet kant herstellen aangezien zulk document een gesollicteerd karakter heeft en de auteur ervan een persoonlijk belang heeft bij het welslagen van uw asielverzoek.

C. Conclusie

Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.“

2. Over de gegrondheid van het beroep

(5)

2.1. In een eerste middel voert verzoeker de schending aan van de artikelen 48/3, 48/5, 48/7 en 62 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet).

Verzoeker stelt dat de verwerende partij zijn nationaliteit in twijfel trekt, dat er bovendien geen rekening gehouden werd met zijn psychologische stoornissen die zijn onduidelijke en onvolledige verklaringen kan verklaren en dat zijn profiel maakt dat hij naast zijn persoonlijk relaas, reeds enkel omwille van zijn profiel erkend zou moeten worden.

2.1.1. Betreffende zijn nationaliteit, stelt verzoeker dat zijn vrees ten aanzien van zijn land van herkomst dient onderzocht te worden, waarna hij verwijst naar en citeert uit de bestreden beslissing en aangeeft dat de verwerende partij niet beweert dat de identiteitsbewijzen door hem neergelegd vals zijn, maar dat het onmogelijk zou zijn valse Afghaanse documenten van authentieke documenten te onderscheiden, dat geen enkel geloof wordt gehecht aan zijn identiteitsbewijzen. Verzoeker verwijst naar en citeert vervolgens uit het arrest nr. 45 395 van 24 juni 2010 van de Raad en stelt dat zijn verklaringen betreffende zijn dagelijkse leven weinig omstandig zijn omdat hij aan psychische problemen lijdt, dat zijn Afghaanse nationaliteit bovendien wordt bevestigd door een attest van de voorzitter van de vereniging van Hazara’s in Holland. Verzoeker merkt op dat hij een vrees inroept tegen Koechis en de taliban, terwijl de Afghaanse overheden hem niet kunnen beschermen. Verzoeker verduidelijkt ook dat hij geen specifieke vrees heeft ten aanzien van zijn nationale overheden. Hij vervolgt dat hij, om zijn nationaliteit te bewijzen, zich verplicht ziet een paspoort bij de Afghaanse ambassade te vragen en dit later in de loop van de procedure neer te leggen, dat in elk geval, als de verwerende partij van oordeel is dat zijn aanvraag tot bescherming ten aanzien van een ander land dient te gebeuren, ze dit land moet bepalen, waarna hij opnieuw citeert uit het het arrest nr. 45 395 van 24 juni 2010 van de Raad en meent dat de controle door de Raad op de nood aan bescherming onmogelijk wordt doordat de verwerende partij dit andere land niet bepaalt. Hij merkt op dat de verwerende partij ook vermeldt dat hij zich mogelijks gevestigd heeft in Iran, Pakistan, Tajikistan, Rusland, Dubai of India en meent dat de verwerende partij ten minste over die landen had moeten ondervragen, dat ze dan zou begrepen hebben dat hij daar absoluut niets over kan vertellen omdat hij nooit enige band met die landen heeft gehad.

2.1.2. Betreffende de psychologische stoornissen, meldt verzoeker dat hij lijdt aan psychologische stoornissen sinds de moord op zijn vader voor zijn ogen. Hij stelt dat het UNHCR in dergelijke gevallen een medisch onderzoek voorschrijft, waarna hij citeert uit de ‘Guide des procédures’ (1979) van het UNHCR. Verzoeker wijst er op dat hij het advies van een gespecialiseerde arts gevorderd heeft in zijn brief van 23 september 2013, waarna hij citeert uit zijn brief die een citaat bevat van de website van het CGVS met betrekking tot kwetsbare groepen, personen met psychische problemen. Hij benadrukt dat de verwerende partij dit heeft geweigerd omdat hij zijn beweringen over zijn medische problemen niet staaft en deze beweringen niet volstaan om zijn beperkte kennis van zijn beweerde regio van herkomst te verklaren. Verzoeker is van mening dat de redenering van de verwerende partij een cirkelredenering is: als verzoeker over een medisch getuigschrift beschikte zou hij de tussenkomst van de psy-adviescel van de verwerende partij niet verzoeken. Verzoeker meent dat er uit het verloop van het gehoor blijkt dat er voldoende elementen waren om een psychologisch advies te vragen, dat gezien de psychologische problemen de verwerende partij uitgebreide onderzoekingen moest leiden, waarna hij opnieuw citeert uit de ‘Guide des procédures’ (1979) van het UNHCR.

2.1.3. Betreffende zijn profiel, is verzoeker van oordeel dat hij tot twee categorieën behoort die volgens de laatste richtlijnen van het UNHCR over Afghanistan bijzonder kwetsbaar zijn, met name ‘men and boys of fighting age’ en ‘members of (minority) ethnic groups – Hazaras’. Verzoeker benadrukt dat het behoren tot de Hazara gemeenschap bevestigd is door het attest van de vereniging van Hazara’s in Holland, waarna hij desbetreffend citeert uit de laatste richtlijnen van het UNHCR over Aghanistan en concludeert dat deze elementen rechtvaardigen dat het statuut van vluchteling hem wordt erkend.

2.2. In een tweede middel voert verzoeker de schending aan van de artikelen 18/4, 48/5 en 62 van de vreemdelingenwet.

Verzoeker verwijst naar zijn brief van 23 september 2013 aan de verwerende partij waarin hij wijst op het feit dat Wardak een van de meest gevaarlijke provincies in Afghanistan is, zeker voor Hazara’s die het slachtoffer zijn van etnische conflicten, alsook op het feit dat er na zijn aankomst in België in mei 2011 een escalatie van het conflict is in Afghanistan en dat, volgens de richtlijnen van UNHCR van augustus 2013, jongens gedwongen worden gerekruteerd en stelt dat deze objectieve inlichtingen over

(6)

het risico op vervolging gelopen door verzoeker in rekening moeten gehouden worden, ook als hij deze niet tijdens het gehoor uitdrukkelijk heeft ingeroepen. Verzoeker stelt dat er geen enkel antwoord werd gegeven aan deze beweringen terwijl er een risico is in de zin van artikel 48/4 van de vreemdelingenwet in zijn hoofde, dat hij geen bescherming kan krijgen van de nationale overheden.

2.3. In een derde middel beroept verzoeker zich op de schending van de artikelen 3 en 13 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955 (hierna: het EVRM).

Volgens verzoeker werd het ingeroepen risico in Afghanistan slachtoffer te zijn van handelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM ten aanzien van dit land niet beoordeeld. Hij wijst er op dat het Hof voor de Rechten van de Mens deze houding van de verwerende partij al heeft bekritiseerd, waarna hij citeert uit een arrest en stelt dat de geciteerde overwegingen van toepassing zijn in zijn geval, dat er bijgevolg geen ernstig onderzoek in de zin van artikel 13 van het EVRM plaatsvond.

2.4. In fine van zijn verzoekschrift vraagt verzoeker in hoofdorde de bestreden beslissing te hervormen en hem de vluchtelingenstatus toe te kennen, minstens de subsidiaire beschermingsstatus en in ondergeschikte orde de bestreden beslissing te vernietigen en het dossier terug te sturen naar de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen.

2.5. Als bijlage bij het verzoekschrift voegt verzoeker een ‘verklaring van de vereniging van Hazazra’s in Holland’.

2.6. In een aanvullende nota van 18 februari 2014 legt verzoeker een attest van het gezondheidscentrum voor vluchtelingen Exil neer en stelt hij dienaangaande dat uit het attest blijkt dat hij aan psychiatrische en communicatiestoornissen lijdt. Verzoeker vraagt opnieuw onderzocht te worden door de ‘psy-adviescel’ om het effect van zijn stoornissen op zijn asielrelaas aan het licht te brengen. Verzoeker is van oordeel dat dit stuk de kans aanzienlijk groter maakt dat hij in aanmerking komt voor de erkenning als vluchteling of voor de subsidiaire bescherming, in de zin van artikel 39/76 van de vreemdelingenwet.

2.7. Op de terechtzitting legt verzoeker een tweede aanvullende nota neer met als bijlage een kopie van zijn paspoort, en stelt dienaangaande dat de verwerende partij zijn nationaliteit in twijfel heeft getrokken, dat hij al verschillende documenten heeft voorgelegd die zijn nationaliteit bevestigen, zoals zijn taskara en die van zijn vader alsook de verklaring van de vereniging van Hazara’s in Holland. Hij wijst er op dat hij het neerleggen van het paspoort aangekondigd had in zijn inleidend verzoekschrift en wijst er op dat het origineel wordt voorgelegd ter zitting. Verzoeker wijst er nogmaals op dat hij tot twee categorieën behoort die volgens de laatste richtlijnen over Afghanistan bijzonder kwestbaar zijn, ‘men and boys of fighting age’ en ‘Hazara’s’ en stelt dat nu zijn nationaliteit niet meer betwist is, die elementen rechtvaardigen dat hem het statuut van vluchtelingen wordt erkend, dat hij bovendien afkomstig is uit Wardak, een van de meest gevaarlijkste provincies in Afghanistan en daarom de subsidiaire bescherming moet krijgen. Verzoeker meent dan ook dat in deze context dit stuk de kans aanzienlijk groter maakt dat hij in aanmerking komt voor de erkenning als vluchteling of voor de subsidiaire bescherming, in de zin van artikel 39/76 van de vreemdelingenwet. Verzoeker toont ter terechtzitting het origineel van het paspoort, waarvan een kopie ter terechtzitting wordt neergelegd. Daarnaast legt verzoeker ook het origineel exemplaar van de ‘verklaring van de vereniging van Hazazra’s in Holland’, zoals toegevoegd in kopie aan zijn inleidend verzoekschrift, neer.

Ter terechtzitting stelt verzoeker dat hij omtrent twee vragen die hij niet begrepen had, gevraagd had deze opnieuw te stellen doch dat dit niet is gebeurd.

2.8. Ter terechtzitting stelt de verwerende partij dat de nationaliteit van verzoeker niet wordt betwist, doch wel zijn beweerde regio van herkomst. Zij meent dat verzoeker alleen zijn Afghaanse nationaliteit kan staven, doch dat uit de door hem neergelegde documenten niets kan afgeleid worden met betrekking tot de regio van herkomst. Verder merkt de verwerende partij op dat het louter verwijzen naar een risicoprofiel niet voldoende is, dat verzoeker dit in concreto dient aan te tonen doch dat hij hier in gebreke is gebleven door het afleggen van leugenachtige verklaringen over zijn herkomst en dat hij aldus niet voldaan heeft aan de medewerkingsplicht die op hem rust. Aangaande het attest dat neergelegd werd in de eerste aanvullende nota, stelt de verwerende partij dat uit voornoemd attest blijkt dat verzoeker psychotherapie volgt, doch niet dat hij geheugenproblemen heeft, dat dit ook niet uit het

(7)

gehoorverslag blijkt daar hij immers spontane antwoorden kon geven, behalve wanneer hij geconfronteerd werd met tegenstrijdigheden. Verder wijst de verwerende partij er op dat psychotherapeut geen beschermd beroep is.

2.9. Het komt allereerst de asielzoeker toe de nodige informatie te verschaffen om over te kunnen gaan tot het onderzoek van zijn aanvraag, eveneens vanuit de invalshoek van de bepaling van het land dat geacht wordt bescherming te bieden alsook, gelet op de regionale verschillen omtrent de veiligheidssituatie, van de bepaling van de werkelijke streek van herkomst. Zijn juridische en materiële situatie kan dit echter moeilijk maken. Omwille van deze moeilijkheid om een sluitend bewijs voor te leggen, zal de asielzoeker desgevallend zijn nationaliteit en zijn werkelijke streek van herkomst moeten aantonen louter op basis van zijn verklaringen, eventueel onderbouwd door andere stukken die aanwijzingen van zijn nationaliteit(en) en herkomst zijn of, in het geval van een staatloze, van het land van zijn gewone verblijfplaats.

Het komt de verwerende partij toe te beoordelen of uit deze verklaringen redelijkerwijs kan worden afgeleid dat de asielzoeker de nationaliteit en zijn werkelijke streek van herkomst voldoende aantoont.

Indien zij van oordeel is dat dit niet het geval is en dat het onderzoek van de aanvraag ten aanzien van een ander land dan wel een andere regio dient te gebeuren, komt het haar toe dit land/deze regio te bepalen door de overwegingen in rechte en/of in feite die haar tot een dergelijke conclusie leiden, adequaat uiteen te zetten.

Indien de verwerende partij van oordeel is dat dit land/deze regio niet kan worden bepaald, omwille van de houding van de asielzoeker of om elke andere reden, en ze dus onmogelijk kan overgaan tot een onderzoek van de gegrondheid van de asielaanvraag, is het eveneens haar plicht om de redenen die haar tot een dergelijke conclusie leiden, adequaat uiteen te zetten.

Bij de beoordeling van deze redenen en in het bijzonder deze afgeleid uit de feitelijke kennis omtrent het dorp Qoulkesh in de provincie Maidan Wardak, houdt de Raad bij de uitoefening van zijn bevoegdheid in volle rechtsmacht rekening met het aangehouden profiel van verzoeker. Hij onderzoekt, naast de vraag of deze redenen feitelijk juist zijn en steun vinden in hetgeen waarop de Raad in rechte vermag acht te slaan, of deze correct zijn beoordeeld door verweerder en of hij op grond daarvan en al naargelang het geval, al dan niet aangevuld met de voor de besluitvorming relevante gegevens waarop hij in het raam van de uitoefening van zijn bevoegdheid in volle rechtsmacht in rechte vermag acht te slaan, kan beslissen. Deze beoordeling van de feitelijke kennis geschiedt in concreto. In de eerste plaats word rekening gehouden met de kennis ter zake in hoofde van de verzoeker van feitelijke gegevens die behoren tot diens onmiddellijke leefomgeving. Naargelang de aard van het voorgehouden profiel, kan ook rekening worden gehouden met de feitelijke kennis van de ruimere leefomgeving, waarbij deze kennis in hoofde van de verzoeker daarbij uiteraard minder doorslaggevend is en er alleszins niet kan toe leiden dat de onwetendheid inzake feitelijke gegevens binnen de onmiddellijke leefomgeving die de beoordeling het meest bepalen, buiten beschouwing wordt gelaten.

2.10. Vooreerst wenst de Raad er op te wijzen dat in een leeftijdsonderzoek geschat werd dat verzoeker op 23 januari 2012 een leeftijd had van 20,3 jaar met een standaarddeviatie van 2 jaar (administratief dossier, stuk 10), waardoor hij geboren moet zijn tussen 1989 en 1993, waarbij het Afghaanse jaar 1369 opgegeven werd door zijn broer (tijdens zijn gehoor in 2003, zie administratief dossier, stuk 15) als geboortedatum van verzoeker. Verzoeker verklaart niet analfabeet te zijn, doch geen onderwijs te hebben genoten (vragenlijst CGVS, p.1, vraag 10.a), dat hij landbouwer was op eigen gronden (vragenlijst CGVS, p. 2, vraag 10.b) doch dat zijn vader zes jaar geleden ongeveer overleden is (gehoor CGVS, p.4) en dat hij sinds zes jaar geen goede gezondheid meer had en hij dan niet meer aan landbouw heeft gedaan (gehoor CGVS, p. 9).

Het aangehouden profiel van verzoeker als landbouwer op eigen gronden wordt door de commissaris- generaal ernstig betwijfeld, daar verzoeker een beperkte kennis heeft van de zaai- en oogsttijden van de belangrijkste gewassen die hij verbouwd zou hebben.

De Raad stelt vooreerst vast dat uit de bestreden beslissing niet blijkt dat rekening gehouden werd met verzoekers verklaring dat hij sinds zes jaar in een slechte gezondheid verkeerde en niet meer aan landbouw heeft gedaan. Verder stelt de Raad vast dat verzoeker aangaf op de Dienst Vreemdelingenzaken landbouwer op eigen gronden te zijn en in het gehoor op het CGVS aangaf soms voor de koeien te zorgen, doch niet tijdens de twee jaar dat hij ziek was, maar dat nergens uit zijn verklaringen blijkt dat verzoeker zelf zich ook bezighield met het zaaien en oogsten. Immers werd gevraagd ‘Van wat leeft uw familie?’, waarop verzoeker antwoordde ‘We hadden gronden’ en vervolgens ‘Wat verbouwden jullie erop?’ waarop verzoeker antwoordde ‘Graan, rijst en peulvruchten’.

(8)

Ook is het gehoorverslag op het vlak van de bevraging naar de zaai- en oogsttijden van gewassen niet altijd duidelijk. Zo blijkt uit het gehoorverslag dat verzoeker gevraagd wordt wanneer ‘Mushung en Bakuli’ geoogst worden, waarop hij antwoordt “in de periode van de lente”, waarna hij gevraagd wordt

“Weet je of het in het begin, het midden of het einde is?”, waarop verzoeker antwoordt “In het begin wordt het geplant, in het midden geoogst” (gehoorverslag CGVS, p. 9). Noch in de laatste vraag, noch in het antwoord daarop gegeven door verzoeker wordt expliciet het woord ‘lente’ gebruikt. Ook is de vraag tweeledig en is het niet duidelijk ten aanzien van welk gewas verzoeker een antwoord heeft. Verder is het uit het gehoorverslag ook niet duidelijk of verzoeker, hoewel hij de benaming kent, weet van wanneer tot wanneer een bepaald seizoen loopt en of hij alle seizoenen kent. In ieder geval heeft verzoeker verklaard de namen van de maanden niet te kennen (gehoorverslag CGVS, p. 6).

2.11. De Raad stelt vast dat verzoeker de vluchtelingenstatus wordt geweigerd omdat geen geloof wordt gehecht aan verzoekers beweringen over zijn verblijf in (zijn beweerde regio van herkomst in) Afghanistan en dan ook geen geloof kan worden gehecht aan de vervolgingsfeiten die hij in zijn regio van herkomst in die periode zou hebben meegemaakt en dat de subsidiaire beschermingsstatus geweigerd wordt daar vastgesteld wordt dat verzoeker geen zicht biedt op zijn nationaliteit, zijn reële verblijfssituatie of regio van herkomst, zodat het voor de asielinstanties onmogelijk is om een correct zicht te krijgen op de nood aan bescherming in hoofde van verzoeker.

Verzoekers algehele geloofwaardigheid wordt betwijfeld en er wordt geen geloof gehecht aan verzoekers verblijf in de laatste jaren voor zijn vertrek in het gehucht Dani Kishlaq van het dorp Qoulkesh in het district Hesa Awal Behsud in de provincie Maidan Wardak, Afghanistan alsook niet aan zijn voorgehouden profiel als landbouwer op eigen gronden, daar (i) verzoeker de asielinstanties intentioneel heeft geprobeerd te misleiden omtrent zijn leeftijd, dat een dergelijke houding indruist tegen de medewerkingsplicht die op een asielzoeker rust en zijn algehele geloofwaardigheid ondergraaft, (ii) verzoeker, wanneer hem gevraagd wordt de omliggende dorpen van Qoulkesh op te sommen, hij de districten van Maidan Wardak opsomt, waarbij hij later tot het besef komt dat de voornoemde opsomming districten betroffen maar ontkennend antwoord op de vraag of hij de dorpen in de omgeving van Qoulkesh kan weergeven, om nog later tijdens het gehoor aan te geven dat hij de vraag omtrent de dorpen eindelijk begrijpt en enkele namen opsomt, die op de kaarten van de commissaris-generaal niet voorkomen, maar waarvan twee plaatsen wel gehuchten kunnen zijn van Qoul Kesh, dat verzoeker echter geen omliggende dorpen opnoemt, (iii) het weinig aannemelijk is dat verzoeker, een volwassen inwoner van Qoulkesh, ontgaan is dat er in zijn dorp één van de weinige medische voorzieningen van het district voorhanden is en er niet van op de hoogte is dat er twee bazaars zijn in zijn dorp, (iv) dat zijn broer verklaarde geboren te zijn in Kabul en daar ook gewoond heeft met zijn familie tot zijn vertrek uit Afghanistan en op zijn gehoor in 2003 verklaarde dat zijn familie nog steeds woonde in de Chargala Wazaribad wijk, terwijl verzoeker verklaarde steeds in Qoulkesh te hebben gewoond, (v) vragen kunnen gesteld worden bij het voorgehouden profiel van verzoeker als landbouwer op eigen gronden daar hij een beperkte kennis heeft van zaai- en oogsttijden van de belangrijkste gewassen die hij verbouwd zou hebben. De commissaris-generaal meent dat verzoekers verklaring met betrekking tot zijn geheugenproblemen die hij kent sinds hij door Kuchi op het hoofd geslagen werd, niet volstaan om zijn beperkte kennis van zijn beweerde regio van herkomst te verklaren, daar verzoeker zijn beweringen over zijn medische problemen niet staaft alsook dat tijdens het gehoor verzoekers probleem inzake het formuleren van een coherent antwoord zich beperkte tot het moment dat hij geconfronteerd werd met de tegenstrijdige verklaringen van zijn broer betreffende hun verblijfplaatsen.

2.12. De Raad stelt vast dat hij niet kan oordelen of verzoeker in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus of voor subsidiaire bescherming zonder aanvullende onderzoeksmaatregelen te moeten bevelen. De Raad kan op basis van het rechtsplegingsdossier immers niet oordelen of verzoeker al dan niet afkomstig is uit de door hem voorgehouden regio van herkomst.

De Raad is immers van oordeel dat bovenstaande argumenten onvoldoende zijn om het verblijf van verzoeker in de door hem voorgehouden regio van herkomst ongeloofwaardig te bevinden.

2.13. Vooreerst stelt de Raad vast dat, in tegenstelling tot wat de commissaris-generaal lijkt voor te houden in de bestreden beslissing en tijdens de terechtzitting (namelijk dat de problemen tijdens het gehoor zich beperken tot het moment dat verzoeker geconfronteerd wordt met de tegenstrijdige verklaringen van zijn broer over hun verblijfplaatsen), op verschillende ogenblikken tijdens het gehoor problemen blijken. Zo stelt de Raad vooreerst vast dat verzoeker aan het begin van het gehoor aangeeft dat hij traag zal spreken daar hij niet snel kan spreken (gehoorverslag CGVS, p. 1), dat verzoeker bij de vraag in welk dorp zijn provincie ligt, verschillende ogenblikken moet nadenken voor hij antwoordt in de

(9)

provincie Wardak (gehoorverslag CGVS, p. 3), dat verzoeker gevraagd naar wat hij had, nadat hij aangegeven had ziek te zijn geweest gedurende twee jaar, moeizaam spreekt, naar woorden zoekt en antwoordt dat hij in elkaar geslagen werd door de Kuchi toen ze hen aanvielen, dat hij daarom niet meer goed kan spreken en hij angst kreeg (gehoorverslag CGVS, p. 4), dat de tolk verzoeker moeilijk begrijpt wanneer hij uitlegt, als reactie op de opgeworpen tegenstrijdigheid met de verklaringen van zijn broer, waar zijn familie heeft verbleven (gehoorverslag CGVS, p. 7), dat verzoeker districten opsomt wanneer hij gevraagd wordt naar grote omliggende dorpen van Qoulkesh, hierbij stelt dat dit dorpen zijn van Maidan Wardak, na herhaaldelijk vragen van de interviewer of dit dorpen betreffen, daarna vraagt ‘of wil u de namen van de dorpen. Bedoelt u de namen van de dorpen of iets anders?’, waarop de interviewer specifieert ‘de namen van de dorpen’ en daaropvolgend de namen van de districten die verzoeker aanhaalde herhaalt en nogmaals vraagt of dit namen van dorpen rond Qoulkesh zijn waarop verzoeker bevestigd antwoordt (gehoorverslag CGVS, p. 9-10), dat verzoeker vier vragen verder, ter gelegenheid van een vraag over een politicus, zelf stelt dat hij zich ergens vergist heeft, dat de namen die hij gaf, namen van districten zijn, doch op de vraag of hij dan namen van dorpen in de buurt van Qoulkesh kent, antwoordt dat hij ze zich niet kan herinneren, dat op de vraag hoe het komt dat hij bijna foutloos districten van zijn provincie kan opsommen maar de namen van de omliggende dorpen van Qoulkesh niet kent, verzoeker antwoordt dat hij ze wel kent maar ze niet in zijn geheugen heeft, dat het komt door zijn ziekte, dat hij lange tijd ziek is geweest, dat hij zich veel zaken niet kan herinneren of veel dingen later in zijn hoofd komen binnenschieten, dat dit komt door de slagen die hij heeft gekregen op zijn hoofd (gehoorverslag CGVS, p. 10-11), dat verzoeker verder in het interview, wanneer gevraagd wordt of Dawlat Qoli, een gehucht is van Quolkesh of een ander dorp, vraagt wat de vraag was toen hij de namen van de districten gaf, waarop de interviewer specifieert dat gevraagd werd of hij de namen van omliggende dorpen kon geven, dat verzoeker antwoordt dat hij het nu door heeft, waarna hij namen van

‘plaatsen’ (manteka) geeft (gehoorverslag CGVS, p. 13), dat verzoeker op het einde van het gehoor stelt

‘ik weet niet wat hier op het papier staat en wat de vraag was’, waarna de tolk stelt niet te begrijpen wat verzoeker bedoelt, en waarbij verzoeker op de vraag wat hij bedoelde met zijn voorgaande opmerkingen over de notities, antwoordt ‘Mijn vraag was wat de vragen waren en dat ik het misschien kan corrigeren als ik iets verkeerd gezegd heb’ (gehoorverslag CGVS, p. 16).

2.14. Hoewel verzoeker er eerst niet in slaagt om dorpen op te sommen in de buurt van zijn beweerde dorp van herkomst, komt hij hier later in het gehoor op terug, waarna hij enkele plaatsnamen opsomt, waarvan sommige mogelijks gehuchten zijn die zich rond zijn dorp situeren en andere, in tegenstelling tot wat de verwerende partij stelt in de bestreden beslissing, wel degelijk dorpen in de omgeving van Qoulkesh zijn. Immers blijkt uit het gehoorverslag dat verzoeker de ‘plaatsen’ ‘Dahan Khakrez, Targhman, Dahane Sar, Borghasu, Kotale Said Jafar, Shebar en Sheik Ali’ opsomt (gehoorverslag CGVS, p. 13) en blijkt uit de stukken van het administratief dossier (stuk 16, document 2, derde kaart) dat ‘Dahan Hessar’ en ‘Shebarak’ plaatsen/dorpen zijn in de buurt van Qoulkesh. Het is niet duidelijk of verzoekers (initiële) onwetendheid voortvloeit uit zijn gebrek aan medewerking, het mogelijks ingestudeerd karakter van de geografische gegevens, het niet steeds kunnen onmiddellijk antwoorden op vragen daar hij zich bepaalde zaken niet herinnert doch deze zaken hem later toch weer voor de geest komen of uit het feit dat verzoeker, als ongeschoolde, het verschil niet altijd goed weet te maken tussen gehuchten, dorpen, districten en provincies of al dan niet aan deze begrippen de juiste inhoud kan toekennen, zodat het verkeerdelijk opsommen van districten in eerste instantie absoluut niet voldoende is om verzoekers verklaringen met betrekking tot zijn beweerde regio van herkomst ongeloofwaardig te bevinden.

De Raad wenst er immers op te wijzen dat verzoeker tijdens het gehoor aangaf dat hij zich veel zaken niet kan herinneren of veel dingen later in zijn hoofd komen binnenschieten, dat dit komt door de slagen die hij heeft gekregen op zijn hoofd. Verder stelt de Raad vast dat verzoeker even diende na te denken om te antwoorden op de vraag in welke provincie zijn dorp lag, dat verzoeker eerst districten van Maidan Wardak opsomt als men vraagt naar grote dorpen in de omgeving van Qoulkesh, doch dat hij later in het gehoor deze vergissing zelf aangeeft en stelt dat het districten betroffen, dat hij stelt de vragen omtrent het opsommen van omliggende dorpen door te hebben en vervolgens ‘manteka’

(plaatsen) opsomt, zodat niet duidelijk blijkt of verzoeker het verschil goed weet te maken tussen gehuchten, dorpen, districten en provincies of aan deze begrippen de juiste inhoud kan toekennen.

Verder stelt de Raad vast dat wanneer niet expliciet naar een ‘dorp’ wordt gevraagd, maar gevraagd wordt waar de bazaar is, verzoeker antwoordt ‘er is maar één winkel, de andere kant op, richting Dahane Lakshou’, wat een naburig dorp blijkt te zijn (administratief dossier, stuk 16, document 2), zodat kan gesteld worden, mede gelet op wat reeds gesteld werd met betrekking tot de door verzoeker aangegeven ‘manteka’, dat verzoeker wel degelijk dorpen in de omgeving van Qoulkesh kan opnoemen (gehoorverslag CGVS, p. 13). Het feit dat verzoeker antwoordt dat er een winkel is richting Dahane

(10)

Lakshou op de vraag of er een bazaar is en antwoordt dat er in Qoulkesh geen bazaar is, kan op grond van de informatie toegevoegd aan het administratief dossier (stuk 16, document 5) allerminst leiden tot de conclusie dat het niet aannemelijk is dat verzoeker niet op de hoogte is van twee bazaars in zijn dorp, nu geenszins blijkt uit de genoemde stukken van het administratief dossier dat de twee bazaars in verzoekers dorp liggen. Immers blijkt uit de stukken dat één van de genoemde bazaars ‘Qolkhish Dahan Hisar’ is. Gelet op het feit dat Dahan Hisar mogelijks een dorp is in de omgeving van Qoulkesh en de bazaar aldus de naam draagt van twee verschillende dorpen of plaatsen, kan uit de naam van de bazaar niet met zekerheid afgeleid worden dat de bazaar in Qoulkesh ligt. Verder kan de Raad op grond van de informatie toegevoegd aan het administratief dossier niet nagaan of de medische voorziening in Qoulkesh die vernoemd wordt in de informatie in het administratief dossier reeds bestond op het ogenblik van verzoekers vertrek, nu de genoemde informatie geen verwijzingen naar data bevat.

2.15. Hoewel het door verzoeker neergelegde verslag geen uitspraak doet over eventuele moeilijkheden op het cognitief niveau in hoofde van verzoeker en ook geen diagnose of pathologie stelt, wijst de Raad op zijn vaststelling bij de lezing van het gehoorverslag, namelijk dat er toch wel problemen bleken te zijn en het voor de Raad niet duidelijk is of dit te maken heeft met een gebrekkige medewerking van verzoeker of het feit dat verzoeker bepaalde zaken ingestudeerd heeft dan wel met de door hem voorgehouden problemen ten gevolge van slagen op zijn hoofd of met zijn ongeschoolde status. De Raad is van oordeel dat op basis van het gehoorverslag en de informatie toegevoegd aan het administratief dossier niet kan beoordeeld worden of verzoeker aannemelijk heeft kunnen maken afkomstig te zijn in de jaren voor zijn vertrek uit de door hem beweerde regio van herkomst.

2.16. De overige motieven van de bestreden beslissing en de overige argumenten in het verzoekschrift volstaan op zich niet om te oordelen over de vluchtelingenstatus en de nood aan subsidiaire bescherming.

2.17. Aangezien essentiële elementen ontbreken waardoor de Raad de bestreden beslissing niet kan bevestigen of hervormen zonder aanvullende onderzoeksmaatregelen te moeten bevelen, besluit de Raad om met toepassing van artikel 39/2, §1, tweede lid, 2° van de vreemdelingenwet de bestreden beslissing te vernietigen.

OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:

Artikel 1

De beslissing genomen door de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen op 23 oktober 2013 wordt vernietigd.

Artikel 2

De zaak wordt teruggezonden naar de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen.

Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op achtentwintig maart tweeduizend veertien door:

mevr. N. VERMANDER, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,

mevr. K. VERHEYDEN, griffier.

De griffier, De voorzitter,

K. VERHEYDEN N. VERMANDER

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de bestreden beslissing van 14 juni 2011 wordt gesteld dat de verwondingen geen bewijs zijn van vervolgingen in het verleden en dat uit de medische attesten niet kan worden

In zoverre verzoekster in het aangevoerde feitenrelaas daarnaast wijst op een attest van 10 juli 2018 en poneert dat hieruit zou blijken dat zij nog steeds zelfmoordpogingen

Blijkens de bestreden beslissing wordt verzoekers asielaanvraag geweigerd omdat (i) hij niet aannemelijk kan maken dat hij een vrees voor vervolging koestert omwille van

Er vinden nauwelijks gecombineerde militaire operaties met (zelfmoord)aanslagen en aanvallen van guerrillastrijders meer plaats, maar frequente, vaak minder zware aanslagen. Sinds

De vaststelling van de commissaris-generaal blijft dan ook onverminderd overeind: “Gezien het feit dat de informatie die u over uw belagers kon geven en dat zij bij uw

Tijdens uw eerste gehoor voor het CGVS legde u volgende verklaringen af in verband met uw geaardheid: u beweerde lesbisch te zijn en verklaarde dat u geen relatie kon hebben met

Waar verzoekende partij oppert dat de ziekenhuisopname van haar echtgenote in januari 2011 omwille van een zware depressie en haar huidige psychische toestand, die zij staaft aan de

De voormelde vaststellingen volstaan om te besluiten dat niet kan worden aangenomen dat verzoeker zijn land van herkomst zou hebben dienen te verlaten ten gevolge van de beslissing