Consonant and vowel gradation in the Proto-Germanic n-stems
Guus, Kroonen
Citation
Guus, K. (2009, April 7). Consonant and vowel gradation in the Proto-Germanic n-stems.
Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/14513
Version: Corrected Publisher’s Version
License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden
Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/14513
Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).
Stellingen
- Bij de Proto-Germaanse n-stammen is de ablaut van het Proto-Indo-Europese paradigma volledig bewaard gebleven en ten gevolge van klankwet en
analogie tot een karakteristiek Germaans systeem omgebouwd.
- De Proto-Germaanse n-stammen en iterativa worden beiden gekenmerkt door paradigmatische consonantwisselingen, die veroorzaakt zijn door de Wet van Kluge en de daardoor opgeroepen analogiewerkingen.
- De Germaanse substraat-theorie, zoals die in de jaren 90 door Leidse taalwetenschappers is ontwikkeld, is voor een belangrijk deel een artefact, want gaat voorbij aan de morfofonologische innovaties die het Proto- Germaans hebben gemaakt tot wat het is.
- Het denkbeeld dat een extra-linguïstische factor als “expressiviteit” in staat is om nieuwe fonemen, zoals geminaten, in het leven te roepen is
voorwetenschappelijk, en misschien vergelijkbaar met Aristoteles’ these dat palingen en vliegen telkens opnieuw geboren zouden worden uit rottend vlees.
- Net als veel andere kenmerken van het Standaardnederlands moet ook de harde g worden gezien als een overblijfsel van het Fries substraat in Holland:
de Friezen, die aan het begin van een woord slechts een plosieve g hadden, subsitueerden de Frankische wrijfklank aan het woordbegin met de harde g die bij hen voorkwam aan het woordeinde.
- Nieuwe lexicale parallellen zoals Proto-Germaans *tass- ~ Oudiers dais
‘schoof’ en Oudnoords hraukr ~ Oudiers crúach ‘id.’lijken te bewijzen dat het taalcontact tussen het Germaans en het Keltisch sterker en wederkeriger moet zijn geweest dan tot nog toe vermoed.
- De Oudnoordse en IJslandse lidwoordsvorm þá (Proto-Indo-Europees *teh2m) lijkt Peter Schrijvers these te schragen dat Pre-Germaans *ā en *ō in het Noord-Westgermaans voor een nasaal onderscheiden zouden zijn gebleven, maar Faeroers ta veronderstelt een korte klinker, en wijs er zo op dat ook þá zich uiteindelijk in onbeklemde positie uit *þōn moet hebben ontwikkeld.
- Omdat Gotisch plinsjan ‘dansen’ een leenwoord is uit Proto-Slavisch *plęsati, moeten de Goten al vroeg met de Slaven in contact zijn gekomen, waarmee het waarschijnlijker wordt dat zij via de noordkant van de Karpaten naar de Zwarte Zee zijn getrokken.
- De historisch taalkundige zou Willem van Ockham kunnen huldigen door linguïstische problemen zo mogelijk op te lossen in het tijdgewricht waarin ze zich voordoen.
- Veelvuldig en verschillend taalcontact is gunstig voor de historische
taalvergelijking: het slaat de opvolgers van een oertaal weliswaar typologisch uit koers, maar het nieuwe karakter uit zich vaak niet alleen in een verstoring van oude verhoudingen, maar ook in een bestendiging van kenmerken die elders verloren kunnen zijn gegaan.
- Een onomatopee kan het beste gedefinieerd worden als een woord dat de voor menselijke taal kenmerkende dubbele articulatie, d.w.z. de ordening van betekenisloze fonen tot betekenisdragende morfemen en lexemen, doorbreekt.
- Het post-moderne relativisme, dat bij de West-Europese bien-pensance gemeengoed is geworden, berust op het kolossale, positivistische misverstand dat de taal als kennisvehikel zou afdoen omdat het onmogelijk is om betekenis sluitend te omschrijven.
- De Nederlandse identiteit, een in wiskundige zin niet-construeerbare
verzameling, openbaart zich misschien wel het sterkst in de uitdrukkelijkheid waarmee zij ontkent wordt door haar deelgenoten.