• No results found

HET PACT VAN BRUSSEL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "HET PACT VAN BRUSSEL "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van

de en

tl zullen neh op ren, bij worden.

Wiardi 731.

MR W. VERKADE

HET PACT VAN BRUSSEL

P

hase Spaakistan" noemt het Zwitserse blad "Die Weltwoche"

de totstandkoming van het Pact van Brussel in de ontwikke-

" ling der Westeuropese samenwerking. En niet zonder reden.

want België's socialistische premier mag veel als de stuwende kracht beschouwd worden, die tussen de internationale werkelijkheid van de Benelux - mede zijn werk - en de hoop op een krachtige economi- sche eenheid der Zestien Marshall-Ianden, die nieuwe bouwsel heeft vorm gegeven, dat een "harde kern" in Zestien-Ianden-combinatie kan vormen als het de lessen der Benelux ter harte neemt.

Want al had schijnbaar Bevin in zijn rede van 22 Januari het initia- tief genomen - immers hij kondigde aan, dat 24 uur te voren aan Nederland en België een bondgenootschapsverdrag was aangeboden.

- in feite was er niets anders gebeurd, dan dat de tekst van zijn rede te Brussel en Den Haag was overhandigd. Wel had men op het

"Foreign Office" nog iets meer in zijn hoofd, maar ook dit getuigt nu niet bepaald van brede visie of vruchtbare fantasie: het was het denk- beeld om het in begin 1947 gesloten verdrag van Duinkerken, waarbij Engeland en Frankrijk elkaar wederzijds garanties geven tegen het herleefde gevaar van een Duitse agressie of sabotage van het komende vredesverdrag, nu ook tussen elk der partners met de Lage Landen te doen afsluiten.

Het is vooral Spaak geweest, die door de gedachte hartelijk toe te juichcn en tegelijk het initiatief te nemen tot een tegenvoorstel, de gelegenheid heeft aangegrepen om een geheel ander plan te verwerke- lijken; terwijl Den Haag zich deze kans heeft laten ontglippen door alleen maar lauwtjes te reageren; gelukkig heeft dit ons land materieel geen schade gebracht, omdat Spaaks tactiek de belangen der gehele Benelux diende en niet slechts die van België, tenzij men op het standpunt zou staan, dat dit definitief - betekcnt vijftig jaar in een

145

(2)

internationaal verdrag niet: "menselijkerwijs voorgoed"? - opgeven van de neutraliteitspolitiek een fout zou zijn.

Want dit betekent het "Pact van Brussel" natuurlijk allereerst: eCIl opgave van de onzijdigheidsspeculatie, die in 1914-'18 nog net is gelukt, doch in 1940 tot een treurige mislukking moest worden, die ons mogelijk enkele maanden uitstel van executie heeft geboden, maar vervolgens een belangrijk stuk Nederlandse weermacht aan de gealli- ee.rden heeft onthouden, omdat een zich terugtrekken naar het zuiden - juist met het oog op de neutraliteitspolitiek - niet was voorbereid.

De enige mogelijkheid tot onzijdigheid, die overblijft, is die van dl.

vijf bondgenoten tezamen, die aldus in de moderne verhoudingen binnen enkele jaren misschien weer een macht kunnen vormen, zo groot, dat het zin heeft haar te ontzien.

Overigens is het in beginsel inderdaa,d een bondgenootschap, beves- tiging van de eenheid van militaire uitrusting met de Engelse gewa- pende macht en 'basis voor vèrgaande militaire samenwerking: staf- besprekingen minstens, taakverdeling en gemeenschappelijke oefenin- gen, als het goed is, eveneens. Dit bondgenootschap handhaaft niet de schijnheilige constructie van het Verdrag van Duinkerken voor een

"alliance against a corpse", tegen het "lijk" Duitsland, dat alleen een gevaar voor het Westen zou kunnen worden, wanneer het tot een eenheidsstaat onder Russische leiding 'Zou herleven. In plaats daarvan hield het aanvaarde tegenvoorstel van de Benelux-landen in: één regionale, overeenkomst binnen het kader van het Handvest der Ver·

enigde Naties (art. 51-54), collectieve bijstand garanderend tegen • welke aanvaller ook. Het verdrag van Petropolis, verleden voorzome~

door de Pan-Amerikaanse Unie nabij Buenos Ah'es afgesloten, is daarbij als voorbeeld genomen, een gelukkige vondst, en ditmaal, als wij goed zijn ingelicht, een Nederlandse bijdrage, afkomstig van een der bekwaamste jonge hoofdambtenaren van het Plan.

Verhouding tot West-Duitsland.

Deze ombuiging van de oorspronkelijke plannen had bovendien het voordeel, dat zij het onaangenaam karakter van dit verdrag tegenover de West-Duitse "Länder" er aan ontnam, die in de economische samenwerking, door het Marshall-plan geëist, in ieder geval een belangrijke rol moeten spelen en dus ook in aanmerking komen, om op den duur in deze "nadere Unie" ,ingeschakeld te worden. 1) Dit voordeel had bovendien voor de Benelux-laI)den de bijkomende aan- trekkelijkheid, dat hiermede kracht bijgezet werd aan de voorwaarde hunner regeringen om gezamenlijk als een gelijkwaardige partner 1) . Op grond van Franse en Britse weerstanden is Duitsland in het artikel over de gemeenschappelijke verdediging ten slotte wel genoemd gebleven, maar in een zeer verzachte vorm als voorbeeld voor een mogelijke agressie.

Het reeds meer gebruiken van Duitse krijgsgevangen officieren met ervaring van oorlogvoering bij hevige koude bij de instructie van het Britse leger is van inschakeling reeds op militair terrein een pijnlijk eerste voorteken.

it

n

\ k g d

11

d o

v V

(3)

even ingeschakeld te worden in de besprekingen tussen de bezettings, mogendheden Amerika, Engeland en Frankrijk over de toekomst van West-Duitsland. Dit heeft het succes gehad dat zij aan de bespre- kingen in Londen van 26 Februari tot 6 Maart inderdaad reeds vrijwel gelijkwaardig hebben deelgenomen; en met succes: het compromis, dat de onderlinge tegenstelling tussen drie Westelijke bezetters- mogendheden daar in belangrijke mate heeft overbrugd, ligt geheel in de lijn van middenpositie, die Nederland en België in gezamenlijle overleg reeds hadden ingenomen in hun memoranda voor de plaats- vervangende minister van Buitenlandse Zaken in Januari 1947, ter voorbereiding van de Conferentie van Moskou:

Ie. noch het Engels centralisme, dat een herleving van het Duitse eenheids-"Reich" onvermijdelijk scheen te maken, noch de Franse verbrokkelingspolitiek, maar een bondsstaat, die een grote machts- concentratie voorkomt, doch die voldoende bevoegdheden bij het centrale gezag legt, om een economisch uiteen groeien van de land- bouw- en industriestreken te voorkomen.

2e. noch de Franse gedachte om het Ruhrgebied geheel los te maken uit het Duitse verband en het met een afzonderlijke internationale status ten bate van West-Europa (lees: de Franse staalindustrie) te exploiteren, noch de Britse' neiging - reeds door de Bizone-overeen- komst met de Amerikanen doorbroke'n - om dit industriegebied tot een "melkkoetje" ter' comenpensatie van de eigen zone-tekorten maken, doch wel een internationaal toezicht op deze traditionele wapensmidse om veiligheidsredenen en economische leiding, di~

waarborgt dat dit steenkool- en ijzer-centrum in het gehele West- Europese herstel - het West Duitse inbegrepen - wordt inge- schakeld. Dat deze oplossing voor ons eigen land van bijzonder belang is, om dat hiermee onze wederopbouw mede wordt gedeerd en tegelijk de welvaart in het Ruhrgebied, waarvan die van de Rotter, damse haven en Westlandse en Limburgse tuinbouw in sterke mate afhankelijk is, weer hersteld kan worden, behoeft nauwelijks betoog.

In het perspectief ligt ook nog een derde mogelijkheid van com- promis: de Britse Labour-regering heeft er een erezaak van willen maken dit industrie-gebied te socialiseren, de Amerikanen, die nu 80 % der Bizone financieren, voelen daar, naar bekend is, niets voor, terwijl de Fransen zeer goed het gevaar hebben gezien van nationa- lisatie ten bate van het Duitse Rijk; of van een Rijnland- West-Polen.

dat niet deze industrieën zou beheersen maar door het overwegend belang deze industrieën ook staatskundig door de belangen steenkooI- en staalproducten zou worden beheerst. Mede door de invloed van progressieve Benelux-regeringen zou een oplossing kunnen worden gevonden, die niet ten bate van één staat socialiseert, maar waarbij de oude industrieleiders, die wel de deskundigheid hebben, doch wier politieke instelling onnoemelijk leed over het eigen en andere volken heeft gebracht, de zeggenschap zouden moeten delen met de ver- tegenwoordigers van alle West-Europese volken en met de werk-

147

(4)

nemers, vertegenwoordigd door hun vakverenigingen. Dit zou dan tevens de kern kunnen worden voor een of meer openbare lichamen, die op den duur tevens de steenkoolproductie in Limburg, de Bori- nage, de Saar en Noord-Frankrijk en de staalindustrie van Luik, Luxemburg en Lotharingen zouden kunnen omvatten.

De Consultatieve Raad Maar behalve de bovengenoemde correcties op het oorspronkelijke plan, hebben Spaak en de zijnen met hun tegenvoorstel nog belang- rijk meer bereikt. Het verdrag heeft geenszins alleen maar een defensief-militair karakter gekregen, al was dit wel eens een onmis· baar onderdeel, dat alleen maar een negatieve weerslag geweest zou zijn om de schrik, die de gelijkschakeling van Tsjechoslowakije West- Europa bezorgd heeft.

Het verdrag heeft ook zijn economische, sociale en culturele artikelen, die, hoe vaag ook, inderdaad de grondslag kunnen vormen voor een samengroeien der vijf hi.nden tot een hechte federatie, waar· bij het wederkerig opgeven van souvereine rechten de gezamelijke kracht zal verhogen.

Of deze mogelijkheid tot werkelijkheid wordt zal allereest afhangen van het karakter dat de Conservatieve Raad krijgt, waaraan art. 7 een basis geeft: dit is bedoeld Is een regelmatig terugkerend overleg op het hoogste vlak, waarbij de gemeenschappelijke politiek zowel naar buiten als naar binnen kan worden uitgestippeld. De bepaling. gaat nog niet zover dat beslissingen bij meerderheid van stemmen kunnen worden afgedwongen; en dat is ook niet zo verwonderlijk:

wanneer men per staat stemde zou de vreemde situatie kunnen ont- staan dat de drie kleine Benelux-landen de twee grotere bondgenoten zouden kunnen overstemmen, terwijl er nu een overwicht van krachten aanwezig is, dat tot een redelijk compromis moet dringen.

Worden de regeringen het in deze Raad eens, dan zullen de lagere ambtelijke organen van alle vijf staten deze besluiten ook moeten uitvoeren.

Voor het welslagen van deze 6pzet is het van beslissende betekenis, of deze "Raad van Overleg" een secretariaat krijgt dat niet aan één der regeringen is gebonden, maar wier leider door de regeringen gezamelijk wordt benoemd (zoals dat ook voor dr Jaspar voor het Tolunie-secretariaat in Brussel het geval is). Dit schijnt inderdaad in de bedoeling te liggen; het feit, dat het vermoedelijk in Londen gevestigd zal worden, vergroot de kansen op een Benelux-man als secretaris-generaal. Van gelijk belang is of dit secretariaat de mogelijk- heden, bevoegdheden en bezetting krijgt, waardoor het een voort·· durend centrum van activiteit blijft, om de genomen beslissingen in de juiste vorm te verwerkelijken en gelukkige initiatieven voor te bereiden, om nieuwe taken aan te snijden. Daarvan zal het ook afhan·

gcn of de in beginsel overeengekomen economische, sociale en cultu- rele samenwerking inderdaad· tot uiting zal komen in permanente

or ui b H re m bi In

so le st de in Fr

po

ge tw

(5)

{an len, )fi- lik,

~ad

jke ng- een Ilis·

~ou

est- 'ele

organen, die bindende besluiten kunnen voorbereiden en waaraan de uitvoering van dergelijke belissingen kan worden overgelaten. De betreffende artikelen op zichzelf bieden deze waarborg allerminst.

Het economische artikel is zelfs bijna teleurstellend vaag. De enige rechtvaardiging daarvan kan zijn, dat de betrokken regeringen de mogelijkheden van economische samenwerking, die het Marshall-plan biedt, vooral niet tot een kleiner kring dan alle zestien wil beperken.

Indien deze mogelijkheden kunnen aanwezig zijn (en de deelneming van vijftien landen aan de besprekingen over mogelijkheden van een Tol-Unie zouden daarop kunnen wijzen), dan kan het aandeel van het Pact van Brussel in dit opzicht inderdaad beperkt blijven tot een overleg, dat tot een gemeenschappelijk stimuleren van deze ontwikke- ling in E.R.P.-verband kan leiden. Veel belangrijker is dan ook de sociale paragraaf. Het is voorlopig niet waarschijnlijk, dat de sociale wetgeving met landen als Portugal of Turkije spoedig vergaand ge- coördineerd zal kunnen wordèn, maar een wederkerige geldigheid der sociale verzekeringen en een onderlinge aanpassing van de sociale levensvoorwaarden in deze vijf landen van ongeveer gelijke sociale structuur, zou van het grootste belang zijn, ook om de rationele ver- deling van arbeidskrachten en de onderlinge vestigingsmogelijkheden in zo vèrgaande mate, als gewenst, te bevorderen. Met name de Franse regering schijnt op dit punt op concrete resultaten te hebben aangedrongen; om de ongetwijfeld bestaande communistische weer- standen te breken, heeft zij ook voor de arbeidersbevolking tastbare resultaten nodig; als eerste stap is vastgesteld, dat reeds onmiddellijk uitvoering gegeven wordt aan overeenkomsten, die reeds door spe- ciale, aan dat doel gewijde, bijeenkomsten zijn voorbereid.

De betrekkelijke magerheid van het culturele artikel is bepaald door de overweging, dat de culturele traditie der vijf landen zo uiteen- lopend zijn er de cunlturele betrekkingen tussen hen van zo uiteen·

lopend karakter, dat hier afzonderlijke verdragen tussen telkens twee landen vruchtbaarder zouden zijn dan het zoeken naar een grootste.

gemene deler voor alle vijf. Enerzijds spreekt uit deze gedachtengan~

het verheugende besef, dat bij een samengroeien door vijf landen, de culturele verscheidenheid meer dan enige andere gerespecteerd moet worden. Maar dat neemt niet weg, dat er toch wel een aantal culturele terreinen is, waarop alle vijf landen één lijn zouden moeten trekken;

wij denken aan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het geestelijk herstel van Duitsland, aan de reisfaciliteiten voor cultureel en persoonlijk contact, aan de kwestie van het papier voor boeken, kranten en tijdschriften en aan de toegankelijkheid van deze trans- portmiddelen van geestelijke waarden in al deze landen.

Uitbreiding.

Kan dit pact nu ook nog tot andere Europese staten worden uit· gebreid en vallen er ook de overzeese gebiedsdelen onder? Dit zijn twee belangrijke vragen, die nog resten. Inzake de uitbreiding an het

149

(6)

Pact van Brussel met andere leden is uitdrukkelijk vastgelegd dat hiervoor de algemene instemming van alle aangeslotenen vereist wordt (al is ook op andere punten niet vastgelegd hoe de aangeslote- nen anders dan met hun instemming gebonden zouden kunnen worden). Belangrijk is, dat deze aansluiting ook voor bepaalde terrei- nen mogelijk is, zo zou men de Scandinavisché landen, die ideologisch voor het Westen hebben gekozen, maar militair-politiek de neutrali- teit trachten te handhaven, voor het culturele West-Duitsland, voor·

lopig vooral voor de economische samenwerking, kunnen aantrekken.

Als deze candidaat voor algehele aansluiting heeft Bevin Italië ge- noemd, hetgeen door Frankrijk zeer aangemoedigd is; maar men zal eerst nog wel de verkiezingen van 18 April willen afwachten. Hoewel de onderlinge militaire bijstand niet afhankelijk gesteld wordt van aantasting van het grondgebied van een der landen, doch gericht is tegen elke agressie, waar ook in Europa, strekt deze automatische bij- stand zich niet uit tot het grondgebied buiten Europa of verbonden gebieden aldaar, zoals b.v. de Britse dominions of Indonesië; wel i., dit natuurlijk een zaak, die zich leent voor overleg in de Consultatieve.

Raad.

De ontvangst.

Behalve bij de communisten, die in elke versterking van West- Europa nu eenmaal een bedreiging van de SowjefUnie zien, heeft deze overeenkomst vrij algemene instemming gevonden. Zelfs in een land, dat zo strak aan zijn neutraliteitstraditie vasthoudt als Zwitser- land, betuigt de pers haar instemming als Zwitserland zelf zijn on- zijdigheid kan handhaven. In Spaaks eigen land heeft het Parlement - ook weer met uitzon'dering van de communisten - gunstig gerea- geerd. De Waalse bezwaarden tegen de Benelux zien in de inschake- ling van Frankrijk een belangrijk deel van hun wensen vervuld, terwijl de overigen er een uitbreiding van de Tolunie-gedachte in zien. Ook de Franse reacties waren algemeen gunstig. In Nederland heeft Van der Goes van Naters er goed aan gedaan om op de dag van de onder- tekening een interpellatie te houden, waaruit duidelijk een stuwendt:

instemming met het Pact van Brussel en het Marshall-plan bleek, ter- wijl hij daarmee tevens duidelijk de scheidslijn trok met de commu- nisten en met de enkele conservatieven, die nog trachtten achterom te zien naar de "goede oude neutraliteit".

Bevin had bij zijn rede van 22 Januari vrijwel het gehele Parlement achter zich, maar er was een duidelijk accentverschil gebleken tusseu Churchill, die het karakter van militaire bondgenootschap onder- streepte en de linkervleugel van Labour, die bij monde van Crossman en Shaw.cross de behoefte aan constructieve progressieve politiek op sociaal-economisch terrein voor de "Western Union" - en dus een typisch socialistische politiek - onderstreepten.

In de week van de ondertekening is daarop nog een stap gevolgd, die vo~r de kentering van de openbare mening in Engeland zeer

ty~ bie en en J

ne rin

v

(7)

~der­

iman

kop een olgd, zeer

typerend is: een uit alle partijen voortgekomen groep "bookbenchers"

bleek teleurgesteld door het nog zeer vage karakter der overeenkomst en ondersteunde een motie, onderworpen door de socialist Mackay en de conservatief Bothby, waarin aangedrongen wordt op

Ie. uitbreiding van de kring der ondertekenaars;

2e. een vorming op korte termijn van speciale organen op functio- neel terrein, met uitvoerende bevoegdheid;

3e. een lange-baan-politiek, leidend tot een gemeenschappelijk rege- ringsorgaan en een gemeenschappelijk parlementaire controle daarop van de aangesloten landen. .

Deze motie kreeg reeds onmiddellijk het uitzonderlijk hoge aantal van 73 ondertekeningen. In de daarop volgende weken verdubbelde dit aantal nog, terwijl Churchill een van de zo kostbare dagen, waarop de oppositie het recht heeft, de agenda van het Lagerhuis vast te stellen, voor een debat over dit initiatief ter beschikking stelde. Dc initiatiefnemers verwachten algemeen, dat een dergelijke motie door de meerderheid van het Lagerhuis zal worden aanvaard.

Voor wie weet hoezeer de Engelsman tot voor kort nog een typische eiland-bewoner was en hoe sterk de traditie is, dat Engeland zich ook weer elk ogenblik van zijn bemoeienis met het vasteland moet kunnen losmaken, is deze kentering in het Lagerhuis van enorme betekenis. Misschien wel een doorslaggevende factor is hierbij naast de militair-technische, die het duidelijk maakt, dat Groot-Brit- tannië bij een nieuwe oorlog niet meer door het Kanaal beschermd kan worden tegen het lot van frontgebied te worden - dat de Domi- nions, die altijd een beletsel voor de Britse verwikkelingen in Europa heetten, nu duidelijk laten blijken, dat zij een samengaan met het moederland in militair en economisch opzicht alleen nog maar de moeite waard vinden, als daar een groter Europees gebied als bond- . genoot, afnemer en leverancier van kwaliteitsproducten en emigranten in betrokken wordt.

Zo blijkt het, dat het Pact van Brussel niet slechts de Europese eenheid versterkt, maar ook in de wereld tot een versterking van de

"derde Macht" tussen het communisme der Sowjet-Unie en het kapi- talisme der U.S.A. kon leiden. In zekere zin is daarmee de droom van Smuts, reeds in de oorlog (op 25 November 1943) uitgesproken, in vervulling gegaan al heeft Engeland hierbij meer de scharnier-positie dan het leiderschap over een aantal nieuwe "dominions" gekregen.

De Westerse wereld heeft hiermee de kans herwonnen, over een werkterrein te beschikken, dat van voldoende betekenis is om in de bepaling van het lot der wereld mee te tellen. Met de verbonden gebieden overzee is deze "Western Union" reeds groter in bevolkings- getal dan een der twee Groten, waartegen wij zo plegen op te zien;

de Marshall-Ianden omvatten reeds 280 millioen inwoners.

Voor de socialisten de~er landen biedt dit bovendien de kans om in dit kader aan het internationalisme hunner beginselen een concrete vorm te geven.

151

(8)

MR DR J. BARENTS

"DIKKE" UNIE

OF

"DUNNE" UNIE

D

e Nederlands-Indonesische Unie lag bij de conflicten over Indo·

nesië van het vorig jaar nog te veel op de achtergrond om dl:!

belangstelling tot zich te trekken. Nu de staatkundige opbouw in Indonesië de laatste maanden met grote, zij het niet altijd gerust- stellende snelheid is gevorderd, en daarmede de toekomstige Verenig- de Staten van Indonesië via commissies van voorbereiding, interim- regeringen en (prae-)federale raden vlak achter de horizon zijn komen te liggen, wordt ook de verbinding tussen Nederland, Suriname en Curaçao ep de Verenigde Staten van Indonesië een actueel punt. Zij wordt dat te meer, nu de commissie voor grondwetsherziening op 25 Maart heeft voorgesteld, vier artikelen (207-210) aan de Grondwet toe te voegen "met bijzondere bepalingen nopens de overgang naar de nieuwe rechtsorde voor het grondgebied van het koninkrijk, zoals dat in art. 1 der Grondwet is omschreven".

Een ontworpen herziening dus, die de Grondwet enerzijds "open- hakt", maar anderzijds weer niet precies voorschrijft, hoe de staat- kundige structuur van de toekomst er uit zal zien: ten slotte valt daarbij de wederpartij, Indonesië, ook te horen! Het ontworpen art. 207 wil, op basis van oud en nieuw overleg, een nieuwe rechtsorde,

"waarin deze gebieden de eigen belangen zelfstandig behartigen, en op de voet van gelijkwaardigheid zijn verbonden tot verzorging van de gemeenschappelijke belangen en tot wederkerige bijstand", waaraan men zich haast toe te voegen:

"een en ander onder waarborgen voor de rechtszekerheid, de fundamentele menselijke rechten en vrijheden en deugdelijk bestuur",

- een reserve, die in het vierde lid van 208, waar gesproken wordt

o h

Ïl n s d s v h d k

rl

(9)

over het nut van de Unie-organen, met zoveel woorden wordt herhaald.

Met andere woorden: men erkent, dat er een nieuwe situatie is ingetreden in de verhouding Nederland-Indonesië; men ziet de noodzaak, om aan die situatie wettelijke vorm te geven, maar vol- staat voorlopig met een "openhakken" van de bestaande Grondwet .•

dat echter toch weer gepaard gaat met enige vingerwijzingen over de structuur van de toekomstige Nederlands-Indonesische Unie. De vraag rijst, of deze Grondwetsherziening, in dat licht bezien, veel zin heeft: zij legt de definitieve vormen van de Unie niet vast en kàn dat, zonder overleg met de wederpartij, ook niet doen; en anderzijds kan men toch bezwaarlijk volhouden, dat er nu alvast een grond- wetswijziging nodig is, omdat de bestaande bepalingen op de ~eite­

lijke bestaande politieke situatie slaan als een tang op e~n varken.

"De Commissie-Generaal had, uitgaande van de aanvaarding door de regering van de politieke realiteit in Nederlands-Indië, zich bezig te houden met een situatie en me~ organisaties, die buiten de constitu- tionele verhoudingen waren ontstaan en gegroeid", schreef de Com- missie-Generaal al eind '46 in haar toelichting op de overeenkomst van Linggadjati. Welnu, àls die gewijzigde realiteit wordt aanvaard en erkend, dat zij niet wel strookt met de bestaande grondwet, wat is er dan nog gewonnen met de rompslomp van een toch nog maar voorlopige grondwetsherziening?

Laten we ons dus even goed voorstellen wat er staat te gebeuren, als deze grondwetswijziging tot stand mocht komen. De bestaande grondwet bevat ten aanzien van Indonesië een conceptie A (die ver- ouderd is). Nu gaat men er niet toe over, daarvoor Ofwel conceptie B (aangepast aan de nieuwe situatie) in de plaats te stellen, Ofwel, omdat men B nog niet duidelijk kan bepalen, conceptie A eenvoudig uit de grondwet te verwijderen.

Neen, men laat conceptie A rustig staan - wat niet alleen uit art. 1, maar ook uit verscheidene latere artikelen blijkt. De grondwetstekst kabbelt dan 206 artikelen lang rustig voort, en niemand zou op grond van die 206 artikelen veronderstellen, dat er met conceptie A iets aan de hand was. Maar dan, 0 wonder, slaat de Grondwetscommissie met haar staf op de rots en tovert een nieuw veertiende hoofdstuk te voorschijn, welks vier artikelen vertellen, dat er een "nieuwe rechts- orde" voor de overzeese gebiedsdelen op komst is (lees: conceptie B), bindt conceptie B vervolgens aan enkele algemene voorwaarden - waarover zo aanstonds meer - , en verwijst dan verder naar de bekende "wetten, met twee-derde meerderheid aangenomen". - Het laatste is een niet onbekende figuur, maar.... ter uitwerking van bepalingen die in de grondwet staan. En dat zijn in ons geval niet alleen de nu voorgestelde artikelen 207-210, waarin men sch·uchter poogt conceptie B aan te duiden, maar óók art. 1, art. 62 en derg., waarin duidelijk conceptie A is belichaamd I Het is, zoals men onder de juristen zegt, staatsrechtelijk niet elegant. Huiselijker gezegd: het

153

(10)

is staatsrechtelijk koekebakkerswerk. De grondwet volgens het ont-

~erp van de grondwetscommissie herinnert aan een verstrooide damesbrief, die met een klein P.S. op bladzijde 6 onderaan het ganse betoog van de eerste 5~ bladzijden weer ongedaan .... en dus over- bodig maakt.

Ik begrijp, dat men zal zeggen: deze weinig elegante procedure is noodzakelijk, om de "ongrondwettigheid" van de huidige politieke situatie in Indonesië een constitutionele basis te geven. Maar ge- schiedt dat, als dit voorstel wet wordt (grondwet wordt dus)? In ieder geval niet in definitieve zin. Ik vrees ook, dat het een illusie is om te menen, dat men twijfel aan de grondwettigheid van wat in Indonesië gebeurt en van wat daar nog stáát te gebeuren, met de voorgestelde wijziging definitief zal uitsluiten.... ook voor hen, die willen twijfelen.

Er is geen enkele reden, om angstig te doen, alsof veranderingen, die zich met revolutionnaire kracht hebben baangebroken, nu plot- seling legalisatie door de Grondwet nodig 'hebben. Die legalisatie kan wachten tot wij de structuur van Koninkrijk en Unie inderdaad goed kunnen omschrijven. Ecn tussentijdse halve wijziging opent geen nieuwe perspectieven, maar schept misschien tweemaal moei- lijkheden, die men slechts eenmaal had behoeven te passeren, - en doet bovendien nog een onevenredig groot beroep op de nationale tijd en energie.

Dit als eerste punt. Maar ook als wij aannemen, dat de herziening nu eenmaal verlangd wordt, blijven er bezwaren tegen de voor- gestelde formuleringen. .

Nu de voorschriften over de Unie. In de titel van dit opstel is al tot uitdrukking gebracht, dat het voornaamste punt, waarover de strijd hier zal lopen, de "dikte" of "dunheid" van de Unie is. Om het iets duidelijker uit te drukken: onze Partij verlangt een Unie, die niet te veel bevoegdheden heeft, de K.v.P. wil méér, en de oppositie-partijen zouden het in het algemeen prettig vinden, om in Indonesië, dat men formeel geheel op eigen benen laat staan, via tamelijk "dikke" tJnie- organen een zekere Nederlandse zeggenschap te behouden.

Betekent dat, dat de Partij van de Arbeid de samenwerking tussen Nederland en Indonesië zoveel mogelijk wil beperken? Natuurlijk niet. Wij willen de samenwerking integendeel zo innig mogelijk doen zijn, maar .... op grond van die "vrijwillige aanvaarding", waarvan de Koningin in haar bekende rede van December 1942 sprak. Wij hopen, dat in de toekomst, ook na het betreurenswaardige conflict, dat er geweest is en dat in de loop van '47 zo scherpe uitdrukking heeft gevonden, een goede, hartelijke verstandhouding tussen Indonesië en Nederland mogelijk zal zijn. Maar die moet dan in de werkelijkheid worden gevormd, en in vrijheid worden gevonden. Laten de voor- gestelde nieuwe grondwetsartikelen daartoe alle ruimte? Het valt te betwijfelen.

(11)

lt- de .se

~r-

is ke 1e-~In

is in de jie en, ot-

Als art. 208, lid 4 vraagt om een Unie, welker organen

"de samenwerking tussen de deelnemende staten verwezenlijken in zake buitenlandse betrekkingen, defensie en voor zover nodig financiën, alsmede nopens onderwerpen van economische en cultu- rele aard",

zal ieder instemmend knikken. Dezelfde reeks: buitenlandse betrek- kingen, defensie, voor zover nodig financiën en (kennelijk in het tweede gelid geschaard) economische en culturele onderwerpen, vin-' den we al in art. 7, lid 3 van de overeenkomst van Linggadjati.

"Grondwefscommissie wil Linggadjati in Constitutie opnemen", juichte één van mijn lijfbladen boven het voorstel van de Grondwets- commissie. Helaas, dat is het nu juist niet. Het voorstel gaat verder dan Linggadjati, en m.i. in de verkeerde richting. Zoëven citeerde ik al de volgende zinsnede van 208, die ook in 207 staat:

"Zij (dj. de Unie) zal de rechtszekerheid, de fundamentele men- selijke rechten en vrijheden en een deugdelijk bestuur waarborgen."

Met dit laatste zijn we weer een stapje af geraakt van het stand- punt van de Commissie-Generaal, die ~n haar Toelichting op Ling- gadjati duidelijk uitgedrukt meende te zien, "dat in beginsel de Unie niet treedt in. de sfeer der interne aangelegenheden der beide landen". De fundamentele menselijke rechten en vrijheden: een waarborg daarvoor vindt men reeds in art. 10, sub c. van de overeenkomst van Linggadjati, en laat zich ook voortreffelijk verdedigen met een beroep op het Handvest van de Verenigde Naties.

Maar: "rechtszekerheid"; maar: "een deugdelijk bestuur": welke achterdeuren worden daarmede geopend? Wij zijn wat argwanend geworden door de herhaalde verzekeringen, dat in Indonesië bij voortduring zou worden geregeerd "in de geest van de overeenkomst van Linggadjati"; - verzekeringen die wat goedkoop klonken als men eenmaal op grond van de ervaring was gaan begrijpen, dat onder die hooggeroemde "geest" blijkbaar elke politiek viel, hoe krom en verdraaid ook, die de "beginselen" van Linggadjati maar met de lip- pen bleef belijden.

Ik kan het niet helpen: we hebbcn een periode gehad, waarin "orde en rust" in de monden van kranige doorzetters bestorven lag; in een volgende periode heette dat, netter maar niet minder duidelijk: "vrede en veiligheid". U weet wel, die vrede en veiligheid, terwille waarvan generaal Spoor zo graag naar Djokja was opgemarcheerd. Is er enige waarborg, dat een "gebrek aan rechtszekerheid" in Indonesië, of het ontbreken van een "deugdelijk bestuur" (of van wat de Nederlandse regering als zodanig beschouwt?) niet aanleiding zullen zijn voor be- moeizucht van Nederland met Indonesië, misschien zelfs "per Spoor"?

Ik geloof overigens wel te begrijpen, waar deze reserves in 208 vandaan komen: uit een vorige fase van Nederlandse politiek. In de verklaring van de Nederlandse regering . van 10 Februari 1946 (lang

155

(12)

VOor Linggadjati dus!) werd er van gerept, dat de toen geprojec- teerde vertegen~oordiger van de Kroon in Indonesië bekleed zou moeten zijn.

"met enkele bijzondere bevoegdheden.... ter waarborging van fundamentele rechten, van goed bestuur en van gezondë financiën".

Heeft de Grondwetscommissie hier soms last gehad van wat de psychologen noemen "een fixatie aan een vroegere fase"? Het zou te

"betreuren zijn, want aanneming van art. 208 in de nu voorgestelde

vorm zou een inbreuk maken op de structuur van de Nederlands- Indonesische Unie, die inderdaad (zoals wij willen) een orgaan is "ter behartiging van gemeenschappelijke belangen", en niet (zoals ande- ren, met hun "dikke" Unie, willen) halverwege ook een orgaan van Nederlandse vopgdijschap avez' Indonesië.

Het standpunt van de Nederlandse regering is uiteraard in de loop van twee en een half jaar, drie jaar wel eens verschoven. Maar Nederland is gebonden door twee overeenkomsten: door de over- eenkomst van Linggadjati jegens de Republiek, die een onderdeel van de toekomstige Verenigde Staten van Indonesië zal zijn (en niet het onbelangrijkste deel); door de Renville-overeenkomst, die in punt 12 de bepalingen over Linggadjati op het stuk van de Unie overneemt, ook jegens de Verenigde Naties. Met andere woorden:

op 15 November 1946, en nogmaals op 17 Januari 1948, heeft Neder- land aan Indonesië een geheel gelijkwaardige positie ingeruimd in de toekomstige Unie.

Als wij Indonesië in onze nieuwe Grondwet nu toch weer willen bevoogden, kan men zich de reactie daarop, zowel in Indonesië als op het internationale vlak, gemakkelijk indenken. Het staat te vrezen, dat hernieuwd of versterkt wantrouwen in Nederlands bedoelingen het gevolg zal zijn. En feitelijk .... houdt men heus niets tegen!

Ik ben niet hoopvol gestemd over de uitslag van deze grondwets- herziening, nu dit ontwerp mede door enkele partijgenoten, leden van de Commissie, is gemaakt.... of althans goedgekeurd. Maar het is voor de positie en het aanzien van onze Partij, ook overzee, nood- zakelijk dat de verdere behandeling niet geschiedt zonder dat van onze zijde nog eens duidelijk wordt uiteengezet, wèlke fundamentele bezwaren wij hebben tegen een te "dikke" Unie.

(13)

ec- ou

'an n".

de te lde ds- ter de-

~an

lOp

aar

tele

DS J. DE GRAAF

NIKOLAJ

ALEXANDROWITSJ BERDJAJEV

E

en personalistisch socialist pur sang is met Berdjajev heen- gegaan. Misschien is hij zelfs een der weinigen, op wien deze benaming ten volle toepasselijk is, gezien de consequente filo- sofische rechtvaardiging, 'welke Berdjajev in zijn werken aan het per- sonalisme geeft.

Nikolaj Alexandrowitsj Berdjajev werd in 1874 te Kiev geboren.

Zijn zeer aristocratische familie behoorde tot de adel in goede zin en heeft zijn jeugd doordrenkt met hoffelijkheid en kunstzinnigheid zonder een spoor van decadentie. Aristocraat is hij eigenlijk altijd gebleven en het is geen bijkomstigheid, wanneer hij meermalen het communisme om zijn lelijkheid veroordeelt acht. Het is in de lijn der familietraditie, dat hij de militaire school in Kiev bezoekt. Hier komt hij echter in aanraking met zoveel stompzinnigheid en barbaarsheid, dat hij de militaire carrière vaarwel zegt en zich laat inschrijven in de faculteiten van de rechten en van de natuurwetenschappen aan de Kievse Universiteit. Hij is in deze dagen een vurig bewonderaar van Leo Tolstoj. Vooral het protest tegen de civilisatie, die de mens ont- menselijkt en zelfs tegen de geschiedenis, die in haar fatale gang de persoonlijkheid verplettert, trekt hem in Tolstoj aan. Iets van Tolstoj's negatieve visie op techniek, civilisatie en geschiedenis is Berdjajev steeds bijgebleven, zodat zijn filosofie dikwijls de indruk maakt van een willen weglopen uit de geschiedenis. Men kan niet zeggen, dat Berdjajev door Marx heengegaan is, al heeft hij in zijn studententijd veel in Marxistische kringen verkeerd. Wel was hij overtuigd sociaal- democraat, maar gelijk bekend, was het Marxisme in de Russische sociaal-democratie het einde van de 19de eeuw nog zeer omstreden.

De invloeden van Bakoenin, Herzen, Tsjeruisjevski, waren minstens even sterk, Plechanov en Lenin ten spijt. Reeds in 1898 distantieert Berdjajev zich duidelijk van het Marxisme in zijn artikel (dat in 1899

157

,

(14)

in Duitsland gedrukt werd) over "F. A. Lange en de kritische filosofie in haar betrekking tot het socialisme". In datzelfde jaar werd hij gearresteerd bij een razzia op socialistische studenten en na ruim een jaar gevangenschap, voor drie jaar verbannen naar Wolotka in het Noorden va'n Rusland, samen o.a. met Loenatsjarski. Deze verbanning belette niet, dat in 1901 zijn eerste boek verscheen: "Het subjectivisme en individualisme in de sociale filosofie", een poging tot synthese van Marxisme en idealisme en een bestrijding van de positivistische theo- rieën van Michajlovski. Na de terugkeer uit de verbanning vinden we Berdjajev in Heidelberg. In 1904 weer terug in Rusland, sluit hij vriendschap met Boelgakoven neemt hartstochtelijk deel aan de religieus-socialistische en godsdienstfilosofische richting, die zich steeds meer gaat aftekenen in tijdschriften en gezelschappen, die op- nieuw Dostojevski en Solovjar als geestelijke leiders erkennen. Na lange aarzeling komt Berdjajev nu ook weer tot de Russisch-ortho- doxe kerk. De wijze, waarop hij d~ze overgang motiveert, heeft Marasyk de vraag in de pen gegeven, of de Russische Kerk wel blij is met deze bekeerling, die haar zo ongezouten de waarheid zegt ovcL' ,haar conservatisme. In 1913 schreef Berdjajev een fel artikel tegen de Heilige Synode, die alles onderdrukt, wat in de Kerk naar vrijheid en sociaal' verantwoordelijkheidsbesef zweemt onder de veelzeggende titel: "Verstikkers van den Geest". Een proces wegens "laster en ondermijning van de eerbied voor de geestelijkheid" wordt tegen hem aanhangig gemaakt bij de wereldlijke rechter (typisch voorbeeld van de verhouding van Kerk en Staat in het toenmalige Rusland), maar vindt geen doorgang door het uitbreken van de oorlog.

Inmiddels was Berdjajev in het intellectuele Rusland een vooraan·

staand filosoof en publicist geworden. Wij noemen zijn b~langrijkste

boek uit die tijd en gaan er iets uitvoeriger op in, omdat het Berdjajevs filosofie in nuce bevat. Al het latere is in zekere zin uitwerking van het hier ontwikkelde standpunt. De titel is: "De zin van het schep- pen", de ondertitel: "Poging tot rechtvaardiging van den mens". Filo- sofie is gecn wetenschap (hier ligt Berdjajevs blijvende zwakheid!), maar scheppende arbeid of "de kunst van het kennen" en als zodanig betekent zij de opstand tegen de gevangenschap in de natuur en tegen de onderwerping aan de materie. De geestelijke zin van de sociale revolutie, welke het socialisme nastreeft, is gelegen in deze opstand, die bedoelt de mens als persoon vrij te maken. De filosofie moet al het zijnde door zijn centraalste lid, de mens, bevrijden en scheppenJ maken. (Dit werd geschreven in 1912, toen de existentiefilosofie nog een onbekende grootheid was!) De mens, die naar Gods beeld ge- schapen is, raakte door zijn vrijheid in de erfzonde en tengevolge daarvan in de onderwerping aan de natuur. Om hem te helpen zijn oorspronkelijke waardigheid te herstellen, gaf God hem eerst de wet, toen de Zoo~, maar dit laatste geschiedde, opdat de mens vrij en scheppend de wereld zou transformeren en aldus het aanzien geven aan wat Berdjajev de "anthropologische openbaring" noemt.

(15)

~eo­

we hij de

~

tho-eert

~~~

Na

lij is

p ve ..

~ de

~ en Fnde en

aar aan·

p~ste

~Jevs

, van

f;~~~

f,id I).

r:::~

~ciale

t

tand' et al ,penû e nog

d ge- rvolge

n.

zijn

e wet, rij en geven

Berdjajev zegt zelf van dit boek: "Het is gewijd aan het fundamen- tele thema van mijn leven en mijn gedachte: het thema van de men::.

en zijn roeping tot scheppende arbeid," In 1919 richt Berdjajev in Moskou de "vrije academie voor geestelijke cultuur" op, die drie jaren heeft bestaan, In 1920 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de histo- risch-filologische faculteit, afdeling filosofie, tot de hele faculteit door de Sowjets gesloten werd, Tijdens de revolutiejaren verschenen "de filosofie der ongelijkheid", de monografie over Leoutjes, "de zin der geschiedenis" en "de wereldbeschouwing van Dostojevski", De laatste twee werken werden in het Duits vertaald en maakten hem voor het eerst in \Vest-Euorpa bekend, In 1922 uitgewezen als "ideologisch tegenstander van het communisme" met vele andere intellectuelen en kunstenaars, zal Berdjajev zijn verdere leven als balling slijten. Zijn romantisch optimisme, dat hem tot nog toe in grote trekken de revo·

lutie in Rusland had doen aanvaarden, is nu voor goed verdwenen.

De weerslag van de schok, die de laatste jaren hetn hadden gegeven, vindt men in het in 1924 in Berlijn geschreven "De nieuwe Middel- eeuwen", waarin het einde van het humanisme en het begin van het collectivisme met profetische helderheid wordt gekondigd. Toch ont- breekt het perspectief niet; wij zijn 'door catastrofe's heen op weg naar een nieuw-christelijk tijdvak, welks komst wij kunnen verhaasten door in het christendom niet alleen de verzoening, maar ook de reli- gieuze rechtvaardigheid voor het menselijk scheppen te zoekcn, In 1924 vestigt hij zich te Parijs, waar hij in een geweldige geestelijke vruchtbaarheid het ene boek na het andere publiceert. In 1934 springt hij in de bres voor Boelgakov, wiens modernisme toentertijd in de Russische Kerk de geest der inquisitie wakker riep. Hij is in Parij3 nauw verbonden geweest met de Kerenski-groep, maar was te veel filosoof om politicus te zijn. Met de theologen heeft hij altijd min of meer op gespannen voet gestaan, zijn vooral in de Parijse jaren steeds sterker wordende theosofische inslag beviel hen niet. Ook voor ons besef is de invloed van J acob Böhme in zijn latere werken eerder verwarrend dan verhelderend geweest, De personalistisch-socialisti- sche lijn vinden wij het sterkst doorgetrokken in zijn boekeh over Christendom en klassenstrijd, oorsprong en wezen van het commu- nisme, waarheid en leugen van het communisme. Zelden treft men een zo grondige kerinis van zaken, een zo groot begrip voor de wezenlijk nieuwe en blijvende waarden in het Russische communisme, gepaarà aan een zo principiële afwijzing van het communisme in één persoon als bij Berdjajev het geval is. De mens, geworteld als hîj is in God.

kan naar zijn metafysische bestemming nooit tot zijn recht komen in het niet door toevallige oorzaken onreligieuze, maar naar zijn wezen godloze communisme. Steeds bleef Berdjajev hopen op een overwin- ning van het communisme van binnen uit. Soms werd daarbij de wen$

de vader der gedachte bij deze Rus, die zijn vaderland hartstochtelijk liefhad en gaarne in Dostojevskiaans-Mexicaanse termen over het Russische volk sprak, des te luider, naarmate iimerlijke twijfel en

159

(16)

uiterlijke ballingschap hem smartelijk verwondde. De ontwikkeling tijdens en vlak na de tweede wereldoorlog verheugde hem diep .... zoals de ontwikkeling der laatste maanden hem diep teleurstelde. In zijn laatste publicatie, een week voor zijn dood, verschenen in "Une semaine dans Ie monde" als antwoord op een door dat week gehouden enquête, scrhijft hij: "Voor intellectuelen, die in een massaal procö opgenomen zijn, is het meestal niet gemakkelijk om te kiezen eu doeltreffend te handelen. Toch komt het mij voor, dat de technische ontwikkeling, de ontwikkeling van de materiële krachten, het opoffe- ren van economische vrijheden en een beperking in politiek inzicht insluit. Maar het is noodzakelijk van binnenuit, uit het binnenste van alle totalitaire systemen te strijden voor de geestelijke en intellectuele vrijheid; niet de formele vrijheid natuurlijk. Ik denk aan de concrete vrijheid van ontwikkeling en van de scheppende gedachte.

Het is niet voldo,ende in het huidige tijdsgewricht toeschouwer te zijn. De intellectuelen zullen zelf moeten handelen. En een van de voornaamste sectoren, waarop zij hun activiteit moeten concentreren, is die van de oorlog. Een nieuwe oorlog zou de nederlaag van iedereen te zien geven, een ramp voor het geheel der beschaving. Men mag de verdeling der wereld in twee blokken niet aanvaarden. Persoonlijk weiger ik haar toe te geven; ik ben aanhanger van een Europese of wereldfederatie, die de U.S.S.R. zou omvatten. Maar deze federatie, daarvan geef ik mij rekenschap, is niet te realiseren tenzij men het morele en geestelijke kwaad, waardoor wij verslonden worden, de baas wordt. Iedereen verbeeldt zich of wordt geprest om te geloven, dat hij het recht, zelfs de plicht heeft zijn tegenstander, die immers alle menselijke eigenschappen verloren heeft, te vernietigen. In di~

opzicht is het hedendaagse verval ontzettend. Rusland wil geen oorlog;

het is er bang voor. Deze angst drijft het land ertoe de vrijheid nog altijd te beknotten: vicieuze cirkel! Anderzijds worden de anti-com- munisten, die evenmin oorlog wensen, uit vrees voor een revolutie, daarheen opgejaagd. "Le monde entier est· dominé par la peur. Voilà la psychose qu'il s'agit de dénoncer. Voilà Ie plus impérieux devoir des intellectuels."

Berdjajev was, ondanks bewonderaars en vrienden in vele landen en vele kringen, een eenzaam man. Zijn droom ging uit naar verten, waar niemand hem volgen kon, maar als onvermoeibaar strijder voor de waarachtige bevrijding van de mens staat zijn beeld, wekkend en bezielend, in onze geest gegrift. En het is een rijp en vruchtbaar denker, di~ gepleit heeft voor "de voorrang van de vrijheid boven de natuur, van het subject boven het object, van de persoon boven het algemene, van het scheppen boven de evolutie, van de liefde bovelI de wet", zoals hij in het voorwoord tot een van zijn laatste boeken van zichzelf getuigt.

(17)

DRS G. M. NEDERHORST

DE ECONOMISCHE ACHTERGROND VAN DE

WESTEUROPESE SAMENWERKING

H

et beeld, hetwelk Europa in onze dagen te zien geeft, vertoont de paradox van tegelijkertijd teleurstellend en hoopgevend te zijn. Teleurstellend is het beeld, omdat midden in Europa de scheidingslijn loopt tussen Oost en West - een scheidingslijn, die niet alleen op politiek, maar ook op economisch gebied ernstige gevolgen heeft. Hoopgevend is de situatie, wanneer men waarneemt hoe West- Europa bezig is zich van eigen kracht bewust te worden, waarbij dt:

gedachte tezamen een economische en politieke eenheid te vormen snel veld wint. Het gehele aspect van onze Europese samenleving is door dit alles grondig veranderd. Deze veranderingen komen op , tweeërlei gebied tot uiting: Het economische en het politieke terrein.

De wijzigingen, welke zich in de economische structuur van \Vest- Europa voltrokken hebben, worden door velen in hoofdzaak terugge- bracht op de oorlogsomstandigheden. De wereld heeft in deze eeuw twee wereldoorlogen beleefd en het valt niet te verwonderen, dat deze diepe sporen hebben achtergelaten. In het General report van de Committee of European Economic Co-operation (C.E.E.C.) worden dan ook als oorzaken voor de huidge moeilijkheden in Europa vrijwel uitsluitend oorlogsomstandigheden als de physieke verwoesting in ,West-Europa, het verlies aan inkomsten uit de internationale handel, het tekort aan voedsel, de uitputting van de mensen door 6 jaar oorlog, e.d. genoemd.

Toch is het eenzijdig de economische moeilijkheden in West-Europa alleen in de oorlogen te zoeken. De oorzaak ligt dieper. Nauwkeurige, waarnemers constateerden reeds voor de oorlog een relatieve achter- uitgang van Europa in het economisch wereldbestel. Ook wanneer er dus geen oorlog geweest was, zouden wij toch voor de vraag staan, op welke wijze Europa's economische structuur weer gezond te maken.

Een analyse van de veranderde positie van West-Europa in de wereld 161

(18)

dient de achtergrond te vormen, waartegen wij het huidige herstelplar, hebben te zien.

A. Veranderingen in Europa's economische structuur.

De betekenis, welke aan "Vest-Europa moet worden toegekend in het wereldverkeer wordt bepaald door de internationale arbeidsver- deling. Jarenlang was deze internationale arbeidsverdeling voor West· Europa zeer gunstig. Dat was de tijd, toen West-Europa in het alge- meen en meer speciaal Engeland beschouwd konden worden als

"Workshop of the World". De grondstoffen werden uit de nog niet tot industriële ontwikkeling gekomen "grondstoffenlanden" naar West-Europa toegestuurd, om daar verwerkt en vervolgens weer geëxporteerd te worden. Deze oude constructie, waarbij een bepaalde grondstof, die in land A gewonnen werd, in land B tot eindproduct verwerkt werd en in land C in de consumptie werd opgenomcn -' een vorm van arbeidsverdeling waarvoor de Engelse en Nederlandse textielindustrie typische representanten zijn, - behoort grotendeels tot het verleden en vermindert met de dag aan betekenis. De eerste kentekenen, die er op wezen, dat deze positie niet houdbaar was, vertoonden zich omstreeks 1900. In het Oostelijk deel van de Ver- enigde Staten ontwikkelde zich' een jonge industrie, die enerzijds zijn afzet vond op de binnenlandse markt, anderzijds zich ontwikkelde tot export-industrie: De Verenigde Statcn waren de eerste van de oor- spronkelijke grondstoffenlanden, die er toe over gingen hun grond- stoffen in eigen land en in eigen industrie te verwerken. Spoedig 'Zouden andere landen volgen. Aanvankelijk bleef de invloed, welke Europa hiervan ondervond, beperkt. Weliswaar ondervonden de reeds gevestigde oude industrieën in Engeland de concurrentie van de jong geïndustrialiseerde landen, maar daar stond weer tegenover, dat de ontsluiting en de industrialisatie van de jonge landen als regel werd mogelijk gemaakt door buitenlands kapitaal. Dit diende om de import van machines e.d. te financieren, welke veelal door Europa geleverd werden. Samenhangend daarmede, onderging ook de levensstandaard als gevolg van de industrialisatie van de jonge landen verhoging, het- geen tot uitdrukking kwam in een vergroting van de invoer van ver- bruiksgoederen. Alhoewel dus in principe de positie van West-Europa als leverancier van heel de wereld was aangetast, kwam dit in deze eerste periode nog niet duidelijk tot uiting: Dit proces werd echter in ernstige mate versneld in de eerste wereldoorlog. De economische

blokkade had ten gevolge, dat men overal moest trachten de wegge- 1 vallen aanvoer uit het buitenland te vervangen door eigen productie. 1 De buiten Europa liggende grondstoffenlanden, die al voor die tijd 1 deze neiging hadden, industrialiseerden zich in een snel tempo. Wat 1 aldus onder de drang der omstandigheden aan productietakken in de

nieuwe wereld was ontstaan, hebben de onderscheiden regeringen na

1920 getracht in stand te houden en door protectionistische maat· g(

regelen tot verdere ontwikkeling te brengen. Een en ander had tot

(19)

tot

gevolg, een versnelde opkomst van de voor eigen behoefte werkende consumptiegoederen industrieën in verschillende Zuidamerikaanse Staten en in andere grondstoffenlanden, met een daarmee verband houdende verminderende betekenis van West-Europa.

Invloed van de wereldoorlog 1914-1918 op de industriële productie.

Productie-indexcijfers Europa totaal ... . Buiten Europese landen ... . De wereld ... .

1913 100 100 100

1919 66 114 90

1920 72 118 97 De jaren 1914-1920 brachten hierin geen verandering. De crisis in 1930 had ten gevolge, dat de toch al sterke industrialisatiedrang van de jonge landen versterkt werd door het verlangen, als bescherming tegen de onzekerheden van de conjunctuur, aan de economische structuur der onderscheidene landen een zo breed mogelijke basis te geven. Ook de bevolkingsgroei was een factor, die de industrialisatie van de nieuwe landen bevorderde, doordat deze bevollkingstoeneming in de grondstoffenlanden sneller was dan in de oude Westeuropese industrielanden. Deze bevolkingstoeneming op te vangen door ver·

meerdering van afzet van voedingsmiddelen -of grondstoffen was uitgesloten, zodat de enige mogelijkheid lag in de opbouw van een eigen industrie in de jonge landen. Dit alles ging ten koste van dt Westeuropese industrie, die ziijn afzetmarkten zag inkrimpen, en zija positie door deze ontwikkeling steeds meer bedreigd zag.

Het aandeel der Europese industrielanden (Duitsland, Groot-Brit- tannië zonder Ierland, Frankrijk, België, Luxemburg, lta1îë, Oosten- rijk, Tsjechoslowakije en Zwitserland) in de totale wereldhandels- omzet liep dientengevolge terug van 46,8 % in 1911-1913 tot 38,9 % in 1929 en tot 37,5 % in 1937, terwijl tezelfder tijd het aandeel del' overzeese industrielanden (Verenigde Staten en Japan) steeg van 11,7

%

in 1911- 1913 tot 17,6

%

in 1929 en tot 17,0

%

in 1937.

Splitsen we de wereldhandel naar werelddelen, dan krijgen we het volgende beeld:

Wereldhandel volgens werelddelen 1) (% van omzetwaarde)

Europa Afrika Azië Amerika Australië

1900 ... 65,9 3,2 9,5 19,1 2,3

1913 ... 61,2 3,4 11,4 21,5 2,5

1929

...

53,1 3,9 14,7 25,7 2,6

1937

...

52,2 4,8 16,7 23,3 3,0

Ook hier blijkt de afnemende betekenis van Europa in het wereld- geheel. Deze cijfers zijn naar verhouding voor Europa nog te gunstig

1) Bron: Statistisches Jahrbuch für das deutsche Reich.

163

(20)

door het feit, dat Europa b.v. vele en Noord-Amerika vrijwel geen grenzen kent. Wanneer men de beschikking had over een handels- statistiek, waarin Europa als één geheel beschouwd werd, dan zou blijken, dat de betekenis van Europa in het geheel nog geringer is dan in bovenstaande is aangegeven.

Tenslotte- vindt deze ontwikkelingsgang ook zijn bevestiging in het door de Volkenbond gepubliceerde Memorandum of the balance of payments and Foreign trade balances 1911-1925. Volgens dit rapport blijkt, dat bij vergelijking van de cijfers van 1925 met die van 1913 de Verenigde Staten en Brits Indië in 1925 minder van Europa en meer van Azië kopen. China en Japan kopen minder van Europa en meer van Noord-Amerika. Australië koopt minder van Europa, daar- entegen zowel van Noord-Amerika als van Japan meer. Omgekeerd zond Brits-Indië een groter gedeelte van zijn goederen naar Noord- Amerika en Azië; China naar Noord-Amerika. De Japanse uitvoer naar Europa is van 23,3 % tot slechts 6,6 % van zijn totale uitvoer gedaald, terwijl die naar Noord-Amerika van 30,0 % tot 44,5 % i., gestegen. De invoer van Australië uit Europa is van 71 % tot 54

%

van zijn totale invoer, die van Argentinië van 80 % tot 60 % gedaald.

De handel verschuift zich van de Atlantische naar de Stille Oceaan.

Onmiskenbaar duidelijk is dus, dat reeds voor de tweede wereld· oorlog er sprake was van een ernstige Europese structuurcrisis en het is min of meer verbazingwekkend, tlat in het aangezicht van deze overvleugeling door andere werelddelen, Europa zelf niet eerder de handen ineen heeft geslagen om deze storm te keren. De tweede wereldoorlog heeft dit vraagstuk nog meer op de spits gedreven.

Terwijl Europa's industrie, die toch al moeite had haar positie in het wereldverband te handhaven verwoest werd de industriële capaciteit buiten Europa tot het uiterste geïntensiveerd. Deze ontwikkeling blijkt wanneer we de indexcijfers van de industriële productie van enkele Europese landen en de buiten Europa liggende gebieden voor de oorlogsjaren vergelijken.

Indexcijfers industriële productie (1938 = 100) 1) Europa

Gr.-Brittannië 2) ..

Frankrijk ... . België ... . Nederland ... . Buiten Europa Ver. Staten

Canada ... . Chili ... .

1938 1939 1940 1941 1942 1943 1944 1945

100 104 84 99 106 101 97 90

100 64 58 53 36 48

100 106 39

100 108 92 78 62 57 38 27

100 100 100

122 110 99

140 134 110

182 185 114

224 237 113

268 284 112

264 277 116

227 238 134

1) Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek "Monograferen van de eder- landse conjunctuur No 6. Het internationale economische leven 1913-1946", blz. 42.

2) Exclusief de productie van oorlogsma tcriaal.

(21)

!een lels-

zou

~ is het

~ of port 1913

en

l en

aar- :erd nd- roer roer

5 90 48 39 27

De verminderde productie van de Europese landen in en na de tweede wereldoo~log vond zijn weerslag in een relatieve achteruitgang van de plaats, die Europa in het wereldverkeer inneemt vergeleken met N.- en Z.-Amerika.

Voor de oorlog verzorgden de Europese landen (incl. Engeland en Duitsland) 23 % van de totale wereldexporten. In 1946 slechts 11 %.

Tegenover deze achteruitgang van de Europese export staat, dat het exportvolume van de VS. zowel als van Canada in 1946 ruim 40 % hoger was dan voor de oorlog, terwijl het exportvolume van Latijns Amerika in 1946 30 % lag boven het niveau van voor de oorlog.

B. Verdunning van het intra-Europese handelsverkeer.

Het einde van de oorlog gaf ons dus een Europa te zien, dat in alle opzichten achterop was geraakt. Deze positie werd echter nog meer verzwakt door een ontwikkeling, welke zich naast de reeds ,gesigna- leerde tendens voordeed. Want terwijl het aandeel van Europa in de wereldhandel afnam ten gunste van andere werelddelen, bleek daar- naast de handel van de Europese landen onderling ook sterk terug te lopen. Wat er nog aan handel was, richtte zich niet op de Europese markt, maar op de markten buiten Europa.

Handel Europa met Intra-Europese Handel buiten Europa

invoer uitvoer invoer uitvoer

1913 60,4 67,9 39,6 32,1

1929 57,2 66,1 42,8 33,9

1931 63,0 72,9 37,0 27,1

1937 52,8 64,3 47,2 35,7

Aan allé kanten is dus een tendens waarneembaar, welke door Schlote getypeerd is als een "Enteuropärisierung" van de wereld- handel. 1)

Een verdunning van het Europese handelsverkeer met een daaraan gepaard gaande accentverlegging naar overzeese markten.

Dit lossermaken van de Europese handelsbetrekkingen, gepaard gaande met een drang zich meer in te schakelen in het Amerikaanse economische geheel, is ook waarneembaar wanneer we de handels beweging van de deelnemende landen aan de Brusselse conferentie (Gr.-Brittannië, Frankrijk, Benelux) aan een nader onderzoek onder· werpen. Teneinde het beeld te completen, hebben wij ook de Duitse cijfers in dit overzicht opgenomen.

') Werner Schlote zur Frage der &ogenannten "Enteuropärisierung" des Welthandels Weltwirtschaftliches Archiv Bd 37 blz. 385.

165

(22)

Procentueel aandeel in de Nederlandse in- en uitvoer(waarde)

1921 1924 1927 1930 1933 1935 1938

België lnv. Uitv.

10,23 12,54 10,80 9,21 10,61 8,30 10,68 11,50 10,22 13,86 11,03 10,71 11,46 10,23

Duitsland lnv. Uitv.

28,04 17,57 24,41 28,29 25,66 24,52 31,74 21,25 31,38 21,79 25,27 19,21 21,27 14,89

Frankrijk lnv. Uitv.

2,90 6,19 4,24 6,78 4,87 6,84 4,44 8,12 4,40 9,94 4,71 7,00 4,59 5,83

Groot- Totaal 4 Brittannië buurlanden lnv. Uitv. lnv. UNv.

13,93 25,67 55,10 62,96 12,93 24,94 52,38 69,22 9,66 23,82 50,80 63,48 9,39 22,43 56,25 63,30 9,02 17,48 55,02 63,07 9,33 21,15 50,34 58,07 8,14 22,65 45,46 53,60 Voor België liggen deze verhoudingen gelijk, hetgeen blijkt wanneer men het aandeel van de 4 buurlanden (Nederland, Duitsland, Frank- rijk, Groot-Brittannië) in de Belgische in- en uitvoer beschouwt.

Aandeel van de 4 buurlanden in de Belgische in-en uitvoer(waarde %) 1)

invoer uitvoer 1921

...

52,5 68,2 1925

... ...

52,9 57,4 1927

...

54,8 57,5 1930

...

56,5 59,1 1932

...

55,8 58,3 1934 ... 49,0 55,0 1936 ... 42,7 54,9

Hiermede is in grove trekken de achtergrond geschilderd, waartegen het thans ingediende en aanvaarde Europese Herstelplan gezien moet worden. Duidelijk is dus wel, dat de economische moeilijkheden van Europa niet dateren van vandaag of gisteren. Duidelijk is eveneens, dat reeds lang sporen van een ontbindingsproces in de Europese eco- nomie aanwijsbaar waren en dat de voornaamste taak van het Euro- pees Herstelplan zal zijn deze afbraak van Europa's positie in de wereld te stuiten en de basis te leggen voor nieuwe welvaart.

C. Nieuwe mogelijkheden van Europa's economie.

De vraag, die zich daarbij dadelijk aan ons opdringt, is deze: zijn de mogelijkheden voor een economisch herstel op een gezonde basis in Europa aanwezig?

Bij dF. beantwoording van deze vraag zullen wij moeten aanknopen aan het historisch gegroeide. Niets zou nuttelozer zijn, dan de ont- wikkeling, welke zich met name op industrieel gebied in de jonge landen binnen en buiten Europa voltrokken heeft te willen stuiten door kunstmatige middelen van handelspolitieke afweer. Wat wij echter wel kunnen doen, en wat ongetwijfeld gedaan zal moeten worden, is, dat West-Europa opnieuw zich een eigen plaats in deze

. 1) Bron: Belgische Handelsstatistiek.

(23)

4 'en tv.

,96 ,22 ,48 ,30 ,07 ,07 ,60

de

de in en

ontwikkelingsgang verovert. Deze plaats zal niet gebaseerd kunnen zijn op de oude welvaartsbronnen. De positie van West-Europa als

"workshop" van de gehele wereld is niet te handhaven. Maar wel kan West-Europa gebruik maken van èle enorme voorsprong, die het heeft op technisch wetenschappelijk gebied. Het moge voor de jonge landen vrij eenvoudig zijn industrieën, die in massa verbruiksgoederen voort- brengen, waarvoor in het eigen land voldoende afzet te vinden is en die alle een weinig gecompliceerd karakter hebben, binnen het eigen land tot ontwikkeling te brengen, - moeilijker wordt het, wanneer men goederen moet gaan vervaardigen, die het product zijn van een omvangrijk en kostbaar wetenschappelijk vooronderzoek. Op deze gebieden heeft West-Europa zijn voorsprong, die het alleen door de V.S. en misschien in de toekomst door Rusland bedreigd ziet.

Het moge dus waar zijn, dat het vroegere type Westeuropese indu- strie, dat ten behoeve van buitenlan~se afnemers een betrekkelijk gering aantal massaproducten fabriceerde, gemaakt uit ingevoerde grondstoffen, voor goed het grootste deel van zijn afzetgebied verloren heeft zien gl:!an, maar naarnaast handhaaft zich het nieuwe type, dat in grote verscheidenheid machines, werktuigen en andere kwaliteits- producten levert en dat naarmate de techniek voortschrijdt, telkens nieuwe artikelen toevoegt aan het productieprogram. Zou deze ont- wikkeling doorgaan, dan zou Europa, tezamen met de V.S. de "work- shop" kunnen worden, niet meer zoals vroeger van verbruiksgoederen, maar van maohines, machine-installaties, technische outillage, gereed- schappen, instrumenten e.d., kortom alles wat op technisch gebied nodig is voor het tot ontwikkeling brengen van de industrie in de jonge grondstoffenlanden. Wil West-Europa echter in dit opzicht de strijd met de V.S. aankunnen, dan is vergroting van het economisch gebied, - als basis voor de vestiging van inlustrieën van formaat, - noodzakelijk. Om een exportindustrie te doen slagen is er, - de V.S.

hebben dit bewezen, - behoefte aan een complementaire binnen- landse markt. Exportindustrieën, die volkomen op de buitenlandse markt zijn aangewezen, zijn niet alleen zeer conjunctuurgevoelig, maar missen ook elke mogelijkheid om tot een doelbewuste specialisatie, typisatie en normalisatie te komen, waardoor hun concurrentievermo- gen op de wereldmarkt vergroot wordt. En het is om deze reden, dat het economisch probleem in West-Europa ten enenmale onoplosbaar is, wanneer West-Europa niet uitgroeit tot een economische eenheid, te vergelijken met de eenheid, die de V.S. op dit moment op econo- misch gebied vormen. Pas dan heeft men een binnenlandse markt van een dergelijke omvang, dat massaproductie van goederen van een kwaliteitskarakter mogelijk wordt. Pas dan hebben de exportindustrie- en de mogelijkheid om tezamen met basis en nevenindustrieën tot een eigen kring van samenwerking te komen, waardoor een eerste klas product bereikbaar wordt.

Pas dan zijn ook de kosten van de economisch technische weten- schappelijke research te financieren en kunnen projecten tot stand

167

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Enkel wanneer iemand de verantwoordelijkheid op zich neemt voor een situatie, die situatie benoemt als 'mijn probleem' én de verantwoordelijkheid op zich neemt

Als de kans bestaat dat jouw voertuig niet tijdig door andere weggebruikers wordt opgemerkt, ben je verplicht minimaal één geel zwaai-, knipper of flitslicht te voeren, zoals

U kunt altijd een beroep doen op één van de geestelijk verzorgers van het ziekenhuis.. Ook uw

Landen Afghanistan Chili China Colombia Egypte Filipijnen India Indonesië Iran Japan Marokko Pakistan Taiwan

Oefen je presentatie eerst met je groepje voor je deze voor de hele

Dit betekent echter wel dat men in de middeleeuwen giftige slangen in de wildernis aanzag als vliegende draken, die voor hen blijkbaar bekend waren. Lees verder, rubriek “Mens

[r]

Reproduction of this publication without permission of the publisher is a criminal offense subject to prosecution. NOEM