• No results found

School of Human Movement and Sports / Bewegingsagogie en psychomotorische therapie Scriptie Jody van den Berg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "School of Human Movement and Sports / Bewegingsagogie en psychomotorische therapie Scriptie Jody van den Berg"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

V

OORWOORD

Voor u ligt het praktijkonderzoek over de vraag of de PMT module “herkennen van gevoelens” een positieve invloed heeft op het lichaamsbeleving van de SGLVG cliënten binnen OBC Berkelland, die deelnemen aan deze PMT module m.b.t.

agressieproblematiek? In het kader van mijn afstuderen aan the school of Human Movements and Sports, opleiding bewegingsagogie en psychomotorische therapie is dit onderzoek tot stand gekomen.

De vraag is ontstaan naar aanleiding van PMT module ‘Omgaan met agressie en boosheid’ die per februari 2012 geïmplementeerd is binnen Trajectum, locatie Berkelland. De werkgroep agressie heeft als opdracht om het gespecialiseerde behandelprogramma voor agressief probleemgedrag in alle Borg- instellingen te implementeren. Bij deze module zijn meerdere disciplines betrokken en wordt gegeven volgens een vaststaand onderzocht programma. Voor het experimenteel onderzoek ben ik actief betrokken bij de PMT module “herkennen van gevoelens”, vanuit mijn functie als bewegingsagoog, fungeer ik als co-therapeut.

Graag wil ik mijn werkgever Trajectum bedanken voor het vrijgeven van hun literatuurstudies, onderzoeken en tijd die ik heb gekregen om betrokken te kunnen zijn bij deze module.

In het bijzonder wil ik psychomotorisch therapeut Nikki Scholten bedanken, voor het begeleiden van de module, de feedback die ik heb gehad als beginnend

therapeut en de betrokkenheid die zij heeft getoond voor het geven van feedback op het onderzoek.

Tevens wil ik mijn begeleider Annelee Mataheru bedanken voor het geven van feedback op de inhoud van mijn onderzoek en mijn beoordelaar Esther vd Steeg voor het geven van feedback op mijn onderzoeksopzet.

Met plezier heb ik gewerkt aan dit onderzoek en het resultaat kan hopelijk iets toevoegen aan de agressiespecialisatie binnen Trajectum.

Jody van den Berg, mei 2012, Rekken

(3)

S

AMENVATTING

In dit onderzoek is de lichaamsbeleving van vier cliënten met

agressieproblematiek in een klinische setting voor licht verstandelijk beperkte mensen met sterke gedragsproblemen onderzocht. Doel was of de PMT module

“herkennen van gevoelens” een positieve invloed heeft op het lichaamsbewustzijn/besef van de cliënten.

Door middel een voor- en nameting te doen met de volgende meetinstrumenten, is er antwoord gekomen op de onderzoeksvraag. De Somatic Awareness

Questionnaire (SAQ) (Gijsbers van Wijk & Kolk, 1996), heeft het lichaamsbewustzijn gemeten en de Scale of Body Connection (SBC)

(Price & Thompson, 2007), die tevens de mate van het lichaamsbewustzijn meet, verdeeld in 2 subschalen: body awareness en body dissociation.

Uit het onderzoek kwam naar voren dat het lichaamsbewustzijn en body awareness van de experimentele groep in vergelijking met de cliënten van de controle groep, groter is geworden. Onderzoek naar body dissociation is echter gelijk gebleven.

Als PMT-er is het belangrijk rekening te houden met de volgende aspecten , als er gewerkt gaat worden met het vergroten van lichaamsbeleving.

Neurofysiologische aspecten (lichaamsschema, lichaamskennis, schatten van lichaamsmaten) en psycho-fenomenologische aspecten (lichaamsbeeld, body awareness en lichaamsattitude).

Uitgebreider onderzoek met meer proefpersonen is nodig om met meer zekerheid uitspraken te doen over lichaamsbeleving van mensen met agressieproblematiek.

(4)

INHOUDSGAVE VOORWOORD SAMENVATTING

1

. INLEIDING...6

1.1 Aanleiding...6

1.2 Probleemstelling...6

1.3 Doelstelling...7

1.4 Vraagstelling...7

1.5 PMT binnen het behandeltraject...7

1.6 Leeswijzer...8

2

. THEORERTISCH KADER...9

2.1 SG-LVG, bijzonder en complex...9

2.2 Visie op behandeling van SGLVG cliënten met agressieproblematiek...9

binnen Trajectum 2.3 Lichaamsbeleving...12

3.

METHODE...13

3.1 Onderzoekspopulatie...13

3.2 PMT Module...13

3.3 Onderzoeksdesign/procedure...13

3.4 Meetinstrumenten...14

4

. RESULTATEN...15

4.1 Dataverwerking...15

5.

DISCUSSIE...18

5.1 Onderzoeksgroep...18

5.2 De onderzoeksinstrumenten...18

5.3 De resultaten...18

6.

CONCLUSIE...19

6.1 Antwoord op de vraagstelling...19

6.2 Doel van het onderzoek, PMT module en algehele module...20

7

. AANBEVELINGEN...21

7.1 Vanuit het onderzoek kunnen er meerdere aanbevelingen worden gedaan...21

7.2 Aanbevelingen voor een volgend onderzoek...21

(5)

LITERATUURLIJST

Bijlage 1 Verschillen onderzoeksgroep Bijlage 2 Verschillen controle groep

Bijlage 3 Het gespecialiseerde behandelprogramma Agressie Bijlage 4 Vragenlijst SAQ

Bijlage 5 Vragenlijst SBC Bijlage 6 Akkoordverklaring

(6)

1.

INLEIDING

1.1 Aanleiding

De aanleiding van dit onderzoek is de PMT module ‘Omgaan met agressie en boosheid’ die per februari 2012 geïmplementeerd is binnen Trajectum, locatie Berkelland. De opdracht als Borg instellingen (Expertisecentrum voor de 4 door de overheid erkende SGLVG instellingen) is de agressieproblematiek bij cliënten te verkleinen door het bieden van bewezen effectieve preventie/ behandeling.

In borgverband bestaat de werkgroep ‘agressie’.

Deze werkgroep bestaat uit een programmaleider, aandachtfunctionaris en trainers. Zij streven er naar om tot een gezamenlijke visie op agressie te komen.

De gezamenlijk gedragen en uitgevoerd eenduidig behandelprogramma agressie, kan doormiddel van wetenschappelijk onderzoek getoetst worden of zij deze doelstelling doen slagen.

Een van de disciplines die betrokken zijn bij dit programma is PMT, waar wordt gewerkt om het herkennen van gevoelens m.b.t. agressieproblematiek te

vergroten. Vanuit mijn functie als bewegingsagoog, ben ik als co- therapeut betrokken bij deze module.

Berkelland is onderdeel van het Orthopedagogisch Behandelcentrum (OBC) van Trajectum. Trajectum richt zich op de behandeling en begeleiding van mensen met een licht verstandelijke beperking en onbegrepen en risicovol gedrag, al dan niet met een forensische achtergrond. Daarmee behoort Trajectum tot één van de vier erkende SGLVG (sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt) - instellingen in Nederland. In de SGLVG worden personen behandeld die (Tenneij &

Koot, 2006):

• een leeftijd hebben tussen de 18 en 55 jaar;

• een IQ hebben in de range 50-90 (disharmonisch profiel);

• ernstig probleemgedrag vertonen voorafgaande aan de opname;

• eerdere pogingen tot behandeling hebben ondergaan welke niet of onvoldoende

• zijn geslaagd;

• een behandelperspectief hebben

In het OBC zal een multidisciplinaire behandeling plaatsvinden volgens het

fasemodel (fase1: observatie, fase 2: behandeling, Fase 3: resocialisatie) zoals dit in de behandelvisie van Trajectum staat beschreven.

1.2 Probleemstelling

De PMT module is gericht op sterk gedragsgestoorde licht verstandelijke

gehandicapte (SGLVG) cliënten die problemen hebben met het hanteren van eigen boosheid, waarbij sprake is van snel controleverlies over lichaam en gedrag.

Hierbij belemmeren de spanningen en agressie de cliënt in ernstige mate in het

(7)

alledaags functioneren. Om deel te nemen aan de module is het van belang dat er enige interne motivatie, enig reflectievermogen en enig lichaamsbewustzijn/- besef aanwezig is.

Er wordt vanuit de module een sterk beroep gedaan op de lichaamsbeleving van de cliënten, dit word ook gevraagd voorafgaand aan de module, maar is dit ook te meten?

1.3 Doelstelling

Het belang van het onderzoek is om te weten te komen of de PMT interventie positieve invloed heeft op het lichaamsbewustzijn van de cliënten die deelnemen aan deze interventie binnen OBC Berkelland.

Dit onderzoek word uitgevoerd, omdat de PMT-er wil weten of de module invloed heeft op het lichaamsbeleving van de cliënten en of er na de tijd aanpassingen moeten worden gedaan om dit te vergroten of te verbeteren. Hiervoor zou vanuit het onderzoek aanbevelingen kunnen worden gedaan, indien nodig.

Er zijn overigens al enkele onderzoeken gedaan naar lichaamsbeleving en de beïnvloeding daarvan middels beweging en lichaamsgerichte interventies bij volwassenen, onder andere door Hoekenga (2010).

1.4 Vraagstelling Onderzoeksvraag:

Naar aanleiding van de bovengenoemde gegevens, ben ik tot de volgende vraagstelling gekomen:

“Heeft de PMT module “herkennen van gevoelens” een positieve invloed op de lichaamsbeleving van SGLVG cliënten.”

1.5 PMT binnen het behandeltraject

Bij PMT staat het accepteren van het eigen lichaam en het verbeteren van het contact daarmee centraal. Stilstaan bij het beeld dat de cliënt van haar lichaam heeft en het beter gaan herkennen van de signalen die het lichaam geeft, zijn hierbij belangrijk. Binnen de PMT kan er naar mijn idee uitstekend gewerkt worden aan het versterken van lichaamsbeleving bij de cliënten.

(8)

1.6 leeswijzer

De opbouw van het werkstuk is als volgt.

In hoofdstuk 2 wordt een theoretisch kader gegeven met daarin een introductie van de belangrijkste onderwerpen uit het onderzoek, die centraal staan met de onderzoeksvraag.

In hoofdstuk 3 volgt de onderzoeksmethode. Hierin wordt een uitleg gegeven over de onderzoekspopulatie, de PMT module, het onderzoeksdesign en de meetinstrumenten die zijn gebruikt voor dit onderzoek.

In Hoofdstuk 4 worden de resultaten van het onderzoek getoond. De gemiddelden en verschillen aan de hand van de voor- en nameting worden in cijfers en tabellen weergegeven.

In Hoofdstuk 5 wordt de discussie besproken naar aanleiding van het onderzoek.

De onderzoeksgroep, de onderzoeksinstrumenten en de resultaten zijn hier ter discussie gesteld

In hoofdstuk 6 wordt de conclusie van het onderzoek beschreven, hier wordt een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag en de doelstellingen.

Tevens worden er in hoofdstuk 7 aanbevelingen gedaan vanuit het onderzoek en voor een eventueel volgend onderzoek.

(9)

2.

THEORETISCH KADER

2.1 SG-LVG, bijzonder en complex

SGLVG-cliënten (IQ 50-69) zijn bijzondere mensen met complexe

behandelvragen. Bijzonder, omdat het mensen zijn met een lichte verstandelijke beperking of zwakbegaafd intelligentieniveau. Door verschillende oorzaken zijn zij de grip op hun leven kwijtgeraakt. Dit komt tot uiting in ernstige

gedragsproblemen, ontwrichting van het gezin en problemen op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. Complex, omdat naast de verstandelijke beperking altijd meer oorzaken en invloeden een rol spelen bij het ontstaan van de

problematiek.

Voorbeelden zijn psychiatrische en/of gedragsstoornissen, te late (h)erkenning van de verstandelijke beperking, langdurige overvraging door de omgeving of door de cliënt zelf en een beperkt en ongunstig sociaal netwerk en

opvoedingsgeschiedenis. Vaak zijn er problemen als gevolg van verslaving en is er sprake van risicovol gedrag waardoor een cliënt soms een gevaar is voor zichzelf en/of de omgeving. De problemen van de cliënten bestaan bijna altijd al langere tijd. Vaak hebben zij eerder hulp gezocht of zijn elders zonder resultaat in

behandeling geweest (http://www.altrecht.nl/ggz/52919/Wier.html).

2.2 Visie op behandeling van SGLVG cliënten met agressieproblematiek binnen Trajectum

Het begrip agressie is een complex begrip en wordt op vele verschillende manieren gebruikt. De termen geweld en gewelddadig gedrag, agressie en agressief gedrag, destructie en destructief gedrag, ernstig probleem gedrag, risicovol gedrag, delinquentie en criminaliteit worden veel door elkaar gebruikt en opgevat als hetzelfde (Volavka, 1995). Vaak zegt de gebruikte term iets over de invalshoek van waaruit het gedrag verklaard wordt (criminologie, sociologie, psychologie, biologie). Aan agressie verwante begrippen zoals impulsiviteit, frustratie, woede, boosheid, vijandigheid en verhoogde arousal worden soms onterecht gebruikt als synoniem van agressie.

Bij de behandeling van mensen met een lichte verstandelijke beperking en risicovol gedrag, gaan we uit van de volgende definitie van agressief gedrag:

Onder agressief gedrag wordt verstaan:

‘Uiterlijk waarneembaar gedrag, zowel intentioneel als niet-intentioneel, dat fysieke en/of psychische schade of letsel toebrengt of zou kunnen toebrengen aan personen, dieren of voorwerpen. Het gedrag is in strijd met heersende regels of normen en wordt door het slachtoffer zelf of door anderen ervaren als

agressief, schadelijk, bedreigend en/of kwetsend’ (Niehoff, 2006).

(10)

Onder deze definitie valt een grote variëteit van agressieve gedragingen, zowel tegen de eigen persoon als tegen anderen en tegen goederen.

Theoretische kennis over agressie en agressief gedrag:

Over het vertonen, verwerven en in stand houden van agressief gedrag zijn zeer veel theorieën ontworpen, die agressie uit verschillende invalshoeken benaderen.

De theorieën die het meest op de voorgrond staan zijn:

• Biologische benadering

• Psychologische theorieën

• Omgevingstheorieën

• Ontwikkelingsbenadering

Binnen de biologische benadering wordt stil gestaan bij de gevolgen van

verslavende middelen op agressief gedrag, bij de invloed van neurotransmitters, gevolgen van verhoogde arousal, tekorten in centrale executieve functies (tekort in gedragsregulatie, inhibitie, flexibiliteit, probleemoplossend vermogen,

metacognitie) en voedingsstoffen. Gedragsgenetica is tevens een biologische benadering, net als de aandacht van de hersenfuncties (centrale executieve functies, amygdala, temporele kwabben. Ook de wetenschap van een

Gedragsremmend Systeem (BIS) en een Gedrags Activerend systeem (BAS) komt hierbij aan de orde.

Aan de gevolgen van verslavende middelen op agressief gedrag wordt aandacht besteed binnen het behandelprogramma ‘Verslaving’.

Vervolgens wordt binnen de psychologische theorieën de aandacht ondermeer gericht op emoties, gevoelens die ten grondslag liggen aan agressie (woede:

affectbeheersing, emotieherkenning, sociale informatie verwerking, scripttheorie, cognitieve gedragstherapie, psychopathologie, impulsiviteit, sociale leertheorie, trauma in de jeugd, overvragen en ondervragen van de persoon).

Bij de omgevingstheorieën wordt de nadruk gelegd op de rol die de omgeving speelt bij het ontstaan en in stand houden van agressie. Deze modellen richten zich op de fysieke omgeving, sociale identiteitstheorie, individuatie theorie, subcultuur theorie, geweld in de instelling en massamedia.

Als laatste beschrijft de ontwikkelingsbenadering agressie vanuit tekorten in cognitieve vaardigheden, verstoring van de verbale informatie verwerking, tekorten in de verwerking van sociale informatie, tekort aan vaardigheden om emoties te herkennen en een beperking in sensorische vermogens. Ook termen als geblokkeerde kans theorie en controle theorie komen hier aan de orde.

Geen van de afzonderlijke theorieën geeft voldoende verklaring voor het verwerven en vertonen van agressief gedrag. Een samenwerking tussen biologische, psychologische, omgevings- en ontwikkelingsfactoren die een persoon vormen en de situatie waarin de cliënt zich op een bepaald moment bevindt, hebben invloed op het ontstaan van agressief gedrag. Om het verwerven,

(11)

vertonen en in stand houden van agressief gedrag zo compleet mogelijk in kaart te kunnen brengen zullen alle bovengenoemde factoren in een model

geïntegreerd moeten worden, zoals dat gedaan is in de agerssiespecialisatie van Trajectum.

Alle bovenstaande theoretische referentiekaders kunnen worden ondergebracht in een werkmodel, welke ontleend is aan het General Agression Model (Algemeen Agressie Model, Anderson & Bushman, 2001) met gebruikmaking van de

terminologie uit het Competentiemodel (Bartels, 2001). Binnen dit model hebben biologische, psychologische, omgevings- en ontwikkelingsfactoren in combinatie met de situatie waarin de persoon zich bevindt, invloed op het ontstaan van risicovol agressief gedrag. Het is een procesmodel dat verschillende

agressietheorieën integreert en agressie ziet als een te beïnvloeden proces dat uit verschillende stappen bestaat. Agressie is een multi-factorieel fenomeen, waarin zowel de persoonlijke dispositie, psychopathologie, de ontwikkelingsgeschiedenis van agressief gedrag, de actuele situationele factoren, gedachten of cognities, gevoelens, fysieke arousal en beslisprocessen, als de uitkomsten en gevolgen van het agressieve gedrag een rol spelen.

Het basisconcept van het General Agression Model is dat inputvariabelen het uiteindelijke gedrag (output) beïnvloeden via de huidige interne toestand van de persoon. De input variabelen worden bepaald door de ontwikkelingsgeschiedenis (met eerder opgebouwde schema’s, trauma’s e.d.) van de persoon en de

gebeurtenis die zich voordoet. De bagage die een persoon door zijn levensgeschiedenis met zich mee draagt en de specifieke gebeurtenis

determineren samen de huidige interne toestand van een persoon. Deze interne fase krijgt vorm in een samenwerking tussen gevoelens, gedachten en de mate van fysiologisch en psychologisch arousal. Dit zijn de processen die medieren tussen de input en output. De uitkomst van deze samenwerking bepaalt op welke manier de gebeurtenis wordt geëvalueerd en welk beslissingsproces er aan het uiteindelijke gedrag ten grondslag ligt.

Bij een directe verwerking en wanneer de bronnen (informatievoorziening,

draagkracht, probleemoplossend vermogen van een persoon) niet toereikend zijn, ontstaat impulsief gedrag. Wanneer de bronnen toereikend zijn en wanneer de uitkomst belangrijk maar onbevredigend is, ontstaat een herevaluatie van de gebeurtenis. Deze herevaluatie leidt uiteindelijk tot doordacht gedrag. De gevolgen van zowel impulsief als doordacht gedrag staan onder invloed van de sociale omgeving en vormen een nieuwe bijdrage aan de geschiedenis van een persoon en brengen deze persoon in een nieuwe gebeurtenis of situatie. Het gehele proces begint hiermee opnieuw (Niehoff, 2006).

(12)

2.3 lichaamsbeleving

Lichaamsbeleving is een omvattend en complex concept. In de literatuur worden verschillende definities gehanteerd voor het begrip lichaamsbeleving (Scheffers, Rekkers & Bosscher, 2006). Probst (1997) vat lichaamsbeleving op als “een integratie van visuele en tactiele (exteroceptieve) informatie en perceptie en interpretatie van signalen die van binnen uit het lichaam komen, met subjectieve ervaringen van lichaamsfuncties (zowel affectief als emotioneel) en met ideeën en opvattingen (cognitief) over het eigen lichaam. Lichaamsbeleving is een

dynamisch en complex concept, bestaande uit fysiologische, cognitieve, affectieve en sociale componenten”.

Tegenwoordig wordt ook in de Nederlandse vakliteratuur op het gebied van de psychomotorische therapie het begrip lichaamsbeleving multidimensioneel gedefinieerd.

Scheffers (2010) hanteert een werkmodel waarin zij lichaamsbeleving als

overkoepelende term gebruikt. Daarbinnen onderscheidt zij 3 subdimensies van lichaamsbeleving, namelijk lichaamsattitude, lichaamswaardering en

lichaamsbewustzijn.

Het positief beïnvloeden van lichaamsbeleving is één van de kerninterventies van bewegings- en lichaamsgeoriënteerde psychotherapie. (Emck & Bosscher, 2005) Voor dit onderzoek wordt de term lichaamsbeleving dan ook gebruikt zoals Scheffers dit heeft beschreven.

(13)

3.

METHODE

3.1 Onderzoekspopulatie

De module is gericht op SGLVG cliënten die problemen hebben met het hanteren van eigen boosheid, waarbij sprake is van snel controle verlies over lichaam en gedrag. Hierbij belemmeren de spanningen en agressie de client in ernstige mate in het alledaags functioneren.

De module is met name gericht en ontwikkeld voor cliënten met ‘naar buiten gerichte agressie’ (externaliserende agressie), waarbij de agressie zich richt op anderen of op materiaal.

De overeenkomsten qua leeftijd en geslacht zijn bij de cliënten van de controle groep en experimentele groep zo goed als gelijk.

3.2 PMT module: “herkennen van gevoelens” (frequentie, duur en groepsgrootte) De training vindt een keer in de week plaats. In totaal zijn er 12 bijeenkomsten die maximaal 60 minuten duren. Van belang is om te beseffen dat het inherent aan de doelgroep is dat deelname wisselend kan zijn. De motivatie wisselt en er kan sprake zijn van (tijdelijke) onttrekking van behandeling of andere

problematiek komt op de voorgrond. Bij deze training is het van belang om niet meer dan 2 keer wordt verzuimd om de training te laten slagen. Bij meer verzuim is overleg met het behandelteam van belang om te om te bepalen hoe verder te gaan. Er nemen minimaal 4 en maximaal 6 cliënten deel aan de training

waarbinnen geldt dat de cliënten in probleemgedrag, intelligentie, sociale vaardigheden en uitingsvorm van agressie niet te veel van elkaar verschillen.

3.3 Onderzoeksdesign/procedure

Er word gebruik gemaakt van een experimenteel onderzoeksdesign, waarbij de experimentele groep, die bestaat uit 4 cliënten, bloot word gesteld aan de PMT interventie “ herkennen van gevoelens”. Een 5 tal cliënten die niet deelnemen aan de interventie vormen de controle groep.

De psychomotorisch therapeut en onderzoeker hebben in samenwerking met een collega muziektherapeut zorg gedragen voor het uitdelen en innemen van de vragenlijsten. De cliënten vulden de vragenlijsten in bijzijn van de onderzoeker of collega muziektherapeut in.

(14)

3.4 Meetinstrumenten

Voor het onderzoek word er gebruik gemaakt van 2 meetinstrumenten, de SAQ en de SBC. Deze vragenlijsten worden voorafgaand en na afloop van de module

afgenomen bij de cliënten die deelnemen aan de module. Hetzelfde is vervolgens gedaan bij de controle groep.

Het lichaamsbewustzijn wordt gemeten door de Somatic Awareness Questionnaire (SAQ) (Gijsbers van Wijk & Kolk, 1996)

De SAQ bestaat uit 25 stellingen over het bewustzijn van en de gevoeligheid voor interne lichamelijke processen en de lichamelijke gesteldheid. Het gaat hierbij om de herkenning van lichaamssignalen en het rapporteren van deze sensaties

(Scheffers, Rekkers & Bosscher, 2006). De stellingen worden gescoord op een 5- punts Likertschaal, waarbij de gemiddelde itemscore van de totale lijst wordt gehanteerd. Een hoge score duidt op een hoog bewustzijn van lichamelijke processen en lichamelijke gesteldheid. De SAQ is ontwikkeld door Gijsbers van Wijk en Kolk (1996), zij bevestigen in hun onderzoek de betrouwbaarheid van de SAQ, de validiteit van deze lijst wordt echter niet bevestigd.

De awareness wordt gemeten door de Scale of Body Connection (SBC) (Price & Thompson, 2007)

De SBC bestaat uit 20 items verdeeld over twee subschalen. Hiervan meten 12 items de mate van lichaamsbewustzijn; bewuste aandacht voor sensorische signalen. De andere 8 items meten de mate waarin mensen dissociëren van hun lichaamssignalen (sensaties en gevoelens). De items worden gescoord op een 5- punts Likertschaal. Een hoge score op de subschaal body awareness wil zeggen dat er sprake is van bewuste aandacht voor het lichaam. Een hoge score op de subschaal body dissociation geeft aan dat er sprake is van distantie van het lichaam en emoties. De constructvaliditeit en interne consistentie is aangetoond (Price & Thompson, 2007).

(15)

4.

RESULTATEN 4.1 Dataverwerking

Om te bezien of de PMT module een positieve invloed heeft op de

lichaamsbeleving van de SGLVG cliënten die deelnemen, worden de uitkomsten (gemiddelden en verschillen) betreffende de meetinstrumenten SBC en SAQ van de onderzoeksgroep vergeleken met de gegevens van de controle groep, die bestaat uit SGLVG cliënten die niet deelnemen aan de module.

Tabel 4.1 Gemiddelden en verschillen in getallen Exp. groep

N=4

Exp. groep N=4

Controlegroep N= 5

Controlegroep N= 5

voor meting na meting Verschil voor meting na meting Verschil

SAQ 2.9 3.2 +0.3 3.6 3.6 0,0

SBC 1 3.5 4.2 +0.7 4.1 4.1 0,0

SBC 2 3.1 3.1 0 2.3 2.5 +0.2

Figuur 4.1.1 Verschillen SAQ

1 2 3 4 5

Exp. groep controle groep

(16)

Het verschil tussen experimentele groep en de controle groep op de Somatic Awareness Questionnaire (SAQ) is in totaal 0,3 in het voordeel van de

experimentele groep. In tabel 4.1 is te zien dat de verschillen zijn gemeten door een voor- en nameting te doen op beide groepen. Het tijdpad wat hier tussen is geweest, komt overeen met de PMT module “herkennen van gevoelens”, waar het onderzoek op is gebaseerd.

Figuur 2.1.2 verschillen SBC 1

De resultaten van de Scale of Body Connection (SBC) zijn onderverdeeld in 2 subschalen. De verschillen zoals die te zien in figuur 4.1.2, zijn de gegevens van de SBC 1 oftewel, body awareness. Er is een verschil van 0,7 in het voordeel van de experimentele groep, die deel heeft genomen aan de PMT module in

vergelijking met de controle groep, die niet deel heeft genomen aan de module.

1 2 3 4 5

Meting 1 Meting 2

Exp. groep Controle groep

(17)

Figuur 4.1.3 Gemiddelden en verschillen SBC 2

De resultaten van de SBC 2 figuur 4.1.3 oftewel body dissociation zijn bij de controle groep gestegen met 0,2, in vergelijking met de experimentele groep, waarbij deze gelijk is gebleven.

1 2 3 4 5

Meting 1 Meting 2

Exp. groep Controle groep

(18)

5.

DISCUSSIE

5.1 Onderzoeksgroep

Tijdens het onderzoek heeft een cliënt wegens omstandigheden de module moeten beëindigen. Hierdoor is het onderzoeksaantal van 5 cliënten naar 4 cliënten gegaan. Doordat de onderzoeksgroep binnen dit onderzoek klein is, moeten de resultaten als pilot-onderzoek worden beschouwd. Om de resultaten van dit onderzoek meer te ondersteunen, zal er meer onderzoek gedaan moeten worden naar de lichaamsbeleving bij cliënten met agressieproblematiek die de PMT module “herkennen van gevoelens” volgen.

Naast de gespecialiseerde behandelmodules volgen de cliënten (zowel de experimentele als de controle groep) tevens algemene modules, het generale behandelmodel zoals, sociale vaardigheden, praktische vaardigheden,

maatschappelijke vaardigheden, seksuele educatie, levensverhaal en omgaan met de vrije tijd, onderwijs, PMT, dramatherapie, bewegingsagogie en arbeid. Deze modules zijn algemeen vormend en gericht op de algemene normen en waarden van de samenleving. In hoeverre deze algemene modules invloed hebben gehad bij de lichaamsbeleving van de cliënten is de vraag. Dit onderzoek heeft echter wel uitgewezen dat er geen verschillen zijn bij de controle groep, zij hebben deze algemene modules gevolgd tijdens het lopende onderzoek.

5.2 De onderzoeksinstrumenten

De meetinstrumenten die zijn gebruikt ( SAQ en SBC), zijn bedoeld voor normaal begaafde mensen. Volgens de richtlijnen, moeten de vragenlijsten zelfstandig worden ingevuld en mag er geen uitleg gegeven worden bij het antwoorden en invullen van de vragen. Uit navraag blijkt dat hier zeker behoefte naar is geweest, omdat niet alle vragen goed begrepen werden door de cliënten. Het is dan ook de vraag of alle vragen op een juiste manier zijn beantwoord. Is dit echter niet het geval, dan gaat dit ten kostte van de betrouwbaarheid van het meetinstrument en moet daarom absoluut meegenomen worden in de discussie.

5.3 De resultaten

Uit de resultaten van het onderzoek is geconcludeerd dat de therapie effect heeft gehad op de lichaamsbeleving van de cliënten die deel hebben genomen aan de module. Cliënten hebben veel vragen moeten beantwoorden tijdens de voor en na meting, het totale verschil van deze score per meetinstrument, is berekend. Het daadwerkelijke verschil was groter of kleiner uitgevallen, als alle vragen werden begrepen door de cliënten. Doordat de controle groep van dezelfde populatie is, is de meting betrouwbaar.

(19)

6.

CONCLUSIE

6.1 Antwoord op de vraagstelling

Op de vraag of PMT module “herkennen van gevoelens” een positieve invloed op de lichaamsbeleving van de SGLVG cliënten is de conclusie dat dit inderdaad het geval is.

Uit resultaten die het experiment hebben opgeleverd is gebleken de uitkomsten positief zijn uitgevallen. Bij de SAQ (lichaamsbewustzijn) en de SBC 1 (body

awareness) was er een stijgende lijn te zien bij de experimentele groep, bij de SBC 2 (body dissiciation) bleef deze echter gelijk. Als de resultaten van de SAQ van de normgroep en expirimentele groep worden vergeleken met de normscores van de Nederlandse populatie (Scheffers & Bosscher, 2011) waarbij het gemiddelde van de totale normgroep 3.08 is, hebben de cliënten van de controle groep een hoog lichaamsbewustzijn en is die van de experimentele groep vrijwel normaal. De positieve resultaten in het onderzoek zijn voor een groot deel te danken aan de PMT interventie die is toegepast bij de experimentele groep. Binnen deze module is veelvoudig een beroep gedaan op het lichaamsbeleving van de cliënten.

Binnen de PMT en dramatherapie is de vertaalslag gemaakt naar gevoelens. Ik noem hier ook dramatherapie, omdat deze therapie synchroon loopt aan de PMT module. Volgens de dramatherapeut word er binnen dramatherapie niet veel stilgestaan bij lichaamssignalen, maar wordt er veel geoefend met emoties, hoe zien deze eruit en hoe herken je ze bij jezelf en bij de ander. Door gebruik te maken van beeldmateriaal, bij het oefenen van rollenspelen, hebben de cliënten hier meer inzicht in gekregen.

Omdat de controle groep ook een voor- en nameting hebben gedaan, is er een duidelijke vergelijking gemaakt en zijn de verschillen inzichtelijk geworden met betrekking tot de lichaamsbeleving tussen cliënten die wel deelgenomen hebben en cliënten die niet hebben deelgenomen hebben aan de module. Opvallend was dat de voor en na meting van de controle groep nagenoeg gelijk is gebleven en er dus geen opvallende verschillen zijn getoond. De populatie cliënten die betrokken zijn geweest bij het onderzoek, gedurende 4 maanden, zijn onveranderd

gebleken.

Vanuit de theorie kan er geconcludeerd worden dat er op verschillende manieren gekeken wordt naar lichaamsbeleving. Lichaamsbeleving waarop dit onderzoek is gebaseerd, valt onder Scheffers (2010), zij hanteert een werkmodel waarin zij lichaamsbeleving als overkoepelende term gebruikt. Lichaamsbewustzijn, body

(20)

de term lichaamsbeleving gebruikt, om het gehele onderzoek op lichaamsbeleving te waarderen.

6.2 Conclusie doelstellingen

Er is een antwoord op het onderzoek gekomen om te weten of de PMT interventie een positief effect heeft op de lichaamsbeleving van de cliënten die deelnemen aan de PMT interventie binnen OBC Berkelland. Door onderzoek te doen aan de hand van de module is er een antwoord gekregen op de vraag.

Als er teruggekeken wordt naar de doelstelling in combinatie met de theorie van Emck, Hammink en Bosscher (2007) leest, kan er geconcludeerd worden dat enig besef van lichaamsbewustzijn aanwezig moet zijn om de PMT doelen te kunnen behalen. ‘Het lichaamsbewustzijn wordt door Emck, Hammink en Bosscher (2007) opgevat als het bewust zijn van het eigen lichaam, de grenzen van het eigen lichaam, de positie van de eigen ledematen, de lichaamssensaties en de

subjectieve, gevoelsmatige ervaring van het eigen lichaam. Het voelen, herkennen en differentiëren van lichamelijke sensaties in relatie tot gevoelens en emoties’.

Door betrokken te zijn bij de module, heb ik mogen ervaren dat deze volgorde erg belangrijk is voordat cliënten gevoelens kunnen verkennen, herkenen en erkennen, om er vervolgens betekenis aan te kunnen geven.

Door als therapeut nauw betrokken te zijn bij de behandeling van de cliënten die deelnemen aan de PMT module, kan beter inzicht worden verkregen in het toe leren passen van nieuw gedrag. Een belangrijk onderdeel hierin is de

samenwerking tussen therapeut, behandelaar en persoonlijk begeleider. De ervaring is dat cliënten behoefte hebben aan begrip, om succeservaringen op te doen en de mogelijkheid hebben om fouten te maken, bij het aanleren van nieuw gedrag. Ondanks dat je als therapeut een vaste begeleidingsstijl moet gebruiken zoals die in de module staat beschreven, kun je gebruik maken van verschillende therapeutenvariabelen.

(21)

7.

AANBEVELINGEN

7.1 Vanuit het onderzoek kunnen er meerdere aanbevelingen worden gedaan

• De module “herkennen van gevoelens” is geschikt voor het vergroten van het lichaamsbesef en daarom aan te raden bij cliënten

7.2 Aanbevelingen voor een volgend onderzoek

• Individuele therapie aanbieden voor cliënten die achterstanden hebben ten aanzien van het voelen en herkennen van lichaamssignalen.

• Vervolg onderzoek houden, waarbij de experimentele groep geen

lichaamsgerichte therapie- en/of PMT ervaring heeft, zodat gekeken kan worden of het niet aantonen van een verschil daadwerkelijk bepaald is door het

significante verschil in therapie-ervaring.

• Meetinstrumenten gebruiken en/ of ontwikkelen voor SGLVG cliënten, waardoor de vraagstelling beter aansluit en het meetinstrument nog meer betrouwbaar is.

• Het doen van bijvoorbeeld een interview bij de cliënten, om zo de

betrouwbaarheid en validiteit van de uitkomsten te vergroten onder deze doelgroep.

(22)

L

ITERATUURLIJST

• Anke C. ten Wolde (red.), Bram le Grand, Joke Slagter en Margriet Storms. Hoeve Boschoord, oktober 2006 Vaardig en Veilig, Behandeling van sterk

gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapte mensen met risicovol gedrag.

• Didden, R en Moonen, X. (2009). Met het oog op behandeling 2. (Deze publicatie is een gezamenlijke uitgave van landelijk kenniscentrum LVG en

Expertisecentrum De Borg), Hoofdstuk 9

• Emck, C., Bosscher, R., Wieringen, P. Van, Beek, P. Van & Doreleijers, T.A.H.

(2010). Opvallend, onhandig, onbesuisd of onzeker? psychomotorische

kenmerken van kinderen met psychiatrische stoornissen. In J. De Lange (Ed.), Psychomotorische therapie. Lichaams- en bewegingsgerichte interventies in de ggz (pp. 195-226). Amsterdam

• (Gijsbers van Wijk & Kolk, 1995). Vragenlijst: Somatic Awareness Questionnaire (SAQ)

• Hoekenga, P., Thewissen V., Bos A. & Willemse-van Son, A. (2010). Effectiviteit van een lichaamsgerichte interventie op lichaamsbeleving en PTSS-symptomen.

Psychologie en gezondheid, 38 (5), 236-247.

• Niehoff, H.M. programmaleider Hoeve Boschoord.

“Visie op behandeling van sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapte mensen met risicovol agressief gedrag”.

• (Price, 2005): Vragenlijst. De SBC

• Probst, M. (1997). Body experience in eating disorder patients.

• Scheffers, W.J., Rekkers, M., Bosscher, R.J. (2006). Het meten van lichaamsbeleving. Tijdschrift voor Vaktherapie, 4, 21-30.

• Tenneij, N. & Koot, H. (2006). Doelgroep in beeld. Een nauwkeurige omschrijving van mensen met een lichte verstandelijke beperking en meervoudige complexe problematiek. De Borg: landelijk samenwerkingsverband van de vier erkende SGLVG-instellingen. Vrije Universiteit Amsterdam.

(23)

• www.trajectum.info

• www.deborg.nl

http://www.altrecht.nl/ggz/52919/Wier.html

(24)

BIJLAGEN Bijlage 1

Cliënt Instrument Experimentele groep

N=4

Experimentele groep N=4

Experimentele groep N=4

Voor Na Verschil

A SAQ 2.4 3.0 +0.6

A

SBC 1 3.6 4.3 +0.7

A

SBC 2 3.4 3.0 -0.4

B SAQ 3.5 4.0 +0.5

B

SBC 1 3.9 4.7 +0.6

B

SBC 2 2.9 2.6 -0.3

C SAQ 3.1 3.3 +0.2

C

SBC 1 3.8 4.2 +0.4

C

SBC 2 4.1 4.0 -0.1

D SAQ 2.5 2.6 +0.1

D

SBC 1 2.5 3.5 +1.0

D

SBC 2 2.0 2.6 +0.6

Gem SAQ 2.9 3.2 +0.3

Gem SBC 1 3.5 4.2 +0.7

Gem SBC 2 3.1 3.1 0.0

(25)

Bijlage 2

Cliënt Instrument Controlegroep N=5

Controlegroep N=5

Controlegroep N=5

Voor Na Verschil

E SAQ 4.4 4.7 +0.3

E

SBC 1 4.2 4.6 +0.4

E

SBC 2 2.0 3.0 +1.0

F SAQ 2.8 2.7 -0.1

F

SBC 1 3.8 3.5 -0.3

F

SBC 2 1.6 2.0 +0.4

G SAQ 3.7 3.3 -0.4

G

SBC 1 4.1 4.2 +0.1

G

SBC 2 2.6 2.6 0.0

H SAQ 3.1 3.7 +0.6

H

SBC 1 3.8 3.7 -0.1

H

SBC 2 2.4 2.0 -0.4

I SAQ 4.0 3.6 -0.4

I

SBC 1 4.8 4.5 -0.3

I

SBC 2 2.8 3.0 +0.2

Gem SAQ 3.6 3.6 0.0

Gem SBC 1 4.1 4.1 0.0

Gem SBC 2 2.3 2.5 +0.2

(26)

Bijlage 3

Het gespecialiseerde behandelprogramma Agressie:

Verkorte uitleg

De gespecialiseerde behandelmodules zijn gebaseerd op een ontwikkeling vanuit de wetenschap naar de praktijk. Dat betekent dat de inhoud van de modules

gekoppeld zijn aan gespecialiseerde en omschreven visies, definities, wetenschap, onderzoek.

Bovendien zijn alle ontwikkelde modules gericht op het vergroten van de competenties van de cliënten.

Het gespecialiseerde behandeltraject ziet er als volgt uit:

• Fase 2: Berkelland (groepen B en D)

• Herkennen van gedachten

• Herkennen van gevoel

• Omgaan met agressie en boosheid, basis

• Delictscenario Fase 3: ‘T Mastler

• Omgaan met agressie en boosheid, gevorderden

• terugvalpreventie

Naast de gespecialiseerde behandelmodules volgt de cliënten tevens algemene modules, het generale behandelmodel zoals, sociale vaardigheden, praktische vaardigheden, maatschappelijke vaardigheden, seksuele educatie, levensverhaal en omgaan met de vrije tijd, onderwijs, PMT, dramatherapie, sport en arbeid.

Deze modules zijn algemeen vormend en gericht op de algemene normen en waarden van de samenleving (zie bijlage generaal behandelmodel en

gespecialiseerd behandelprogramma)

De boven genoemde lijst van ontwikkelde modules staat in een bindende

volgorde. Alle modules worden afgerond met een certificaat voor de cliënt. Voor alle betrokkenen geeft dit overzicht binnen het behandelproces.

De volgorde van de gespecialiseerde behandelmodules is bepalend. Dat betekent dat de cliënt onvoldoende kan profiteren van de aangereikte modules als de deelnemer niet de inhoud van de voorgaande modules kent. De cliënt is dan onvoldoende op de hoogte van de gebruikte termen en heeft onvoldoende

(27)

vaardigheden ontwikkeld om de te volgen module met succes te kunnen afronden.

Bovendien kunnen de afzonderlijke modules niet apart worden gegeven.

De afzonderlijke modules worden veelal afgerond middels een toets. De uitkomst van deze toetsen, die ingevuld zijn door de individuele cliënt, geeft naast vele andere behandel- en observatie gegevens een beeld van het individuele

behandelproces van betreffende cliënt. Naast de toetsen worden

meetinstrumenten ingezet om het positieve behandelresultaat, na afronding van een module of behandelfase te kunnen meten.

Het totale behandelaanbod van zowel de algemene- als de gespecialiseerde behandelmodules is bepalend voor het beoogde positieve behandelresultaat.

Het gespecialiseerde behandelprogramma voor agressief probleemgedrag Verlengende uitleg

Aan dit programma nemen cliënten deel met niet-seksuele agressieproblematiek.

Agressief probleem-gedrag wordt gedefinieerd als uiterlijk waarneembaar gedrag, zowel intentioneel als niet-intentioneel, dat fysieke en/of psychische schade

toebrengt of zou kunnen toebrengen aan personen, dieren of voorwerpen. Binnen deze brede omschrijving valt het dreigen met geweld, het toebrengen van licht of zwaar lichamelijk letsel (inclusief doodslag), brandstichting met en zonder gevaar voor levens, vernieling, dierenmishandeling en automutilatie. Theoretisch

uitgangspunt is het algemene agressie model van Anderson & Bushman (2001).

Het is een procesmodel dat verschillende agressietheorieën integreert en agressie ziet als een te beïnvloeden proces dat uit een aantal stappen bestaat. Agressie is een multi-factorieel fenomeen, waarin zowel de persoonlijke dispositie, de

psychopathologie, de ontwikkelingsgeschiedenis van agressief gedrag, de actuele situationele factoren, cognities, gevoelens, fysieke opwinding en beslisprocessen, als de uitkomsten en gevolgen van het agressieve gedrag een rol spelen. Er is geen wezenlijk verschil tussen normaal begaafden en mensen met een

verstandelijke handicap, zij het dat de laatste groep meer risicofactoren en minder beschermende factoren kent en daardoor extra kwetsbaar is voor risico gedrag. Dit model verheldert op welke onderdelen van de agressieketen de behandeling aangrijpt. De inhoud van de behandelmodules is gebaseerd op effectieve programma’s uit de USA (Goldstein, 1997), Engeland (Taylor, 2002) en Nederland (Verberne, 1997, De Waag, z.j) en is aangepast voor volwassen licht verstandelijk gehandicapten met risicogedrag. Het is inhoudelijk te typeren als een cognitief-gedragstherapeutisch programma dat gebruik maakt van het sociaal competentiemodel (Bartels & Tates, 2002). Het opstellen van de persoonlijke

agressie/delictketen en de daarop gebaseerde terugvalpreventie is de rode draad

(28)

wordt eerst via medicatie en andere interventies stabilisatie bewerkstelligd, een voorwaarde om te kunnen starten met het programma.

Voor cliënten met relatief meer cognitieve en sociaal-emotionele mogelijkheden zijn er groepsgerichte afdelingen en voor cliënten met minder mogelijkheden zijn er individueel gerichte afdelingen. Het behandelprogramma voor agressie is

stapsgewijs opgebouwd, waarbij eerst de modules Emoties her- kennen (boos, bang, blij, bedroefd, beschaamd) en Sociale vaardigheden gevolgd moeten zijn, voordat men start met de module Omgaan met boosheid I. In deze module wordt gewerkt aan psycho-educatie: wat is boosheid en hoe werkt het, aan het

signaleren van spanningsopbouw, aan ontspanningstechnieken en

agressieregulatie (Verberne, 1997). Naast de gesprekstechnieken die aangepast zijn aan het niveau en de spanningsboog van de deelnemers, wordt er veel gebruik gemaakt van visuele middelen (de boosheidsthermometer), rollenspelen en video feedback (Embregts, 2002).

In de module Agressieketen/delictscenario wordt de individuele opbouw en de patronen van agressie in kaart gebracht en in de module Herkennen van denken worden cognities (negatieve attitudes en denkpatronen) herkend, uitgedaagd en vervangen door niet-agressieve. Parallel volgen cliënten bij psychomotorische therapie de module Herkennen van spanningen, waarbij vooral het fysieke aspect van boosheid en afstand en nabijheid aan bod komt. In de module dramatherapie worden de agressie/delictscenario’s nagespeeld en vervangen door pro-sociale oplossingen. In de minder beveiligde vervolgafdeling wordt de module Omgaan met boosheid II gevolgd, een herhaling en een verdieping met als doel het eerder geleerde vast te houden en toe te passen in diverse situaties.

Daarnaast wordt in een kleine groep de module Terugvalpreventie aangeboden.

Aan de hand van zelf ingebrachte situaties van de deelnemers worden hun

persoonlijke valkuilen uit de agressieketen besproken. Naar aanleiding van deze ervaringen uit het dagelijks leven wordt er dan geoefend met

gedragsalternatieven, vaak met steun van de persoonlijk begeleider en het resultaat wordt weer terug- gekoppeld in de groep.

(29)

Bijlage 4

Somatic Awareness Questionnaire (SAQ)

De volgende vragenlijst bevat een aantal uitspraken die meer of minder op U van toepassing kunnen zijn.

Geef telkens aan in hoeverre de uitspraak voor U opgaat.

1. Ik merk dat mijn lichaam verschillend reageert op diverse soorten voedsel.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

2. Als ik mij stoot weet ik of het een blauwe plek wordt of niet.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

3. Ik voel het altijd wanneer ik me zó ingespannen heb, dat ik er de volgende dag last van heb.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

4. Ik ben me altijd bewust van veranderingen in mijn energie niveau, wanneer ik bepaald voedsel heb gegeten.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

5. Ik voel van te voren aankomen wanneer ik griep krijg.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

6. Ik weet wanneer ik koorts heb, zonder dat ik mijn temperatuur hoef op te nemen.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

(30)

7. Ik kan onderscheid maken tussen moeheid door honger en moeheid door gebrek aan slaap.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

8. Ik kan precies voorspellen op welk moment van de dag slaapgebrek me op zal gaan breken.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

9. Ik ben me bewust van de wisselingen in mijn activiteitsniveau gedurende de dag.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

10. Zodra ik ‘s morgens opsta weet ik hoeveel energie ik die dag zal hebben.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

11. Als ik naar bed ga weet ik hoe goed ik die nacht zal slapen.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

12. Ik merk duidelijk lichamelijke verschijnselen op als ik moe ben.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

13. Ik merk vaak specifieke reacties in mijn lichaam op bij veranderingen in het weer.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

14. Ik kan voorspellen hoeveel slaap ik ‘s nachts nodig heb om uitgerust wakker te worden.

(31)

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

15. Als mijn inspanningspatroon verandert, weet ik precies wat voor een effect dat zal hebben op mijn energieniveau.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

16. Er lijkt voor mij een ‘juiste’ tijd te zijn om ‘s avonds te gaan slapen.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

17. Als ik extreem hongerig ben merk ik duidelijke lichamelijke reacties op.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

18. Plotselinge harde geluiden maken me echt van streek.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

19. Ik voel me erg onplezierig op een plek waar het te warm of te koud is.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

20. Ik merk dat ik me vaak bewust ben van allerlei dingen die in mijn lichaam plaatsvinden.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

21. Ik heb het snel door wanneer mijn maag samentrekt van de honger Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

(32)

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

23. Ik merk onmiddellijk wanneer mijn mond of keel droog worden.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

24. Ik kan vaak mijn hart voelen kloppen.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

25. Ik ben me zeer bewust van veranderingen in mijn lichaamstemperatuur.

Helemaal niet Nauwelijks Enigszins Nogal Zeer

(33)

Bijlage 5

Scale of Body Connection (SBC)

Instructie: Deze vragenlijst bevat vragen over hoe bewust u zich bent van uw lichaam en hoe u reageert op dat bewustzijn. Omcirkel het cijfer dat het best weergeeft hoe u zich over het algemeen voelt. Er zijn geen juiste antwoorden, antwoord zo eerlijk mogelijk.

Twee vragen hebben betrekking op seksuele activiteit; daaronder vallen alle vormen van seksuele activiteit, dus ook zelfbevrediging. Als u op geen enkele wijze seksueel actief bent, hoeft u deze vragen niet te beantwoorden.

Uw antwoord moet betrekking hebben op de afgelopen twee maanden.

1. Als er spanning in mijn lichaam is, ben ik me bewust van deze spanning helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

2. Ik kan mijn emoties moeilijk herkennen

helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

3. Ik merk dat mijn ademhaling oppervlakkig wordt wanneer ik nerveus ben helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

4. Ik ben bewust van mijn emotionele reactie wanneer iemand mij op een zorgzame manier aanraakt

helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

5. Mijn lichaam voelt tijdens ongemakkelijke situaties verstijfd aan, alsof het verdoofd is

helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

(34)

6. Ik merk hoe mijn lichaam verandert als ik boos ben

helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

7. Ik heb het idee alsof ik van buitenaf naar mijn lichaam kijk helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

8. Tijdens seksuele activiteit ben ik me bewust van wat ik daarbij voel helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

9. Ik kan mijn adem door mijn lichaam voelen stromen als ik diep uitadem helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

10. Ik voel me niet verbonden met mijn lichaam

helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

11. Het is moeilijk voor mij om bepaalde emoties te uiten helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

12. Om te begrijpen hoe ik me voel maak ik gebruik van wat ik in mijn lichaam waarneem

helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

13. Wanneer ik mij lichamelijk ongemakkelijk voel, ga ik na wat de oorzaak van het ongemak zou kunnen zijn

helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

14. Ik luister naar informatie van mijn lichaam over mijn emotionele toestand helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

(35)

15. Wanneer ik gestrest ben, ben ik me bewust van deze stress in mijn lichaam helemaal niet niet soms regelmatig Altijd

1 2 3 4 5

16. Ik leid mezelf af van gevoelens van lichamelijk ongemak helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

17. Wanneer ik gespannen ben, let ik erop waar in mijn lichaam de spanning zich bevindt

helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

18. Ik merk dat mijn lichaam anders aanvoelt na een rustgevende ervaring helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

19. Ik voel me niet verbonden met mijn lichaam tijdens seksuele activiteit helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

20. Het is moeilijk voor mij om aandacht te besteden aan mijn emoties helemaal niet niet soms regelmatig altijd

1 2 3 4 5

(36)

Bijlage 6

AKKOORDVERKLARING

PMT module: Herkennen van gevoelens

Bij deze geef ik akkoord voor het gebruik van filmmateriaal dat word toegepast bij de PMT module die ik ga volgen.

Tevens geef ik akkoord aan Jody van den Berg, voor het uitvoeren van een onderzoek naar de module, dat wordt gedaan door middel van een effectmeting.

Datum: ...

Naam: ...

Handtekening: ...

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

omgaan met tegenstellingen tussen begrippen rond lengte en

Gezien deze situatie kan er gesteld worden dat het een product is wat nog in zijn kinderschoenen staat, waar vraag naar is, wat iets oplevert voor de cliënt en het

Dit onderzoek heb ik onder andere gedaan door middel van interviews met mensen die betrokken zijn bij de therapie met paarden, waaronder twee zelfstandig equitherapeuten (een

- A heeft een relatie met B, dus B heeft een relatie met A. Daaruit kan je concluderen dat 10 minder is en 50 meer, door te beredeneren. Je hoeft het niet te ervaren. Door

Het is belangrijk dat de attitude van de therapeut steunend en structurerend is omdat deze kinderen zich al minder competent voelen dan andere kinderen. Daarnaast kan de therapeut

In hoeverre verschilt de mate van angst die patiënten met een depressieve stoornis ervaren voorafgaand aan de ECT-behandeling op het moment dat zij naar de ope- ratiekamer

Mijn stagebegeleidster, Maloe Hofland, heeft in 2012 onderzoek gedaan naar het verschil in lichaamsbewustzijn tussen kinderen met en zonder psychiatrische stoornis.. Ik raakte

De werkwijze van het pijnteam Adelante Hoensbroek kenmerkt zich door een biopsychosociale benadering, interdisciplinair werken, het aansluiten op de individuele