• No results found

Corporate opportunity leer aanvaard? · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Corporate opportunity leer aanvaard? · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

van consumenten die worden vergaard en opgeslagen, vallen onder de Wet bescherming persoonsgegevens (hier- na: Wbp). Het is van belang bij het due diligence onder- zoek na te gaan of deze verwerking is gedaan met inacht- neming van de voorwaarden die gesteld zijn in de Wbp. Is de verwerking gemeld bij het College Bescherming Per- soonsgegevens (CBP), is er om toestemming gevraagd van de betrokkenen voordat hun persoonsgegevens zijn verwerkt, valt de verwerking onder een uitzondering van de Wbp, zijn de persoonsgegevens gebruikt conform het beoogde doel waarvoor zij zijn verwerkt, en zijn er gevoelige persoonsgegevens verwerkt? Gevoelige per- soonsgegevens zijn op grond van artikel 16 Wbp persoons- gegevens betreffende iemands godsdienst of levensover- tuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, evenals gegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging. Het niet voldoen aan de voorwaarden van de Wbp kan leiden tot door het CBP opgelegde boetes of mogelijke schadeclaims van betrokkenen jegens de verwerker van de persoonsgegevens. Ook is het van belang na te gaan of de betrokkenen naast de toestem- ming voor het verwerken van hun persoonsgegevens tevens toestemming hebben gegeven voor de overdracht van deze gegevens aan een derde partij. Indien deze toe- stemming niet is gegeven, zal Koper toestemming dienen te verkrijgen van alle betrokkenen voor hij deze gegevens mag gaan gebruiken. Met het oog op de overname van Verkoper kan dit laatste grootschalige organisatorische consequenties met zich brengen.

Conclusie

Zoals naar voren is gekomen in deze bijdrage, is het ICT due diligence onderzoek van steeds groter belang bij overnames van ondernemingen. De complexiteit van de ICT-overeenkomsten en de grotere afhankelijkheid van de productiefactor ICT binnen ondernemingen maakt het noodzakelijk een gespecialiseerd ICT due diligence onderzoek uit te voeren. Telkens zal de jurist aan de hand van het (strategische) doel van de overname moeten bepa- len wat wel en wat niet van belang is om op te nemen in het ICT due diligence rapport. Zo zal een zogenoemd ‘red flag’ ICT due diligence onderzoek slechts gericht zijn op de meest in het oog springende bevindingen en zal een compleet ICT due diligence onderzoek gericht zijn op alle bevindingen, ook als deze minder relevant zijn voor de kopende partij. Telkens is uitgegaan van de situatie waarbij een koper een ICT due diligence onderzoek ver- richt bij een geplande overname. Het kan echter ook voorkomen dat de verkopende partij een eigen ICT due diligence onderzoek verricht. Ook in dat geval geldt dat een koper op grond van zijn eigen onderzoeksplicht niet blind mag vertrouwen op mededelingen van de verkoper.

Mr. W.J. Tielemans Stibbe

Corporate opportunity leer aanvaard?

Inleiding

In een beschikking van 24 februari 2006 heeft de Onder- nemingskamer een enquêteverzoek toegewezen omdat een bestuurder/aandeelhouder een ‘corporate opportunity’

heeft onthouden aan een van de dochtervennootschappen.

In deze bijdrage wordt deze beschikking besproken.

Eerst wordt kort ingegaan op de ‘corporate opportunity’

doctrine.

De corporate opportunity doctrine

De corporate opportunity doctrine is afkomstig uit het Anglo-Amerikaanse recht. Een corporate opportunity is te omschrijven als een mogelijkheid die zich voor de ven- nootschap voordoet om een transactie aan te gaan die past binnen het kader van haar ondernemingsactiviteiten.1 Volgens het leerstuk dienen dergelijke mogelijkheden primair ten goede te komen aan de vennootschap. Be- stuurders en commissarissen die corporate opportunities waarnemen, moeten deze melden aan de vennootschap, en mogen deze mogelijkheden niet zelf benutten, tenzij besloten wordt dat de vennootschap afziet van de moge- lijkheid. Het zich toe-eigenen in strijd met het leerstuk van een corporate opportunity leidt tot schadeplichtig- heid jegens de vennootschap. Onder Anglo-Amerikaans recht krijgt de vennootschap bovendien goederenrechte- lijke aanspraken op de gemiste corporate opportunity (en de daaruit voortvloeiende voordelen).2

In het algemeen wordt aangenomen dat ook onder Nederlands recht een corporate opportunity doctrine bestaat.3 Voor bestuurders en commissarissen zou dit voortvloeien uit de verplichting zich bij de uitvoering van hun taak te richten naar het vennootschappelijk belang (loyaliteitsverplichting) en de normen zoals opgenomen in de artikelen 2:8 en 2:9 BW. Ook kan dit in bepaalde omstandigheden voor aandeelhouders voortvloeien uit artikel 2:8 BW.4Voor werknemers, ten slotte, vloeit dit voort uit artikel 7:611 (en art. 7:661) BW. Handelen in strijd met de doctrine leidt tot schadeplichtigheid jegens de vennootschap op grond van wanprestatie dan wel on- rechtmatige daad. Op grond van artikel 6:103 en 6:104 BW

213

Vennootschap Onderneming

&

V&Onovember 2006, nr. 11

1. Zie C.AE. Uniken Venema, Corporate opportunities; aspecten van loyaliteit in het kader van een onderneming naar Amerikaans en Neder- lands recht, in: B. Baardman e.a., Jurist in bedrijf (NGB-bundel), Deventer: Kluwer 1980, p. 158 en A.F. Verdam, Corporate Opportuni- ties, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 1.

2. O.a. Uniken Venema 1980, p. 174.

3. O.a. Uniken Venema 1980 en Verdam 1995. Zie verder J.D. Kleyn &

S.G. Brummelhuis, Corporate Opportunities, V&O 1993, p. 6-8, en L.G. Hoogerwerf, Corporate Opportunities: aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen voor het toe-eigenen van Corporate Opportunities, V&O 1999, p. 134-135.

4. Verdam 1995, p. 236 e.v.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(2)

kan overdracht van de corporate opportunity dan wel af- dracht van winst worden gevorderd.

De Nederlandse Corporate Governance Code bepaalt dat een bestuurder niet met de vennootschap in concur- rentie zal treden en voorts ‘geen zakelijke kansen die aan de vennootschap toekomen voor zichzelf of voor zijn echt- genoot (...)’ zal benutten (best practice bepaling II.3.1).

Hoewel niet met zoveel woorden genoemd, mag ervan worden uitgegaan dat een bestuurder deze handelingen ook niet indirect (via een door hem gecontroleerde rechtspersoon) mag verrichten. De Code bevat overigens niet een soortgelijke bepaling voor commissarissen (of aandeelhouders), hoewel de corporate opportunity doc- trine ook op commissarissen (en zelfs aandeelhouders) van toepassing kan zijn.

Ondanks de aandacht voor het leerstuk in de literatuur is een beroep op de corporate opportunity doctrine in rechte niet eerder gehonoreerd. De rechtspraak die ver- band houdt met dit onderwerp, is beperkt gebleven tot situaties waarin bestuurders dubbelrollen vervulden,5waar- bij werknemers met de vennootschap in concurrentie traden6en waarbij bestuurders niet op zorgvuldige wijze het belang van de vennootschap en dat van hun eigen ondernemingen gescheiden hielden (onder meer door baten van transacties van de vennootschap aan hun eigen onderneming toe te rekenen).7

In Schroder/HCS8deden eisers weliswaar een beroep op de corporate opportunity doctrine, maar (anders dan sommige schrijvers overigens lijken te menen) doet de president van de Rechtbank Amsterdam geen uitspraak over het bestaan van een dergelijke doctrine noch over de eventuele rechtsgevolgen van een inbreuk daarop.

Uitspraak Ondernemingskamer

Feiten

Het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de beschik- king van de Ondernemingskamer, is als volgt samen te vatten.

Van Andel was (indirect) gerechtigd tot 52,6% van de aandelen in CDG Holding BV (hierna: CDG). Beleggings- en Handelmaatschappij ‘Maasland’ BV (hierna: Maas- land) was gerechtigd tot 15,9% van de aandelen in CDG, en de resterende aandelen in CDG werden gehouden door een aantal venture capitalists, waaronder Diavolezza BV (hierna: Diavolezza). Behace BV (hierna: BHC) en Com- munication Distribution Group Europe BV (hierna:

Europe) waren 100% (klein)dochters van CDG, die ook bestuurder was van deze vennootschappen.

In 2000/2001 was een aantal vennootschappen (hierna gezamenlijk: QFG) afgesplitst uit de groep van CDG en ondergebracht in een aparte ‘staak’ met dezelfde aandeel- houders (in dezelfde verhoudingen) en (uiteindelijk) dezelfde bestuurders als CDG.

NMB-Heller had als bankier van QFG en CDG (en hun dochters) ultimo 2001 aan QFG en aan BHC een lening verstrekt. BHC en QFG hadden zich over en weer borg gesteld en bovendien waren cross default bepalingen overeengekomen (niet-nakoming door de één leidt ook tot opeisbaarheid van de lening aan de ander). In het kader van de kredietverstrekking had NMB-Heller verder 10% van de aandelen in BHC verkregen en een pandrecht op de aandelen in Europe.

QFG verkeerde in 2002 in financiële moeilijkheden, wat ertoe leidde dat NMB-Heller de aan QFG en BHC verstrekte leningen opeiste. Van Andel was inmiddels enig bestuurder van CDG en heeft samen met Diavolezza getracht een regeling te treffen met de bank. Daarvoor was verdere financiering door de aandeelhouders vereist, maar de andere aandeelhouders bleken daartoe niet bereid. De bank staakte de kredietverlening en QFG ging failliet. Toen de bank haar pandrecht op de aandelen in Europe wilde uitwinnen, concludeerde de voorzieningen- rechter van de Rechtbank Utrecht op 25 november 2004 dat er voldoende aanwijzingen waren dat (toch) overeen- stemming over een regeling was bereikt met de bank. Het werd de bank verboden om haar pandrecht op de aan- delen in Europe uit te winnen.

Nadere onderhandelingen tussen Diavolezza en Van Andel enerzijds en de bank anderzijds, hebben geleid tot een vaststellingsovereenkomst van 2 september 2005, waarin de bank (1) haar vorderingen op BHC van in totaal circa EUR 14 miljoen (circa EUR 6 miljoen uit hoofde van de lening aan BHC, en circa EUR 8 miljoen uit hoofde van de borgstelling voor de lening aan QFG) en accessoire rechten overdroeg aan een door Diavolezza en Van Andel opgerichte stichting voor een bedrag van EUR 2,1 mil- joen, en (2) haar 10%-deelneming in BHC aan CDG overdroeg voor een bedrag van EUR 1,-. Saillant detail is dat Europe, die winstgevend was en over circa EUR 3 miljoen aan liquide middelen beschikte, in augustus 2005 EUR 2,1 miljoen had uitgekeerd aan BHC (als rente/

dividend). Het is onduidelijk of dit is aangewend voor financiering van de transactie.

Maasland (een van de medeaandeelhouders in CDG) heeft, toen hij op de hoogte raakte van de (voorgenomen) schikking, daartegen meerdere malen bezwaar gemaakt omdat Van Andel en Diavolezza daarmee een corporate opportunity van CDG dan wel BHC voor eigen gebruik zouden aanwenden zonder dat de vennootschap deze had vrijgegeven. Maasland heeft onder meer voorgesteld dat Europe (die immers de transactie kon financieren) de vor- dering op BHC zou overnemen.

In een aandeelhoudersvergadering, gehouden op 25 no- vember 2005, hebben Van Andel en Diavolezza tekst en uit- leg gegeven en zou een schikking met de aandeelhouders

214 V&Onovember 2006, nr. 11

Vennootschap Onderneming

&

5. O.a. HR 24 september 1976, NJ 1978, 135; HR 21 december 1956, NJ 1958, 102 en Rb. Haarlem 30 december 1941, NJ 1942, 798.

6. O.a. HR 28 januari 1977, NJ 1977, 301.

7. Hof Amsterdam (OK) 21 september 1978, NJ 1979, 403. Zie ook HR 21 december 1956, NJ 1958, 102.

8. Pres. Rb. Amsterdam 1 augustus 1988, KG 1988, 341.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(3)

overeengekomen zijn. Van Andel zou daaraan vooraf- gaand de aandeelhouders onjuist hebben voorgelicht ter zake van de uitkering door Europe aan BHC.

Op 22 december 2005 heeft Maasland een enquête- verzoek ingediend bij de Ondernemingskamer. Daarnaast is Maasland op 25 november 2005 een civiele procedure gestart bij de Rechtbank Den Haag.

Uitspraak Ondernemingskamer

De Ondernemingskamer stelt voorop dat in deze situatie, waarin een aandeelhouder (indirect) beschikte over een meerderheid in de algemene vergadering van aandeel- houders en tevens enig bestuurder was van deze vennoot- schap (en indirect diens dochtervennootschappen), op de bestuurder een bijzondere zorgplicht rustte jegens de ove- rige aandeelhouders. De bestuurder had openheid van zaken moeten betrachten met betrekking tot gegevens waarover hij wel, maar de andere aandeelhouders niet beschikten, en had in het bijzonder moeten voorkomen dat vermenging van belangen plaatsvond.

Verder overweegt de Ondernemingskamer dat na het vonnis van de voorzieningenrechter van 25 november 2004, kennelijk in de loop van 2005 de gelegenheid is ontstaan om de vorderingen van de bank op BHC tegen betaling van een bedrag van EUR 2,1 miljoen finaal te doen kwijten, althans over te nemen. Er is voldoende gebleken dat aldus sprake kan zijn geweest ‘van een als corporate opportunity te kwalificeren “buitenkans” voor BHC’. Bovendien is aannemelijk dat BHC (met de in Europe aanwezige liquiditeiten) in staat was om zelf de EUR 2,1 miljoen te voldoen. Van Andel moet daarvan op de hoogte zijn geweest als (indirect) bestuurder.

CDG had nog aangevoerd dat geen sprake was van een corporate opportunity, omdat de buitenkans zich uitsluitend voordeed dankzij de in november 2002 door Diavolezza en Van Andel in privé met de bank gemaakte afspraken. Uit de aan de Ondernemingskamer beschik- bare informatie bleek echter niet dat er uit die afspraken een aanspraak voortvloeide voor Diavolezza en Van Andel in privé op overname van de betreffende schulden.

De Ondernemingskamer concludeert dat nu de betref- fende transactie uitsluitend aan Diavolezza en Van Andel in privé ten goede is gekomen, er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat er sprake is geweest van ontoelaatbare belangenvermenging. Van Andel heeft door zijn handelwijze een corporate opportunity onthouden aan BHC en daardoor de overige aandeelhouders in CDG aanzienlijk benadeeld. Reeds dit levert gegronde redenen op voor twijfel aan een juist beleid van CDG. Bijkomende omstandigheid die een onderzoek rechtvaardigt, is het feit dat Van Andel vooraf, lopende de onderhandelingen, en zelfs achteraf geen of onvoldoende volledige openheid van zaken gegeven heeft (waar temeer aanleiding voor was gezien het risico van belangenvermenging).

Commentaar

De uitkomst van deze procedure mag weinig verrassend worden genoemd. Het is immers vaste rechtspraak dat in situaties van belangenverstrengeling de te onderscheiden belangen op zorgvuldige wijze gescheiden dienen te wor- den en zo groot mogelijke openheid betracht moet worden,9 dat in die situaties een hoge mate van zorgvuldigheid in voor- bereiding, besluitvorming en uitvoering is vereist,10en dat het niet voldoende of onjuist verstrekken van informatie reden kan zijn om een enquêteverzoek toe te wijzen.11

Interessant aan deze uitspraak is echter dat de Onder- nemingskamer het bestaan van een Nederlandse corporate opportunity leer lijkt te accepteren en toewijzing van het enquêteverzoek daar zelfs mede op baseert. Onderwerpen zoals de precieze inhoud van het leerstuk naar Nederlands recht, de vraag wanneer sprake is van een corporate op- portunity, de juridische grondslag van de doctrine, en de sancties bij een inbreuk, blijven helaas onbesproken. Het toetsingskader van de Ondernemingskamer in deze pro- cedure dwingt daar evenwel ook niet toe, en een nadere invulling is mogelijk te verwachten naar aanleiding van het onderzoeksverslag. Het ligt in de rede dat dergelijke vragen met name ook aan de orde kunnen komen in een civiele procedure al dan niet naar aanleiding van uitkom- sten van het onderzoek.

Of de procedure die Maasland gestart is bij de Recht- bank Den Haag zich daarvoor leent, is maar de vraag.

Daarin vordert zij immers onder andere vergoeding van geleden schade, omdat Van Andel, BHC en de bank onrechtmatig zouden hebben gehandeld jegens Maasland door de schikking niet mede namens Maasland aan te gaan. Deze vordering is tegenstrijdig met het beroep dat in het enquêteverzoek werd gedaan op het corporate oppor- tunity leerstuk (en met een mogelijke schadevergoedings- actie op grond van dit leerstuk). De onrechtmatigheid (c.q. de wanprestatie) bestaat er bij inbreuk op de corpora- te opportunity leer immers in dat de schikking ten onrechte niet namens de vennootschap is aangegaan. De vordering van Maasland bij de Rechtbank Den Haag is erop geba- seerd dat zij van die inbreuk niet heeft meegeprofiteerd.

In een enquêteprocedure en in een civiele procedure (eventueel volgend op de enquête) zou voorts een tegen- strijdig belang in de zin van artikel 2:256 BW aan de orde kunnen komen. In de meeste corporate opportunity situa- ties spelen artikel 2:146 en 2:256 BW geen rol, omdat de vennootschap nu juist geen partij is bij de betreffende rechtshandeling. Dat zou hier echter anders kunnen zijn, omdat CDG in het kader van de schikking met de bank het 10%-belang van de bank in BHC overneemt en dus partij is bij de schikking. Een tegenstrijdig belang kan bovendien spelen als BHC het door Europe betaalde divi-

V&Onovember 2006, nr. 11 215

Vennootschap Onderneming

&

9. O.a. Hof Amsterdam (OK) 21 september 1978, NJ 1979, 403.

10. O.a. Hof Amsterdam (OK) 3 december 1987, De NV 1988, nr. 66, p. 78.

11. O.a. Hof Amsterdam (OK) 16 april 1987, NJ 1988, 183. Zie verder Asser/Maeijer 2-III, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, nr. 297 en 527.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(4)

dend zou hebben doorbetaald aan de door Van Andel en Diavolezza opgerichte stichting (hetgeen niet duidelijk was). Dat zou betekenen dat ook uit dien hoofde de aan- deelhoudersvergadering ter zake geïnformeerd had moe- ten worden teneinde in staat te zijn haar aanwijzings- bevoegdheid uit te oefenen.12Als blijkt dat CDG en/of BHC niet geldig vertegenwoordigd is, heeft dit uiteraard gevolgen voor de gebondenheid van de betreffende ven- nootschap aan de betreffende rechtshandelingen, hetgeen in het eerste geval mogelijk ook gevolgen heeft voor de verdere rechtsgeldigheid van de schikking.

Men kan zich ten slotte nog afvragen of de bank wel bereid zou zijn geweest om dezelfde transactie aan te gaan met BHC/CDG en dus of er wel sprake was van een

‘corporate opportunity’ voor BHC/CDG. Dat lijkt niet waarschijnlijk. Immers, als BHC in staat is een bedrag van EUR 2,1 miljoen ineens te betalen, moet de bank zich reali- seren dat er meer te halen is en zal zij geen genoegen nemen met betaling van EUR 2,1 miljoen en kwijtschel-

ding van circa EUR 12 miljoen. Het is dus aannemelijk dat de bank niet op de hoogte is geweest van het feit dat Europe al geruime tijd winstgevend was en over een kleine EUR 3 miljoen aan liquiditeiten beschikte. Hoe dit ook zij, vol- gens de corporate opportunity leer zou dit alles in beginsel niet van belang zijn. Volgens die leer mag de functionaris die de betreffende kans ziet, niet zonder meer op zijn eigen oordeel afgaan dat geen sprake is van een corporate oppor- tunity voor de vennootschap. Hij moet de mogelijkheid ter kennis brengen van de vennootschap, en het is (uitsluitend) aan de vennootschap zelf te oordelen over de realiseerbaar- heid van de opportunity door de vennootschap.13Het ligt echter in de rede dat als voldoende aannemelijk is dat de bank de transactie niet met BHC zou zijn aangegaan, van een corporate opportunity voor BHC/CDG en derhalve van geleden schade geen sprake is.

Mr. D.R.A. Goris LL.M Loyens & Loeff

216 V&Onovember 2006, nr. 11

Vennootschap Onderneming

&

12. HR 3 mei 2002, NJ 2002, 393. 13. Verdam 1995, p. 108 e.v.

Vennootschap & Onderneming verschijnt maandelijks en behandelt relevante ontwikkelingen op het gebied van het vennootschaps-, ondernemings-, bank- en effectenrecht.

De redactie stelt zich ten doel om bondig, actueel, praktijkgericht en compleet te zijn. Aanbevolen citeerwijze: V&O 2006, p...

Redactie

Allen & Overy LLP Mr. J.D. Kleyn Mr. T.M. Stevens Mr. Chr.M. Stokkermans

De Brauw Blackstone Westbroek N.V.

Mr. C.J. Groffen Mr. P. Klemann Mr. B. Winters

Loyens & Loeff N.V.

Mr. W. Bon Mr. H.F. van Druten Mr. A.N. Krol Mr. C.W.M. Lieverse

NautaDutilh N.V.

Mr. M.A. Blom Mr. H.G. van Everdingen Mr. J.J. Prinsen

Stibbe

Mr. D.C.C. van Everdingen Mr. A.F.J.A. Leijten Mr. T. van Wijngaarden

Secretaris van de redactie

Mr. A.G.H. Klaassen tel. 010-408 15 29 fax 010-408 91 88 e-mail klaassen@frg.eur.nl

Aanwijzing voor auteurs

Een auteur die een bijdrage voor dit tijdschrift aanlevert, geeft de uitgever tevens een niet-exclusief recht de bijdrage geheel of gedeeltelijk op te nemen in de door Boom Juridische uitgevers (al dan niet in samenwerking met derden) geëxploiteerde database(s).

Uitgever

Boom Juridische uitgevers Amaliastraat 9 Postbus 85576 2508 CG Den Haag tel. 070-330 70 33 fax 070-330 70 30 e-mail info@bju.nl website www.bju.nl

Abonnementen

De abonnementsprijs bedraagt € 277 per jaar (excl. btw, incl. verzendkosten) voor een plusabonnement en € 225 per jaar (incl. btw en verzendkosten) voor een folio- abonnement. Een plusabonnement biedt u naast de gedrukte nummers tevens het online-archief vanaf 2002 én een e-mailattendering. Kijk op www.bju-tijdschriften.nl voor meer informatie.

Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan. Valt de aanvang van een abonnement niet samen met het kalenderjaar, dan wordt over het resterende gedeelte van dat jaar een evenredig deel van de abonnementsprijs in rekening gebracht. Het abonnement kan alleen schriftelijk tot uiterlijk 1 december van het lopende abonnementsjaar worden opgezegd. Bij niet-tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch voor een jaar verlengd.

Voor abonnementen neem contact op met Boom distributiecentrum via 0522-23 75 55 of bdc@bdc.boom.nl. Het plusabonnement kunt u tevens afsluiten via www.bju- tijdschriften.nl.

Advertenties

Voor het plaatsen van een advertentie in dit tijdschrift kunt u contact opnemen met Bureau BDM, tel. 0172-23 44 60, e-mail bdmbv@euronet.nl.

ISSN 0925-9643

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Hoge Raad besliste dat rechtsgeldig decharge kon wor- den verleend voor opzettelijk benadelend handelen jegens de vennootschap en dit besluit niet nietig was op grond van strijd

Het Voorontwerp bevat voorstellen tot wijziging van enke- le bepalingen van de Wet op het financieel toezicht (hier- na: de Wft), de Wet giraal effectenverkeer (hierna: de Wge) en

4 In deze bijdrage zullen we nader ingaan op de situatie die ontstaat wanneer hedge funds door middel van seclend- ing gebruikmaken van de twee fundamentele rechten waar houders

Zij verwerpt derhalve de door Stork en de Stichting in stelling gebrachte bescher- mingsconstructie, maar maakt vervolgens dankbaar ge- bruik van de daarvoor aangedragen argumenten

Uitgangspunt van deze regeling is dat er in het geval van uitbesteding van werkzaamheden geen sprake zal zijn van overgang van onderneming en er dus geen werknemers van

‘Een onderneming waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 14, van Richtlijn 2004/39/EG van het Euro- pees Parlement

Zoals gezegd moet het resultaat van het instellen van een compliance programma zijn dat de werknemers van de betreffende onderneming zich bewust zijn van wat wel en wat niet mag

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker.. worden gegeven ten aanzien van de relevante feiten, waar-