• No results found

Bruno De Wever, Greep naar de macht · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bruno De Wever, Greep naar de macht · dbnl"

Copied!
1348
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Greep naar de macht

Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945

Bruno De Wever

bron

Bruno De Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945.

Uitgeverij Lannoo, Tielt 1994

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/weve009gree01_01/colofon.htm

© 2007 dbnl / Bruno De Wever

(2)

Voorwoord

Dit boek is een bewerking van mijn in 1992 aan de Universiteit Gent verdedigde proefschrift Vlag, groet en leider. Geschiedenis van het Vlaams Nationaal Verbond 1933-1945. Mijn promotor was prof. dr. Herman Balthazar. De jury bestond verder uit prof. dr. Gerhard Hirschfeld, prof. dr. Romain Van Eenoo, prof. dr. Adriaan Verhulst en prof. dr. Lode Wils. Ik dank ze allen voor hun suggesties. Herman Balthazar en Romain Van Eenoo hebben mij om nog meer redenen zeer verplicht.

De eerste dank ik voor zijn deskundige leiding en voor het feit dat hij mij in staat stelde mijn studie in uitzonderlijke omstandigheden voor te bereiden. Het is een voorrecht te mogen werken bij de Vakgroep Nieuwste Geschiedenis. In de persoon van vakgroepvoorzitter Romain Van Eenoo wil ik al mijn collega's, personeelsleden en medewerkers danken voor hun collegaliteit en de intellectuele vorming die ze mij bijbrachten.

Velen hebben mij op uiteenlopende wijze bijgestaan. Mijn dank gaat uit naar Greet Augusteyns, Michiel Berckmoes, Louis Biesemans, Frank Caestecker, Christian de Borchgrave, Luk De Meyer, Bart De Wever, Karina De Wever, Rein Ergo, Wis Geysen, Lutgard Jacobs, Anne Kegels, Jeroen Laureyssens, Joost Laureyssens, Maria Laureyssens, Marleen Maes, Willy Massin, Marc Mortier, Jan Olsen, Dirk Poelemans, Werner Pottier, Evrard Raskin, Marc Schauwaerts, Hugo Schiltz, Veerle Schiltz, Vera Schiltz, Frank Seberechts, Lut Van Daele, Anne van de Genachte, Gie Van den Berghe, Rudi Van Doorslaer, Annick Verbraeken, Etienne Verhoeyen, Pieter Jan Verstraete, Sven Vrielynck, Bert Willems.

Ik dank evenzeer de oud-

VNV

'ers, kaderleden zowel als militanten, die bereid waren mij te woord te staan. De erven die mij de toelating gaven archieven van hun familieleden te raadplegen, ben ik evenzeer erkentelijk.

Allen die behulpzaam waren bij de totstandkoming van dit boek ben ik

buitengewoon veel dank verschuldigd. Ik denk in het bijzonder aan mijn eminente collega Albert De Jonghe. Hij gaf mij niet alleen wijze raad, hij bezorgde mij bovendien vele archieven uit zijn rijke verzameling. Frans Van der Elst stond mij toe het archief van Hendrik Elias, in zijn bezit, te raadplegen. Frans-Jos Verdoodt gaf mij in het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme alle mogelijke faciliteiten. Met Perspectief Uitgaven pakte hij enthousiast de uitgave aan.

Lieven Sercu van Uitgeverij Lannoo deelde zijn enthousiasme. De twee uitgevers hebben er samen een prachtig boek van gemaakt. De vele zorgen die dat met zich meebracht rustten in grote mate op de schouders van Karin Roelant, een onmisbare steun en toeverlaat en een vriendin. Andries Caluwaerts verwijderde niet alleen taalongerechtigheden, hij was ook een meedenkend corrector. De hulp van Koen De Scheemaeker kan niet hoog genoeg worden gewaardeerd: als een onfeilbare copiloot loodste hij mij door alle stadia tussen het schrijven en het drukken van een manuscript.

Hij deed het met een ijver alsof het zijn eigen werk betrof. Ik besef dat ik dit alleen aan onze vriendschap dank.

Greep naar de macht sluit formeel mijn historische opleiding af. Het is goed om

nu even achteruit te kijken. Ik zou dit werk nooit geschreven hebben zonder mijn

ouders. De open geest, de verdraagzaamheid en de gerichtheid naar de wereld

waarmee zij mij hebben opgevoed is de vruchtbare bodem waarop mijn boek kon

groeien. Mijn vader besteedde buitendien zeer veel tijd aan allerlei ondankbare

(3)

klussen. Mijn moeder en schoonmoeder stonden altijd klaar om mij te ontslaan van allerlei beslommeringen. Ik dank hen voor die stille, vaak ongemerkte, maar onmisbare hulp.

Mijn vrouw Liesbet Laureyssens heeft spontaan aanvaard dat mijn werk op de eerste plaats kwam. Als historica en bibliotheek-assistente heeft ze me bovendien veel geholpen. Aan haar en onze kinderen draag ik dit boek op.

Bruno De Wever, maart 1994

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(4)

Inleiding

In zijn opstel Gedaan met geven en toegeven noemde Mark Grammens de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog de enige periode in de Belgische geschiedenis waarin de Vlamingen een macht bezaten die in verhouding was met hun getalsterkte.

1

Zijn opponent Hugo Schiltz noemde die opvatting choquerend omdat die zogenaamde macht toen steunde op een uitschakeling van de democratie.

2

De twee

Vlaams-nationalistische tenoren zijn het fundamenteel oneens over het recente verleden van hun politieke familie.

De collaboratie van het Vlaams-nationalisme met de Duitse nationaal-socialistische bezetter leidt nog steeds tot hevige controversen. In het geding is vooral de politiek van het Vlaams Nationaal Verbond (

VNV

), de partij die in de jaren dertig het

Vlaams-nationalisme belichaamde en die tijdens de Tweede Wereldoorlog poogde met de hulp van de Duitse bezetter naar de macht te grijpen. Was die machtsgreep een reactie op de Belgische politiek die onmachtig was de Vlaamse kwestie bevredigend op te lossen? Of moet de oorzaak worden gezocht in de ontwikkeling van het Vlaams-nationalisme zelf?

De bekendste basiswerken over de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme gaan dit probleem uit de weg, al was het maar omdat ze 1940 als terminus ad quem nemen. Men constateert bovendien dat het Vlaams-nationalisme meestal uitsluitend wordt bestudeerd als een onderdeel van de Vlaamse Beweging. De Vlaamse Beweging vormt op haar beurt een onderdeel van een bewustwordingsproces dat gepaard gaat met dat complexe, verwarrende en emotioneel geladen concept van ‘onze wording tot natie’. Het is het uitgangspunt van het leeuweaandeel van de beschouwende literatuur. Ook het wetenschappelijk onderzoek heeft zich voornamelijk hierop toegespitst. In een scherpzinnige analyse van de historiografie van de Vlaamse Beweging constateerde Eliane Gubin een merkwaardige symbiose tussen de

ontwikkeling van de Vlaamse Beweging en de geschiedschrijving ervan. De meeste auteurs zijn betrokkenen. Het gevolg is ‘une histoire à huis clos, se nourissant souvent de ses propres evidences’.

3

Dit is a fortiori waar voor het Vlaams-nationalisme.

Wellicht is er geen beweging in België waar historiografie en betrokkenheid sterker vermengd zijn. Het volstaat voorlopig de naam van Hendrik Elias te noemen: een van de hoofdrolspelers in mijn verhaal, maar tevens een van de belangrijkste historiografen van het Vlaams-nationalisme en de Vlaamse Beweging. Een en ander bracht met zich mee dat de Vlaams-nationalistische visie zich goed heeft kunnen doorzetten in die ‘nieuwe nationale geschiedenis’ die Gubin ziet ontstaan. Bepaalde artikels in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging zijn er treffende voorbeelden van.

4

Met name de ideologische ontwikkeling van het

VNV

werd sterk verhuld. Het beeld

wijkt bijzonder sterk af van wat we vinden in de internationale comparatieve literatuur

over het fascisme. Daarin wordt het

VNV

meestal over één kam geschoren met andere

fascistische bewegingen die tijdens het interbellum in Europa ontstonden.

5

Gaan deze

studies voorbij aan de complexiteit van de Belgische geschiedenis en de tol van het

Vlaams-nationalisme daarin? Vergissen zij zich over het ware karakter van het

VNV

?

Deze probleemstelling ligt aan de basis van mijn onderzoek. Algauw bracht het

mij bij de definiëring van het begrip fascisme. Uit het literatuuronderzoek bleek

(5)

meteen dat een brede waaier van informatie was vereist om een bepaalde partij of organisatie te kunnen toetsen aan de bestaande modellen. Het leidde tot vele vragen m.b.t. het

VNV

: wat was het ideologische zelfbeeld van het

VNV

? Wat was de precieze inhoud van de verspreide ideeën over mens en maatschappij? Wat was het belang van de verschillende organisatie-onderdelen en met name van de militie? Wat was de sociale samenstelling van het electoraat, de leden en het kader van de partij? Wat was de interne politieke praktijk? Welke standpunten

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(6)

nam de partij in ten aanzien van de Belgische en de internationale politiek? Het is duidelijk dat een ideën-geschichtlichebenadering niet volstaat. De politieke, sociale en economische context kan niet worden genegeerd. Het antwoord op al die vragen leidt tot een klassieke partijgeschiedenis van het

VNV

.

Het is de vraag of de hierboven uiteengezette vraagstelling legitiem is. Het Vlaams-nationalisme is ouder dan het

VNV

en vandaag bestaat het nog. Is dan niet veeleer het nationalisme de invalshoek van waaruit het

VNV

moet worden benaderd?

De kern van het fascisme is altijd een geradicaliseerd nationalisme. Het is dus evident dat bij de gekozen invalshoek een onderzoek naar de nationalistische ideologie van het Vlaams-nationalisme onontbeerlijk is. Mijn studie kon dan ook niet aanvangen met de stichting van het

VNV

. Ze begint tijdens de Eerste Wereldoorlog wanneer in de schoot van de Vlaamse Beweging een anti-Belgische stroming ontstond die streefde naar de vernietiging van de Belgische staatsstructuur. Het is evident dat ik in een studie die begint en eindigt met een poging van Vlaams-nationalisten om via de collaboratie met de Duitse bezetter een einde te maken aan de Belgische staat, ruimschoots aandacht besteed aan de internationale context. Wat was de impact van buitenlandse belangengroepen op het Vlaams-nationalisme? Hebben zij het

Vlaams-nationalisme fundamenteel beïnvloed? Of is er sprake van een autonome ontwikkeling? Met die vraag start het verhaal dat nu volgt.

Wat de Eerste Wereldoorlog en de jaren twintig betreft, beperkt de analyse zich grotendeels tot een status quaestionis op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur. Voor de jaren dertig en de bezettingsperiode steun ik ook op nieuw en vaak voor het eerst gebruikt bronnenmateriaal.

Eindnoten:

1 M. Grammens, Gedaan met geven en toegeven, p. 21.

2 H. Schiltz, Gedaan met treuren en zeuren [...], p. 15.

3 E. Gubin, D'une histoire à l'autre [...], in: H. Hasquin (ed.), Histoire et historien [...], p. 126.

4 J. Deleu (ed.) e.a., Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (EVB). Enkele tientallen oud-VNV'ers, onder wie enkele vooraanstaande leiders, werkten et aan mee.

5 E. Nolte, Die faschistische Bewegungen [...]. Het stuk over België: pp. 272-276; F.L. Carsten, The Rise of Fascism. Het deel over Vlaanderen: pp. 204-211; G. Carpinelli, Belgium, in: S.J.

Woolf(ed.), Fascism in Europe, pp. 283-306; L. Schepens, Fascists and Nationalists [...], in:

S.U. Larsen, B. Hagtvet en J.P. Myklebust (ed., o.l.v.), Who were the Fascists [...], pp. 501-516;

A. Wippermann, Europäischer Faschismus [...], 1983. Het deel over België: pp. 146-153.

(7)

19

Deel 1

Het Vlaams-nationalisme tot 1932

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(8)

Hoofdstuk 1 De Vlaamse Beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog

1.1 Inleiding

Tijdens de belle époque ontwikkelden zich in de Vlaamse Beweging voor het eerst de ideeën over de ‘bestuurlijke scheiding’ en de oprichting van een aparte

Vlaams-nationalistische partij. Het een en ander bleef echter beperkt tot enkele marginale radicale groepen. Pas tijdens de crisis die de Vlaamse Beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog doormaakte, ontstond het Vlaams-nationalisme als een duidelijk afgescheiden politieke beweging. Het activisme enerzijds en de Frontbeweging anderzijds worden algemeen beschouwd als de bakermat van de Vlaams-nationalistische partijen die ontstonden na de Eerste Wereldoorlog.

De Vlaamse Beweging tijdens de ‘Grote Oorlog’ was al het onderwerp van een uitgebreide historiografie. Ik wil hier een status quaestionis opmaken. Wat is de betekenis van de Frontbeweging en van de collaboratie voor de ontwikkeling van het politieke Vlaams-nationalisme?

1.2 Het activisme

1.2.1 Een polemische geschiedschrijving

Lode Wils' Flamenpolitik en aktivisme. Vlaanderen tegenover België in de Eerste Wereldoorlog blijft nog steeds het belangrijkste overzichtswerk van de collaboratie tijdens de Eerste Wereldoorlog

1

. In zijn ontleding van het activisme legt Lode Wils sterk de nadruk op de Duitse politieke doelstellingen. De titel van zijn studie geeft dit al aan. De titel maakt ook duidelijk dat het activisme een breuk weerspiegelde tussen ‘Vlaanderen’ en ‘België’. Wils' visie m.b.t. het activisme komt kernachtig en geactualiseerd aan bod in zijn recente studie Honderd jaar Vlaamse Beweging

2

.

Wils' geschriften werden en worden gecontesteerd. Het is daarom verhelderend na te gaan waar zijn ontleding afwijkt van de veel minder aangevallen analyses van Arie Willemsen

3

en Hendrik Elias

4

. Alle drie zijn ze het erover eens dat het activisme een onuitwisbare stempel drukte op de verdere ontwikkeling van het

Vlaams-nationalisme, de Vlaamse Beweging en de Belgische geschiedenis.

Wils legt sterk de klemtoon op de Duitse politiek. Al van bij de eerste paragraaf geeft hij de kern van zijn betoog weer: ‘De grootste betekenis van de Eerste Wereldoorlog voor het huidige België ligt niet op het sociale vlak, noch op het economische, maar op het politieke. De bezetter besliste namelijk de politieke structuren van het land te vernietigen om zijn heerschappij blijvend te vestigen.’

De Flamenpolitik was niet eensgezind. De gematigde kanselier Theobald von

Bethmann-Hollweg wilde België gebruiken als pasmunt bij onderhandelingen. Hij

stond echter vrij geïsoleerd. De annexatie van België was de wens van de gezagdragers

uit zowat alle segmenten van de Duitse samenleving. De keizer nam zich zelfs voor

de bevolking uit te drijven. De annexionistische plannen moesten worden voorbereid

door een actieve Flamenpolitik die echter evolueerde naarmate de oorlog duurde.

(9)

Toen bleek dat de oorlog lang zou aanslepen, moest de bezettingstijd worden aangewend om de Vlamingen los te weken van België en ze naar Duitsland te richten als de natuurlijke beschermer. Dat Duitsland België eventueel zou moeten opgeven, behoorde tot de mogelijkheden. Ook Nederland werd bij die gewijzigde strategie betrokken. Duitse diplomatie en grote propaganda-inspanningen konden de Nederlandse Groot-Nederlanders ervan overtuigen het activisme aan te wakkeren.

In België bediende de bezetter zich aanvankelijk van een aantal ‘agenten’ - scripsit Wils -

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(10)

zoals Jan Domela Nieuwenhuis Nyegaard en Jozef Haller von Ziegesar, resp. een Nederlander en een Duitser die al geruime tijd in België verbleven. Ook toen de Grootnederlandse inbreng een ruimere groep flaminganten bij het activisme betrok, waren het vaak Belgen van Nederlandse of Duitse origine of met dito familiebanden die een grote rol speelden.

Het grote succes van de Flamenpolitik - maar het was dan ook het enige tijdens de bezetting - was de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Daarmee slaagde de bezetter erin een aantal vooraanstaande vlaamsgezinden, zoals Lodewijk Dosfel en Karel Heynderickx, bij het activisme te betrekken. Zo kwam het tot een breuk in de Vlaamse Beweging. Een meerderheid flaminganten die de Belgische Staat loyaal bleef en elke samenwerking met de bezetter afwees, veroordeelde scherp een minderheid activisten. ‘Het was dus mogelijk gebleken’, aldus Wils, ‘om, indien niet de Belgische bevolking, tenminste de Vlaamse Beweging te verdelen. [...] Omdat ze door hun medeburgers werden uitgestoten, groeide de kans om een aantal van hen te kunnen gebruiken voor het uiteindelijk doel: het ontwrichten van België dat daardoor blijvend onder Duitse invloed zou komen.’

Wils illustreert die stelling aan de hand van de lotgevallen van Karel Heynderickx, de algemeen secretaris van het Davidsfonds. Hij geraakte ondanks zijn gehechtheid aan het land, de koning en de wettelijkheid betrokken bij de politiek van de Raad van Vlaanderen, ‘een marionettenorganisatie [...] waarvan de oprichting in Berlijn bevolen was en door de Duitse diensten geregeld’. Nadat von Bissing op 21 maart 1917 het besluit tot administratieve scheiding afkondigde, aanvaardde Heynderickx een benoeming tot Vlaamse secretaris-generaal. Op het einde van 1917 trad hij toe tot de Raad van Vlaanderen om aldus opgenomen te worden in de Commissie van Gevolmachtigden van de Raad. Deze moest o.m. een volksraadpleging organiseren die de Raad een zekere legitimiteit zou verschaffen. Het leidde tot een escalatie: de volksraadplegingen werden met geweld onmogelijk gemaakt, de Belgische justitie trad op en arresteerde twee leden van de Commissie. Als represaille daarvoor werden, op vraag van o.m. een aantal commissieleden onder wie Heynderickx, vooraanstaande leiders van het verzet (ook vlaamsgezinden) opgepakt en gedeporteerd. Na de oorlog leidde deze kiese zaak tot verscheidene doodstraffen. ‘Nu waren eindelijk alle bruggen opgeblazen! Tussen “België” en “Vlaanderen” was nu geen verzoening meer mogelijk.’

Samengevat komen de grondlijnen van Wils' analyse op het volgende neer: het verloop van het activisme in Vlaanderen tijdens de Eerste Wereldoorlog werd fundamenteel bepaald door de bezetter die een lange-termijnpolitiek voerde. Hij voorzag in de vernietiging van België. De Vlaamse Beweging moest daarom vervreemd worden van België. Dat lukte maar gedeeltelijk met als gevolg dat de Vlaamse Beweging blijvend verdeeld werd in een loyalistische en een anti-Belgische vleugel.

Waarin verschilt nu deze analyse met die van Willemsen en van Elias?

‘Het ontstaan van het activisme bij uitgeweken en in het land gebleven

vlaamsgezinden is een in hoofdzaak autonome ontwikkeling geweest. Het is moeilijk

vol te houden, dat de activistische beweging door de Duitsers in het leven geroepen

is. De Duitse politiek is evenwel beslissend geweest voor de verdere ontwikkeling

en de oriëntering van het activisme.’

(11)

Elias is het volledig eens met deze analyse van Willemsen. Hij schrijft: ‘Dit was geen beweging die door de Duitsers in het leven werd geroepen. Het was, in een crisisperiode die door velen werd aangezien als de dageraad van een nieuwe tijd, de logische uitgroei van het nationalisme dat steeds in de beweging verscholen lag en juist op de vooravond van de oorlog zijn doorbraak vond van het culturele naar het politieke.’

Bij nader toezien beperkt het verschil zich tot het anders leggen van de klemtonen.

Wils ontkent niet dat het activisme een kind is van de Vlaamse Beweging en van de ontwikkeling van die beweging vóór de Eerste Wereldoorlog. ‘Het activisme kon maar enige omvang krijgen omdat de Vlaamse Beweging in de loop van 80 jaar een Vlaams-nationaal bewustzijn

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(12)

had ontwikkeld [...].’ Hij ontkent ook niet dat een groot deel van de intellectuele jeugd en een hele pléiade van kunstenaars en literatoren sympathiseerden met het activisme. Willemsen noch Elias ontkennen het belang van de Flamenpolitik.

Weliswaar ruimen zij meer plaats in voor de verschillende opvattingen die leefden aan Duitse zijde terwijl de lange-termijnoptie minder uit de verf komt. Zij belichten veel minder dan Wils de Duitse rol bij het ontstaan van het activisme en benadrukken veel sterker de anti-Vlaamse hetze in het Franstalige milieu. Ook andere, voor het activisme uiterst kritische auteurs zoals Frank Wende en recent nog Daniël Vanacker wijzen op de autonome ontwikkeling van het activisme, vooral wat het ontstaan ervan betreft

5

.

Dat het activisme maar kon maneuvreren binnen de marges van een door eigenbelang gedirigeerde Duitse politiek, staat voor deze auteurs buiten kijf. Elias laat tussen de regels door verstaan dat hij twijfelt aan de activistische versie dat het initiatief voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit van henzelf zou zijn gekomen. Hij wijst er bovendien ook op dat al wat tijdens de oorlog aan Vlaamse wetgeving tot stand kwam, het werk was van de Duitsers. Hij bevestigt dat diverse proclamaties van de Raad van Vlaanderen het watermerk droegen van de bezetter.

Alle kritische auteurs wijzen erop dat de activisten een kleine minderheid uitmaakten, zonder steun van de bevolking. Elias aarzelt zelfs niet te stellen dat de activisten

‘uitgespuwd werden door de overgrote meerderheid van de bevolking’

6

.

De verschillende klemtonen kleuren weliswaar de twee versies anders. Bepaalde noties van Wils, zoals bijv. ‘marionettenbeweging’, zijn zeer scherp

7

. Een wezenlijke onverenigbaarheid vertonen de beide lezingen van de feiten niet, behalve dan wat het ontstaan van het activisme betreft, wat geen detail kan worden genoemd. Is dat de reden waarom de versie-Wils zo gecontesteerd wordt? Wat doet Arthur de Bruyne aan het einde van een bespreking van Wils' boek de hoop uitspreken dat et vlug een

‘anti-Wilsschool’ zou groeien

8

?

Het heeft alles te maken met de manier waarop Wils de drijfveren van de activisten ontleedt. Elias en in mindere mate Willemsen zien één motor: de idealistische inzet ten bate van de Vlaamse ontvoogding. Elias eindigt er zijn betoog mee: ‘Afscheid nemen [van het activisme] kunnen wij echter niet zonder aan de geschiedenis ervan een laatste woord toe te voegen: het was geen onderneming van avonturiers, politieke gelukzoekers, baantjesjagers. De overgrote meerderheid van de activisten waren idealisten die niet aan zichzelf, niet aan Duitsland, maar alleen aan Vlaanderen hebben gedacht.’ Het is ook de visie die doordringt in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging waar Luc Schepens schrijft dat de activisten door een ‘belangeloos maar blind idealisme’ werden gedreven

9

.

Lode Wils wil differentiëren en vooral ontmythologiseren. Het feit dat hij Jan Domela Nieuwenhuis Nyegaard, dé radicaal van de radicale ‘Jong-Vlaamse’ vleugel van het activisme, als een Duitse agent bestempelt, zet de toon. Wils zoekt naar andere belangen binnen het activisme. Hij verklaart de Nederlandse steun van bijv.

Frederik Carel Gerretson, die o.m. met Duits geld het vluchtelingenblad De Vlaamsche

Stem kocht om het om te vormen tot het orgaan van het Nederlandse activisme, vanuit

een weloverwogen Nederlands belang. De bewering dat zovele Nederlanders of

Belgen met Nederlandse of Duitse familiale banden vooral bij het ontstaan van het

activisme een rol speelden, suggereert dat zij misschien gedreven werden door andere

(13)

dan ‘Vlaamse belangen’. Dat het activisme in het begin maar matig gehoor vond bij

‘onbekenden die bereid waren hun brood te verdienen in de gesubsidieerde pers, waarbij het hen misschien om het even was wat ze daarin te schrijven hadden’ snijdt een ander motief aan: het persoonlijk belang. Wils is allesbehalve vaag wanneer hij dit motief toeschrijft aan de vooraanstaande activisten. Over Karel Heynderickx schrijft hij dat hij ‘permanent behoefte had aan een vermeerdering van zijn inkomen, om zijn royale levensstijl te kunnen handhaven met zijn voortdurend groeiend gezin [...]’. Het kan misschien ook een motief zijn geweest voor het aanvaarden van een leerstoel aan de von Bissing-

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(14)

universiteit, wat hem in het raderwerk van de collaboratie deed belanden. Het is voor Wils duidelijk dat Heynderickx in zijn verdere carrière - Heynderickx werd Vlaams secretaris-generaal en gevolmachtigde van de Raad van Vlaanderen - mee door financiële motieven werd gedreven. Impliciet stelt hij dezelfde kwestie ook voor de andere vooraanstaande activisten van wie er een aantal, net zoals Heynderickx, verscheidene bezoldigde functies cumuleerden. Dit wordt door Hendrik Elias niet ontkend, maar hij verklaart het door het tekort aan valabele kandidaten om die functies op te nemen. ‘Baantjesjagers’ waren de activisten zeker niet, poneert hij.

In feite is die tegenstelling een weerspiegeling van de polemische literatuur die na de Eerste Wereldoorlog over het activisme tot stand kwam. Daarin werden in de eerste plaats de activisten gehekeld als ambitieuze, inhalige carrièrezoekers of opgehemeld als belangeloze idealisten. Via een min of meer morele beoordeling van de uitvoerders van een politiek werd gepoogd de politiek zelf te kwalificeren.

Hier is enige nuancering geboden. Wils betrekt de materiële omstandigheden niet alleen bij zijn ontleding van de activistische politiek. Over Frans Van Cauwelaert en Julius Hoste schrijft hij dat naast hun principiële bezwaren tegen het activisme het

‘even of méér belangrijk kan geweest zijn [...] dat Van Cauwelaert tijdens de oorlog zijn parlementaire vergoeding ontving plus nog andere, terwijl Hoste rijk was van huize uit [...]’. Het lijkt er dus op dat vooral moeilijk wordt verteerd dat Wils het taboe overtreedt dat rust op de materiële aspecten van het politieke bedrijf. Vooral de Vlaams-nationalistisch geïnspireerde historiografie lijdt onder het taboe. Het is niet overdreven te stellen dat een ware cultus van het idealisme wordt bedreven. Ik zal hier verder nog op terugkomen. Dat de nasleep van het activisme, en later van de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, met zijn gefnuikte en gebroken carrières hierin een rol speelt, valt moeilijk te ontkennen.

Wie waren de activisten? Behalve een enkele goed onderbouwde regionale studie, moet men het doen met een impressionistisch beeld. We treffen vooral intellectuelen aan, veel kunstenaars en letterkundigen en veel beoefenaars van vrije beroepen en ambtenaren. Velen waren al van voor de oorlog actief in organisaties als het Algemeen Nederlands Verbond, het Nationaal Vlaams Verbond, de ‘Hogeschoolbond’ en het Katholiek Vlaams Oudhoogstudentenverbond. In zijn studie over het Gentse activisme constateert Daniël Vanacker dat het activisme vooral in de buitenparlementaire pressiegroepen rekruteerde

10

. Sommigen militeerden in de radicale dissidente christen-democratie

11

. Men treft onder de activisten een meerderheid katholieken, maar ook een aanzienlijke minderheid vrijzinnigen aan.

1.2.2 Recurrenties

Bij de bestudering van het activisme springen de parallellen met de collaboratie onder de Tweede Wereldoorlog in het oog. Gevoegd bij de gelijkenissen die een comparatief onderzoek van de collaboratie in bezet Europa oplevert, lijkt het niet overdreven voor bepaalde punten te gewagen van recurrenties. Hendrik Elias moet bij de behandeling van het activisme in zijn studie over vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging vaak gedacht hebben aan zijn eigen rol als

VNV

-leider.

Een eerste opvallende parallel is de veelsporige politiek van de bezetter en de

verwarring en speculatie die zij tot gevolg had bij de collaborerende bewegingen.

(15)

Iedere fractie vond aan Duitse zijde wel een klankbord dat een zekere autoriteit moest verlenen aan de eigen speculaties over de Duitse politiek. De voortdurende Duitse klacht over het gebrek aan eenheid bij de collaborateurs is even opvallend. Dat die verdeeldheid mede veroorzaakt werd door de allesbehalve eenduidige Duitse politiek geldt evenzeer voor de Eerste als voor de Tweede Wereldoorlog. ‘De Flamenpoiitik was geen homogeen programma, maar een mengel-

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(16)

moes van tegenstrijdige belangen en bedoelingen aan Duitse kant,’ schrijft Winfried Dolderer, die ook beklemtoont dat veel Duitse ‘Vlamingenvrienden’ niet

annexionistisch georiënteerd waren. Hij wijst er bovendien op hoe de niet-officiële transnationale betrekkingen tussen Vlaanderen en Duitsland verweven waren met de officiële politiek van Duitsland. Een van de redenen daarvan is dat velen van die

‘Vlamingenvrienden’ een functie bekleedden in de Duitse administratie en er in feite, soms ondanks hun persoonlijke opvattingen, meewerkten aan een annexionistische politiek

12

. Dat zorgde natuurlijk voor verwarring bij hun Vlaamse relaties. Dat verdeeldheid in het collaborerende kamp ook bewust werd gestimuleerd, is zeker het geval voor de Tweede Wereldoorlog.

De Duitse politiek werd vanzelfsprekend gedirigeerd door eigenbelang.

Vooraanstaande collaborateurs waren tijdens beide oorlogen op de hoogte van wat, in alle varianten, het uiteindelijk doel was van de Duitse politiek t.a.v. België:

machtsuitbreiding naar het westen toe en dus afbraak van de nationale autonomie van de bevolking. Zowel Elias als Wils onderstrepen dat de leidende activisten op de hoogte waren van het politiek testament van von Bissing die een volledige annexatie van België bepleitte. Er moest een militaire dictatuur worden gevestigd en Duitsland moest bij onderhandelingen uitsluitend een beroep doen op het recht van verovering. Elias kon op 28 februari 1944 uit de mond van Heinrich Himmler vernemen dat de Duitsers vanzelfsprekend nooit de monding van de grote stromen, Rijn, Maas en Schelde zouden prijsgeven. Zijn reactie verschilde niet zoveel van die van de activisten: struisvogelpolitiek. Zijn legitimatie voor het voortzetten van de collaboratie is identiek aan die van de activisten. Een vrede door vergelijk zou voor de collaborateurs een onderhandelingspositie opleveren. Elias stelt dat dit ten aanzien van de radicale Jong-Vlamingen beschouwd moet worden als een constructie a posteriori. Maar dat neemt niet weg dat de oorlogskansen tot mei-juni 1918 onzeker bleven en dat bij vele activisten zeker de verwachting van een vrede door vergelijk leefde. Sommige speculaties die daarop steunden, noemt Elias ‘luchtkastelen’. Een treffend voorbeeld daarvan is volgens hem het feit dat Willem De Vreese, de voorzitter van de Tweede Raad van Vlaanderen, nog op 12 oktober 1918 meende dat de Belgische regering onderhandelingen zou aanknopen met de activisten. Elias zal in de verdediging van zijn eigen politiek beweren dat hij tot aan de doorbraak bij Avranches op 1 augustus 1944 geloofde in een vrede door vergelijk. Hij legitimeert de volgehouden collaboratie met de stelling dat het

VNV

zich in een machtsvacuüm zou opwerpen als ordehandhaver en vanuit die positie zou onderhandelen.

Arie Willemsen heeft de contradicties in de verdedigingsthese van de activisten o.m. verklaard door de politieke onervarenheid van de meeste activistische leiders.

Een zekere naïviteit zou dus de oorzaak zijn. Dezelfde these hoort men vaak met betrekking tot de Vlaamsnationale collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, terwijl sommige toenmalige leiders het collaboratie-experiment van de vorige oorlog nog hadden beleefd. Ik zal hierop nog dieper ingaan. Voorlopig wil ik slechts aanvoeren dat dit probleem onoplosbaar is als men weigert rekening te houden met het feit dat de collaboratie geschraagd werd door mensen voor wie hun carrière verbonden was met de politiek van samenwerking. Hiermee belanden we weer op dat getaboeïseerde terrein.

Er zijn natuurlijk duidelijke verschillen. Waar het activisme, bij gebrek aan mensen,

er niet kon aan denken een ‘greep naar de macht’ te ondernemen in 's lands

(17)

instellingen, lag dat voor het

VNV

anders. In de Eerste Wereldoorlog noteert men bijv. inzake de lokale besturen dat alleen in Gent een activistisch schepencollege werd geïnstalleerd, nadat op 28 maart 1918 een Duitser de burgemeesterspost had ingenomen

13

. Het

VNV

zou er tijdens de Tweede Wereldoorlog in slagen massaal te penetreren in de lokale besturen.

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(18)

1.2.3 Het belang van het activisme voor het Vlaams-nationalisme Dat het activisme uiterst belangrijk was voor de geschiedenis van het

Vlaams-nationalisme wordt door niemand ontkend. Waarom was het belangrijk?

Het inschatten van de gevolgen van het activisme blijkt nauw verbonden te zijn met de visie op het Vlaams-nationalisme als zodanig. Voor Elias was het activisme een authentieke revolutionaire beweging. Het belang van de beweging lag in haar

‘geestelijke spankracht’ die waarborgen gaf voor de toekomst. De essentiële verdienste van het activisme ligt voor de Vlaams-nationalistische geschiedschrijver in het feit dat het de Vlaamse kwestie tot hét teken van tegenspraak in de Belgische politiek maakte. De nadelen die de collaboratie met de bezetter ongetwijfeld had, wegen daar voor Elias niet tegen op. Dat de Vlaamse Beweging in diskrediet werd gebracht en daardoor achteruit werd geslagen, is relatief. ‘[...] Het ware toch een illusie te denken dat, zonder het activisme, een “dankbaar vaderland” zonder meer zou tegemoet gekomen zijn aan de Vlaamse eisen zoals Van Cauwelaert - ongetwijfeld onder druk van het activisme - deze in zijn minimumprogramma had vastgelegd.’ Dat het activisme een ‘niet meer te overwinnen verdeeldheid [...] in het Vlaamse kamp’

veroorzaakte, is even relatief. Zij zou er hoe dan ook toch gekomen zijn.

Wils ontkent het fundamentele belang van het activisme niet. Hij legt de oorzaak van dat belang evenwel buiten het activisme, nl. in het feit dat de loyale flaminganten als Van Cauwelaert na de oorlog weigerden de activisten af te schrijven. Het had tot gevolg dat het anti-belgicisme zich verder kon verspreiden in de Vlaamse Beweging.

Men merkt meteen het belang van die uiteenlopende standpunten. Voor Elias is het activisme een belangrijke fase in het organisch groeiproces van de anti-Belgische vleugel van de Vlaamse Beweging. Voor Wils had het activisme, dat tijdens de oorlog maar een relatief succes kon hebben als instrument van de Flamenpolitik, enkel een toekomst omdat de activisten na 1918 niet werden uitgestoten.

Als de loyalisten ertoe kwamen de gematigde ‘unionistische activisten’ te blijven beschouwen als Vlaamse Bewegers en alleen maar de pangermanisten van

Jong-Vlaanderen als verraders brandmerkten, kwam dat volgens Wils omdat ook voor hen het Vlaamse belang primeerde op de Belgische Staat. Op dat punt was het geschil met de gematigde activisten dus niet principieel. ‘Het meest principiële geschilpunt’, besluit hij, ‘was dat zij als democraten hun programma niet met Duitse bajonetten wilden opleggen aan het Vlaamse volk.’ Hiermee snijdt hij een thema aan dat zoveel scherper aan de orde zal komen bij de ontleding van de collaboratie met de nationaal-socialistische bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Elias beschouwt het activisme als ‘een verzamelbegrip van zeer verschillende

strekkingen’ in ‘een oorlogsconflict zonder ideologische grondslagen’. Dat de

activistische minderheid haar wil wilde opleggen aan een meerderheid, is volgens

hem typisch voor elke revolutionaire beweging, een argument dat ook door Willemsen

wordt aangedragen. Een en ander neemt niet weg dat de activistische ervaring een

belangrijk element is bij het ontstaan van een revolutionaire antidemocratische

onderstroom die onderhuids aanwezig blijft in het Vlaams-nationalisme en die

opnieuw aan de oppervlakte zal komen in het

VNV

.

(19)

Eindnoten:

1 L. Wils, Flamenpolitik [...], 1974.

2 L. Wils, Honderd jaar [...], deel 2, pp. 19-68.

3 A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme [...], pp. 28-82. Indien niet anders vermeld, hebben de verdere verwijzingen naar A.W. Willemsen in hoofdstuk 1 betrekking op deze pagina's.

4 H.J. Elias, 25 jaar [...], deel 1, pp. 13-105. Indien niet anders vermeld, hebben de verdere verwijzingen naar Elias in hoofdstuk 1 betrekking op deze pagina's.

5 F. Wende, Enkele opmerkingen [...], in: WT, jg. 34, 1975, 4-5, kolom 221. D. Vanacker, Het Aktivistisch Avontuur, passim.

6 H.J. Elias, 25 jaar [...], deel 2, p. 178.

7 In Flamenpolitik [...], p. 259, gebruikt Wils deze term nog voor het activisme in het algemeen, zowel in zijn oorsprong als in zijn verdere ontwikkelingsgang. In Honderd jaar [...], deel 2, p.

48, gebruikt de auteur hem alleen nog voor de Raad van Vlaanderen.

8 A. de Bruyne, Bespreking van L. Wils' ‘Honderd jaar Vlaamse Beweging’, in: WT, jg. 44, 1985, 2, pp. 123-127.

9 L. Schepens, Activisme, in: EVB, deel 1, pp. 54-65.

10 D. Vanacker, Het Aktivistisch Avontuur, p. 369.

11 F.-J. Verdoodt, Hector Plancquaert [...], 1979, pp. 236-250.

12 W. Dolderet, Blauwdrukken [...], p. 170. Id., De nieuwe Duits-Vlaamse toenadering [...], deel 1, in: WT, jg. 46, 1987, 4, pp. 211 en 214.

13 D. Vanacker, Het aktivistisch schepencollege [...] in: WT, jg. 47, 1988, 1, pp. 19-34; Id. Het Aktivistisch Avontuur, pp. 243-249.

1.3 De Frontbeweging

1.3.1 Geschiedschrijving en mythes

Anders dan men zou verwachten, is de Frontbeweging totnogtoe niet het onderwerp geweest van een diepgravende monografie. Men moet zich voorlopig behelpen met de alge-

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(20)

mene werken van Arie Willemsen, Hendrik Elias en Lode Wils en met enkele bijdragen van Luc Schepens

14

.

Meer dan het activisme wordt de Frontbeweging in het collectieve geheugen beschouwd als de bakermat van het Vlaams-nationalisme. De IJzertoren, recent officieel erkend als gedenkteken van de Vlaamse gemeenschap, en de bedevaarten die ieder jaar aan zijn voet worden georganiseerd, houden de herinnering aan ‘het Vlaamse lijden’ levendig. De Frontbeweging heeft op die manier tot op vandaag een zekere mobiliserende functie bewaard. Onvermijdelijk is haar geschiedenis omweven met een taaie mythologie.

Voor het Vlaams-nationalisme functioneert de Frontbeweging als een funderingsmythe. Zij moet het ontstaan en de ontwikkeling van het

Vlaams-nationalisme verklaren. Grof geschetst luidt de mythe ongeveer als volgt.

In het Belgische leger, een bij uitstek Franstalig bastion in de Belgische Staat, heersten onduldbare taaltoestanden. De taalwetten werden niet nageleefd. De Vlaamse soldaten (80% - bij de gevechtseenheden liep het overwicht op tot 90% -) werden bevolen door een Vlaamsonkundig, zelfs vlaamshatend, officierenkorps. Het leidde tot verdere verfransing, tot sociale wantoestanden en tot tragedies. De Fransonkundige soldaten werden de dood ingestuurd doordat zij de bevelen niet begrepen. Vooraanstaande flaminganten in het leger trokken zich het lot aan van hun beklagenswaardige volksgenoten. Zij zetten een flamingantische en sociale actie op via verenigingen en bladen. Die acties werden door een zich onbegrijpend opstellende legerleiding tegengewerkt. Daardoor radicaliseerden de flamingantische acties en groeide stilaan een overkoepelende organisatie. Deze Frontbeweging moest clandestien werken omdat zij bedreigd werd door een repressie, bevolen door de Belgische regering die de Vlaamse eisen naast zich neerlegde. De Frontbeweging kon met haar eis voor

‘zelfbestuur’ voldoende soldaten mobiliseren om uit te groeien tot een revolutionaire macht. Ondanks onbegrip, vervolging en hetze bleef de beweging loyaal de Belgische oorlogsdoeleinden steunen, ook omdat koning Albert begrip had voor de Vlaamse eisen (‘Gedenkt Vlamingen de slag der Gulden Sporen’). Na de oorlog werden onder druk van het vlaamshatende Belgische establishment alle beloften gebroken en werd op die manier de Vlaamse inzet aan het front genegeerd. Het resultaat was een radicale anti-Belgische Vlaams-nationalistische Frontpartij.

Elias, die niet verdacht kan worden van enige vooringenomenheid tegen de Frontbeweging, formuleert al een aantal kritische bedenkingen. Hij doet het waar hij de ‘romantische beeldspraak over het “uur van Vlaanderen”’ ontmythologiseert. De bewering dat de Frontbeweging de kans heeft verkeken om gewapenderhand naar de macht te grijpen, dat zij zo het ‘uur van Vlaanderen’ liet voorbijgaan, ontlokt Elias enkele bedenkingen die fundamenteel zijn. De zg. militaire macht van de

Frontbeweging was in feite onbestaande. Men kan zich zelfs afvragen, stelt hij, in

welke mate de Frontbeweging aan de IJzer een macht betekende. Men mag haar

macht niet onderschatten, maar toch stelt hij dat die zg. macht ‘zwak’ was in de 3de

en de 4de divisie en ‘niet buitengewoon sterk’ in de 5de en de 6de. Resten dus nog

de 1ste en de 2de divisie waar de Frontbeweging wel stevig uitgebouwd was. Luc

Schepens schat het totaal aantal sympathisanten op slechts 5.000

15

. Een rondvraag

bij frontsoldaten die later in het Vlaams-nationalisme een leidende rol speelden,

leerde Elias dat er ‘in verschillende eenheden aan het front weinig of niets te bespeuren

(21)

is geweest van Vlaamse agitatie’. Op de vraag waarom na de oorlog van die zg.

macht van de Frontbeweging zo weinig overbleef, geeft Elias een verrassend antwoord waar hij jammer genoeg niet dieper op ingaat: de leiders van de Frontbeweging hadden ‘hun greep op de soldaten voorlopig verloren. De tot overlopen bereide defaitist was nu, in menig geval, naar huis teruggekeerd als een “miles gloriosus”

die zich niet eens meer kon herinneren dat hij aan de IJzer gemanifesteerd had voor zelfbestuur en Vlaamse regimenten’.

Zulke pertinente opmerkingen vragen een kritische benadering van de klassieke evaluatie

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(22)

van de Frontbeweging, die overigens door Elias zonder meer wordt overgenomen, nl. dat zij ‘de Vlaamse gedachte [...] van de studenten beweging uitgedragen [heeft]

naar de eenvoudige volksmens en aldus een bredere grondslag gegeven [heeft] aan de Vlaamse Beweging’.

Dat bij die analyse onmogelijk voorbij kan worden gegaan aan het parallellisme van de agitatie in het Belgische leger met een dreigend oproer wegens de

oorlogsmoeheid in de andere legers, ligt voor de hand. Een vergelijkende studie zou kunnen leren in welke mate de Frontbeweging werkelijk een mobiliserende kracht bezat en wat de precieze impact was van de ideologische telos (‘de Vlaamse gedachte’) op dit sociaal proces.

De mythe dat de Vlamingen 80% en zelfs meer uitmaakten van het Belgische leger lijkt nu wel definitief ondergraven door recent onderzoek. Het cijfer, dat tijdens de oorlog ontstond, werd niet gecontesteerd tot F.E. Stevens in 1976 in een studie over het 9de Linieregiment tot een ophefmakende verhouding kwam van 55% Vlamingen, 35% Walen en 10% Brusselaars en tweetaligen. Dit onderzoek lokte een polemiek uit met gefundeerde kritiek op Stevens

16

. Het oplossen van het dispuut was de inzet van de studie van Hans Keymeulen. Op basis van de lijsten met gesneuvelden die in het Staatsblad werden gepubliceerd, en na controle met diverse bronnen, kwam hij voor de hele oorlog tot een discrepantie van 9% tussen de percentages bevolking en gesneuvelden. Er was wel een verloop tijdens de oorlog. Wat de soldaten in de periode 1915-1918 betreft, klom het Vlaamse meerpercentage gesneuvelden tot 15%. Er was dus wel een discrepantie, maar ze lag lager dan de 25% Vlaamse meergesneuvelden die een ‘80% mythe’ impliceert

17

.

Luc Coenen en Luc de Vos onderzochten of de toestanden in het IJzerleger werkelijk zo schandalig en onwettig waren. Zij bestudeerden het probleem vanuit de gezichtshoek van de wetgeving en de reglementeringen en kwamen tot de conclusie dat ter zake de werkelijkheid de mythe benaderde. Zij knopen hieraan enkele pertinente bedenkingen vast over de rol van de Frontbeweging en de taalagitatie in het leger. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen vele intellectuelen voor het eerst in contact met het soldatenleven. Tot aan de afschaffing van de loting in 1909 vervulden zij nauwelijks een legerdienst. Ook daarna ontkwamen zij door de

‘universitaire compagnies’ en ook wegens de vrijstelling voor geestelijken aan het normale soldatenleven. De vlaamsgezinden onder hen botsten op een vijandige legerleiding die repressieve middelen hanteerde, niet alleen vanuit een anti-Vlaamse houding maar ook vanuit het militaire streven naar orde en tucht. Bovendien bestond het bevelvoerend kader gedeeltelijk uit ongeschikte elementen die door de

oorlogsomstandigheden gepromoveerd waren. Het waren niet zozeer de gewone Vlaamse soldaten die af te rekenen hadden met het onbegrip, maar wel, zoals minister Aloïs Van de Vyvere dat uitdrukte, ‘de beschaafde Vlamingen’, diegenen die zich bewust waren van het probleem

18

. Hun promotiekansen werden ook gefnuikt.

Keymeulen en De Vos stelden in hun berekeningen een wanverhouding van 20%

vast voor de Vlaamse vertegenwoordiging in het onderofficierskorps, een toestand

die in de loop van de oorlog niet verbeterde, wel integendeel

19

. Dit zijn allemaal

bemerkingen die niets afdoen aan de onrechtvaardige bejegening van de Vlamingen

in het leger, maar zij helpen wel om het werkelijk belang van de Frontbeweging in

te schatten.

(23)

De rol van koning Albert en zijn houding tegenover de Vlaamse grieven is een ander heet hangijzer in de historiografie. Reginald De Schryver en Luc Schepens wijdden er studies aan

20

. Het is opnieuw Lode Wils die het scherpst stelling neemt

21

. Het was koning Albert die persoonlijk elke concrete toegeving aan de Vlaamse eisen, ook voor na de oorlog, verhinderde. Hij liet de Veiligheidsdienst, die zijn persoonlijk instrument was, een campagne van intimidatie inzetten tegen de Frontbeweging. ‘Hij verstond echter uitstekend de kunst om dynastieke propaganda te voeren, ook bij de flaminganten en bij de soldaten die meestal geloofden dat hij de Vlaamse

verzuchtingen begreep, maar machteloos was.’ De koning strooide zand in de ogen door inhoudsloze tegemoetkomingen zoals de oprichting van

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(24)

commissies, hij slaagde erin loyale vlaamsgezinden zoals Marie-Elisabeth Belpaire tot zijn vurigste verdedigers te maken. Verder in zijn boek verklaart Wils de houding van koning Albert. Hij was zonder meer anti-vlaamsgezind. Het voorkomen van toegevingen aan het flamingantisme was een van zijn politieke prioriteiten

22

. Niettemin is het opvallend dat de mythe van de ‘vlaamsgezinde koning Albert’ tot op vandaag is blijven voortleven in het collectieve geheugen, ook in dat van de

Vlaams-nationalisten.

Schepens legt de klemtoon elders. Volgens hem luidde het optreden van Albert tijdens de oorlog een nieuw tijdperk in de Belgische geschiedenis in, nl. dat van de

‘compromisdemocratie’. Hij betrok alle partijen bij de regering om op die manier tussen de diverse politieke families een evenwicht te vormen dat moest leiden tot de handhaving van een permanente ‘godsvrede’. Dat leidde ook tot immobilisme en de eerste slachtoffers van de nieuwe ‘compromisdemocratie’ waren volgens Schepens de Vlaamse soldaten aan het IJzerfront. ‘[...] Enkele kortzichtige politici, die in de regering zetelden, zijn erin geslaagd handig de vrees voor de reacties van de zeer kleine wallingantische groep in het leger en de diaspora aan te dikken en als een stok achter de deur te houden.’ Het ontbrak niet aan goede wil, wel aan dieper inzicht, aldus Schepens

23

.

Een andere kwestie die aandacht verdient, is die van de zg. ‘sublieme deserteurs’.

In de nacht van 30 april op 1 mei 1918 liepen vijf Vlaamse soldaten over naar de Duitse linies. Eén van hen, Jules Charpentier, ging in opdracht van de Frontbeweging met een geheime missie. Drie anderen hadden slechts de opdracht Charpentier te begeleiden door het niemandsland tussen de fronten, maar ze konden, of wilden, niet meer terugkeren naar de eigen linies. De vijfde ten slotte, Karel De Schaepdrijver, die later nog een belangrijke rol zou spelen, ging op eigen houtje mee. In de nacht van 4 op 5 mei liep Carlos Van Sante over. Hij ging in opdracht van Cyriel

Verschaeve.

Het feit zelf van de missie, de precieze opdracht ervan en de gevolgen zorgden voor een controverse. Al direct na de oorlog werd de zaak aangegrepen, o.m. door Armand Wullus, alias Jacques Rudiger

24

, om de Frontbeweging - en dus het

Vlaams-nationalisme - in diskrediet te brengen. Als gevolg daarvan werd de feitelijke leider van de Frontbeweging, ‘ruwaard’ Adiel Debeuckelaere, beschuldigd van hoogverraad. Hij bleef negen maanden in voorarrest maar werd ten slotte vrijgesproken.

Tot op vandaag blijft de kwestie aanleiding geven tot nieuw onderzoek

25

. Wezenlijk gaat het over de vraag in welke mate de leiders van de Frontbeweging geradicaliseerd waren. Hebben zij, of een aantal van hen, gedacht aan massale desertie? Verkozen zij m.a.w., in het zog van de activisten, liever een samenwerking met Duitsland dan nog langer te wachten op Belgische toezeggingen? Het is een belangrijke vraag, ook omdat uit het vervolg van deze studie zal blijken dat een soortgelijke problematiek zich voordoet ten aanzien van de Militaire Organisatie van Staf De Clercq.

Het is allereerst van belang vast te stellen in welke context de leiders van de

Frontbeweging besloten boodschappers over de linies te zenden. Het is duidelijk dat

zij tijdens de eerste maanden van 1918 fel radicaliseerden. Frans Van Cauwelaert

die hen eind april 1918 bezocht, constateerde dat zij fel verbitterd waren en dat zij

zich duidelijk van hem hadden verwijderd. Zij verweten hem dat hij niet méér had

(25)

kunnen bereiken bij de Belgische regering

26

. Daniël Vanacker heeft allicht gelijk als hij stelt dat ‘het sturen van een afgevaardigde naar de gematigde activisten de logische consequentie was van de Belgische impasse én van de scheiding der wegen tussen Van Cauwelaert en de Frontbeweging’

27

. Daarbij mag men niet vergeten dat het eind 1917 al tot betogingen en zg. ‘vliegtochten’ was gekomen. De basis radicaliseerde en zette de leiding onder druk. Als spreekbuis van de radicale vleugel kan Cyriel Verschaeve worden beschouwd. In zijn bekende Catechismus der Vlaamse Beweging die half maart 1918 werd verspreid, gaat hij een eind verder dan het belangrijke document

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(26)

Vlaanderens dageraad aan de IJzer dat als kernstuk van de Frontbeweging mag worden beschouwd

28

. Hierin werd voorzichtig het unionistisch activisme verdedigd.

Verschaeve verdedigde het activisme tout court.

De atmosfeer aan het front was evenmin onbelangrijk. Een algemene

oorlogsmoeheid, niet alleen in het Belgische leger, vrat aan het moreel van de troepen.

Bovendien dreigde het Duitse offensief dat op 21 maart 1918 was losgebroken noodlottig te worden voor het Belgische leger.

In die politieke en militaire omstandigheden stuurde de ‘Legervergadering’, de leidende organisatie van de clandestiene Frontbeweging, Charpentier over de linies met als opdracht o.m. contact te zoeken met vijf vooraanstaande flaminganten, merendeels gematigde activisten. Wat de ‘Legervergadering’ niet kon voorzien, was dat Charpentier het gezelschap zou krijgen van andere politieke deserteurs, onder meer van Karel De Schaepdrijver die later nog een belangrijke rol zal spelen. Wat zij ook niet kon voorzien, maar misschien wel had moeten incalculeren, was dat de deserteurs onmiddellijk een instrument zouden worden van de Duitse propaganda en van de radicale Jong-Vlaamse activisten. Het was trouwens De Schaepdrijver die ter zake het voortouw nam. Charpentier zou ook niet bestand blijken tegen de druk.

Hij was bovendien opgezadeld met een vrijwel onuitvoerbare opdracht. Lode Wils heeft wellicht gelijk als hij in de inleiding van De Bruynes studie stelt dat de mislukking onvermijdelijk was. Het was immers ondenkbaar dat een door

Jong-Vlamingen gedomineerde Raad van Vlaanderen zou gepasseerd worden in de onderhandelingsopdracht van De Schaepdrijver

29

.

Doordat spoedig bleek dat de missie een pijnlijke en politiek levensgevaarlijke mislukking was geworden, hebben de leiders van de Frontbeweging zich

gedistantieerd van de deserteurs en ze opgeofferd. Ik schematiseer, want de zaak is ingewikkelder dan dat. Belangrijk blijft de vraag wat de precieze inhoud was van de opdracht van Charpentier en in welke bredere strategie van de ‘Legervergadering’

zij paste. Arthur de Bruyne slaagt er niet in hierop een duidelijk antwoord te geven.

Daniël Vanacker formuleert een goed onderbouwde stelling met enkele zeer plausibele hypothesen

30

. Hij meent dat de zending-Charpentier de eerste fase was van een politiek-militaire strategie van de Frontbeweging waarin op zijn minst ook de dreiging met een militaire staatsgreep was voorzien. Ikzelf heb getracht de bekende feiten over Staf De Clercqs Militaire Organisatie in een logisch en coherent geheel te plaatsen. De overeenkomsten zijn zonder meer treffend!

Wie waren de drijvende krachten achter de Frontbeweging? De leiding ervan bestond zonder uitzondering uit katholieke intellectuelen. Allen waren zij vóór de oorlog lid van katholieke studentenverenigingen en aan het front zelf waren de meesten betrokken bij religieuze verenigingen en studiekringen. Een opvallend feit is dat de leden van de ‘Legervergadering’ bijzonder jong waren. Adiel Debeuckelaere was net geen dertig op het einde van de oorlog. Alle anderen waren jonger. Het onderzoek naar de militanten is schuchter op gang gekomen met een recente studie van Koen Bultinck

31

. Hij selecteerde 75 militanten van de beweging en trof onder hen voor het overgrote deel studenten, leerlingen en onderwijzend personeel aan.

Meer dan de helft kwam uit Oost- of West-Vlaanderen. Vele onder hen werkten mee

aan een van de vele frontblaadjes.

(27)

1.3.2 Het belang van de Frontbeweging voor het Vlaams-nationalisme Ongeacht de juiste omvang van de Frontbeweging in het IJzerleger, los van de vraag in welke mate ‘de Vlaamse gedachte’ werkelijk een mobiliserend effect had buiten de kring van vlaamsgezinde intellectuelen, in het midden gelaten of de Frontbeweging werkelijk in

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(28)

een prerevolutionaire fase was gekomen, moet men vaststellen dat de Vlaamse agitatie aan het front post factum een fundamentele betekenis kreeg voor het

Vlaams-nationalisme. De collectieve ervaring van de agitatie en vooral de collectieve herinnering aan ‘het Vlaamse lijden’ zal een onuitputtelijke bron worden voor de werving van de Frontpartij en later van het

VNV

. Ik heb de Frontbeweging hierboven precies daarom de funderingsmythe van het Vlaams-nationalisme genoemd. Niet omdat het sociale onrecht waaronder de Vlamingen te lijden hadden een mythe zou geweest zijn, maar omdat het verhaal van de Frontbeweging een mythische functie had (en heeft): het is het verhaal van de geboorte van het idealistische Vlaanderen dat zich losrukt van de anti-Vlaamse Belgische Staat.

Op een ander niveau, nl. dat van het politieke personeel, is het belang van de Frontbeweging voor deze studie over het

VNV

direct aanwijsbaar. Het driemanschap dat de dagelijkse leiding van de clandestiene organisatie waarnam - ‘ruwaard’ Adiel Debeuckelaere en de ‘geheimschrijvers’ Hendrik Borginon en Filip De Pillecyn - vinden we terug in het

VNV

. De eerste twee als verkozen mandatarissen, de laatste tijdens de Tweede Wereldoorlog als vooraanstaand

VNV

'er in de cultuurpolitiek.

Hilaire Gravez, leider van de Frontbeweging in de belangrijke 2de divisie, zal lange tijd het Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond leiden. Alle vier waren zij lid van de zg. ‘Legervergadering’, het leidend orgaan van de Frontbeweging. Frans Daels, die geen lid was van de ‘Legervergadering’ maar die toch wordt beschouwd als een van de leiders van de beweging zal tijdens de Tweede Wereldoorlog toetreden tot de Raad van Leiding van het

VNV

.

Eindnoten:

14 A.W. Willemsen, Het Vlaams-nationalisme [...], pp. 83-108; H.J. Elias, 25 jaar [...], deel 1, pp.

106-155; L. Wils, Honderd jaar [...], deel 2, pp. 61-68; Id., Flamenpolitik [...], pp. 207-251; L.

Schepens, Frontbeweging, in: EVB, deel 1, pp. 541-554 en 14/18. Een oorlog in Vlaanderen, 1984. Tevens zijn boek Koning Albert, Charles de Broqueville en de Vlaamse Beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog, 1983.

15 L. Schepens, Frontbeweging, in: EVB, deel 1, p. 544.

16 F.E. Stevens, Naar aanleiding [...], in: BTMG, jg. 21, 1976, 7, pp. 681-722. Reacties erop: L.

Schepens, Vlamingen in het IJzerleger, De Standaard, 11 augustus 1978; L. De Vos, De numerieke verhouding [...], in: WT, jg. 43, 1984, 4, pp. 218-229.

17 H. Keymeulen en L. De Vos, Een definitieve aftekening [...] in: BTMG, jg. 27, 1988, 8, pp.

589-612; jg. 28, 1989, 1, pp. 1-38, 2, pp. 81-104.

18 L. Coenen en L. De Vos, De taalagitatie [...] in: WT, jg. 47, 1988, 3, pp. 140-151; 4, pp. 196-218.

19 H. Keymeulen en L. De Vos, Een definitieve afrekening [...], in: WT, jg. 28, 1989, 2, p. 99.

20 R. De Schryver, Koning Albert en de Vlaamse Beweging, in: Handelingen van het colloquium koning Albert, 1976, pp. 209-243; L. Schepens, Koning Albert[...].

21 In zijn Flamenpolitik [...] en vooral in Honderd jaar [...], deel 2.

22 L. Wils, Honderd jaar [...], deel 2, pp. 133 en 136.

23 L. Schepens, Koning Albert [...], pp. 171-174; 222-225.

24 A. Wullus-J. Rudiger, Flamenpolitik [...], [1921]. Hij had voordien al belastende documenten gepubliceerd over het activisme: Un livre noir [...], [1920].

25 A. de Bruyne, Jules Charpentier [...]; D. Vanacker, De zending van Charpentier, in: WT, jg.

48, 1989, 3, pp. 129-151; 4, pp. 195-209.

(29)

26 R. De Schryver (ed.), Uit het archief van Frans Van Cauwelaert [...], p. 341.

27 D. Vanacker, De zending van Charpentier, in: WT, jg. 48, 1989, 3, p. 137.

28 Beide documenten werden gepubliceerd in Bijdragen tot de Geschiedenis der Vlaamse IJzertragedie. I. Open brieven en Vertoogschriften van de Vlaamse Frontbeweging (1917-1918), 1939, pp. 56-85 en 35-52. Het clandestiene geschrift Vlaanderens dageraad aan de IJzer werd in oktober 1917 opgesteld door Hendrik Borginon en Filip De Pillecyn in opdracht van Adiel Debeuckelaere. Men vindt het ook in Twintig Eeuwen Vlaanderen, deel 15, Oude en nieuwe visies, pp. 213-225.

29 L. Wils, Ter inleiding I, in: A. de Bruyne, Jules Charpentier [...], p. 9.

30 D. Vanacker, De zending van Charpentier, in: WT, jg. 48, 1989, 4, pp. 208-209.

31 K. Bultinck, De Frontbeweging [...]. De belangrijkste resultaten vindt men in zijn artikel: Over de Frontbeweging, in: WT, jg. 49, 1990, 1, pp. 33-45.

1.4 Het ‘Passivisme’

De flaminganten die tijdens de Eerste Wereldoorlog elke samenwerking met de bezetter afwezen, werden door de activisten smalend ‘passivisten’ genoemd. Evenmin als de activisten vormden de zg. ‘passivisten’ een monolithisch blok. De principiële verschillen tussen de ‘actieve passieven’ - degenen die de bij de Duitse inval afgekondigde ‘godsvrede’ naast zich neerlegden door aan flamingantische actie te doen - en de unionistische activisten waren wellicht minder groot dan die tussen de uitersten van elk van de beide kampen.

De belangrijkste vertegenwoordiger van het ‘actieve passivisme’ was zonder twijfel Frans Van Cauwelaert. Ook zijn figuur leidt tot tegenspraak in de historiografie, een dispuut dat essentieel gaat over de legitimiteit van het Vlaams-nationalisme.

We kennen het standpunt van Lode Wils. Van Cauwelaert veroordeelde wel het activisme maar weigerde de gematigde activisten af te schrijven. Daarmee verschilde hij principieel van mening met de zg. ‘godsvrede-flaminganten’, van wie Leo Van Puyvelde zonder twijfel het boegbeeld was. Van Puyvelde beschouwde elke dubbelzinnigheid jegens de activisten als een bedreiging voor de Belgische natie.

Hen niet wegsnijden uit het flamingantisme zou een onomkeerbaar proces van onverzoenlijkheid op gang brengen. Wils heeft aangevoerd dat Van Cauwelaert Van Puyveldes waarschuwing naast zich neerlegde omdat voor hem de Vlaamse natie primeerde op de Belgische Staat. Van Puyvelde heeft gelijk gekregen wat het oprukken van het antibelgicisme betreft. Hij had ongelijk ten aanzien van Van Cauwelaert: deze trad niet toe tot het ‘blok van onverzoenlijken’ maar zou de rest van zijn politieke carrière hun tegenstander en bondgenoot blijven: een tegenstander van de vernietiging van de Belgische Staat, een bondgenoot in de politieke strijd voor de ontvoogding van de Vlaamse natie.

Hendrik Elias wijdt in zijn studie een apart deel aan het ‘passivisme’

32

. Hij schrijft de geschiedenis van de niet-collaborerende flaminganten duidelijk uit hoofde van het activisme. Waar hij in zijn besluit de vraag opwerpt over de ‘vruchtbaarheid’ van het activisme, onthult hij zeer duidelijk zijn standpunt: ‘[...] In een ruimer perspectief gezien, is de vraag “schadelijk of vruchtbaar” ook nu nog niet te beantwoorden. Het is, per slot van rekening, de

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(30)

vraag naar de vruchtbaarheid van de politiek van de Vlaamse belgicisten onder leiding van Frans Van Cauwelaert en van de Vlaams-nationalistische beweging na 1918.’

Verder geeft hij al een deel van het antwoord door te stellen dat het ondenkbaar is dat Van Cauwelaert zijn minimumprogramma er zou hebben doorgehaald zonder het activisme en het Vlaams-nationalisme. We zagen al dat volgens Wils het antibelgicisme, dus het Vlaams-nationalisme, pas een kans tot groeien kreeg. Van Cauwelaert weigerde de activisten uit te stoten. Dat zijn de verschillende (ideologisch bepaalde) uitgangspunten. Toch bestaat er geen fundamentele onverenigbaarheid tussen beide. De ontwikkeling van het Belgische nationaliteitenprobleem had een dialectisch verloop waarbij gematigden en radicalen elk hun rol speelden. Het toekennen van de hoofdrol is meestal ondergeschikt aan de kijk die men heeft op de verdere afloop van het nog altijd onopgeloste probleem.

Eindnoten:

32 H.J. Elias, 25 jaar [...], deel 1, pp. 156-174.

1.5 Besluit

Het onderzoek naar de Vlaamse Beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog toont duidelijk aan dat het nationaliteitenvraagstuk in België werd geïnternationaliseerd.

Die internationalisering gaat gepaard met het ontstaan van een politiek anti-Belgisch Vlaams-nationalisme. Over oorzaak en gevolg wordt getwist. Dat de Flamenpolitik in elk geval een opmerkelijke rol speelde, kan moeilijk worden betwist. Dat het ook aan de Franse overheid niet onopgemerkt voorbijging, blijkt uit het feit dat de Vlaamse kwestie van maart 1917 tot mei 1919 het meest behandelde onderwerp was in de rapporten van de Franse militaire attachés.

Het anti-Belgische Vlaams-nationalisme veroverde in de vorm van activisme en Frontbeweging voor het eerst een plaats in de Belgische politiek. De naoorlogse repressie en het Belgische triomfalisme zouden het maar tijdelijk afremmen na 1918.

Het vervolg van dit eerste deel behandelt de ontwikkelingsgang van het

Vlaams-nationalisme in de vijftien jaar tussen het einde van de Eerste Wereldoorlog en de stichting van het

VNV

. Het zal daarbij niet voldoende blijken louter de

ontwikkelingsgang van de ‘zelfstandigheidsgedachte’ te volgen. Los van de vraag of een pure ‘ideengeschichtliche’ benadering eigenlijk verklarend kan zijn, komt men al vlug tot de vaststelling dat de stichting en de ontwikkelingsgang van het

VNV

onmogelijk alleen vanuit het nationaliteitenvraagstuk verklaard kunnen worden. Er moet bovendien een antwoord worden gegeven op de vraag hoe de in hoofdzaak uit intellectuelen bestaande groep ex-activisten en ex-Fronters erin slaagde nieuwe sociale groepen bij het Vlaams-nationalisme te betrekken. Er moet verklaard worden waarom het Vlaams-nationalisme verrechtste.

Els Witte en Jan Craeybeckx komen tot de constatering dat de Eerste Wereldoorlog

een culminatiepunt vormde in het integratieproces van de arbeidersbeweging in het

(31)

burgerlijk regime

33

. Op 11 november 1918 ontbood koning Albert op zijn

hoofdkwartier in Loppem een aantal prominenten uit de politieke en economische wereld. Hij stuurde aan op de opname van de socialisten in de naoorlogse regering en op sociale toegevingen om aldus een revolutionaire dreiging weg te nemen.

‘Loppem’ kwam tegemoet aan een van de meest fundamentele politieke eisen van de arbeidersbeweging, nl. het algemeen enkelvoudig stemrecht (voor mannen).

Voor de Vlaamse Beweging ziet men het tegenovergestelde gebeuren: een geradicaliseerde vleugel scheidt zich af van het Belgische bestel. Gebroken carrières, gevangenisstraffen, politieke bannelingen en de oprichting van een nieuwe partij die op korte termijn geen uitzicht gaf op maatschappelijke machtsposities, bestendigde en verbreedde de kloof ‘Loppem’ kwam niet tegemoet aan een belangrijke eis van die geradicaliseerde intellectuelen: pas in 1930, na een ontgoochelende strijd, werd de Gentse universiteit volledig vernederlandst.

Eindnoten:

33 E. Witte en J. Craeybeckx, Politieke geschiedenis van België [...], 1990, pp. 148-149.

Bruno De Wever, Greep naar de macht

(32)

Hoofdstuk 2 Het Vlaams-nationalisme 1918-1932

2.1 De stichting van de Frontpartij en de eerste verkiezingstest

De Frontbeweging was al tijdens de oorlog tot het inzicht gekomen dat alleen

‘zelfbestuur’ een mogelijke oplossing kon brengen voor de Vlaamse kwestie. De geradicaliseerde leiders kwamen toen al tot het besluit dat dit streefdoel alleen gerealiseerd kon worden door een nieuwe partij die zou steunen op de

‘godsvrede-basis’, hetgeen volgens Lode Wils een definitieve breuk betekende met de katholieke zuil

1

. De nieuwe partij heette officieel het ‘Vlaamse Front’. Ik gebruik de benaming ‘Frontpartij’, toen algemeen gebruikelijk.

Volgens Hendrik Elias

2

en Arie Willemsen

3

was met de oprichting van de

Frontpartij de breuk met de katholieke zuil nog niet definitief. Uit de artikels van de fronterskrant Ons Vaderland bleek dat het van januari 1919 af de bedoeling was een nieuwe partij op te richten. Vanaf mei verschenen hiervoor de toetredingsformulieren.

Maar de onderhandelingen met het Algemeen Vlaams Verbond van Frans Van Cauwelaert, die o.a. werden gevoerd met het oog op de verkiezingen, zouden nog tot augustus 1919 voortduren. Ook na de verkiezingen gingen die onderhandelingen verder en volgens Elias kan de Frontpartij pas als definitief worden beschouwd vanaf de daaropvolgende parlementsverkiezingen in november 1921. De onderhandelingen mislukten, volgens Elias omdat de eis tot ‘zelfbestuur’ voor Van Cauwelaert onaanvaardbaar was. Volgens Willemsen kwam de breuk er nadat bleek dat er voor zelfstandige actie van de partij geen plaats was. Het verschil tussen de Frontpartij en het Algemeen Vlaams Verbond was in het begin vooral een kwestie van ‘leeftijd’

en ‘temperament’.

Recenter onderzoek plaatst toch enkele vraagtekens bij die voorstelling van zaken.

Luc Vandeweyer heeft enkele intrigerende documenten gepubliceerd die een nieuw licht werpen op de nogal onduidelijke stichtingsgeschiedenis van de Frontpartij

4

. Daaruit blijkt dat de leiders van de partij direct na de oorlog in een revolutionaire stemming verkeerden. Sabotage en aanslagen werden in het vooruitzicht gesteld.

Blijkbaar meenden zij de gebeurtenissen naar hun hand te kunnen zetten. Allicht zullen de meeste leiders al vlug hebben ingezien dat de werkelijkheid er anders uitzag en dat onderhandelingen met flaminganten uit andere partijen realistischer waren dan plannen voor een machtsgreep.

Lode Wils geeft geen definitief antwoord op de vraag waarom de onderhandelingen ten slotte afsprongen. Uit het vervolg van zijn verhaal blijkt echter dat het feit dat de Frontpartij steeds duidelijker de ‘activistische erfenis’ overnam, de fundamentele reden was van de mislukking. We weten ook al dat Wils ervan uitgaat dat dit kon doordat een groot aantal loyale flaminganten zoals Van Cauwelaert tijdens de oorlog de gematigde activisten niet had uitgesloten.

Ongeacht de ‘schuldvraag’ over het mislukken van de onderhandelingen lijkt dus

de antithese Vlaanderen-België aan de basis te liggen van de nieuwe partij. Willemsen

heeft m.i. gelijk wanneer hij stelt dat door het feit dat enerzijds de Frontpartij in het

begin nog geen uitgewerkte nationalistische doctrine had, terwijl anderzijds het

minimumprogramma toen zeer gedurfd was, er voor de meeste Fronters geen echte

(33)

onverenigbaarheid bestond tussen beide politieke formaties. Deze visie wordt bijgetreden door Emmanuel Gerard in zijn boek over de Katholieke Partij

5

.

Ikzelf heb in mijn onderzoek over Staf De Clercq kunnen vaststellen dat het eerste jaar na de oorlog de scheidingslijnen nog zeer vaag waren. De Clercq trad van meet af aan toe tot de Frontpartij maar dat weerhield hem niet gezamenlijke

volksvergaderingen te organiseren

Bruno De Wever, Greep naar de macht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Original title: Behold the beauty of the Lord Lowell Alexander, Robert

Op verzoek van het Ministerie van BZK voerde de Kenniswerkplaats Veiligheid en Veerkracht in 2018 een onderzoek uit naar het vóórkomen en het tegengaan van

Door de gegevens van de politie te koppelen tot een geïntegreerd bestand kunnen niet alleen de bestaande criminaliteitspatro- nen onder jongeren in beeld gebracht worden, maar ook

Hoe groter de aspecten vertrouwen en acceptatie in je energie uitzending zijn, hoe meer er in dit leven die leringen naar je toekomen, waardoor je tot vernieuwing kunt komen. Het

‘Mooi - mooi is dat’, Moeder kijkt er toch niet aandachtig genoeg naar, ‘teeken maar lief, jij.’ Ze legt even haar hand onder zijn kin en glimlacht, de tranen glijden terug

Mensen vinden het niet nor- maal als de overheid hun brieven zou openen en lezen, maar tegelijkertijd heerst onvoldoende besef dat dit met e-mail op een veel grotere schaal

Ze strooi- en hun wijsheid rond – niet enkel bij ons, zodat media op zoek gaan naar geestige formats.. Gevolg: het zwaartepunt in de media ver- schoof van pure informatie

Verder heeft de bevolking recht op een meer genuanceerde, transparante communicatie over euthanasie, ook over de bedenkingen die veel artsen koesteren, zeker als het gaat