• No results found

Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen: eindrapportage

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen: eindrapportage"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar

en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen

Eindrapportage

Marco Snoek, Frank Sengers, Gert Jan van Setten

Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding Hogeschool van Amsterdam Roeland van der Rijst, Jan van Driel,

ICLON, Universiteit Leiden

(2)

2

Deze verkenning is uitgevoerd door:

Marco Snoek en Gert Jan van Setten (Hogeschool van Amsterdam) Roeland van der Rijst en Jan van Driel (Universiteit Leiden)

Frank Sengers (Sengers Onderwijsmanagement & Advies)

Augustus 2014

© Hogeschool van Amsterdam / Universiteit Leiden

Hogeschool van Amsterdam

Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding Postbus 2009

1000CA Amsterdam M.Snoek@hva.nl Tel. 06-53649824

Universiteit Leiden ICLON

Postbus 905 2300 AX Leiden

Driel@iclon.leidenuniv.nl Tel. 071-5274027

(3)

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding: Achtergrond van de vraag ... 6

2 Literatuurverkenning ... 8

2.1 Methode van de literatuurverkenning ... 8

2.2 Resultaten ... 9

2.2.1 Beschreven selectie criteria ... 11

2.2.2 Beschreven selectie instrumenten ... 11

2.3 Conclusies en discussie ... 12

3 Huidige ontwikkelingen t.a.v. instroom en selectie in het Hoger Onderwijs ... 14

3.1 Toegang tot het hoger onderwijs: recht of voorrecht? ... 14

3.2 Filters in het hoger onderwijs ... 15

3.3 Recente en lopende ontwikkelingen t.a.v. selectie voor de leraren-opleidingen... 15

3.4 Internationale ervaringen ... 17

3.4.1 Selectie op geschiktheid ... 18

3.4.2 Vakinhoudelijke eisen ... 18

A SELECTIE OP GESCHIKTHEID VOOR HET BEROEP ... 20

4 Opzet van de verkenning ... 21

4.1 Vraagstelling ... 21

4.2 Methode van onderzoek ... 21

4.2.1 Selectie van deelnemers... 21

4.2.2 Semigestructureerde interviews ... 23

4.2.3 Analyse van interviews ... 23

5 Selectie op geschiktheid voor het beroep: Pabo’s ... 25

5.1 Opvattingen ten aanzien van essentiële kwaliteiten ... 25

5.2 Ervaren knelpunten ten aanzien van essentiële kwaliteiten ... 26

5.3 Bestaande praktijken ... 27

5.4 Gewenste ontwikkelingen: mogelijkheden, instrumenten, verwachte effecten en randvoorwaarden. ... 29

5.5 Conclusie ... 31

6 Selectie op geschiktheid voor het beroep: Tweedegraads lerarenopleidingen ... 33

6.1 Opvattingen ten aanzien van essentiële kwaliteiten ... 33

6.2 Ervaren knelpunten ten aanzien van essentiële kwaliteiten ... 34

6.3 Bestaande praktijken ... 35

6.4 Gewenste ontwikkelingen: mogelijkheden, instrumenten, verwachte effecten en randvoorwaarden. ... 36

6.5 Conclusie ... 37

7 Selectie op geschiktheid voor het beroep: Universitaire lerarenopleidingen ... 39

7.1 Opvattingen ten aanzien van essentiële kwaliteiten en ervaren knelpunten... 39

7.2 Bestaande praktijken ... 40

(4)

4 7.3 Gewenste ontwikkelingen: mogelijkheden, instrumenten, verwachte effecten en

randvoorwaarden. ... 41

7.3.1 Wenselijkheid en verwachtingen van selectie van aanstaande leraren ... 41

7.3.2 Relevante selectie-instrumenten ... 42

7.3.3 Relatie tussen selectiecriteria en -instrumenten... 43

7.4 Conclusies ... 44

8 Discussie ... 45

8.1 Het doel van selectie ... 45

8.2 Dilemma’s ... 46

8.2.1 Recht of voorrecht ... 46

8.2.2 Selecteren of remediëren ... 46

8.2.3 Brede of eenzijdige selectie ... 47

8.2.4 Heden of toekomst ... 47

8.2.5 Landelijk of lokaal ... 47

8.2.6 Mogelijkheid of verplichting ... 48

8.2.7 Selectie bij tekortvakken? ... 48

8.3 De wenselijkheid en noodzaak van selectie op geschiktheid ... 48

8.3.1 Criteria voor geschiktheid voor het beroep ... 48

8.3.2 Ontwikkelbaarheid van deze criteria ... 49

8.3.3 De omvang van het probleem ... 50

8.3.4 Voor of na de poort ... 50

8.3.5 Neveneffecten ... 51

8.4 De mogelijkheid van selectie op geschiktheid ... 51

8.5 Beperkingen van deze verkenning ... 52

8.6 Aanbevelingen ... 53

B (VAK)INHOUDELIJKE EISEN VOOR DE TWEEDEGRAADS LERARENOPLEIDINGEN ... 55

9 Aanscherping van (vak)inhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen ... 56

9.1 Vraagstelling ... 56

9.2 Methode van onderzoek ... 56

9.2.1 Selectie van deelnemers... 57

9.2.2 Semigestructureerde interviews ... 57

9.2.3 Analyse van interviews ... 58

9.3 Ervaren knelpunten binnen de opleidingen ... 58

9.3.1 Kwalificatieniveau ... 58

9.3.2 Kennis en vaardigheden ... 59

9.3.3 Specifieke problemen ... 60

9.4 Bestaande praktijken ... 60

9.5 Gewenste ontwikkelingen: mogelijkheden, instrumenten, verwachte effecten, randvoorwaarden.. ... 62

9.5.1 Opvattingen ten aanzien van verzwaring van (vak)inhoudelijke eisen ... 62

9.5.2 Deeltijd ... 64

(5)

5

9.5.3 Effecten ... 64

9.5.4 Randvoorwaarden ... 65

9.6 Conclusie ... 65

9.7 Discussie ... 66

9.8 Aanbevelingen ... 68

10 Literatuur ... 70

Bijlagen ... 72

Bijlage 1: Interview protocol Verkenning naar de mogelijkheden tot selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar ... 72

Bijlage 2: Interview protocol Verkenning naar de mogelijkheden tot verzwaring van de vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen ... 73

Bijlage 3: Voorbeelden van good practice ... 74

Studiekeuzecheck pabo Iselinge ... 74

Intakeprocedure pabo Hogeschool Leiden ... 75

Universitaire pabo RUG ... 77

NOA instrumentarium voor het hoger onderwijs ... 78

Startmeter pabo Windesheim Flevoland (WF) ... 79

(6)

6

1 Inleiding: Achtergrond van de vraag

De Lerarenagenda 2013-2020 schetst de ambitie van het ministerie met betrekking tot de kwaliteit en het aanzien van het leraarschap. Startpunt daarbij is de toelating tot de lerarenopleiding. Dat roept de vraag op of de kwaliteit van de leraar en de lerarenopleiding gebaat zou kunnen zijn met een strengere selectie van studenten voor de lerarenopleiding.

De kwaliteit van beginnende leraren wordt enerzijds bepaald door de kwaliteit van de opleiding en anderzijds door de kwaliteit van de student die kiest voor of toegelaten wordt tot de lerarenopleiding.

De kwaliteit van de student die instroomt in de lerarenopleiding is al geruime tijd onderwerp van discussie. De HBO-lerarenopleiding zou vooral de ‘zwakke havist’ aantrekken en volgens velen leidt de toestroom van MBO-leerlingen in de pabo tot verlaging van het niveau binnen de pabo. Tegelijk zouden talenvolle studenten zoals VWO-ers wegblijven van de lerarenopleidingen omdat die onvoldoende uitdaging zouden bieden. Door middel van universitaire of academische pabo’s worden alternatieven voor deze talentvolle groepen geboden.

In de afgelopen jaren zijn met name rond de pabo al diverse maatregelen genomen om het startniveau van studenten die aan de pabo beginnen, te verhogen. Reken- en taaltoetsen zijn ingevoerd als bindend onderdeel van de propedeuse en recent zijn eisen gesteld ten aanzien van het kennisniveau met betrekking tot aardrijkskunde, geschiedenis en natuur & techniek. Dergelijke vakinhoudelijke eisen gelden niet voor andere typen lerarenopleidingen. Bovendien hebben de bestaande eisen slechts betrekking op het vakinhoudelijke aspect van het toekomstige beroep en niet op andere, meer pedagogische en sociaal-communicatieve aspecten van het beroep van leraar.

Dit is aanleiding voor het ministerie om in de Lerarenagenda 2013-2020 het voornemen te formuleren om een nadere verkenning te doen naar de mogelijkheden om de kwaliteit van het leraarschap te verbeteren door middel van nadere vooropleidingseisen en selectie op geschiktheid voor het beroep.

Dit voornemen sluit aan bij ambities van andere stakeholders in het domein van lerarenopleidingen.

In de Agenda voor de sector hoger pedagogisch onderwijs 2012-2017 die het sectoraal adviescollege HPO van de Vereniging Hogescholen in 2012 geformuleerd heeft (SAC HPO, 2012), is de ambitie opgenomen dat de lerarenopleidingen in 2017 een selectieve instroom kennen. Argument is dat opleidingen nu teveel tijd bezig zijn met het wegwerken van achterstanden bij studenten. De Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) heeft in haar Actieplan Lerarenagenda (2013) invoering van geschiktheidsonderzoeken opgenomen om de toelating tot de universitaire lerarenopleiding te regelen. Aanleiding hiertoe vormt het gegeven dat academische opleidingen steeds minder 1-op-1 passen op de schoolvakken en dat de achtergrond van kandidaten die de universitaire lerarenopleiding willen volgen, steeds diverser wordt. Bij zij-instromers en programma’s als Eerst de Klas en Onderwijstraineeships worden kandidaten reeds op grond van een vorm van assessment toegelaten. De VSNU wil dat geschiktheidsonderzoeken zowel gaan ”over de geschiktheid voor het leraarsberoep als over de daarvoor noodzakelijke vakbekwaamheid”. Ook in het recente convenant van de vijf sectorraden (PO-raad, VO-raad, MBOraad, Vereniging Hogescholen en VSNU, 4 juni 2014) is een verkenning naar de mogelijkheden en effecten van selectie opgenomen, met als doel om het niveau van de instroom te verhogen.

(7)

7

In de discussies rond de kwaliteit van de instroom voor de lerarenopleidingen en de mogelijkheid en wenselijkheid ten aanzien van selectie en instroomeisen lopen vaak drie perspectieven door elkaar heen. In het eerste perspectief staat de match tussen de student en het toekomstige beroep centraal.

Centrale vraag binnen dit perspectief is welke kwaliteiten het beroep vraagt, welke daarvan tijdens de opleiding niet of nauwelijks te ontwikkelen zijn en of het mogelijk is om op voorhand studenten die die bepaalde kwaliteiten missen uit te sluiten van de opleiding. In het tweede perspectief staat verbetering van het toekomstig beroep centraal. Achterliggende gedachte is dat door de kwaliteit van de instroom te verhogen het eindniveau van de opleiding ook verhoogd wordt want een kwaliteitsimpuls zou betekenen voor het onderwijs. Een selectievere toelating van alleen de beste studenten tot de lerarenopleiding zou ook bijdragen aan een hogere status, beter imago en aantrekkelijker beroep. In het derde perspectief staat het rendement van de opleiding centraal.

Centrale vraag is dan welke studenten efficiënt en zonder vertraging de opleiding kunnen doorlopen en afronden. Die drie perspectieven zijn niet zonder meer van elkaar te scheiden. Als studenten bijvoorbeeld bepaalde kwaliteiten missen, maar die met inspanning tijdens de opleiding wel kunnen verwerven, vraagt dat tijd en aandacht tijdens de opleiding, zowel van student als opleider, wat ten koste kan gaan van de studieduur en/of van het uitstroomniveau van de student. Ook in de gesprekken met vertegenwoordigers van de opleidingen blijken deze drie perspectieven niet goed te scheiden. In deze verkenning ligt de primaire focus echter op het eerste perspectief.

Naar aanleiding van de ambities van het ministerie, zoals geformuleerd in de Lerarenagenda 2013- 2020, heeft het ministerie van OCW aan de Hogeschool van Amsterdam, Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding, en de Universiteit Leiden, ICLON, gevraagd om een verkennend onderzoek te doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het selecteren op geschiktheid voor het beroep voor de HBO en WO lerarenopleidingen, en van het opstellen van instroomeisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen.

Deze verkenning is op twee manieren uitgevoerd: door een (beperkte) verkenning (quick scan) van de literatuur ten aanzien van de mogelijkheid en voorspellende waarde van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraren, door het voeren van focusgesprekken en interviews met stakeholders rond de lerarenopleidingen over hun opvattingen rond selectie voor de poort van de lerarenopleidingen en over bestaande praktijken en mogelijkheden. Daarmee is deze verkenning beperkt. Om tot onderbouwde besluitvorming te komen is het van belang om nog een scherper zicht te krijgen op wetenschappelijke inzichten ten aanzien van selectie op geschiktheid en op bestaande praktijken en ervaringen buiten de sector educatie. In opdracht van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek zal in het najaar een reviewstudie naar deze aspecten worden uitgevoerd.

(8)

8

2 Literatuurverkenning

Om inzicht te krijgen in de reeds bestaande literatuur over selectie van aanstaande studenten voor de lerarenopleidingen werd door middel van een quick scan een korte verkenning van de literatuur uitgevoerd rond sleutelelementen ten aanzien van geschiktheid voor het beroep van leraar.

2.1 Methode van de literatuurverkenning

In deze literatuurverkenning leggen we de focus op criteria en instrumenten relevant voor de selectie van studenten voor de lerarenopleidingen.

Om te achterhalen wat in de onderwijswetenschappelijke literatuur beschreven wordt over selectie van aanstaande leraren werd een beperkte verkenning van de onderwijswetenschappelijke literatuur uitgezet in verschillende databases (ERIC en SCCI). De focus van deze verkenning richt zich in eerste instantie op het brede veld van selectie van aanstaande studenten voor lerarenopleidingen PO en vo.

In de verkenning werden zoektermen en inclusiecriteria gebruikt (zie Tabel 1). Om tot een keuze te komen van de bestaande literatuur over selectie van aanstaande studenten van de lerarenopleidingen is een zoekopdracht uitgevoerd binnen de SSCI tijdschriften met behulp van Web of Science. De gebruikte systematiek bestond uit een aantal stappen.

Ten eerste werden de zoektermen gedefinieerd op basis van pilot searches, waarbij enkele publicaties werden bestudeerd op relevantie zoektermen. In Tabel 1 zijn de verschillende zoektermen en criteria voor verwijdering opgenomen.

Tabel 1

Overzicht van de centrale zoektermen en exclusieve criteria

Primair Secondair Tertiair Uitsluitingscriteria

Selection Teacher Education Criteria Niet Engelstalig

Access Teacher Procedure Niet tijdschrift

artikelen

Entrance Teaching profession Niet peer-reviewed

Admission Voor 2004

Noot: De zoektermen werden verzameld tijdens de start van het review-proces in een aparte pilot search. In de inleidende en vervolg zoekopdrachten werden de primaire, secondaire en tertiaire zoektermen altijd gebruikt.

De zoekopdrachten werd ten eerste ingeperkt tot de periode 2004-2014. Met deze zoektermen werden 150 manuscripten geïdentificeerd in ERIC (EBSCO). De literatuurverkenning werd ten tweede ingeperkt door enkel die manuscripten te selecteren die gebaseerd waren op onderzoeksresultaten en gepubliceerd zijn in Engelstalige peer-reviewed SSCI tijdschriften. Deze inperking is gemaakt om de kwaliteit van de bestudeerde onderzoeksresultaten te waarborgen. Door deze inperking werden 15 artikelen geïdentificeerd.

(9)

9

Na bestudering van de samenvattingen van deze 15 artikelen, bleek dat het merendeel inhoudelijk ging over selectie en assessment tijdens de lerarenopleidingen; deze publicaties zijn niet meegenomen in deze literatuurverkenning. Uiteindelijk werden vijf publicaties geïdentificeerd die een of meerdere onderwerpen behandelen met betrekking tot de selectie van studenten voorafgaand aan de lerarenopleidingen. Tabel 2 geeft een inhoudelijk overzicht van de bestudeerde publicaties. In deze rapportage geven we een overzicht en een interpretatie van de resultaten uit deze studies.

Tabel 2

Overzicht van relevante peer-reviewed studies (n=5) met belangrijkste bevindingen gerelateerd aan selectie op geschiktheid voor leraarsberoep

2.2 Resultaten

In diverse landen is selectie voor toelating tot de lerarenopleiding staande praktijk, en staat de vraag centraal welke criteria en instrumenten gebruikt worden om aanstaande leraren te selecteren voor lerarenopleidingen (Taiwan: Wang & Fwu, 2007; Ierland: Heinz, 2013; Finland: Valli & Johnson, 2007).

Zo geven Wang en Fwu (2007) in hun studie naar 48 lerarenopleidingen in Taiwan een overzicht van alle beoordelingscriteria en selectie-instrumenten die gebruikt worden. Ze geven aan dat in de selectie van aanstaande leraren-in-opleiding een balans gevonden moet worden tussen het meten van een variëteit aan karakteristieken relevant voor het leraarsberoep en de mate van nauwkeurigheid waarop je de karakteristieken kan meten. Zo kan bijvoorbeeld een interview een indicatie geven van de communicatieve vaardigheid van een kandidaat, maar met een demonstratie les kan deze vaardigheid meer diepgaand beoordeeld worden. Wang en Fwu laten in hun beschrijvende studie zien dat de lerarenopleidingen in Taiwan gebruik maken van verschillende selectie-instrumenten (waaronder bestudering van studentgegevens, persoonlijke interviews, schriftelijke examens en persoonlijkheidstests) om een diversiteit aan criteria te meten. Hierdoor neemt de betrouwbaarheid van het selectieproces toe, aldus Wang en Fwu.

Studie (naam

eerste auteur) Onderzoeksvraag en/of doel van studie Methode en/of analyse Belangrijkste bevindingen Andrew (2005);

Journal of Teacher Education

Our goals in this article are to discuss the relationship of verbal ability and teacher effectiveness, and to explore implications of choosing teachers on the basis of verbal ability.

Student teachers for elementary and secondary education (n=116)

From this study, there is no conclusive evidence of a relationship between verbal ability and teaching ability. This study supports the flexible use of multiple measures to predict teaching success. Verbal abilities are necessary to good teaching, but they are not sufficient.

Valli (2007);

Scandinavian Journal of Educational Research

How successful is the entrance examination for predicting suitability for future career in teaching?

Prospective students of teacher education at University of Helsinki (n=78)

Demonstration lesson is the best way to measure suitability for the teaching profession.

Wang (2007);

International Journal of Educational Development

How rigorous are the selection mechanisms to ensure teacher quality?

Pre-service teacher education programs for secondary education in Taiwan (n=48)

Teacher education programs use a broad variety of instruments to assess a selection of criteria relevant for the teacher profession.

The rigor of the screening procedures by the TE programmes may be attributed to first, the large pool of available applicants for screening, and second, the relatively short period of training may prompt to carefully pick entrants.

Bieri (2011);

Assessment &

Evaluation in Higher Education

Are those students who had achieved a high performance in the assessment centre perceived as more successful by their mentors than those who had shown a lower performance in the assessment centre after their first year of study?

Students who successfully past the assessment (n=366)

The evaluated assessment procedure is a valid approach to assess student teachers’ competences at the beginning of their studies.

Heinz (2013);

Educational Assessment, Evaluation &

Accreditation

How far and in what way are demographic variables and selection criteria (primary degree result and prior teaching experience) associated with students’ results in teacher education (academic and teaching practice grades)?

Cohort study of students for teacher education in Ireland (2000-2007;

n=1,023)

This study shows a lack of evidence as regards to the predictive value of prior academic achievement for students performance in both academic and practical components of teacher education programs.

(10)

10

Om een eerste selectie in kandidaten te maken, gebruiken veel lerarenopleidingen de eerdere (academische) prestaties van de kandidaten. Heinz (2013) laat in een cohort-studie (2000-2007;

n=1.023 studenten) echter zien dat (academische) prestaties in eerdere studies geen voorspellende waarde hebben voor succes tijdens de lerarenopleiding, niet in de theoretische onderdelen en ook niet in de praktische onderdelen van de lerarenopleidingen (de cohorten werden niet gevolgd na afronding van de opleiding). Prestaties, ofwel cijfers behaald in een eerdere studie, zeggen mogelijk wel iets over het (academisch) denkniveau, maar kennelijk is er meer nodig dan alleen een bepaald denkniveau om de lerarenopleidingen met succes te volgen. De studie van Heinz (2013) laat overigens ook zien dat eerdere onderwijspraktijkervaring (als leraar) wel een positieve invloed heeft op de prestatie in het praktische onderdeel van de lerarenopleidingen.

Vaak wordt verbaal vermogen of communicatief vermogen genoemd als een van de belangrijke vaardigheden voor het leraarsberoep. Andrew, Cobb en Giampietro (2005) stelden zich de vraag of verbaal vermogen van leraren-in-opleiding een voorspellende waarde heeft voor hun prestaties in de onderwijsleerstage. Ze bepaalden het verbaal vermogen van de deelnemende studenten (n=116) met een gestandaardiseerde vragenlijst (GRE-V) en de prestatie in de stage met de beoordelingen van de supervisoren. De resultaten tonen aan dat de verbale vaardigheden geen directe voorspellende waarde hebben voor de kwaliteit van de prestatie in het praktijkdeel van de lerarenopleiding in de lerarenopleiding. VolgensAndrew, Cobb en Giampietro is het wel verstandig om, naast andere criteria, verbaal vermogen van kandidaten voor lerarenopleidingen mee te nemen in de selectieprocedure, omdat communicatieve kwaliteiten van essentieel belang zijn in het leraarsberoep.

Bieri en Schuler (2011) beschrijven een assessment-procedure, die ontwikkeld is op basis van een combinatie van relevante aspecten van het leraarsberoep. Tijdens de assessment-procedure voltooiden de kandidaten enkele taken en werden ze geobserveerd door drie beoordelaars. De assessment-procedure bestond uit vier taken: (1) de eerste taak was een groepsdiscussie zonder gespreksleider, waarin de kandidaten een schoolproject moesten plannen; (2) de tweede taak was een probleemoplossend scenario, waarin de kandidaten moesten samenwerken; (3) voor de derde taak, een presentatie, kreeg elke deelnemer een gestandaardiseerde set van informatie om een korte individuele presentatie voor te bereiden en te geven; (4) de vierde taak betrof een gestructureerd interview met vragen over motivatie voor onderwijs en leren. Bieri en Schuler (2011) bestudeerden of de mate van succes in de assessment-procedure (beoordelingen van de assessoren) gerelateerd was aan succes in het eerste jaar van de lerarenopleiding (op grond van behaalde cijfers). De resultaten lieten zien dat de beschreven assessment-procedure op een valide manier potentieel succesvolle kandidaten voor de lerarenopleiding kan selecteren. De assessment-procedure kostte echter veel inzet van menskracht en middelen om te ontwikkelen en was tijdsintensief in de uitvoering. Er werd een assessment-centrum opgezet met speciaal voor de assessment-procedure geschoolde beoordelaars.

Ook aan de Universiteit van Helsinki (Finland) wordt een uitgebreide selectieprocedure gebruikt waarbij verschillende selectie-instrumenten worden ingezet, zoals interview, groepstaak en demonstratie les. Valli en Johnson (2007) koppelden de assessment-data aan gegevens over de kwaliteit van de prestaties in de stages van de lerarenopleidingen. Zij vonden dat demonstratielessen met leerlingen de meest waardevolle informatie geven met betrekking tot de prestatie in de stage van de lerarenopleiding.

(11)

11

2.2.1 Beschreven selectie criteria

In de studies die opgenomen zijn in deze literatuurverkenning wordt een diversiteit aan selectiecriteria besproken. Tabel 3 geeft een overzicht van deze selectiecriteria.

Tabel 3

Overzicht van selectiecriteria besproken in de peer-reviewed studies (n=5)

Samenvattend waren in deze studies vier clusters van criteria meegenomen, namelijk 1) kennis- en denkniveau, 2) motivatie, 3) professionele houding en persoonlijke eigenschappen, en 4) beroepsgerelateerde vaardigheden. Het kennis- en denkniveau van de aanstaande leraren-in- opleiding was in al deze studies opgenomen; vaak als achtergrondvariabele. Het kennis- en denkniveau van de studenten werd op verschillende manieren gemeten, zoals gemiddeld cijfer (GPA) in een voorgaande opleiding en prestaties op kennistesten. Motivatie werd in drie van de vijf studies meegenomen als een van de relevante studentkenmerken in de selectieprocedure voor de lerarenopleiding. Professionele houding en persoonlijke eigenschappen (waarden, attituden en persoonlijkheid) werd in twee van de vijf studies expliciet genoemd als onderdeel van de selectie van aanstaande studenten voor lerarenopleidingen. Communicatievaardigheden vormden in de meeste studies het centrale aspect van de beroepsgerelateerde vaardigheden.1

2.2.2 Beschreven selectie instrumenten

Eveneens werden in deze studies meerdere selectie-instrumenten beschreven en beoordeeld. Tabel 4 geeft een overzicht van de selectie-instrumenten die in deze studies zijn meegenomen.

1 We hebben er voor gekozen om deze indeling in vier clusters van criteria ook verder in dit rapport te

gebruiken. Deze indeling is breder dan de kwaliteiten die benoemd zijn in de bekwaamheidseisen voor leraren.

Die focussen voornamelijk op kennis en op beroepsgerelateerde vaardigheden.

Studie (naam eerste auteur)

Kennis- en denkniveau

Motivatie

Professionele houding & persoonlijke

eigenschappen Beroepsgerelateerde vaardigheden

Waarden en attitude

Persoonlijkheid (Assertiviteit, inlevingsvermogen , etc.)

Communicatie vaardigheid (gesproken en geschreven)

Interpersoonlijke vaardigheden

Probleem- oplossend vermogen Andrew (2005);

Journal of Teacher

Education X X

Valli (2007);

Scandinavian Journal of Educational Research

X X X X X

Wang (2007);

International Journal of Educational Development

X X X X X X

Bieri (2011);

Assessment &

Evaluation in Higher Education

X X X X X X

Heinz (2013);

Educational Assessment, Evaluation &

Accreditation X

(12)

12

Tabel 4

Overzicht van selectie-instrumenten besproken in de peer-reviewed studies (n=5)

Alhoewel in de studies niet altijd geëxpliciteerd werd welk selectiecriterium gemeten werd met welk instrument, werden eerdere studieprestaties vaak meegenomen in de studies als indicatie voor het kennis- en denkniveau van de kandidaten. Verder geeft het overzicht het beeld dat elk van de studies meerdere selectie-instrumenten opgenomen had in de procedure. Dit komt overeen met de gangbare beoordelingspraktijk in de contexten waarin de studies hebben plaatsgevonden. Hierin zijn veelal selectie-instrumenten opgenomen, zoals eerdere prestaties (blijkend uit CV), motivatiebrief en interview. De selectie-instrumenten zijn in Tabel 4 ingedeeld van lage belasting (in tijd en inzet) naar een hoge belasting voor beoordelaars. Het beoordelen van eerdere prestaties, motivatiebrieven en interviews heeft een lagere belasting voor beoordelaars dan het beoordelen van individuele taken, groepstaken of demonstratielessen. Specifiek de studie van Valli en Johnson (2007) laat zien dat demonstratielessen het beste inzicht geven in het latere functioneren tijdens stages, hetgeen gezien zou kunnen worden als een indicatie voor de geschiktheid voor de beroepspraktijk. Het beoordelen van demonstratielessen vergt echter veel tijd en inzet van professionele, getrainde beoordelaars.

2.3 Conclusies en discussie

Op basis van deze beperkte literatuurverkenning is een aantal conclusies te trekken. Allereerst is het aantal wetenschappelijke studies dat input kan geven voor deze verkenning beperkt. We hebben nog geen publicaties gevonden die een antwoord geven over de noodzaak of wenselijkheid van selectie.

De gevonden publicaties geven evenmin inzicht in kwaliteiten die niet tijdens de opleiding te ontwikkelen zijn en dus cruciaal zijn voor selectie voor toelating tot de opleiding.

Uit de besproken literatuur komen geen aspecten naar voren die op zichzelf een voorspellende waarde hebben voor succes in de lerarenopleiding en in het latere beroep. Uit de artikelen is een viertal clusters van kwaliteiten naar voren gekomen die toegepast worden bij de selectie van kandidaten voor lerarenopleidingen: kennis- en denkniveau, motivatie, professionele houding en persoonlijke eigenschappen en beroepsgerelateerde vaardigheden (zoals communicatieve of verbale

Studie (naam eerste auteur)

Eerder prestaties

(cijfers) Motivatiebrief Interview Kennistest Vragenlijst

Individuele taak (essay schrijven, presentatie)

Groepstaak (casus oplossen, lessenserie maken)

Demonstratie les Andrew (2005);

Journal of Teacher

Education X X

Valli (2007);

Scandinavian Journal of Educational Research

X X X X

Wang (2007);

International Journal of Educational Development

X X X

Bieri (2011);

Assessment &

Evaluation in Higher Education

X X X

Heinz (2013);

Educational Assessment, Evaluation &

Accreditation X

(13)

13

vaardigheden). De vijf studies laten zien dat het meten van de geschiktheid voor het leraarsberoep niet een kwestie is van een enkel instrument of een enkel criterium. Om kwaliteiten op een betrouwbare en valide manier te meten zal een aantal criteria bepaald moeten worden met verschillende instrumenten, en het liefst door meerdere beoordelaars. Dit is in lijn met recente wetenschappelijke literatuur over het beoordelen van de kwaliteit van leraren (Tigelaar & van Tartwijk, 2010; Van Veen, 2011). Uitspraken over de voorspellende waarde van dergelijke instrumenten beperken zich in de gevonden studies echter tot studieprestaties van studenten tijdens de lerarenopleidingen. In deze studies werd niet gekeken naar de voorspellende waarde van de beoordelingsinstrumenten voor het latere beroep als leraar.

De besproken studies hebben allemaal betrekking op contexten in het buitenland. Dat beperkt de directe toepasbaarheid in de Nederlandse context. De nationale context is immers in grote mate bepalend voor de mogelijkheden en wenselijkheden voor selectie en voor de effecten daarvan. Zo zal in landen waar het leraarschap een hoge status heeft en er bijgevolg sprake is van een overaanmelding voor de lerarenopleiding (zoals Taiwan en Finland), selectie een andere betekenis krijgen dan in landen waar sprake is van een lagere status en een onderaanmelding voor lerarenopleidingen (zoals Nederland). Verder kan ook de lokale en institutionele context van invloed zijn op de effecten van een gekozen selectieprocedure. Over het algemeen kunnen we stellen dat het meten van effecten van een selectieprocedure lastig is, de interpretatie van de resultaten lastiger, en de transfer van de resultaten naar een andere context, met name de beroepsuitoefening, het lastigst.

Aangezien dit een beperkte verkenning is van de literatuur, zal een meer systematische literatuurstudie opgezet moeten worden waarin ook de ‘grijze’ literatuur meegenomen wordt, om beter gefundeerde uitspraken te kunnen doen over welke selectie-instrumenten en selectiecriteria van belang kunnen zijn bij het selecteren van aanstaande studenten voor lerarenopleidingen.

(14)

14

3 Huidige ontwikkelingen t.a.v. instroom en selectie in het Hoger Onderwijs

3.1 Toegang tot het hoger onderwijs: recht of voorrecht?

De kwaliteit van de instroom in het hoger onderwijs is al langer een aandachtspunt voor ministerie, hogescholen en universiteiten. Recentelijk pleitte de Vereniging Hogescholen voor het verhogen van de instroomeisen voor het HBO. Dit pleidooi was vooral ingegeven door de behoefte om de rendementscijfers van de hogescholen te verhogen. De voorzitter van de Vereniging Hogescholen, Thom de Graaf, merkte daarbij tegelijk op dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs behouden moest blijven. Deze toegankelijkheid is een fundamenteel kenmerk van het hoger onderwijs in Nederland. Onderliggend uitgangspunt is dat hoger onderwijs een recht is voor ieder die een diploma heeft dat toelating geeft tot dat hoger onderwijs. Restricties voor toelating zijn daarom minimaal, en vooral gericht op het voorkomen van studieuitval doordat studenten de studie toch niet aan blijken te kunnen. Zo kennen verschillende HO-studies instroomeisen t.a.v. examenprofielen of examenvakken en wordt erbij de doorstroom MBO-HBO eisen gesteld aan vakverwantschap. Hoger onderwijsinstellingen hebben nauwelijks ruimte om eigen selectie toe te passen. Uitzondering zijn die opleidingen waar capaciteitsproblemen van opleidingen een rol spelen (zoals geneeskunde), of waar specifieke fysieke of kunstzinnige talenten noodzakelijk zijn (de ALO of kunstopleidingen). De zorg ten aanzien van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs is gebaseerd op de opvatting dat het volgen van hoger onderwijs een recht is. De student is een consument die zoveel mogelijk vrije keuze moet hebben in het kiezen van een hoger onderwijsopleiding die bij hem of haar past.

Gevolg van deze opvatting is dat het hoger onderwijs in Nederland geen beleidsinstrument is en kan zijn om de arbeidsmarkt te reguleren. Ontwikkelingen in de arbeidsmarkt hebben slechts zeer beperkt een invloed op de instroom in het hoger onderwijs. Deze invloed krijgt vooral vorm door keuzeprocessen van aankomende studenten die in hun overwegingen om wel of niet een studie te kiezen eventuele verwachtingen om daar later een baan in te kunnen krijgen mee kunnen laten tellen.

In een groot aantal landen wordt het hoger onderwijs veel actiever gebruikt om de arbeidsmarkt te reguleren. In dergelijke ‘plan-economieën’ worden op basis van arbeidsmarktramingen quota vastgesteld voor het aantal studenten dat een opleiding in een gegeven jaar (verdeeld per instelling) mag toelaten. Met name in situaties waarin er sprake is van een ruime arbeidsmarkt (een groot aantal gekwalificeerden en een laag aantal arbeidsplaatsen en dus een lage arbeidsvraag) leidt dat tot situaties waarin het aantal aanmeldingen voor opleidingen hoger is dan het aantal studenten dat kan worden toegelaten. Dat dwingt hoger onderwijsinstellingen om te selecteren aan de poort. In landen waarin een dergelijk systeem gehanteerd wordt, is selectie voor het hoger onderwijs een vanzelfsprekend onderdeel van het systeem en kan toelating tot het hoger onderwijs (of tot bepaalde opleidingen) eerder beschouwd worden als een voorrecht dan een recht.

De opvatting of hoger onderwijs beschouwd wordt als een recht of een voorrecht heeft grote invloed op de discussie over selectie. Als hoger onderwijs beschouwd wordt als een voorrecht is er minder terughoudendheid in het hanteren van selectie-instrumenten en is een focus op het selecteren van ‘de besten’ een vanzelfsprekendheid. Wanneer hoger onderwijs beschouwd wordt als een recht, dan is er meer terughoudendheid in het hanteren van selectie-instrumenten vanuit de overtuiging dat voorkomen moet worden dat potentiële geschikte kandidaten ‘ten onrechte’ worden afgewezen, terwijl ze misschien wel een hele goede leraar (of arts of psycholoog of …) hadden kunnen worden. Er

(15)

15

zal dan meer nadruk gelegd worden op, en hogere eisen gesteld worden aan, de validiteit en voorspellende waarde van selectie-instrumenten.

3.2 Filters in het hoger onderwijs

Selectie tot het een opleiding in het hoger onderwijs is niet kwestie van één moment of één instrument. Er is sprake van een aantal ‘filters’ in het proces van selectie (Wang et al, 2003). Deze filters kunnen ‘harder’ of ‘zachter’ (gericht op advisering of zelf-selectie) van aard zijn. In het huidige stelsel zijn de volgende filters te onderscheiden:

 Een geschikt instroomdiploma: dit filter heeft betrekking op het feit dat een kandidaat in principe toelaatbaar is voor de opleiding als hij of zij heeft aangetoond te voldoen aan de exameneisen voor MBO, HAVO of VWO.

 Een geschikt profiel/vakkenpakket: dit filter heeft betrekking op het feit dat een kandidaat in zijn vooropleiding een dusdanig profiel en vakkenpakket heeft dat de slagingskans voor de opleiding voldoende groot is. Voor de ULO’s geldt dat de kandidaat een vooropleiding heeft gevolgd die vakinhoudelijk overeenkomt of verwant is met het vak waar hij een onderwijsbevoegdheid voor wil gaan halen.

 Studiekeuzecheck/advies t.a.v. geschiktheid: dit filter is vooral gericht op zelfselectie en heeft betrekking op het voorlichten en adviseren van de kandidaat ten aanzien van (de geschiktheid voor) de toekomstige opleiding en het toekomstige beroep, zodat de student een realistisch beeld van studie en beroep heeft en dit kan afzetten tegen de eigen kwaliteiten en ambities.

 De propedeuse (binnen de bacheloropleiding): dit filter heeft betrekking op de oriënterende en selecterende functie van het eerste jaar van de opleiding. Belangrijkste middel hierbij is het bindend studieadvies. Hierbinnen zijn verschillende harde deelfilters te onderscheiden:

o Het aantal studiepunten

o Sleutelmodules, bijvoorbeeld stagemodules of reken- en taaltoetsen.

3.3 Recente en lopende ontwikkelingen t.a.v. selectie voor de leraren- opleidingen

De hierboven genoemde filters voor opleidingen in het hoger onderwijs spelen ook een rol bij toelating tot de lerarenopleiding. Al deze filters zijn momenteel in beweging: eisen veranderen of worden aangescherpt, in sommige gevallen als generieke maatregel in een bepaalde onderwijssector, in andere gevallen als specifieke maatregel of ontwikkeling in het domein van de lerarenopleidingen.

Binnen het voortgezet onderwijs zijn de exameneisen aangescherpt door:

 De invoering van de rekentoets (per 1 augustus 2015);

 De exameneis dat voor de kernvakken Nederlands, Engels en wiskunde maximaal één 5 behaald mag zijn (2011-2012);

 De exameneis dat het gemiddelde van de cijfers voor het centraal schriftelijk examen voldoende moet zijn (2011-2012);

 Een afstemming van exameneisen aan de referentieniveaus (Nederlands 2014-2015).

(16)

16

Binnen het MBO worden de exameneisen voor niveau 4 aangescherpt door:

 Een afstemming van de exameneisen aan de referentieniveaus;

 Invoering van centrale examens voor Nederlands (2014-2015), rekenen (2015-2016) en Engels (2017-2018).

Voor toelating tot de pabo geldt bovendien met ingang van 2015 de eis dat leerlingen die geen examen hebben gedaan in één van de vakken aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkunde of biologie een toelatingstoets moeten doen voor aardrijkskunde, geschiedenis en natuur & techniek.

De studiekeuzecheck is dit jaar landelijk ingevoerd als verplicht onderdeel voor het recht op toelating tot alle bacheloropleidingen. Doel is niet alleen om studenten zich beter te laten oriënteren op de gekozen studie, maar ook om de studenten een advies te geven ten aanzien van hun geschiktheid voor studie en beroep. Dit advies is niet bindend, maar zou moeten leiden tot zelfselectie. Opleidingen ontwikkelen op dit moment instrumenten die ingezet worden voor de studiekeuzecheck.

Voor opleidingen die te maken hebben met een groot aantal aanmeldingen of waar sprake is van een krappe arbeidsmarkt is het mogelijk om een fixus-aanmelding in te stellen. Daarmee wordt een maximumaantal opleidingsplaatsen vastgesteld. Sinds 2012-2013 is het in het kader van de wet ‘Ruim baan voor Talent’ mogelijk om toelating voor deze opleidingen te laten plaats vinden op basis van decentrale (lokale) selectie. Hiermee is bij opleidingen met een numerus-fixus sprake van een trend van centrale toelating op basis van (gewogen) loting, naar lokale toelating op basis van studieprestaties in het voortgezet onderwijs, aangevuld met andere selectie-instrumenten. In de educatieve sector kent op dit moment alleen de tweedegraads lerarenopleiding Engels van de HvA een dergelijke vorm van decentrale selectie met ingang van het studiejaar 2014-2015. De opleiding heeft daartoe selectie- instrumenten ontwikkeld en past deze momenteel toe bij de toelating (zie paragraaf 6.3).

In de afgelopen jaren zijn binnen veel opleidingen de eisen ten aanzien van het bindend studieadvies aangescherpt. De studiepunten-eis is in de afgelopen jaren geleidelijk opgehoogd van zo’n 40 punten naar 50 en soms zelf 60 studiepunten. Binnen de pabo zijn de reken- en taaltoets ingevoerd, en er wordt kritischer nagedacht over sleutelmodules die voorspellend zijn ten aanzien van de geschiktheid voor het beroep.

Voor de universitaire lerarenopleidingen (ULO’s) zijn specifiek de volgende ontwikkelingen van belang.

Tot de invoering van de Bachelor/Master structuur, was de ULO een post-doctorale opleiding. Om toegelaten te worden tot de opleiding voor een bepaald schoolvak, moest een kandidaat een doctoraal diploma in dat schoolvak (of een daarmee inhoudelijk sterk verwante opleiding) hebben behaald. Deze mogelijkheid bestaat nu met een Masterdiploma nog steeds, maar er is inmiddels een scala van opleidingsvarianten, met bijbehorende toelatingscriteria. Zo kunnen bèta-studenten de ULO volgen als onderdeel van de tweejarige master in hun discipline; zij-instromers worden beoordeeld en toegelaten op basis van eerder verworven competenties (waarbij behalve naar hun vakopleiding ook naar relevante werkervaring wordt gekeken) en worden kandidaten voor nieuwe trajecten als Eerst de Klas en Onderwijstraineeships op basis van een selectieprocedure toegelaten. Met de komst van brede (bachelor-)opleidingen is de 1-op-1 relatie tussen schoolvak en universitaire opleiding veel minder vanzelfsprekend geworden. Gekoppeld aan tekorten van docenten voor bepaalde schoolvakken (met name talen en bèta-vakken) wordt in VSNU-verband momenteel gesproken over de vraag welke vakinhoudelijke bagage een kandidaat minimaal moet hebben om eerstegraads docent in een bepaald

(17)

17

schoolvak te kunnen worden, en hoe dat niveau vastgesteld zou moeten worden. Tegelijkertijd is er een door het ministerie aangemoedigde discussie over de vraag hoe we de ‘beste studenten’ voor de ULO kunnen werven en selecteren. Dit zou de kwaliteit en het imago van het leraarsberoep ten goede komen. Met name bij schoolvakopleidingen waar sprake is van ‘overaanmelding’ bestaat bij ULO’s de wens om te experimenteren met selectieprocedures. De trend in deze ontwikkeling is dat vakinhoudelijke kennis niet langer het enige criterium moet zijn om de toelating tot de ULO te bepalen.

Van al deze maatregelen is nog weinig of geen zicht op het effect op de kwantiteit van de instroom, op de kwaliteit van de instroom, op het studiesucces en rendement en op de kwaliteit van de uitstroom.

Bij besluiten over aanvullende selectie voor de lerarenopleiding moet daar rekening mee gehouden worden.

3.4 Internationale ervaringen

In December 2012 was Nederland gastheer voor een kleinschalige Europese werkconferentie rond selectie van leraren. De werkconferentie vond plaats in het kader van een Europees proces van peer- learning rond thema’s van het lerarenbeleid, georganiseerd door de Thematic Working Group Professional Development of Teachers van de Europese Commissie (Thematic Working Group Professional Development of Teachers, 2013; Snoek & Soomer, 2013). Tijdens de werkconferentie kwam de praktijk in zeven landen2 aan de orde.

Een belangrijke conclusie van de werkconferentie was dat weliswaar diverse landen verschillende selectie-instrumenten inzetten, maar dat er weinig systematische data beschikbaar zijn over de effectiviteit van gehanteerde selectie-instrumenten. Tijdens de werkconferentie werd duidelijk dat de arbeidsmarktsituatie voor een belangrijk deel de focus van selectieprocessen bepaalt. Bij een tekort aan leraren ligt de focus vooral op het ‘uitselecteren van de slechtsten’, terwijl bij een overschot aan leraren de nadruk kan liggen op het ‘selecteren van de besten’. Belangrijk vraagstuk blijft dan hoe

‘slechtst’ en ‘best’ gedefinieerd worden. De meeste landen blijken vooral te kijken naar academische criteria (zoals examencijfers), slechts een beperkt aantal landen hanteert instrumenten die ook kijken naar ‘geschiktheid voor het beroep’.

In verschillende landen wordt een combinatie van kwaliteitsfilters gebruikt, bij de instroom, tijdens de opleiding en bij de afsluiting van de opleiding. In dergelijke gevallen kan het selectieproces de vorm krijgen van een dialoog in plaats van een harde beslissing: een selectiemoment heeft dan tot doel om de ontwikkelfase van de student te identificeren en op grond daarvan te bepalen hoe een kandidaat geholpen kan worden om bepaalde barrières te slechten (Thematic Working Group Professional Development of Teachers, 2013, p.6).

Belangrijke keuzes in de inrichting van het selectieproces hebben betrekking op de vraag of selectie gebaseerd is op de feitelijke kwaliteit van de kandidaat of op zijn/haar ontwikkelpotentie, en of er sprake is van een identieke standaard voor alle kandidaten of dat er ruimte is voor variatie vanuit de overtuiging dat lesgeven een teamactiviteit is?

Tijdens de werkconferentie werd de zorg geuit dat de nadruk die er in de selectieprocedures in verschillende landen ligt op examenresultaten en dus op cognitieve vakinhoudelijke kennis en

2 Oostenrijk, Vlaanderen, Kroatië, Estland, Ierland, Luxemburg en Nederland.

(18)

18

vaardigheden, weinig rekening houdt met toekomstige ontwikkelingen in het beroep en de eisen die die zullen stellen aan leraren. Bovendien komen studenten met een beperkt beeld en beperkte verwachtingen t.a.v. het beroep de opleiding binnen.

3.4.1 Selectie op geschiktheid

Op basis van de praktijkvoorbeelden die tijdens de werkconferentie zijn uitgewisseld en aanvullende gesprekken met sleutelpersonen uit enkele landen volgt hieronder een kort overzicht van selectiepraktijken in enkele Europese landen.

Oostenrijk:

In Oostenrijk hanteren de Pädagogische Hochschulen een brede selectie procedure waarbij gekeken wordt naar een groot aantal aspecten (Zahalka & Steiner, 2012):

 General personal suitability to make a good teacher (persoonlijke eigenschappen)

 Knowledge of German in writing and speaking

 sufficient oral and vocal capability

 physical and motoric capability as well as basic musical and rhythmic competence

Instrumenten die daarbij ingezet worden zijn persoonlijke interviews en tutoring tijdens een introductiefase. Uiteindelijk wordt ongeveer 75% van de kandidaten toegelaten.

Finland

In Finland is sprake van een strenge selectie voor de lerarenopleidingen. Slechts zo’n 10% van de kandidaten wordt toegelaten. Het aantal toelatingen wordt bepaald aan de hand van een quotum dat door de overheid is vastgesteld op basis van verwachtingen t.a.v. de arbeidsmarktbehoefte.

De eerste selectie vindt landelijk plaats op basis van examenresultaten en een test die academische vaardigheden toetst (essayvragen die inzicht geven in de vaardigheid van studenten om informatie te verwerken en te gebruiken)3. De tweede selectie vindt lokaal plaats aan de hand van criteria en instrumenten die door de universiteit zijn bepaald. Hierbij gaat het wederom om academische vaardigheden (lezen en samenvatten van teksten), om motivatie (interview met 3 interviewers over (stress in) het beroep), en om interactievaardigheden. Bij het laatste onderdeel wordt in een groepsdiscussie over een actueel maatschappelijk thema gekeken naar de groepsdynamiek (op basis van een gesprek met Hannele Niemi, Universiteit van Helsinki).

3.4.2 Vakinhoudelijke eisen

In landen waar aan de poort geselecteerd wordt hebben de meest algemene criteria betrekking op academische kwaliteiten in termen van eindexamenresultaten, eventueel aangevuld met aparte toelatingsonderzoeken.

Luxemburg

Luxemburg kent verschillende selectieprocedures voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs (Lamy

& Weis, 2012).

Voor toelating tot een lerarenopleiding voor het basisonderwijs moeten kandidaten schriftelijke multiple choice testen maken voor rekenen-wiskunde, wetenschap & technologie, en leesvaardigheid

3 http://www.helsinki.fi/vakava/english/index.htm

(19)

19

in Engels, Duits en Frans. Deze multiple choice testen worden aangevuld met een gesprek over achtergrond en ervaring. De testen hebben een hoge mate van selectiviteit: ca. een-derde tot de helft van de kandidaten wordt toegelaten.

Voor toelating tot een lerarenopleiding voor het voortgezet onderwijs moeten de kandidaten twee toetsen maken: een toets ten aanzien van taalvaardigheid (Luxemburgs, Frans, Duits) en een vakinhoudelijke test ten aanzien van kennis en vaardigheden. Beide testen hebben een lage selectiviteit.

Kroatië

In Kroatië ligt de nadruk op vakkennis, aangezien aankomende studenten nog geen goed beeld zouden hebben van het leraarschap. Nadruk ligt daarom op het diploma van de middelbare school (algemene schoolcijfers tellen voor 40%, de cijfers voor het eindexamen (Matura) voor 60%). Afzonderlijke opleidingen kunnen nog aanvullende eisen stellen. (Kovačić & Čižmešija, 2012)

Ierland

Ierland kent een grote overintekening op de lerarenopleiding (bijv. 2200 inschrijvingen voor 375 plaatsen), waardoor een strakke selectie gehanteerd kan/moet worden. Selectie vindt plaats op basis van de examenresultaten. Gevolg is dat de studenten die instromen afkomstig zijn uit de top-20 van afstudeerders. Er worden geen aanvullende interviews gehouden vanwege de twijfel over de voorspellende waarde daarvan. Er lijkt weinig correlatie te zijn tussen de examenresultaten in het voorgezet onderwijs en de uiteindelijke prestaties binnen de lerarenopleidingen (Wahl, 2012).

Estland

Estland kent een ernstig tekort aan leraren. Er is daarom weinig selectie t.a.v. de instroom. De nadruk ligt meer op de vraag hoe je bij een diverse instroom, de verschillende studenten zoveel mogelijk binnenboord houdt en zo goed mogelijk voorbereidt op het beroep.

Opleidingen hebben vooraf nog wel een interview met kandidaten t.a.v. communicatie, samenwerking en hun beelden over onderwijs, maar dit interview heeft vooral een oriënterende en geen selectieve functie (Saluveer & Timakov, 2012; gesprek met Eve Eisenschmidt, Universiteit van Tallinn).

Polen

In Polen is sprake van een overintekening op de lerarenopleidingen. Om die reden is er de mogelijkheid om te selecteren op basis van eindexamenresultaten. Een aanvullende beoordeling op basis van geschiktheid bestond in het verleden wel, maar is afgeschaft bij de invoering van de bachelor- masterstructuur. Dat zou immers ten koste gaan van de toegankelijkheid die in de Ba-Ma structuur werd nagestreefd (op basis van een gesprek met Joanna Michalak, University of Lodz).

(20)

20

A SELECTIE OP GESCHIKTHEID VOOR HET BEROEP

Het hoofddoel van dit deel van de verkenning is het verkrijgen van inzicht in opvattingen van stakeholders uit de opleidingen over de mogelijkheid en wenselijkheid om aankomende studenten voor de lerarenopleidingen te selecteren op basis van hun potentiele geschiktheid voor het beroep van leraar.

Hierbij is gebruik gemaakt van interviews en focusgesprekken met vertegenwoordigers uit opleidingen, studenten en vertegenwoordigers uit het werkveld. Daarbij is apart aandacht besteed aan de pabo’s, de tweedegraads lerarenopleidingen en de universitaire lerarenopleidingen.

Na een toelichting op de gevolgde werkwijze wordt in aparte hoofdstukken de bevindingen per sector toegelicht. Dit deel sluit af met een overkoepelende conclusie.

(21)

21

4 Opzet van de verkenning

4.1 Vraagstelling

Om zicht te krijgen op opvattingen van stakeholders uit de opleidingen over de wenselijkheid en mogelijkheid om aankomende studenten voor de lerarenopleidingen te selecteren op basis van hun potentiele geschiktheid voor het beroep van leraar zijn de volgende leidende deelvragen geformuleerd:

1) Wat zijn, in de ogen van sleutelpersonen, criteria op grond waarvan instromende studenten voorafgaand aan of aan het begin van de lerarenopleidingen beoordeeld en geselecteerd kunnen worden?

2) In hoeverre zijn de kwaliteiten waar deze criteria betrekking op hebben binnen de opleiding te ontwikkelen?

3) Welke ervaringen hebben sleutelpersonen reeds met het beoordelen of selecteren van studenten en met het effect daarvan?

4) Welke beoordelingsmethodieken en selectie-instrumenten zijn bruikbaar voor het selecteren en beoordelen van instromende studenten?

5) Welke effecten verwachten sleutelpersonen uit de opleidingen van het gebruik van dergelijke methodieken en instrumenten?

Vraag 1, 2 en 5 hebben met name betrekking op de wenselijkheid cq. noodzaak van selectie op geschiktheid, vraag 3 en 4 met name op de mogelijkheid om te selecteren op geschiktheid.

4.2 Methode van onderzoek

Om de bovenstaande deelvragen te beantwoorden zijn leidinggevenden, lerarenopleiders en studenten van lerarenopleidingen en vertegenwoordigers van opleidingsscholen bevraagd over hun opvattingen over selectie en beoordelen van aankomende leraren en leraren-in-opleiding middels focusgesprekken of individuele (soms telefonische) interviews. Tevens werden beoordelaars van bijzondere trajecten zoals Academische pabo’s, Eerst-de-Klas en Onderwijstraineeship bevraagd. De selectie van participanten in deze deelstudies was erop gericht om een zo divers mogelijke steekproef te nemen aan sleutelpersonen om zo een grote diversiteit aan opvattingen te vergaren. Deze grote diversiteit aan opvattingen is nodig voor een brede exploratie naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid van aanstaande leraren.

4.2.1 Selectie van deelnemers

Voor de interviews werden zowel deelnemers benaderd die een leidinggevende rol hadden als opleiders die een docerende of beoordelende rol vervulden. Daarnaast is gesproken met studenten en vertegenwoordigers van opleidingsscholen. De deelnemers kwamen uit verschillende hogescholen/universiteiten en van verschillende scholen. Om een anonieme rapportage van de resultaten te geven werden namen en achtergrondgegevens van de deelnemers aan deze verkennende studie geanonimiseerd met behoud van de relevante gegevens.

Pabo’s

Voor het in kaart brengen van de opvattingen vanuit de pabo’s zijn focusgesprekken georganiseerd met landelijke platforms en met stakeholders (opleider, student, werkveldvertegenwoordiger) van

(22)

22

enkele pabo’s. Deze focusgesprekken zijn aangevuld met individuele, meest telefonische, interviews (zie tabel 5).

Tabel 5

Overzicht van de gesprekken met stakeholders vanuit de pabo’s (gegevens zijn geanonimiseerd)

Gesprek Aantal

deelnemers

Rol/ functie

LOBO-vertegenwoordiging 1 focusgesprek 4 Leidinggevenden

Pabo HvA 3 interviews 3 Leidinggevende,

student,

opleidingscoörd. PO-bestuur

Pabo Windesheim 1 focusgesprek

4 interviews

8 Opleiders,

studenten,

hoofd onderwijs PO-bestuur

Pabo’s Interactum 1 focusgesprek 5 Opleiders

Pabo Saxion 2 interviews 2 Leidinggevende,

opleider

Pabo VIAA/GH 1 interview 1 Leidinggevende

Pabo Hs Leiden 1 interview 1 Leidinggevende

Pabo Driestar 1 interview 1 Leidinggevende

Pabo Iselinge 1 interview 1 Leidinggevende

Universitaire pabo van Amsterdam 2 interviews 2 Leidinggevende, opleider

Academische Opleiding Basisonderwijs RUG

1 interview 1 Leidinggevende

NOA 1 focusgesprek 2 Assessment-ontwikkelaars

Tweedegraads lerarenopleidingen

Voor het in kaart brengen van de opvattingen vanuit de tweedegraads lerarenopleidingen zijn focusgesprekken georganiseerd met landelijke platforms en met stakeholdergroepen (opleiders, studenten, schoolopleiders) van enkele hogescholen (zie tabel 6).

Tabel 6

Overzicht van de gesprekken met stakeholders vanuit de tweedegraads lerarenopleidingen (gegevens zijn geanonimiseerd)

Gesprek Aantal

deelnemers

Rol/ functie

ADEF 2 focusgesprekken 10 Leidinggevenden

Studenten HvA 1 focusgesprek 5 Studenten

Instituuts en - schoolopleiders 4 focusgesprekken 16 Lerarenopleiders, schoolopleiders

Studenten Windesheim 1 focusgesprek 5 Studenten

Opleiders Windesheim 1 focusgesprek 5 Opleiders

Landelijk overleg generieke kennisbasis 1 focusgesprek 12 Opleiders

(23)

23

Universitaire lerarenopleidingen

Voor het in kaart brengen van de opvattingen vanuit de universitaire lerarenopleidingen zijn leidinggevenden en lerarenopleiders vanuit vier ULO’s en schoolmanagers van drie verschillende scholen voor voortgezet onderwijs bevraagd door middel van focusgesprekken (zie tabel 7).

Tabel 7

Achtergrond gegevens van deelnemers (gegevens zijn geanonimiseerd) Deelnemer ULO, VO of traject Geslacht Rol/ functie

Deelnemer A ULO Vrouw Lerarenopleider

Deelnemer B ULO Man Leidinggevende

Deelnemer C ULO Vrouw Lerarenopleider

Deelnemer D ULO Vrouw Leidinggevende

Deelnemer E ULO Man Leidinggevende

Deelnemer F ULO Man Lerarenopleider

Deelnemer G VO Vrouw Leidinggevende

Deelnemer H VO Man Leidinggevende

Deelnemer I VO Man Leidinggevende

Deelnemer J Speciaal traject Vrouw Assessor Deelnemer K Speciaal traject Man Assessor

4.2.2 Semigestructureerde interviews

De interviews en focusgesprekken duurden gemiddeld 40 tot 60 minuten. Het interview-protocol (zie Bijlage 1) gaf ruimte aan de geïnterviewden om te spreken over hun opvattingen ten aanzien van selectie en beoordelen van (aanstaande leraren). Specifiek werd er ingegaan op ‘sleutelelementen, ontwikkelbaarheid en selectie-instrumenten’, ‘ervaringen en motivatie’, en ‘mogelijke gevolgen van selectie’. De interviewvragen gebruikt bij de interviews met studenten en stakeholders van scholen waren enigszins aangepast. Het interviewprotocol gaf ruimte om ook andere vragen te behandelen die door de deelnemers naar voren gebracht werden. Van alle interviews zijn aantekeningen of opnamen gemaakt die zijn uitgewerkt in gesprekssamenvattingen. Deze gesprekssamenvattingen zijn aan de deelnemers voorgelegd.

4.2.3 Analyse van interviews

De gecontroleerde gesprekssamenvattingen van de interviews zijn geanalyseerd aan de hand van een klassieke inhoudsanalyse (content analyse). Dit wil zoveel zeggen dat per onderwerp dat aan de orde kwam in het interviewprotocol op een inductieve wijze de categorieën werden geïdentificeerd. In dit proces kunnen enkele stappen worden onderscheiden.

Stap 1. De gesprekssamenvattingen werden gelezen en de eventuele audio-bestanden beluisterd om een nauwkeurig beeld te krijgen van de opvattingen van de deelnemers.

Stap 2. De gesprekssamenvattingen werden herlezen om die passages te identificeren die de essentie vatten van de respons van de deelnemers op de verschillende onderwerpen van het interview (selectiecriteria, selectie-instrumenten, ervaringen met selectie, verwachting van selectie).

(24)

24

Stap 3. Door middel van het herlezen van de passages werden gelijksoortige uitspraken rond de verschillende onderwerpen geclusterd tot meer generieke categorieën. Deze vormden de basis voor de verslaglegging in dit rapport.

(25)

25

5 Selectie op geschiktheid voor het beroep: Pabo’s

In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van de focusgesprekken en interviews met stakeholders rond de pabo’s. Binnen de pabo worden in toenemende mate selectie-filters toegepast, zowel op het moment van instroom, als tijdens de propedeuse. Daarbij valt op dat al die selectie- instrumenten betrekking hebben op slechts één van de vier aspecten die in hoofdstuk 2 zijn genoemd:

(vakinhoudelijk) kennis- en denkniveau. Dat roept de vraag op in hoeverre het mogelijk en wenselijk is om ook ten aanzien van de andere aspecten selectie-instrumenten in te zetten: motivatie, professionele houding en persoonlijke eigenschappen, en beroepsgerelateerde vaardigheden.

Door middel van interviews en focusgesprekken met directeuren en opleiders van pabo’s, vertegenwoordigers uit het werkveld en studenten is geprobeerd om deze vraag te beantwoorden.

5.1 Opvattingen ten aanzien van essentiële kwaliteiten

In de gesprekken over geschiktheid voor het beroep kwam een breed spectrum aan kwaliteiten naar voren die in de ogen van de respondenten essentieel zijn voor de geschiktheid voor het beroep en die de gehele set van bekwaamheidseisen dekken die gehanteerd worden voor leraren basisonderwijs.

Kennis- en denkniveau: In zijn algemeenheid wordt kennis- en denkniveau genoemd als essentiële kwaliteit. Een directeur onderwijs uit het PO zegt ‘dat studenten in potentie tot hogere orde denken in staat moeten zijn . Ze moeten in staat zijn om te abstraheren en conceptueel te denken. Ze moeten zich kunnen ontwikkelen tot onderzoekende leraren. Hiernaast moeten ze over potentie tot reflectie beschikken’. Een directeur van een pabo benadrukt dat pabo-studenten moeten beschikken over cultureel kapitaal.

Motivatie: Veelvuldig wordt motivatie voor het kind, vak en identiteit genoemd als belangrijke factor genoemd. Een bovenschoolse coördinator van een academische opleidingsschool zegt ‘Er moet sprake zijn van een diepere laag in de motivatie. Studenten moeten onderbouwen waarom ze in het onderwijs willen werken, ze moeten nadenken over hun rol en functie als leraar’.

Professionele houding en persoonlijke eigenschappen: Ten aanzien van professionele houding en persoonskenmerken wordt worden verschillende elementen benoemd: ‘het belang dat studenten een professionele houding hebben’, ‘… een houding van dienstbaarheid aan anderen … Pabo studenten moeten nieuwsgierig zijn naar anderen en niet zichzelf centraal stellen’. ‘Studenten moeten voor hun professionele ontwikkeling een kritisch oordeelsvermogen ontwikkelen. Reflectie is van belang.

Studenten hebben een innerlijk kompas nodig … ‘. ‘Ik wil ook studenten die nee kunnen zeggen. Leraren met beroepstrots’. Daarnaast worden zaken genoemd als nieuwsgierig zijn, ondernemerschap, flexibiliteit en omgaan met onzekerheid. Reflection-in-action wordt genoemd, het vermogen om in een situatie een juiste beslissing te nemen. Leermotivatie wordt hierbij als een belangrijke factor genoemd.

Beroepsgerelateerde vaardigheden: Er wordt veelvuldig ingegaan op beroepsgerelateerde vaardigheden waarbij de nadruk gelegd wordt op de interpersoonlijke en de pedagogische competentie. Studenten moeten ‘verbindingen kunnen maken met kinderen, collega’s en ouders’. In samenhang daarmee worden communicatieve vaardigheden genoemd. Die omvatten naast de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

oplosbar® voodingaaouten «ij» woinig aanwaaiDo eiJfora voor sta^posii»« on «aangaan sijxt norwaal« Do ©iJfora voor ijaer on alraalniusi aijn gun «fei g laag» Vm «tiruktuur

Om meer inzicht-te verkrijgen zijn vooral veel gegevens omtrent het temperatuurverloop verzameld» Voor dit doel is een zogenaamde 12-punts schrijver met thermokoppels gebruikt»

Kwetsbare soorten voor energie-infrastructuur in Nederland; Overzicht van effecten van hernieuwbare energie-infrastructuur en hoogspanningslijnen op de kwetsbaarste soorten

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

Two types of adjustment models, namely the threshold autoregressive (TAR) and momentum threshold autoregressive (M-TAR) models were used to investigate asymmetry

The Council for Public Health and Health Care (RVZ) believes the maximum feasible increase in health care expenses is double the economic growth, an increase slightly below

Stokvis (1979:vii) beweer tereg dat sport soveel nuanses vertoon dat daar dikwels groat verskille in die omskrywing daarvan voorkom. Dit is 'n w1keldwoord wat in

Further bioethics scholarship is needed to determine the ways in which the proposed criteria are best speci- fied to promote health justice and how their specifica- tion may