CONCEPT B1MGZ K2 A2
Vraag 1
Een 67-jarige man komt bij de huisarts en blijkt een nuchtere glucosewaarde te hebben van 8,1 mmol/l. De huisarts meet de buikomvang en het gewicht en beiden zijn fors verhoogd. Zijn BMI is 41 kg/m2. Dit betekent naar alle waarschijnlijkheid dat de insulinebehoefte bij deze man is …
1. verhoogd.
2. verlaagd.
Vraag 2
Persoon II-3 heeft een autosomaal dominante vorm van cranio-cervicale dystonie, die wordt gekarakteriseerd door abnormale bewegingen in het gelaat en van de ledematen (zie de stamboom hierboven). Recent is gebleken dat zijn zesjarige neefje (III-4) vergelijkbare symptomen vertoont. Genetisch onderzoek heeft uitgewezen dat zij beiden heterozygoot zijn voor dezelfde mutatie in het ANO3-gen, dat op chromosoom 11 ligt. Voor welke van de volgende familieleden van II-3 is de kans het kleinst om ook drager te zijn van deze mutatie? Dat is zijn …
1. jongere broer (II-5).
2. neef (III-5). 3. vader (I-1).
I-1
II-2 II-4
III-2 III-6
II-3
I-2
II-1 II-5 II-6
III-1 III-3 III-4 III-5 III-7 III-8
Vraag 3
Een man en zijn achternicht, die beiden doof zijn, hebben samen twee kinderen gekregen, waarvan er één ook doof is geboren. Genetisch onderzoek heeft aangetoond dat dit tweede kind een heterozygote mutatie heeft in het GJB2-gen. Wat is de juiste manier om dit koppel weer te geven in een familiestamboom?
1. A 2. B 3. C 4. D
Vraag 4
Bij de verklaring van sociaaleconomische gezondheidsverschillen spelen selectieeffecten een rol. Wanneer is er sprake van een selectie-effect?
Gezondheidsproblemen …
1. resulteren in een minder goede toegang tot zorg.
2. dragen bij aan een ongezonde leefstijl.
3. verlagen de kans op een succesvolle beroepscarrière.
Vraag 5
Een 21-jarige studente heeft vandaag onderwijs gehad over hartritmestoornissen. ’s Avonds heeft ze een pijnlijk gevoel op haar borst. Ze denkt ‘straks heb ik een hartstilstand’.
Welk mechanisme verklaart het beste dat ze juist nu deze gedachte heeft?
1. Emotiegerichte coping.
2. Secundaire appraisal.
3. Selectieve aandacht.
Vraag 6
MIDD (maternally inherited diabetes and deafness) is nauw verwant aan MELAS. De wijze van overerving is identiek. Welk van onderstaande overervingspatronen is het best passend?
1. Van moeder naar zoon 2. Van vader naar dochter
Vraag 7
Er is een grote voorraad van schildklierhormonen aanwezig in het plasma. Hoe wordt voorkomen dat dit direct metabool actief is?
1. T3 moet worden omgezet worden in T4 voordat het werkzaam is.
2. T4 en T3 zijn grotendeels gebonden aan eiwitten.
Vraag 8
Een farmaceut heeft drie moleculen in ontwikkeling die allen aangrijpen op de muopioïd receptor. De Ka van deze moleculen verschilt echter. Bij een (fase 2-studie) wordt gebruik gemaakt van doseringen die 80-90% receptorbezetting opleveren.
Patiënten wordt gevraagd de pijnscore te geven bij het toedienen van een pijnprikkel.
De volgende parameters worden gevonden (dosis / plasmaconcentratie / pijnscore):
Molecuul A: bij 300 mg/0,08 mcg/l/pijnscore 3 Molecuul B: bij 250 mg/0.07 mcg/l/pijnscore 5 Molecuul C: bij 50 mg/0,02 mcg/l/pijnscore 8
Welk middel heeft op basis van deze gegevens naar alle waarschijnlijkheid de grootste potency?
1. A 2. B 3. C
Vraag 9
Een 78-jarige man heeft in verband met ernstige artrose pijnstillers gekocht bij de drogist. Hij was al bekend met diabetes, hypertensie en vaatlijden en gebruikte al een lage dosis acetylsalicylzuur, metformine, gliclazide en lisinopril. Op een avond wordt hij met spoed naar de eerste hulp gebracht in verband met bloed braken.
Welk geneesmiddel heeft in combinatie met de pijnstiller hoogstwaarschijnlijk de bloeding veroorzaakt?
1. Acetylsalicylzuur.
2. Gliclazide.
3. Lisinopril.
4. Metformine.
Vraag 10
Een autocriene ‘loop’ zorgt voor klonale expansie van geactiveerde T-cellen. Welke cytokine speelt hierin een cruciale rol?
1. IL-1 2. IL-17 3. IL-2 4. IL-4
Vraag 11
In de tekeningen hierboven zijn een aantal stappen van een ontsteking als gevolg van een onbekend lichaamsvreemd pathogeen weergegeven. Wat is de meest logische volgorde van de verschillende stappen?
1. A-B-C 2. A-C-B 3. C-A-B 4. C-B-A
Q1 NEOPLASMA
Vraag 1 2
Bovenstaande afbeelding geeft een stukje van de mucosa van het colon aan. De zwarte lijn geeft de muscularis mucosa aan. Links in de afbeelding is een afwijkend beeld te zien (A) en rechts een normaal beeld (N).
Welke afwijking is er zichtbaar bij A?
1. Adenocarcinoom.
2. Dysplasie.
3. Minimaal invasief carcinoom.
Vraag 13
Na een colonresectie in verband met een poliepachtige afwijking die de MDL-arts met een scopie niet kon verwijderen, beoordeelt de patholoog dat de afwijking door de muscularis mucosa is gegroeid. Het resectievlak is vrij. In de nabij liggende lymfeklieren worden geen afwijkingen gevonden.
Wat is de best passende interpretatie van deze bevindingen? De patiënt heeft … 1. geen kanker, er is sprake van hooggradige dysplasie.
2. kanker, de kans op genezing is groot.
3. kanker, maar er is een grote kans op metastasen.
Vraag 14
Hendrikje Schipper-van Andel, oudste Nederlandse ooit, had op 115-jarige leeftijd amyloid-stapeling die overeen komt met het brein van een 65-jarige. Dit betekent qua verouderingsmechanismen voor haar dat ze …
1. bijna geen schade-accumulatie had in haar hersenen.
2. een kleine kans had op de ziekte van Alzheimer als ze nog 10 jaar had geleefd.
3. waarschijnlijk een hoog IQ had.
Vraag 15
Een lagere metabole activiteit per gram weefsel draagt bij aan een langere levensduur.
Uit welke verouderingstheorie komt deze stelling logischerwijs voort?
1. Disposable soma theorie.
2. Genetisch geprogrammeerde veroudering.
3. Netwerktheorie van veroudering.
4. Rate of living theorie.
Vraag 16
Een vrouw gaat snorkelen en ademt derhalve door een snorkel. Haar ademfrequentie
Vraag 17
Met behulp van een spirometer kun je verschillende ademvolumes bepalen. Welk ademvolume meet je wanneer een patiënt maximaal gebruik maakt van de hulpademhalingsspieren tijdens in- en uitademing?
1. Functioneel residuale capaciteit.
2. Reserve volume.
3. Totale longcapaciteit.
4. Vitale capaciteit.
Vraag 18
Een patiënt heeft een aneurysma in de aorta abdominalis. Waarom is de wandspanning hoger op de plek van het aneurysma? Dit is omdat de …
1. diameter van het vat ter plaatse groter is.
2. snelheid van de bloedstroom ter plaatse afneemt.
3. snelheid van de bloedstroom ter plaatse toeneemt.
4. trekkracht van de omliggende ligamenten toeneemt.
Vraag 19
In het kleine bekken liggen verschillende organen dicht bij elkaar. Hoe ligt de cervix uteri ten opzichte van het rectum?
1. Dorsaal 2. Links 3. Rechts 4. Ventraal
Vraag 20
Hierboven zie je een CT-opname (met contrast) van een dwarse doorsnede van de romp. Wat is aan geduid met het label A? Dat is …
1. het duodenum 2. de galblaas 3. de linker bijnier 4. het pancreas
Vraag 21
De meeste cellen zijn kleurloos en transparant. Om ze zichtbaar te maken kunnen verschillende technieken worden gebruikt. Bovenstaande opname is gemaakt met een
…
1. fasecontrast microscoop.
2. fluorescentie microscoop.
3. helderveld (bright field) microscoop.
4. scanning-elektronenmicroscoop.
5. transmissie-elektronenmicroscoop.
Eiwitten die zich in een membraan bevinden hebben een specifieke structuur. De afbeelding toont twee membraaneiwitten die zijn opgebouwd uit een unieke zogenaamde barrel-structuur [barrel (EN) = vat, ton (NL)]. Daarmee vormen ze een porie in de membraan, waardoor uitwisseling van moleculen kan plaatsvinden.
Uit welke secundaire eiwitstructuur bestaan deze barrel-structuren voornamelijk?
1. α-helix.
2. β-sheet.
Vraag 23
In de cel komen verschillende klassen van RNA-transcripten voor. Deze hebben verschillende functies.
Welk transcript heeft een functie bij splicing?
1. 5S ribosomaal-RNA (5S rRNA) 2. Boodschapper-RNA (mRNA) 3. Micro-RNA (miRNA)
4. Small nuclear RNA (snRNA) 5. Transport-RNA (tRNA)
Vraag 24
Enzymen die bijdragen aan de vertaling van genetische informatie dienen op de juiste manier te worden aangestuurd.
Welk enzym heeft een promoter nodig om met de synthese van zijn targets te starten?
1. DNA-polymerase 2. RNA-polymerase
Vraag 25
Transcriptie en translatie zijn in bacteriën sterk gekoppeld. De synthese van een eiwit begint vaak al voordat het RNA-polymerase klaar is met de transcriptie van een gen.
Waarom zijn transcriptie en translatie ruimtelijk gescheiden in humane cellen?
1. Kernporiën zijn te klein voor transport van eiwitten naar het cytoplasma
2. Primaire humane boodschapper RNA’s moeten eerst worden gespliced.
Vraag 26
Ribosomen zijn cruciaal bij de vertaling van de genetische code naar eiwitinformatie.
Eén van hun functies is dat ze controleren of een…
1. aminozuur past bij het bijbehorende tRNA.
2. anticodon past op het bijbehorende codon.
3. codon past bij het bijbehorende aminozuur.
4. tRNA past op het bijbehorende anticodon.
Vraag 27
Histonen spelen een rol bij de pakking van het DNA en de regulatie van genexpressie.
Hoe komen deze eiwitten na hun synthese in de celkern terecht? Histonen … 1. bevatten een nucleair lokalisatiesignaal voor transport naar de kern.
2. kunnen via passief transport door de nucleaire poriën bewegen.
3. worden in blaasjes verpakt, die uiteindelijk met de kernenveloppe fuseren.
Vraag 28
De ziekte van Creutzfeldt-Jakob wordt veroorzaakt doordat het prion-eiwit PrP verkeerd gevouwen is. Cellen proberen dit probleem op te lossen middels verhoogde autofagie.
Dit doen ze om het verkeerd gevouwen eiwit … 1. af te breken.
2. opnieuw te vouwen.
3. uit te scheiden.
Vraag 29
Procaïne wordt veel gebruikt voor verdovingen tijdens tandheelkundige ingrepen. Het remt de propagatie van een actiepotentiaal over een neuron door …
1. chloride-export uit het neuron te stimuleren.
2. procaïne-receptoren in de synaps te activeren.
3. voltage-gereguleerde Na+-ionkanalen te blokkeren.
Familiaire hemiplegische migraine type 1 (FHM1) is een erfelijke aandoening veroorzaakt door verhoogd calciumtransport via een defect ionkanaal op het celoppervlak van corticale neuronen.
Welke richting zal dit calciumtransport hebben?
1. Van binnen naar buiten de cel.
2. Van buiten de cel naar binnen.
Vraag 31
Veel medicijnen grijpen aan op G-proteinegekoppelde receptor-gemedieerde signalering van en naar cellen. In de figuur ziet u één van deze routes schematisch weergegeven.
Welk substraat (in de figuur aangegeven met het vraagteken) wordt door fosfolipase C gebruikt?
1. cAMP 2. GTP
3. PIP2
Vraag 32
Differentiatie- en groeisignalen verlopen veelal via enzymgekoppelde receptoren. De figuur hierboven geeft een vereenvoudigd beeld van deze route.
In welke stap, aangeduid met de cijfers, spelen adaptereiwitten een sleutelrol?
1. Stap 1 2. Stap 2 3. Stap 3 4. Stap 4
Om celdeling mogelijk te maken is replicatie van het erfelijk materiaal nodig. De afbeelding laat een replicatievork zien tijdens de DNA-synthese.
Welke van de drie aangegeven plaatsen komt overeen met een 3’-uiteinde van een DNA-streng?
1. Plaats 1.
2. Plaats 2.
3. Plaats 3.
34
Replicatie vindt plaats in zogenaamde origins tijdens de S-fase.
Welke substraatmoleculen zijn nodig in een replicatie-origin?
1. Alleen desoxynucleotidetrifosfaten (dNTP’s) en ribonucleotidetrifosfaten (NTP’s).
2. Alleen desoxynucleotidetrifosfaten (dNTP’s).
3. Desoxynucleotidetrifosfaten (dNTP’s), ribonucleotidetrifosfaten (NTP’s) en aminozuren.
Vraag 35
Het syndroom van Werner is een zeldzame, autosomaal recessieve aandoening, waarbij patiënten een versnelde veroudering laten zien. De genetische oorzaak resulteert in een verslechterde werking van WNR, een op helicases lijkend eiwit, dat betrokken is bij ‘non-homologous end joining’.
Welke soort DNA-schade kan in cellen van patiënten met het syndroom van Werner niet meer goed gerepareerd worden?
1. Depurinaties.
2. Dubbelstrengs breuken.
3. Enkelstrengs breuken.
4. Pyrimidinedimeren.
Vraag 36
De mannelijke en de vrouwelijke meiose leveren allebei vier haploïde geslachtscellen uit één diploïde cel. Desondanks zijn er nogal wat verschillen tussen deze processen. Deze kunnen ook effect hebben op het ontstaan van genetische variatie in de geslachtscellen. Numerieke chromosoomafwijkingen ontstaan vooral door de …
1. crossing-over tussen homologe chromosomen in de vrouwelijke meiose.
2. langdurige profase van meiose I in de vrouwelijke meiose.
3. langdurige uitrijping van de haploïde zaadcel aan het eind van de mannelijke meiose.
4. vele mitotische delingen die voorafgaan aan de mannelijke meiose.
Het CDSN-gen ligt op chromosoom 6. Ongeveer 50% van de mensen die heterozygoot zijn voor een nonsense-mutatie in dit gen, hebben fragiel haar en worden daarom vroeg kaal. Persoon II-2 uit de stamboom hiernaast heeft een CDSN nonsense-mutatie en is vroeg kaal geworden. Wat is de beste schatting van
37
II - 1 II - 2
I - 1 I - 2 I - 3 I - 4
3. 1/4.
4. 1/8.
Vraag 38
Robertsoniaanse translocaties ontstaan doordat twee acrocentrische chromosomen bij hun centromeer aan elkaar vast komen te zitten.
Welke van de onderstaande karyotypes is de correcte weergave van een persoon met een gebalanceerde Robertsoniaanse translocatie? Dat is …
1. 45; XY; t(13;21)(p11,p11) 2. 45; XY; t(13;21)(q11,q11) 3. 46; XY; t(13;21)(p11,p11) 4. 46; XY; t(13;21)(q11,q11)
Vraag 39
SNP rs2227983 ligt in het EGFR gen en is geassocieerd met verschillende fenotypes. De genotype frequentie van deze SNP in verschillende populaties, afkomstig uit Afrika (AFR), Amerika (AMR), Oost Azië (EAS), Europa (EUR) Zuid Azië (SAS) is hieronder weergegeven (snapshot Ensembl browser).
Population Genotype: frequency (count)
1000GENOMES:phase_3:AFR G|G: 0.874 (578) G|A: 0.123 (81) A|A: 0.003 (2) 1000GENOMES:phase_3:AMR G|G: 0.451 (157) G|A: 0.437 (152) A|A: 0.112 (39) 1000GENOMES:phase_3:EAS G|G: 0.212 (107) G|A: 0.527 (266) A|A: 0.261 (132) 1000GENOMES:phase_3:EUR G|G: 0.533 (268) G|A: 0.382 (192) A|A: 0.085 (43) 1000GENOMES:phase_3:SAS G|G: 0.427 (209) G|A: 0.444 (217) A|A: 0.129 (63)
De frequentie van allel A afgerond op 3 decimalen voor de SAS-populatie is:
1. 0,276 2. 0,351 3. 0,525 4. 0,649
Vraag 40
Een van hypotheses rondom infectie met het nieuwe coronavirus (SARS-CoV-2) is dat dit grotendeels verloopt via het ACE2-eiwit. De ernstigste vorm van ziekte als gevolg van dit virus treft vooral mensen uit bepaalde risicogroepen (leeftijd >50;
diabetes; longaandoeningen). Stel dat een groot deel van de Nederlandse bevolking een genetische variant in het ACE2-gen heeft die bescherming biedt tegen infectie met dit coronavirus.
Wat zal er gebeuren met de allelfrequentie van deze genetische variant als de infectiedruk van het coronavirus toeneemt en alle andere omstandigheden hetzelfde blijven? Die allelfrequentie zal waarschijnlijk …
1. nauwelijks veranderen.
2. sterk afnemen.
3. sterk toenemen.
Vraag 41
De bovenstaande figuur toont een blastocyst. In dit stadium moet de innestelling in de baarmoederwand nog plaatsvinden.
Welke cellen spelen een belangrijke rol bij de innestelling? De cellen bij … 1. A.
2. B.
Vraag 42
De drie kiembladen, endoderm, mesoderm en ectoderm, vormen de basis van alle weefsels van het menselijk lichaam.
Welke structuur speelt een essentiële rol in de vorming van deze drie kiembladen?
1. Notochord.
2. Primitiefstreep.
Hierboven zie je een tekening van een doorsnede door het abdomen.
Welke van de aangeduide structuren ontstaat uit de embryonale somieten?
1. A 2. B 3. C 4. D 5. E
Vraag 44
Op de foto zie je een embryo in de vierde week na bevruchting. De pijltjes wijzen naar twee rijen bolletjes.
Tot welk weefsel van het menselijk lichaam zullen deze bolletjes zich ontwikkelen?
1. Nieren.
2. Ruggenmerg.
3. Spijsverteringskanaal.
4. Wervelkolom.
5. Zenuwen.
Vraag 45
De neurale buis is een structuur die al vroeg tijdens de ontwikkeling zichtbaar is en zich vervolgens verder ontwikkelt.
Welke anatomische structuur in een volwassene ontstaat uit cellen van de neurale buis?
Vraag 46
Tijdens een buikoperatie blijkt dat bij iemand een gedeelte van de darm verbonden is met de navel. Dit kan een stoornis zijn in de embryonale ontwikkeling. Dat betekent dat dit gaat om een deel van het …
1. colon descendens.
2. colon transversum.
3. duodenum.
4. ileum.
Vraag 47
Het spijsverteringsstelsel ontwikkelt zich doordat door de groei en kromming van het embryo een deel van een holte in het embryo komt te liggen. Deze holte vormt het lumen van het spijsverteringskanaal. Het gaat hierbij om de …
1. amnionholte.
2. chorionholte.
3. dooierzak.
Vraag 48
In de onderstaande microscopische afbeeldingen zijn drie verschillende weefsels zichtbaar. Welk weefsel bevindt zich direct grenzend aan gezond meerlagig onverhoornend plaveiselepitheel?
1. Afbeelding A.
2. Afbeelding B.
3. Afbeelding C.
Vraag 49
Onderstaande microscopische afbeelding toont twee basisweefsels. Uit basisweefsel X kan een kwaadaardige tumor ontstaan. Verspreiding van de
tumorcellen kan vervolgens plaatsvinden via bloedvaten die gelegen zijn in basisweefsel 1.
Welk basisweefsel is zichtbaar bij nummer 1?
2. Vetweefsel.
3. Vezelig kraakbeen.
Vraag 50
Collageen is een eiwit dat in vezelvorm voorkomt.
Welk onderdeel wordt het eerst gesynthetiseerd bij de vorming van collageen?
1. fibril.
2. α-keten.
Vraag 51
Zoals alle eiwitten zijn ook vezeleiwitten opgebouwd uit aminozuren. Hierbij kan het voorkomen dat een bepaald aminozuur relatief vaak voorkomt. Een voorbeeld hiervan is het aminozuur lysine. Wat is de functie van lysine in collageen? Het … 1. bevordert de stabiliteit van het collageenmolecuul.
2. maakt de triple-helixconformatie mogelijk.
3. staat aan de basis van crosslink-vorming.
Vraag 52
Een stamcel heeft een bepaalde potentie om te differentiëren tot een bepaald type cel. Een cel die kan differentiëren tot spiercellen en epitheelcellen is …
1. multipotent.
2. pluripotent.
3. unipotent.
1. Collageen bindweefsel.
Induced pluripotente stamcellen (iPSCs) en embryonale stamcellen (ESCs) kunnen veelal voor dezelfde toepassingen gebruikt worden. Hierbij is een voordeel van iPSCs dat ze …
1. autoloog toegepast kunnen worden.
2. géén risico hebben op mutagenese.
Vraag 54
De bovenstaande lichtmicroscopische opname van de huid laat epitheel en
onderliggend weefsel zien. De cellen en kernen zijn rood gekleurd, collageen is blauw. Welk weefsel is dat onderliggende weefsel?
1. Losmazig bindweefsel 2. Muceus bindweefsel 3. Sereus klierweefsel
4. Straf geordend bindweefsel 5. Straf ongeordend bindweefsel
Vraag 55
In de huid bevinden zich specifieke klieren in relatie tot de haarwortels. De tekening van een dergelijke klier (links) en een lichtmicroscopische opname vergroting (rechts) tonen verdere details van de morfologie van deze klier en geven aanwijzingen voor het type secretie. Het type secretie dat deze klier gebruikt is … 1. apocriene secretie.
2. eccriene secretie.
3. exocytose secretie.
4. holocriene secretie.
5. merocriene secretie.
Deze lichtmicroscopische opname van botweefsel toont osteoblasten die ingekapseld worden door de eigen botmatrix en twee osteonen (pijlen). Ook is een laatste reststukje verkalkt kraakbeen (blauw) te zien, en veel actieve cellen in de buurt van de botrand.
Hoe wordt dit type botweefsel genoemd?
1. Jong enchondraal bot.
2. Jong endesmaal bot.
3. Volwassen enchondraal bot.
4. Volwassen endesmaal bot.
Vraag 57
Bindweefsel, kraakbeen en botweefsel hebben een verschillende karakteristieke morfologie. Op bovenstaande lichtmicroscopische opname is botweefsel te zien.
Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van zes … 1. chondrocyten.
2. chondronen.
3. osteocyten.
4. osteonen.
Hierboven staat een weergave van epitheelcellen in de luchtwegen. Welke oppervlaktespecialisatie wordt hier aangeduid met een ‘2‘?
1. Cilia.
2. Glycocalyx.
3. Microtubuli.
4. Microvilli.
5. Stereocilia.
Vraag 59
De morfologie van de drie verschillende typen spierweefsel is verschillend. De grootte van de cel, de locatie van de celkern(en), en aan- of afwezigheid van bandering in het cytoplasma zijn voorbeelden van morfologische karakteristieken.
Welk van de drie typen spierweefsel is zichtbaar op de bovenstaande lichtmicroscopische opname?
1. Gladde spiercellen.
2. Hartspiercellen.
3. Skeletspiercellen.
De verschillende basisweefsels hebben ieder hun eigen karakteristieke cellen.
Bovenstaande weergave toont een cel met een cellichaam, en een aantal dunne uitlopers en een opvallende extra lange uitloper. Deze cel is een …
1. chondroblast met proteoglycanen.
2. fibroblast met contactuitlopers.
3. osteoblast met canaliculi.
4. zenuwcel met dendrieten en een axon.
Vraag 61
Een 75-jarige man met darmkanker heeft last van pijnklachten. Toch wisselt de ervaring van deze pijnklachten. ‘Competition of cues’ speelt een rol bij de waarneming van deze klachten. In welk van de hieronder genoemde situaties speelt ‘competition of cues’ de grootste rol? Als de patiënt …
1. afgeleid wordt door bezoek van zijn dochter en zijn kleinkinderen.
2. denkt “de pijn is vervelend, maar ik kan het aan”.
3. van zijn dokter hoort dat hij medicatie kan krijgen om de pijn te bestrijden.
Vraag 62
Verschillende factoren beïnvloeden symptoomperceptie. De kans dat je meer last krijgt van tinnitus is het grootst als je …
1. een strategisch bordspel speelt.
2. ervaringen met lotgenoten deelt.
3. gaat wielrennen.
Vraag 63
Een jongen van 17 jaar heeft bij het afsteken van vuurwerk blijvende gehoorschade opgelopen. Welk geheugen wordt het meest gehinderd door deze slechthorendheid?
1. het korte termijn geheugen.
2. het lange termijn geheugen.
3. het zintuiglijk geheugen.
Vraag 64
Sociaaleconomische gezondheidsverschillen zijn systematische verschillen in gezondheid afhankelijk van iemands sociale positie in de maatschappij. Sociale positie wordt bepaald door meerdere factoren. Welke van de onderstaande omstandigheden is hiervan een voorbeeld? Of je …
1. politiek betrokken bent of niet.
2. veel of weinig vrienden hebt.
3. onderwijsassistent bent of conrector.
Vraag 65
Op de later-poli van het Radboudumc worden, onder andere, volwassenen gezien die als kind in of voorafgaand aan de schoolgaande leeftijd kanker hebben
doorgemaakt. Bij deze groep patiënten wordt waargenomen dat ook
ontwikkelingstaken op latere leeftijd onder druk komen te staan. Welke uitkomst verwacht je dat het resultaat is van een ontwikkelingstaak die bij deze doelgroep onder druk staat in de adolescentie?
1. Een 30-jarige patiënt die nog altijd met zijn ouders op consult komt bij de arts 2. Een 30-jarige patiënt die moeite heeft met het herkennen van de eigen emoties 3. Een 30-jarige patiënt die moeite heeft hebben met het reguleren van frustraties
Vraag 66
Een 27-jarige vrouw is op driejarige leeftijd een langdurige tijd opgenomen geweest in het ziekenhuis vanwege haar nierziekte. Welk probleem kan ontstaan ten gevolge van een ontwikkelingstaak die onder druk stond op deze driejarige leeftijd?
1. Het niet adequaat kunnen benoemen wanneer ze zich boos voelt.
2. Het niet kunnen verdragen wanneer ze haar zin niet krijgt.
3. Het ontwikkelen van een laag zelfbeeld.
Vraag 67
Een patiënt is therapietrouw als hij de medische voorschriften en adviezen van de arts
duidelijk benoemt.
3. Zoveel mogelijk medicatie tegelijkertijd aanbieden om zo de behandeling kort te houden.
Vraag 68
Een vrouw van 38 jaar oud zit na een ongeluk bekneld in haar auto. Als zij door de brandweer wordt bevrijd neemt één brandweerman de taak op zich om alle medische en technische handelingen van zijn collega’s toe te lichten aan het slachtoffer. Ook houdt hij continu contact met haar. Slachtoffers ervaren door een dergelijke
handelswijze minder stress. Dit is vooral te verklaren doordat deze interventie aangrijpt op de
1. Stressor 2. Attributies
3. Secundaire appraisal Vraag 69
Een 26-jarige man heeft als slechte gewoonte veel aan zijn huid te krabben. Hij merkt dat hij eigenlijk altijd begint met krabben als hij in bed ligt.
Welke vorm van leren verklaart dat hij altijd gaat krabben in deze situatie?
1. Klassieke conditionering.
2. Operante conditionering.
3. Shaping.
Vraag 70
Een 23-jarige man is vier keer gezakt voor zijn rijexamen. Om nu wel te slagen heeft hij extra lessen gevolgd bij een andere rijschool. Zijn nieuwe rijinstructeur geeft aan er het volste vertrouwen in te hebben dat hij deze keer gaat slagen. De jongen zelf denkt ‘dit gaat me nooit lukken’. Bij deze student is er sprake van:
1. negatieve zelfeffectiviteit.
2. operante conditionering 3. selectieve aandacht
Vraag 71
Een student geneeskunde leert over de opvattingen, waarden en normen die behoren bij het artsenberoep. Op deze manier speelt cultuur een belangrijke rol bij de totstandkoming van …
1. identiteit.
2. sociale controle.
Vraag 72
Een student vindt alcohol drinken ongezond en wil er het liefst zo weinig mogelijk van drinken. Als de student met zijn huisgenoten naar de kroeg gaat wordt er veel alcohol gedronken, ook door de student. Welke invloed verklaart dit gedrag?
1. Informationele sociale invloed.
2. Injunctieve sociale invloed.
3. Normatieve sociale invloed.
Vraag 73
Het concept ‘macht’ wordt niet beschouwd als een individuele eigenschap maar als een kenmerk van een relatie. Macht heeft zijn oorsprong in …
1. afhankelijkheid tussen mensen.
2. bindingen tussen mensen.
3. ongelijkheid tussen mensen.
Vraag 74
Een sociaal netwerk beïnvloedt gezondheid. Een voorbeeld van sociale beïnvloeding is een situatie waarbij een individu vanuit een netwerk …
1. keuzes binnen het gemeentelijk gezondheidsbeleid beïnvloedt.
2. normen overneemt ten aanzien van een gezonde leefstijl.
3. ondersteuning krijgt bij lichamelijke beperkingen.
Vraag 75
Bij verzekeringen in de particuliere markt bepaalt het risico dat de verzekerde loopt de hoogte van zijn premie. In tegenstelling tot bij particuliere verzekeringen is de te betalen premie voor ziektekosten in sociale verzekeringsstelsels anders geregeld. Bij een sociaal verzekeringsstelsel betalen …
1. zieke en gezonde mensen dezelfde premie.
2. zieke en gezonde mensen hetzelfde eigen risico.
3. zieke mensen naast premie ook een eigen risico.
Vraag 76
Gedrag wordt mede beïnvloed door het sociale netwerk van een persoon. Welk aspect van een netwerk is voornamelijk van invloed op gedrag?
1. Verhoudingen binnen een groep.
2. Waarden en normen.
Vraag 77
Een wijkteam werkt aan gedeelde waarden onder buurtbewoners. Wat is hiervan het
Een student biomedische wetenschappen is vrijwilliger bij een ‘buddy’ project voor psychiatrische patiënten.
Een ‘buddy’ project biedt de deelnemers sociale … 1. invloed.
2. normen.
3. regels.
4. steun.
Vraag 79
Het Nederlandse gezondheidsbeleid is gericht op de transitie ‘wonen in de wijk’.
Mensen met een ondersteuningsbehoefte blijven langer in de wijk wonen.
Welk idee ligt aan de basis van deze transitiegedachte? Mensen hebben tegenwoordig
…
1. een gezondere leefstijl.
2. eigen regie over het leven.
3. voldoende financiële middelen.
4. voldoende mantelzorg.
Vraag 80
Op de universiteit zit je in een projectgroep, in een coachgroep en in een leerjaar. Je bent er student, er zijn docenten, er is een opleidingsdirecteur en al die mensen staan in een bepaalde relatie tot elkaar.
Waarvan is deze beschrijving een voorbeeld?
1. Groepering.
2. Posities.
3. Structuur.