KAMER VOOR HET GESUBSIDIEERD OFFICIEEL ONDERWIJS VAN HET COLLEGE VAN BEROEP
BESLISSING
GOO/ 2020 / 6 / … / 8 oktober 2020
Inzake : …, niet aanwezig, bijgestaan door …, advocaat,
verzoekende partij
Tegen : …, eerste evaluator, niet aanwezig, met als schoolbestuur …,
bijgestaan door …, advocaat,
verwerende partij
Met een ter post aangetekende zending van 21 september 2020 tekent … namens … beroep aan tegen het evaluatieverslag met als eindconclusie “onvoldoende” van 29 juni 2020. Het beroepsschrift werd gericht aan de Kamer voor het Gesubsidieerd Officieel Onderwijs van het College van Beroep.
1. Over de relevante gegevens van de zaak
… is als directie tewerkgesteld in ….
2. Over het procedureverloop
Met een ter post aangetekende zending van 21 september 2020 tekent … namens … beroep tegen het evaluatieverslag van 29 juni 2020.
Het beroepsschrift werd, zoals reeds vermeld, gericht aan de Kamer voor het Gesubsidieerd Officieel Onderwijs van het College van Beroep.
Met een schrijven van 23 september 2020 werden de partijen verwittigd van de lopende beroepsprocedure, werd de samenstelling en het werkingsreglement overgemaakt en werden ze uitgenodigd voor een zitting, vermoedelijk eind oktober 2020, van de Kamer voor het Gesubsidieerd Officieel Onderwijs van het College van Beroep. Er werd niemand gewraakt.
Bij nazicht van het dossier bleek dat de inrichtende macht … is.
3. Over de ontvankelijkheid van het beroep
Met toepassing van artikel 7, tweede lid van het Besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007, is het beroep binnen de daartoe voorziene termijn en naar vorm, wat betreft de aangetekende zending, regelmatig ingediend.
3.1. De ontvankelijkheid van het beroep: de bevoegdheid van deze Kamer voor het gesubsidieerd officieel onderwijs van het College van Beroep
Artikel 47 septiesdecies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingen begeleiding (verder DRP) vermeldt in §1 het volgende: “er wordt een college van beroep opgericht, bestaande uit drie kamers waarvan twee kamers ten behoeve zijn van het personeel voor het gesubsidieerd vrij onderwijs en voor het
na een evaluatie met eindconclusie onvoldoende en betreffende de werking van het college van beroep van 14 december 2007 vermeldt: “… het betrokken personeelslid kan bij aangetekend schrijven beroep instellen bij de bevoegde kamer van het college van beroep…”.
Het college van beroep bestaat uit drie aparte kamers, die respectievelijk bevoegd zijn voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, het gesubsidieerd vrij onderwijs en het gemeenschapsonderwijs (cf. art. 47septiesdecies, §1 DRP en art. 73septiesdecies, §1 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde leden van het gemeenschapsonderwijs).
Het college van beroep is geen administratief rechtscollege maar een orgaan van actief bestuur van de Vlaamse overheid (Memorie van Toelichting bij het ontwerp van decreet houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en
evaluatie in het onderwijs, Parl. St. Vl. Parl. 2006-07, nr. 1246/1, 14; Advies RvS bij het voorontwerp van decreet houdende dringende maatregelen met betrekking tot
functiebeschrijving en evaluatie in het onderwijs, Parl. St. Vl. Parl. 2006-07, nr. 1246/1, 75- 76). Dat geldt voor de drie verschillende kamers van het college van beroep. Maar elk van de drie kamers van het college van beroep heeft een eigen bevoegdheid en een eigen samenstelling.
De raadsman van de verwerende partij werpt de onbevoegdheid van de Kamer voor het gesubsidieerd officieel onderwijs van het college van beroep op.
De Kamer voor het gesubsidieerd officieel onderwijs van het College van Beroep, bestaande uit actoren binnen het gesubsidieerd officieel onderwijs, is uitsluitend bevoegd voor de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, waartoe verzoekende partij niet behoort. Deze Kamer van het college van beroep is niet bevoegd om het beroep van een personeelslid van het gesubsidieerd vrij onderwijs tegen de evaluatie met eindconclusie ‘onvoldoende’ ten gronde te behandelen. In zoverre is het beroep ratione personae onontvankelijk (cfr. Kamer van beroep Gemeenschapsonderwijs, 23 april 2014, nr. GO/2014/04).
3.2. Over de vraag tot verwijzing naar de bevoegde Kamer van het college van beroep.
De raadsman van verzoekende partij geeft aan dat er een vergissing werd gemaakt bij de aanwijzing van de bevoegde kamer van het college van beroep en vraagt het beroepsschrift door te zenden naar de Kamer voor het gesubsidieerd vrij onderwijs van het College van Beroep. Ter zake verwijst verzoekende partij naar een beslissing van de Kamer van het college van beroep voor het gesubsidieerd officieel onderwijs van 28 april 2011, nr. GOO/2011/007. De destijds beslechte casus vertoont evenwel onvoldoende gelijkenis met de onderhavige situatie.
De reglementering voorziet niet in het doorzenden van een beroepsschrift naar de bevoegde kamer van het college van beroep, maar verbiedt zulks ook niet. De kamer voor het gesubsidieerd officieel onderwijs van het College van beroep wil geen overdreven formalisme aan de dag leggen. Als element van goed bestuur gaat deze kamer in op de vraag tot verzending, zeker nu de drie kamers van het college van beroep organen van actief bestuur zijn bij dezelfde Vlaamse administratie. De rechtspositie van verzoekende partij wordt trouwens geregeld door hetzelfde DRP als waarvoor deze Kamer van het College van beroep bevoegd is (cfr. Kamer van beroep Gemeenschapsonderwijs, 23 april 2014, nr. GO/2014/04; vgl. ten overvloede voor de gerechtelijke procedures met art. 705 Gerechtelijk Wetboek).
De Kamer van het College van Beroep van het gesubsidieerd vrij onderwijs, waarnaar het onderhavige beroepsschrift wordt doorgestuurd, zal op eigen gezag oordelen over de ontvankelijkheid en de eventuele gegrondheid van het beroep tegen de evaluatie met eindconclusie ‘onvoldoende’.
4. Wat de inhoud van de evaluatie betreft
Deze kamer van het college van beroep komt, gelet op haar onbevoegdheid en de verwijzing van de zaak naar de kamer van het college van beroep van het gesubsidieerd vrij onderwijs, niet toe aan de beoordeling van de grond van de zaak.
BESLISSING
betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, zoals gewijzigd;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 betreffende de procedure in beroep na een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” en betreffende de werking van het college van beroep;
Gelet op het huishoudelijk reglement van 6 november 2008 van de kamer voor het gesubsidieerd officieel onderwijs van het college van beroep;
Gelet op het ministerieel besluit van 21 maart 2019 waarbij de heer Wilfried Rauws wordt aangesteld als voorzitter.
Gelet op de hoorzitting van 8 oktober 2020;
Na beraadslaging en met unanimiteit,
Artikel 1
De Kamer voor het Gesubsidieerd Officieel Onderwijs van het College van Beroep beslist dat het beroep overgemaakt met een ter post aangetekende zending van 21 september 2020 voor zover gericht aan de Kamer voor het Gesubsidieerd Officieel Onderwijs van het College van Beroep onontvankelijk is wegens onbevoegdheid ratione personae.
Artikel 2
Het beroep wordt doorgestuurd naar de Kamer voor het Gesubsidieerd Vrij Onderwijs van het College van Beroep.
Aldus uitgesproken te Brussel op 8 oktober 2020.
Het college van beroep was als volgt samengesteld:
De heer Wilfried Rauws, voorzitter;
De heren Dirk Debroey en Daniel Plancke, vertegenwoordigers van de representatieve groeperingen van de inrichtende machten;
Mevrouw Sylvie Vanspeybroeck en de heer Christof De Mol, vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties;
Mevrouw Karen De Bleeckere, plaatsvervangend secretaris.
Opgemaakt in drie originele exemplaren, waarvan één voor elke partij en één voor het dossier van de kamer.
Karen De Bleeckere Wilfried Rauws Plaatsvervangend secretaris Voorzitter