• No results found

Centrum Moorsele (Wevelgem, West-Vlaanderen)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Centrum Moorsele (Wevelgem, West-Vlaanderen)"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Colofon

Ruben Willaert bvba Ten Briele 14 bus 15 8200 Sint-Michiels-Brugge

Auteurs: Janiek De Gryse, Clara Thys, Joren De Tollenaere, Aaron Willaert

© Ruben Willaert bvba, Sint-Michiels-Brugge, 2016

Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Ruben Willaert bvba.

Ruben Willaert bvba aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Centrum Moorsele

(Wevelgem, West-Vlaanderen)

Projectcode: 2016F98 26/09/2016- 30/09/2016

ARCHEOLOGIENOTA

BUREAUONDERZOEK (FASE 0)

DEEL 2: PROGRAMMA VAN MAATREGELEN

(2)

INHOUDSTAFEL

Deel 2: Programma van maatregelen ... 4

2.1 Administratieve gegevens ... 4

2.2 Synthese ... 5

2.3 Gemotiveerd advies en programma van maatregelen ... 6

2.3.1 Gemotiveerd advies over het al dan niet moeten nemen van maatregelen ... 6

2.3.2 Programma van maatregelen: gemotiveerd advies en programma van maatregelen ... 9

2.3.2.1 Impactbepaling ... 9

2.3.2.2 Gemotiveerd advies ... 10

2.3.2.3 Programma van maatregelen ... 12

A. Afbakening ... 12

B. Onderzoeksvragen ... 13

C. Onderzoeksstrategie, methode en technieken ... 13

D. Eindcriteria ... 15

E. Uitzonderingsmodaliteiten ... 15

F. Uitvoeringstermijn ... 15

G. Kostenraming ... 15

H. Competenties ... 16

I. Risicofactoren ... 17

J. Vondsten ... 17

2.4 Bibliografie ... 18

(3)

FIGURENLIJST (2016F98)

Figuur 1: Projectgebied weergegeven op de GRB basiskaart met aanduiding van het kadasternummer (bron: Geopunt). ... 5 Figuur 2: Advieszone archeologisch vooronderzoek, aangeduid op de kadasterkaart (bron: Geopunt) .. 12 Figuur 3. Advieszone archeologisch vooronderzoek, met aanduiding van de nutsleidingen, aangeduid op de orthofoto (Bron: Geopunt) ... 12

(4)

TABELLENLIJST (2016F98)

Tabel 1: Administratieve gegevens: De administratieve gegevens identificeren de actoren die betrokken zijn bij het vooronderzoek en de locatie van het vooronderzoek. ... 4

(5)

Deel 2: Programma van maatregelen

2.1 Administratieve gegevens

Tabel 1: Administratieve gegevens: De administratieve gegevens identificeren de actoren die betrokken zijn bij het vooronderzoek en de locatie van het vooronderzoek.

a) De naam en het adres of maatschappelijke zetel van de initiatiefnemer

Gemeente Wevelgem Vanackerestraat 16 8560 Wevelgem b) Het erkenningsnummer van de erkende

archeoloog OE/ERK/Archeoloog/2015/00043

c) De naam en het adres of maatschappelijke zetel van de erkende archeoloog

Janiek De Gryse Ten Briele 14 bus 15 8200 Sint-Michiels-Brugge d) De locatie van het vooronderzoek met

vermelding van:

Provincie West-Vlaanderen

Gemeente Wevelgem

Deelgemeente Moorsele

Postcode 8560

Adres Sint-Maartensplein

Toponiem Centrum Moorsele

Bounding box

(Lambertcoördinaten)

Xmin: 64981 Ymin: 170663 Xmax: 65201 Ymax: 170816 e) Het kadasterperceel met vermelding van

gemeente, afdeling, sectie, perceelsnummer of - nummers en kaartje

Moorsele sectie A, 4de afdeling, nr.506r-270m- 271c-267r2-505x-493m, openbaar domein

Figuur 1

(6)

Figuur 1: Projectgebied weergegeven op de GRB basiskaart met aanduiding van het kadasternummer (bron: Geopunt).

2.2 Synthese

Ter hoogte van het projectgebied Centrum Moorsele wordt een herinrichting van het dorpscentrum gepland. Naar aanleiding van een geplande stedenbouwkundige vergunningsaanvraag, waarbij de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 1000m2 of meer beslaat en de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de aanvraag betrekking heeft 3000m2 of meer bedraagt, werd een archeologienota opgemaakt. Op basis van dit bureauonderzoek werd nagegaan of een verder archeologisch traject met ingreep in de bodem noodzakelijk is en of er een (gedeeltelijke vrijgave) mogelijk is.

Uit het bodemkundig/landschappelijk onderzoek blijkt dat het overgrote deel van het projectgebied zich situeert in het kunstmatige bodemtype OB, wat betekent dat de oorspronkelijke bodemopbouw verstoord is. In het noordelijke deel van het projectgebied is er een natte zandleembodem zonder profiel aanwezig.

Het gaat om een hydromorfe, alluviale bodem die veel te nat en soms kortstondig geïnundeerd is in de winter.

De Centraal Archeologische Inventaris duidt net buiten de begrenzing van het projectgebied 2 archeologische vindplaatsen aan, nl. de Sint-Martinuskerk en het kasteel van Moorsele. Wat de Sint- Martinuskerk betreft, werden tijdens het archeologisch onderzoek -in 1982 uitgevoerd door de vzw Archeologische Stichting voor Zuid-West-Vlaanderen- grote hoeveelheden Romeins bouwpuin, ingewerkt in de funderingen van de Romaanse zaalkerk en in één van de altaarfunderingen aangetroffen. De aard en de opmerkelijke hoeveelheid Romeinse vondsten suggereert de aanwezigheid van een belangrijk Romeins complex op of in de onmiddellijke nabijheid van het projectgebied.

(7)

Het ontbreken van Romeinse vindplaatsen in de onmiddellijke omgeving van het centrum van Moorsele lijkt op het eerste gezicht opmerkelijk. Op de CAI is in een straal van 2km slechts 1 andere Romeinse vindplaats gekend. Andere vindplaatsen of vondstenconcentraties ontbreken volledig. Men dient zich echter de vraag te stellen of de kennisleemte m.b.t. Romeinse vindplaatsen in de omgeving van het centrum van Moorsele niet het gevolg is van de stand van het onderzoek.

Daarnaast kon op basis van het archeologisch onderzoek de verschillende bouwfasen van de Sint- Martinuskerk gereconstrueerd worden. Het huidig grondplan is het resultaat van de laatste bouwcampagne van 1910, waarbij de hallekerk uit het einde van de 15de eeuw of het begin van de 16de eeuw met 1 travee uitgebreid werd. Tenslotte moet opgemerkt dat worden dat bij het archeologisch onderzoek in de kerk heel wat begravingen aan het licht kwamen. Wat het kerkhof aan de buitenzijde van de kerk betreft, bestaat er weinig informatie. Het kerkhof wordt aan zuidelijke zijde van de kerk afgebeeld op de Ferrariskaart; op de kadasterkaarten vanaf het midden van de 19de eeuw wordt het kerkhof niet aangeduid. Enkel op een archieffoto, genomen voor de uitbreiding van de kerk in 1910, is een kerkhof zichtbaar.

Het kasteel van Moorsele is een omwalde site, die vermoedelijk teruggaat tot een mottekasteel uit de 12de eeuw. Het huidige kasteel, waarschijnlijk opgetrokken tussen 1418-1420 en 1443, situeert zich ter hoogte van het opperhof van de motte. Het neerhof was tot het einde van de 19de eeuw bewaard als relict in het perceleringspatroon. Het zuidwestelijke deel van het neerhof situeert zich binnen de begrenzing van het projectgebied.

Ondanks de vele vraagtekens m.b.t. de juiste interpretatie van het archeologisch onderzoek dat in het verleden uitgevoerd werd, dient geconcludeerd te worden dat het archeologisch potentieel van het projectgebied groot is. Zowel de kasteelsite als de kerksite, die beide teruggaan op oudere kernen, zijn bepalend geweest voor het ontstaan en de evolutie van de dorpskern. De geplande werken vormen een bedreiging voor het eventueel archeologisch erfgoed op deze locatie. De werken vormen een laatste kans om de connectie tussen beide sites archeologisch te inventariseren en te waarderen en meer inzicht te krijgen in de complexe ontstaansgeschiedenis van Moorsele.

2.3 Gemotiveerd advies en programma van maatregelen

2.3.1 Gemotiveerd advies over het al dan niet moeten nemen van maatregelen

In deze sectie volgt een gemotiveerd advies over het al dan niet moeten nemen van maatregelen. Het gemotiveerd advies is gebaseerd op het verslag van resultaten van het vooronderzoek. De vaststellingen over de aan- of afwezigheid van archeologische sites en hun aard worden geconfronteerd met de door de initiatiefnemer voorgenomen bodemingrepen. Op basis van deze confrontatie motiveert het advies of er maatregelen nodig zijn, welke deze zijn, en wat hun uitvoeringswijze is. Na dit gemotiveerd advies volgt het concrete programma van maatregelen voor project Centrum Moorsele.

1° de volledigheid van het uitgevoerde vooronderzoek:

Alle nuttige en noodzakelijke onderzoeken werden uitgevoerd.

2° de aanwezigheid van een archeologische site:

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek kan geconcludeerd worden dat het projectgebied zich (gedeeltelijk) ter hoogte van een archeologische site, met name een mottekasteel, situeert. Wat de Romeinse periode betreft, kan geconcludeerd worden dat het archeologisch potentieel van het projectgebied groot is (zie ‘1.2.2 in het verslag van resultaten)

o Romeinse site

Het is niet duidelijk hoe de Romeinse vondsten die in 1982 aan het licht kwamen, precies geïnterpreteerd moeten worden. Mogelijk komt op of in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied een Romeinse nederzetting/gebouw voor.

(8)

o kasteelsite uit de volle middeleeuwen

Er wordt algemeen van uitgegaan dat het laatgotische kasteel van Moorsele teruggaat tot een motte uit de 12de eeuw. Wat de tweeledige structuur van deze kasteelsite betreft, kan de huidige omwalde kasteelsite in verband gebracht worden met het opperhof. De begrenzing van het neerhof kan (wellicht) gereconstrueerd worden op basis van anomalieën in het perceleringspatroon.

Het opperhof situeert zich net buiten het projectgebied. De zone rondom het OC De Stekke situeert zich ter hoogte van de zuidwestelijke hoek van het neerhof.

o Kerkhof

Op de Ferrariskaart (1771-1778) is aan zuidzijde van de Sint-Martinuskerk een ommuurd kerkhof aangeduid. Op de kadasterkaarten vanaf het midden van de 19de eeuw wordt deze begraafplaats niet weergegeven. Op een archieffoto, genomen voor de uitbreiding van de kerk in 1910, zijn - behalve de calvarie- verschillende begravingen zichtbaar aan zuidelijke zijde van de kerk. Uit communicatie met de gemeente Wevelgem blijkt dat bij de wegenis- en rioleringswerken van fase 1 aan oostzijde van de kerk tal van menselijke resten aangetroffen zijn. Dit staaft de hypothese dat de begraafplaats zich oorspronkelijk volledig rondom de kerk situeerde. Gezien de langste bestaansgeschiedenis van de kerk, dient rekening gehouden te worden met begraving uit diverse periodes.

3° de waardering van de archeologische site:

Het projectgebied situeert zich gedeeltelijk ter hoogte van het neerhof van het mottekasteel. Het zuidwestelijke deel van het neerhof is grotendeels bebouwd (OC De Stekke). Tijdens de bouw van het OC werd geen voorafgaandelijk archeologisch onderzoek uitgevoerd. De geplande werken vormen een laatste kans om inzicht te verwerven in de begrenzing van het neerhof en eventuele opbouw van dit terrein.

Algemeen kan het archeologisch onderzoek van het projectgebied potentieel leiden tot een belangrijke kenniswinst m.b.t. het ontstaan en de evolutie van de dorpskern van Moorsele. Het projectgebied situeert zich immers tussen het kasteel van Moorsele en de Sint-Martinuskerk en vormt bijgevolg de schakel tussen beide sites. Beide sites zijn sterk bepalend geweest binnen de ontstaansgeschiedenis van Moorsele. Het kasteel van Moorsele, dat vermoedelijk teruggaat op een mottekasteel, ligt aan de oorsprong van de huidige dorpskern en bepaalt tot op heden het uitzicht ervan. De Sint-Martinuskerk gaat wellicht terug op een Eigenkirche, die wellicht door de heren van Moorsele net buiten het neerhof gebouwd werd.

Cruciaal binnen de waardering van de archeologische site is evenwel de vraag: is de top van het eolisch dek nog bewaard? M.a.w. wat is de impact van de huidige verharding op het bodemarchief? Zijn er nog grondvaste sporen bewaard of komt enkel nog verspit materiaal voor? Deze vragen kunnen enkel beantwoord worden door een beperkt vooronderzoek met ingreep in de bodem, op strategische locaties binnen het projectgebied.

Eventueel aanwezige archeologische resten dienen niet in situ bewaard te worden, maar moeten wel geregistreerd worden. Deze registratie kan gebeuren tijdens het vooropgestelde onderzoek, dat beschreven wordt in het hieropvolgende programma van maatregelen.

4° de impactbepaling:

Het bodemarchief dient eerst geïnventariseerd te worden, voor de impact van de werken op eventueel aanwezig erfgoed kan bepaald worden.

(9)

Momenteel kan slechts gesteld worden dat, indien zich archeologische resten ter hoogte van het projectgebied bevinden, deze bedreigd worden door de geplande werken.

5° de bepaling van de maatregelen:

Zie programma van maatregelen.

(10)

2.3.2 Programma van maatregelen: gemotiveerd advies en programma van maatregelen 2.3.2.1 Impactbepaling

De opp. van het projectgebied bedraagt 6244m2. 1227m2 is bebouwd (OC De Stekke).

De oppervlakte van het te inventariseren terrein bedraagt 5017m2.

Geplande ingrepen1: 1. Ieperstraat (weg)

o Huidige riolering (diam. 400) wordt vervangen door een gescheiden riolering (RWA diam.

400, DWA diam. 300). De RWA situeert zich op 18.91m TAW; de DWA op 20.32m TAW.

o Bestaande verharding wordt heraangelegd. Ontgravingsdiepte ca. 60cm, 20cm lager dan de bestaande fundering

2. Sint-Maartensplein

o Aanleg nieuwe toegangsweg, die aan zuidelijke zijde aansluit op de Ieperstraat. Volgens het grondplan van de ontworpen toestand riolering is typedwarsprofiel 4 hier van toepassing. Volgens dit profiel situeert de onderkant van de fundering zich op ca. 60cm t.o.v. de geplande bovenkant.

o Aanleg riolering diam. 300 ( verbinding tussen 2 inspectieputten), drainage diam. 80 en rioleringen die deel uitmaken van de nieuwe toegangsweg. De riolering situeert zich op 18.66m TAW.

o Bestaande verharding wordt heraanlegd. Ontgravingsdiepte ca. 60cm. Het plein wordt ter hoogte van de Ieperstraat ca. 40cm verlaagd. De ontgravingsdiepte zal hier ca. 40cm lager zijn dan de bestaande fundering.

Volgens het grondplan van de ontworpen toestand riolering is typedwarsprofiel 1 hier van toepassing. Volgens dit profiel situeert de onderkant van de fundering van de nieuwe pleinverharding zich op ca. 60cm t.o.v. de geplande bovenkant.

3. Zone ten oosten van het herenhuis Klein Kasteel(tje)

o Huidige verharding tussen de 2 groenzones op te breken o Rooien van de bomen in de groenzones

o Algemene ontgravingsdiepte van de volledige zone: ca. 60cm

o Aanleg van verschillende drainages diam. 80. Er zijn geen gegevens bekend m.b.t. de diepte van de rioleringen.

4. Sint-Maartensplein (weg)

o Opbraak huidige verharding. Algemene ontgravingsdiepte ca. 60cm

o Aanleg gescheiden rioleringsstelsel (RWA diam. 400, DWA diam. 250). De RWA situeert zich tussen 18.80 en 19.11m TAW; de DWA tussen 19.11m en 20.05m TAW.

5. Zone ten noorden, oosten en westen van het OC o In deze zone worden geen leidingen aangelegd o Ca. 60cm uitgravingsdiepte?

6. Zone tussen het OC en de Sint-Martinuskerk

o Aanleg van een fontein, waterreservoir (15m3), een technisch lokaal ondergronds en een ventilatie technische ruimte. Enkel de technische ruimte en reservoir worden uitgegraven tot een diepte van 3.5m. De oppervlakte voor de technische ruimte bedraagt 25m2 en voor het reservoir 20m2.

o De verschillende delen van de waterinfrastructuur zijn verbonden d.m.v. een overloop met diam. 160, lijnafwatering en een kanaal met diam. 200. TAW-gegevens nieuwe leidingen aan te vullen

1 M.b.t. de hoogtegegevens wordt uitgegaan van de BOK-gegevens (Binnenkant Onderkant Buis).

(11)

7. Zone ten westen, zuiden en oosten van de Sint-Martinuskerk o Ca. 60cm uitgravingsdiepte???

2.3.2.2 Gemotiveerd advies

Rekening houdende met de criteria uit de Code Goede Praktijk (CGP), hoofdstuk 5.2, werd de noodzaak tot verder vooronderzoek afgewogen:

 Landschappelijk bodemonderzoek:

Cfr. CGP 7.3:

Het landschappelijk bodemonderzoek heeft als doel de aardkundige opbouw en ontstaansgeschiedenis van de ondergrond en het landschap te kennen door een gerichte staalname.

Er wordt geadviseerd om de algemene bodemopbouw en de ontstaansgeschiedenis van de ondergrond en het landschap te onderzoeken d.m.v. de studie van de profielen in de geadviseerde proefputten. De studie van de profielkolommen tijdens het vooronderzoek met ingreep in de bodem (zie verder) zal op een efficiënte manier een inzicht geven in de algemene bodemopbouw van het projectgebied.

 Geofysisch onderzoek Cfr. CGP 7.4:

Geofysisch onderzoek heeft tot doel om antropogene fenomenen te onderscheiden van natuurlijk sediment of om een morfologische reconstructie van het natuurlijke landschap te maken, door contrasten in elektrische, elektromagnetische en magnetische kenmerken van de ondergrond te meten.

In het geval van het projectgebied is deze onderzoeksmethode niet van toepassing.

 Veldkartering Cfr. CGP 7.5:

Veldkartering heeft tot doel om relevante archeologische indicatoren te zoeken door een visuele inspectie van een terrein.

In het geval van het projectgebied is deze onderzoeksmethode niet van toepassing.

 Verkennend en waarderend archeologisch booronderzoek Cfr. CGP 8.4 en 8.5:

Het verkennend archeologisch booronderzoek heeft als doel archeologische sites op te sporen door middel van boringen. Het waarderend archeologisch booronderzoek heeft als doel reeds opgespoorde archeologische sites te evalueren door middel van boringen.

Bij de bouw van het OC De Stekke, dat zich waarschijnlijk in de zuidwestelijke hoek van het neerhof situeert, werd geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Er bestaan dan ook weinig archeologische gegevens m.b.t. het neerhof. Er wordt bijgevolg geadviseerd om voorafgaandelijk aan de geplande werken een verkennend archeologisch booronderzoek uit te voeren om meer inzicht te krijgen in de begrenzing van het neerhofareaal en de opvullingsgeschiedenis van de gracht.

(12)

 Proefsleuven en proefputten:

Cfr. CGP. 8.6:

Het doel van proefsleuven en proefputten is uitspraken te doen over de archeologische waarde van de totaliteit van een terrein door een beperkt maar statistisch representatief deel van dat terrein op te graven.

In het geval van het projectgebied kan de verwachting op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek enkel getoetst worden d.m.v. een uitgesteld archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, in de vorm van proefputten.

Na afweging van de hierboven vermelde onderzoeksmethodes, wordt geadviseerd om over te gaan tot een uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de bodem, in de vorm van een verkennend archeologisch booronderzoek en proefputten. Het bureauonderzoek heeft geen argumenten opgeleverd, die een onderzoek met ingreep in de bodem overbodig maken.

De aanbeveling werd getoetst aan de 4 criteria opgenomen in de Code van Goede Praktijk artikel 5.3:

 mogelijk:

De uitvoering van het verkennend booronderzoek is mogelijk.

De aanleg van proefputten is mogelijk, na lokale verwijdering van de bestaande verharding.

 nuttig:

o Het verkennend booronderzoek is de enige methode om op een efficiënte manier inzicht te krijgen in de begrenzing van het neerhofareaal en de aan- of afwezigheid van de neerhofgracht rondom het OC De Stekke. Rekening houdende met de grote verstoring van het neerhofareaal door de bouw van het OC en het ontbreken van archeologische informatie over dit deel van het domein, is dit onderzoek zeker nuttig.

o De geadviseerde proefputten zijn de enige manier om na te gaan of het top van het eolisch dek nog bewaard is en in welke mate het terrein verstoord is. Hierop kan een gedegen beslissing genomen worden in functie van een eventueel verder onderzoek.

 schadelijk: Gelet op de aard van de werken, is eventueel aanwezig archeologisch erfgoed bedreigd. De voorgestelde methodes zijn de enige manier om het bodemarchief te inventariseren en te waarderen.

 noodzakelijk:

Het verkennend booronderzoek is noodzakelijk om meer inzicht ter krijgen in de begrenzing van het neerhofareaal. Het is de enige kans om de neerhofgracht nog te lokaliseren en informatie te verzamelen over de opvullingsgeschiedenis.

Eventuele archeologische relicten zijn door de geplande werken bedreigd. In situ bewaring van deze sporen is, gezien de geplande werken, onmogelijk. Omwille van dit gegeven wordt een archeologische prospectie met ingreep in de bodem noodzakelijk geacht.

(13)

2.3.2.3 Programma van maatregelen

A. Afbakening

Het advies heeft betrekking op Figuur 2 en Figuur 3.

Figuur 2: Advieszone archeologisch vooronderzoek, aangeduid op de kadasterkaart (bron: Geopunt)

Figuur 3. Advieszone archeologisch vooronderzoek, met aanduiding van de nutsleidingen, aangeduid op de orthofoto (Bron: Geopunt)

(14)

B. Onderzoeksvragen

Doel van het verkennend archeologisch booronderzoek is het opsporen van archeologische sites d.m.v.

boringen. Bij het uitvoeren en uitwerken van deze boringen moeten minstens volgende vragen beantwoord worden:

 Kan de begrenzing van het westelijk en zuidelijk segment van de neerhofgracht gereconstrueerd worden aan de hand van de boringen?

 Kan de opvullingsgeschiedenis van de gracht gereconstrueerd worden aan de hand van de boringen?

Doel van de aanleg van proefputten, verspreid over het projectgebied, is een archeologische inventarisatie, registratie en fysiek onderzoek van eventueel waargenomen archeologische relicten. Bij het uitvoeren en uitwerken van de archeologische prospectie moeten minstens volgende vragen beantwoord worden:

 In welke mate is het terrein reeds verstoord? Tot op welke diepte is het projectgebied verhard?

Wat is de impact van de huidige verharding op het bodemarchief?

 Zijn er sporen aanwezig? Indien ja, zijn die van natuurlijke of antropogene oorsprong?

 Wat is de aard, omvang, datering en conservatie van de aangetroffen archeologische resten?

 Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren?

 Kunnen de sporen in verband gebracht worden met de kerksite of met de kasteelsite?

 Zijn er sporen van begravingen aanwezig? Op welk niveau situeren deze begravingen zich?

Worden deze resten verstoord door de geplande werken?

 Hoe kaderen de resultaten van dit onderzoek binnen de kennis van Moorsele?

 Welke vraagstellingen dienen geformuleerd te worden voor het vervolgonderzoek?

 Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welke type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid?

C. Onderzoeksstrategie, methode en technieken

Om de verwachting op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek te toetsen en aan te vullen wordt geadviseerd om een vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden volgens de Code van Goede Praktijk voor de uitvoering van en rapportering over archeologisch vooronderzoek en archeologische opgravingen en het gebruik van metaaldetectoren, zoals opgesteld door het Agentschap Onroerend Erfgoed.

Het plangebied betreft een site met een vermoedelijk weinig complexe verticale stratigrafie.

De oppervlakte van het te inventariseren terrein bedraagt ca. 5017m2.

(15)

Verkennende boringen.

Er wordt geopteerd voor de uitvoering van een verkennend archeologisch booronderzoek. Meer bepaald worden 3 boorraaien geadviseerd, haaks op de veronderstelde neerhofgracht. De inplanting van de boorraaien en de boringen worden gevisualiseerd op Figuur 2 en 3. De inplanting is een voorstel; de definitieve inplanting wordt bepaald na de KLIP-melding.

Type grondboor Handmatige boring, Edelmanboor.

Diameter boor Grid en Lokalisering

diameter van 7 cm

3 boorraaien. Inplanting: cfr. Figuur 2, Figuur 3; de inmeting van de boorpunten gebeurt conform CGP, 8.4, 2°.

Het patroon van de boringen Aantal boringen

Oriëntatie van de boorraaien;

Afstand tussen de boorraaien Afstand tussen boringen in een raai;

Cfr. Figuur 2, Figuur 3 (B1, B2, B3) 11: B1 4 boringen, B2 4 boringen, B3 3 boringen

Cfr. Figuur 2, Figuur 3 Cfr. Figuur 2, Figuur 3 Cfr. Figuur 2, Figuur 3

Diepte boringen Cfr. CGP, 8.4, 3°. Indien mogelijk, wordt geboord doorheen alle archeologische opvullingspakketten, tot de onderkant van de gracht.

Wenselijkheid van het zeven van de boorkern

Boorbeschrijving Zeven

Verwerking en Interpretatie

De boorkernen worden uitgezeefd.

Cfr. CGP, 8.4, technische bepalingen, 4°.

Cfr. CGP, 8.4, technische bepalingen, 5°.

Cfr. CGP, 8.4, technische bepalingen, 6°.

Proefputten

Er wordt geopteerd voor de aanleg van 7 proefputten. Deze proefputten hebben telkens een opp. van telkens 12m2. In totaal wordt volgens deze voorgestelde methode 84m2 onderzocht. Op deze manier wordt 1.7% van de totale oppervlakte geïnventariseerd. Deze oppervlakte moet volstaan om de geformuleerde onderzoeksvragen te beantwoorden. De dekkingsgraad is binnen de vraagstelling immers niet cruciaal; de hoofdvraag heeft betrekking op het bepalen van de bewaringstoestand van de bodem.

Figuur 2 en 3 is een voorstel tot puttenplan. Het voorstel is gebaseerd op de aangeleverde data van de bestaande en ontworpen toestand enerzijds en op het situeringsplan van de bestaande nutsleidingen anderzijds. De definitieve inplanting van de proefsleuven gebeurt na de consultatie van de KLIP- gegevens en definitieve informatie over de verwijdering van de bestaande beplanting rond de kerk. De definitieve lokalisatie van de proefputten wordt bepaald door de erkend archeoloog.

Er wordt voorgesteld om 4 proefputten aan te leggen rond de Sint-Martinuskerk ter inventarisatie en evaluatie van het kerkhof. De voorgestelde putten situeren zich aan alle zijden van de kerk om een goed beeld te krijgen van de begrenzing van het kerk enerzijds en de niveaus van het kerkhofpakket anderzijds, dit in functie van de geplande werken.

In de overige zone van het projectgebied wordt voorgesteld om 3 proefputten aan te leggen, om na te gaan in welke mate de top van het eolisch dek hier nog bewaard is en archeologische sporen hier nog bewaard (kunnen) zijn.

(16)

De proefputten worden aangelegd door een graafmachine met een tandenloze bak, steeds onder toezicht van minstens de veldwerkleider. De vlakken worden steeds gelinkt aan de profielen. De profielen worden grondig geanalyseerd in aanwezigheid van een aardkundige in functie van het verkrijgen van een grondig inzicht in de bodemopbouw van het terrein. De analyse dient informatie te leveren over de niveau(s) waarop tijdens een eventueel vervolgonderzoek opgravingsvlakken aangelegd moeten worden. Alle veldregistratie verloopt conform de Code van Goede Praktijk.

Bij het aantreffen van menselijke resten in situ wordt slechts een beperkte selectie (goed te keuren door de erkend archeoloog en in overleg met de fysisch antropoloog) volledig opgegraven om de bewaringstoestand in te schatten. De overige graven worden terug afgedekt. Het opgraven van de begravingscontexten gebeurt onder begeleiding van een fysisch antropoloog en conform de Code van Goede Praktijk.

D. Eindcriteria

Het vooronderzoek met ingreep in de bodem wordt als succesvol beschouwd, indien het verkennend booronderzoek conform de CGP uitgevoerd is en indien alle waargenomen archeologische sporen op een wetenschappelijke wijze onderzocht zijn, er een beargumenteerd antwoord op de onderzoeksvragen geformuleerd kan worden en het eindrapport wordt opgeleverd.

E. Uitzonderingsmodaliteiten

De uitvoering van het vooronderzoek met ingreep in de bodem gebeurt volgens de Code van Goede Praktijk, eventueel aangevuld met bijkomende maatregelen indien de sporen en/of vondsten daartoe aanleiding geven. Deze eventuele maatregelen worden bepaald door de erkend archeoloog.

Criteria die gehanteerd zullen worden om te bepalen in welke situaties bepaalde onderzoekshandelingen alsnog niet uitgevoerd moeten worden zijn hier niet van toepassing.

F. Uitvoeringstermijn

 Terreinwerk:

o Boringen: 3 werkdagen, veldwerkleider met ervaring in verkennend archeologisch booronderzoek + aardkundige

o Proefputten: 4 werkdagen, 2 archeologen + aardkundige (10 mandagen)

Bij de bepaling van de doorlooptijd van de aanleg en registratie van de proefputten, wordt ervan uitgegaan dat de verharding voorafgaandelijk reeds werd verwijderd.

 Verwerking:

o Boringen: 4 mandagen o Proefputten: 8mandagen

G. Kostenraming

€14.485excl. BTW+ 10% NWO =15.933.50 €excl. BTW.

In de begroting is geen rekening gehouden met de kosten voor het verwijderen van de verharding. Er is evenmin rekening gehouden met de kosten voor de eventuele beveiliging van de zones van de proefputten (nadars, eventuele signalisaties edm.)

(17)

Boringen:

 Veldteam: 2 dagen aardkundige

2 dagen RTS-medewerker/archeoloog

 Verwerking: 2 dagen aardkundige

2 dagen RTS-medewerker/archeoloog

Proefputten:

 Kraan: max. 2 dagen aanleg + 1 dag dichten

 Veldteam: 4 dagen veldwerkleider 4 dagen assistent archeoloog 1.5 dag aardkundige

 Verwerking: 4 dagen veldwerkleider 4 dagen assistent archeoloog

 NWO: werkelijke hoeveelheid (10% totaal budget)

Bij aanwezigheid van skeletten:

Hieronder wordt een richtprijs voor 10 skeletten gegeven, vermits momenteel onduidelijk is of er skeletten bij de prospectie aan het licht zullen komen en indien ja, hoeveel er aan het licht zullen komen.

• Terreinwerk: €1689.00 (fysisch antropoloog, begeleiding terreinwerk)

• Verwerking: €1980.00 (fysisch antropoloog, basisanalyse)

€1020.00 (archeoloog-assistent: wassen skeletten en administratie) H. Competenties

Er wordt geopteerd om het booronderzoek uit te laten voeren door een veldwerkleider met ervaring in verkennend archeologisch booronderzoek, hierin bijgestaan door een assistent-archeoloog of een aardkundige.

Het veldwerkteam voor de aanleg van de proefputten bestaat minimaal uit:

- een veldwerkleider (onder auspiciën van een erkend archeoloog), deze veldwerkleider beschikt over voldoende ervaring in stedelijke contexten in Vlaanderen. Minimaal dient hij/zij 10 prospecties te hebben uitgevoerd in stedelijke contexten en heeft minimum 2 jaar opgravingservaring op stedelijke contexten, aangetoond via CV.

- één assistent-archeoloog, hij/zij heeft minstens 5 prospecties uitgevoerd in stedelijke contexten, aangetoond via CV.

Voor de rapportage wordt minstens de veldwerkleider ingezet, onder toezicht van de erkende archeoloog.

Het veldwerkteam voor de aanleg van de proefputten wordt bijgestaan door een aardkundige, die minstens 1/3 van de duur van het veldwerk op het terrein aanwezig is. De aardkundige ondersteunt de archeologen bij de aanleg van de proefsleuf en bij de interpretatie van sporen en structuren.

Bij het aantreffen van menselijke resten, wordt het projectteam bijgestaan door een fysisch antropoloog, zoals hierboven beschreven en conform de CGP.

(18)

I. Risicofactoren

Uitvoerend personeel die werkzaamheden uitvoeren in de nabije omgeving van een draaiende graafmachine moeten visueel duidelijk herkenbaar zijn zoals gebruikelijk.

J. Vondsten

Conservatie en overdracht van het archeologisch ensemble gebeurt na afloop van het vooronderzoek met ingreep in de bodem conform aan de artikels 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 van het Onroerend Erfgoeddecreet Bij de start van de werfbegeleiding worden door de erkende archeoloog en de initiatiefnemer duidelijke afspraken gemaakt met betrekking tot de overdracht van het archeologisch ensemble bij de eigenaar en het erkende onroerend erfgoeddepot of andere bewaarder van het archeologisch ensemble. Na het beëindigen van de verwerking en het opleveren van de eindrapportage vindt de overdracht van de vondsten plaats.

(19)

2.4 Bibliografie

Agentschap Onroerend Erfgoed 2016

AGIV

DOV Vlaanderen

Geoportaal

Geopunt

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op het panchromatische beeld (ruimtelijke resolutie 1 m) zijn alle individuele bomen goed waarneembaar en herkenbaar, in tegenstelling tot de multispectrale IKONOS opnamen

Risico-inventarisatie en -evaluatie RI & E schadelijk geluid RI & E fysieke belasting Nazorg integraal werkplekonderzoek als start voor RSI preventiebeleid onderdeel van RI&E

in-/outsourcing, should be combined with student issues (consequently gaining broader participation in.. A large proportion of student respondents were of the opinion that it was

Er waren meer planten met een fijn mozaïek te zien, maar bij behandeling met een normale bemesting, planten gepoot in potgrond en geen gibberelline gebruikt, waren veel minder

De berekende kostprijs voor de biologische teelt lag voor Acer, Buxus en Magnolia onder de gemiddelde indicatieve prijs die in de handel wordt gehanteerd; voor Mahonia, Pru- nus

Met deze aanpak willen we tot een selectie komen van thema's en voorbeeldbedrijven waar de ge- hele bosbouwsector mee gediend is en willen we de benutting van kennis en ervaring

Door het hoge prijsniveau is het saldo nagenoeg gelijk aan dat van het derde kwartaal van vorig jaar, ondanks de hoge kosten voor voer en biggen.. Markt

Ondernemen hebben een projectplan opgesteld voor de komende jaren en zijn bezig om dit financieel rond te krijgen.. Hierbij wordt aan een aantal initiatieven