Met de trein
inhoud blz.
Met de trein 3
1. Het station 4
2. Een kaartje 5
3. Het perron 6
4. De trein 7
5. De conducteur 8
6. De machinist 9
7. Het spoor 10
8. Filmpjes 13
Pluskaarten 14
Bronnen en foto’s 16 Colofon en voorwaarden 17
Met de trein
Een reis met de trein is bijzonder.
Je kijkt uit het raam.
De wereld zoeft voorbij.
In dit boek lees je meer over treinen en het spoor.
Je krijgt antwoord op veel vragen.
Welke treinen rijden er op het spoor?
Wat is het werk van de conducteur?
Wat doet een machinist?
Wat is een dwarsligger?
Hoe werkt een wissel?
1. Het station (zeg: stat-sjon)
Wil je met de trein op reis?
Dan begint je reis in het station.
Het is de plaats waar treinen aankomen en vertrekken.
Het station is een gebouw met een naam.
Het is de naam van het dorp of de stad waar het station staat.
Het gebouw heeft een grote ingang Het station is vol reizigers.
Ze kopen er een kaartje.
Ze drinken er koffie of eten er wat.
Ze kopen bloemen of een boek.
Er is van alles te doen op een station.
Achter het gebouw ligt het spoor.
Het is de plek waar de treinen aankomen en vertrekken.
binnen in het station
het spoor het station
2. Het kaartje
Wil je een reis maken met de trein?
Dan moet je eerst een kaartje kopen.
Je kunt het kaartje kopen aan het lo- ket.
Daar zit iemand die je helpt.
Je noemt de plaats waar je naar toe wilt.
Wil je een retour (zeg retoer) of een enkeltje ?
Een retour is een kaartje waarmee je weer terug kunt reizen.
Je reist dan heen en weer.
Met een enkeltje reis je alleen heen, maar niet meer terug.
Je kunt je kaartje ook uit de automaat halen.
Of je koopt het thuis via de computer.
Je print dan je kaartje en neemt het mee op reis.
de automaat
de treinkaartjes
het loket
een kaartje uit de computer
3. Het perron
Alleen mensen met een kaartje mogen het perron op.
Het perron is de plaats waar de trein stopt.
Het is ook de plaats waar reizi- gers in- en uitstappen.
Pas op!
Sta niet te dicht bij de rand van het per- ron.
Het is gevaarlijk.
Niet alle treinen stoppen.
Soms raast een trein heel hard voorbij.
Dus weg bij die rand.
op het perron
op weg naar de trein
4. De treinen
De stoptrein
De trein stopt in het sta- tion.
Niet alle treinen zijn het- zelfde.
Een stoptrein is een trein die op elk station stopt.
De Sprinter GSL is een stoptrein.
Ook de sprinter SGM stopt op bijna alle stations.
De Sprinter GSL
de Sprinter SGM
De Intercity (zeg: Inter-sittie)
Sommige treinen rijden alleen tussen gro- te steden.
Zo reis je sneller.
Je noemt die trein de Intercity (zeg: inter- sittie).
De meeste Intercity-treinen zijn dubbel- deks.
Er zijn twee verdiepingen waar de reizi- gers kunnen zitten.
5. De conducteur
In de trein werkt de conducteur. Hij draagt een uniform.
De conducteur zorgt ervoor dat de trein op tijd vertrekt.
Hij blaast op zijn fluit.
Reizigers kunnen nu niet meer in– of uitstappen.
Met een sleutel sluit hij alle deuren van de trein in één keer.
De conducteur kijkt ook of iedere reizi- ger een geldig kaartje heeft.
Iemand zonder kaartje is een zwartrijder. Zwartrijders krijgen een boete.
De trein rijdt een station binnen.
De conducteur roept de naam van het station om.
Dat doet hij vanuit zijn kamertje in de trein.
De conducteur fluit: de trein vertrekt
het kamertje van de conducteur
6. De machinist (zeg masjienist)
Voorin de trein zit de bestuurder.
Het is de machinist.
De machinist hoeft de trein niet echt te besturen.
De trein rijdt over de rails (zeg: reels).
De wielen volgen de rails.
De trein heeft geen stuur.
De machinist laat de trein hard of zacht rijden.
En hij laat de trein stoppen.
De machinist moet goed op de seinen letten.
Het zijn een soort stoplichten.
Bij een rood sein stopt de trein.
Er is een andere trein op het spoor.
Het spoor is na een tijdje weer leeg.
Het sein gaat op groen.
De machinist laat de trein weer rijden.
Het sein staat op rood
de machinist
7. Het spoor
Om een trein te laten rijden is er heel wat nodig.
De rails (zeg reels)
Spoorrails zijn lange staven van ijzer.
Er liggen twee staven naast elkaar.
De ijzeren wielen van de trein passen er op.
De dwarsliggers
De rails liggen op balken van beton.
Je noemt het dwarsliggers.
De rails zit vast aan de dwarsligger.
Zo blijft de rails op zijn plaats liggen.
De kiezels
Onder de dwarlsiggers ligt grind.
Het zijn kiezelstenen.
Door die kiezels verzakt de rails niet.
Ook kan het regenwater goed door de kiezels zakken.
1
1 2 3
de rails
De rails (1), de dwarsligger (2), de kiezels (3)
De wissels
Een wissel in de rails zorgt ervoor dat de trein op een andere spoor- baan kan komen.
Een trein heeft geen stuur.
De trein moet soms een andere richting uit.
Daar helpt een wissel bij.
Een wissel kan op afstand be- diend worden.
de wissels
Kijk maar naar plaatje 1 en 2.
Bij plaatje 1 blijven de wielen van de trein op de groene rails.
De trein blijft rechtdoor gaan.
Bij plaatje 2 zorgt de wissel dat de rode rails dicht tegen de andere rails aanligt.
De wielen van de trein volgen nu de rode rails.
De wissel: rechtdoor of naar rechts
8. Filmpje
Bekijk het filmpje Huisje Boompje Beestje
Van A naar B
Bronnen en foto’s
http://www.struktonrail.nl/nl-nl/jeugd/Pages/
Informatievoordejeugd.aspx http://nl.wikipedia.org/wiki/Trein http://nl.wikipedia.org/wiki/Spoorweg http://nl.wikipedia.org/wiki/Spoorwegstation
Dit is een uitgave van E-duboek Website: www.eduboek.nl
© Copyright Age Cnossen 2012
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 ge- stelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden ver- veelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens- bestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, op- namen of enige andere manier, zonder voorafgaande schrif- telijke toestemming van de uitgever.
Ondanks alle aan de samenstelling van dit e-boek bestede zorg kan noch de auteur, noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die het gevolg is van enige fout in deze uitgave.