• No results found

Trade and Experience Center te FloraHolland Aalsmeer Versie 19 april 2016

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Trade and Experience Center te FloraHolland Aalsmeer Versie 19 april 2016"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek Natura 2000

Trade and Experience Center te FloraHolland Aalsmeer

Versie 19 april 2016

(2)

Samenvatting Inhoud

Colofon Opdrachtgever

Projectnummer Datum

Auteur

Gecontroleerd Status

Els & Linde B.V.

Spechtstraat 59 1223 NX Hilversum mob 06 - 27564247

e-mail vanderlinden@elsenlinde.nl

H 01 Aanleiding

Pagina 2

2 — Aanleiding

3 — Planomgeving: locatie, omgeving en beschermde natuurgebieden

6 — Initiatief: voorgenomen activiteit en de potentiële effecten

7 — Analyse: beoordeling van de effecten op de natuurwaarden

10 — Conclusie en advies 10 — Bronnen

11 — Bijlage 01: Aeriusberekening (los bijgevoegd)

FloraHolland Aalsmeer wil op Locatie Oost een Experience Center realise- ren.Het Experience Center krijgt een publieksfunctie. Voor de locatie is uit een quick scan ecologie gebleken dat ter plekke van de toekomstige func- tie geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitbreiding (adviesbureau Mertens, 2015.2072, d.d. augustus 2015). Vanwege de publieksfunctie is de toekomstige verkeersfunctie beoordeeld en op basis daarvan een berekening met Aerius uitgevoerd om de eventuele effecten op Natura 2000 gebieden te beoordelen. De voorliggende publicatie analyseert de effecten op de Natura 2000 gebieden.

Voor dit onderzoek zijn vooral de emissies van wegverkeer en de emissies afkomstig van het nieuwe gebouw relevant. Vanwege de realisatie van GTEC Aalsmeer wijzigt de verkeerssamenstelling en de verkeersstroom in de toe- komst. Binnen dit onderzoek zijn drie verkeerssituaties beschouwd, te weten de autonome situatie in 2016, de autonome situatie in 2026 en de situatie inclusief realisatie in 2026 (verder de plansituatie).

De berekening van de luchtkwaliteit en de stikstofdepositie is uitgevoerd door M+P (Van Bon & Burgmeijer 2015). De berekening van de luchtkwaliteit maakt gebruik van de verkeersgegevens berekend door Goudappel Coffeng (2015). Voor de details betreffende de berekeningen voor de verkeersstromen en de luchtkwaliteit wordt verwezen naar de betreffende rapporten.

De berekening van de depositie is gebaseerd op verkeersgegevens van de navolgende wegen:

- N201 van de Oosteinderweg te Aalsmeer tot de Rijksweg A2.

- N231 van de Beneluxbaan in Amstelveen tot de Hoofdweg in De Kwakel.

- N196 van Schiphol Rijk tot Amstelhoek.

- N521 van de Beneluxbaan in Amstelveen tot de N201.

- De Zijdelweg van de N201 tot de N196.

- De Beneluxbaan in Amstelveen tot de Rijksweg A9.

Natura 2000

Er zijn verschillende Natura 2000 gebieden beoordeeld in de depositiebereke- ning met Aerius. Alleen op Het Botshol is sprake van een verhoogde deposi- tie. De beoordeelde Natura 2000 gebieden zijn:

- Botshol - op ca. 8 km van GTEC

- Nieuwkoopse Plassen & de Haeck - op ca. 10 km van GTEC - Kennemerland Zuid - op ca. 16 km van GTEC

- Oostelijke Vechtplassen - op ca. 16 km van GTEC.

- Markermeer & IJmeer (geen stikstof gevoelige habitats) FloraHolland

15.197 19 april 2016

P.J.H. van der Linden T. Ursinus

definitief FloraHolland Aalsmeer wil op Loca-

tie Oost een Experience Center rea- liseren. Het Experience Center krijgt een publieksfunctie. Vanwege de pu- blieksfunctie is de toekomstige ver- keersfunctie beoordeeld en op basis daarvan een berekening met Aerius - waarin de ruimteverwarming is mee- gewogen - uitgevoerd om de eventuele effecten op Natura 2000 gebieden te beoordelen.

Uit de effecten analyse blijkt dat de toename van de stikstofdepositie geen sleutelfactor is, maar dat deze wel de overige factoren in hun werking ver- sterkt. In de PAS en het beheerplan zijn maatregelen voorgesteld en al ge- deeltelijk ingevoerd voor verbetering van de kwaliteit van de Natura 2000.

In de PAS is beoordeeld dat er ontwik- kelingsruimte is met een omvang van 34 mol N/ha.j voor vergunningplich- tige activiteiten.

De ontwikkelingen van de GTEC vol- doen aan de critera. Voorgesteld wordt om op basis van de PAS een melding te doen en deze ter laste te leggen van de vrije ontwikkelingsruimte voor overige activiteiten.

(3)

H 02 Planomgeving: locatie, omgeving en beschermde natuurgebieden

Pagina 3 Het Green Trade & Experience Center ligt binnen het terrein van FloraHolland te Aals- meer. Het terrein is intensief in gebruik bij de bloemenveiling. De globale ligging is weergegeven op de kaart met een groene stip. Op vrij grote afstand liggen verschillende Natura 2000 gebieden. Door de verwachte toename van het verkeer is er in potentie een effect op deze gebieden te verwachten, voorzover deze stikstofgevoelige habtats hebben.

Aangezien in het Markermeer & IJmeer geen gevoelige habitats liggen is dit gebied ver- der buiten beschouwing gebleven. De overige gebieden worden hierna besproken. Waar- bij meer aandacht is geschonken aan het Botshol, omdat hier een verhoogde depositie is berekend. Voor de andere gebieden is geen effect te verwachten van het toegenomen verkeer (deels door de grotere afstand en deels door de aard van de verkeerstoename).

Het Natuurnetwerk Nederland ligt op relatief grote afstand (zie kaart blz 4). Vanwege de afstand blijft dit verder buiten beschouwing.

Natura 2000 gebied Botshol

Het Botshol is een gevarieerd laagveengebied dat onder licht brakke invloed staat. In het zuiden liggen twee vrij grote plassen, de Grote en Kleine Weije, die zijn ontstaan als ge- volg van te intensieve vervening. De rest van het gebied kent een klassiek verveningspa- troon met dichtgegroeide petgaten en sloten. Door de inklinking van omliggende gron- den kwam het Botshol in de loop van de vorige eeuw steeds hoger in het landschap te liggen. De wegzijging van water uit het gebied was zo groot dat steeds meer oppervlakte- water van buiten moest worden ingelaten. De slechter wordende waterkwaliteit leverde grote problemen op voor het behoud van de natuurwaarden. Eind jaren 1980 is een hydrologisch herstelplan uitgevoerd, waarbij landbouwgebieden werden afgekoppeld en het inlaatwater gedefosfateerd. Hoewel de waterkwaliteit nog steeds niet optimaal is, betekende dit een forse kwaliteitsverbetering voor het gebied. Recent is begonnen met het herstel van jonge verlandingsstadia en rietlanden door middel van het graven van petgaten en plaggen van verzuurde vegetatie.

Het Botshol staat al vele jaren bekend als een van de belangrijkste groeiplaatsen van kranswiervegetatie in Nederland. Omstreeks 1950 waren gewoon kransblad (Chara vulga- ris) en sterkranswier (Nitellopsis obtusa) de dominante soorten en besloegen de begroeiin- gen grote oppervlakten. In de jaren zeventig en tachtig volgde een dip, maar na het hy- drologische herstel is weer sprake van enig herstel. Tegenwoordig is gebogen kransblad (Chara connivens) de dominante soort, samen met Sterkranswier. Een opvallende water- plant tussen de kranswieren is groot nimfkruid (Najas marina), die in de Grote en Kleine Weije massabegroeiingen kan vormen. De krooneend (Netta rufina) heeft met enkele broedparen een kleine populatie in het Botshol. De aantallen fluctueren sterk met de omvang van kranswier begroeiingen. De populatie sluit aan op de veel grotere populatie van de Vinkeveense Plassen. In totaal werden daar in 2004 maar liefst 115 paren geteld, tweederde van de Nederlandse populatie.

Van oudsher is het Botshol licht brak, met chloridengehalten rond de 600 mg/l. Dit be- tekent dat veel waterplanten die in andere laagveenmoerassen algemeen zijn, hier vrij

Natura 2000 gebied Het Botshol Galigaanmoeras Hoogveenbossen Kranswierwateren Krabbescheervelden Veenmosrietland Natte ruigte

Omtrek beschermd gebied

l 1

2 3

4 5

Natura 2000 gebieden

1 Botshol

2 Nieuwk0oopse Plassen & de Haeck - 3 Kennemerland Zuid

4 Oostelijke Vechtplassen 5 Markermeer & IJmeer groene stip: GTEC

(4)

pagina 4 zeldzaam zijn. In het oppervlaktewater zijn weinig drijfbladgemeenschappen. De open wateren bevatten enkele vissoorten waarvoor het gebied ook is aangemeld; namelijk bit- tervoorn (Rhodeus amarus), kleine modderkruiper (obitis taenia taenia) en rivierdonderpad (Cottus gobio). Al deze soorten zijn, zover bekend, schaars in het gebied.

Vanwege de zeldzaamheid van krabbenscheer (Stratiotes aloides) verloopt de verlanding in het Botshol anders dan in andere laagveengebieden. De oeverzones worden door- gaans gedomineerd door grote grasachtigen, waarvan de wortels in dikke matten met elkaar verweven raken en op deze wijze een soort drijftillen maken. De meest bijzondere oeverbegroeiingen zijn die met galigaan (Cladium mariscus), die een eigen habitattype vormen. De galigaangemeenschap (Cladietum marisci) komt vooral voor langs de oevers van de Grote en Kleine Weije en vormt een van de belangrijkste begroeiingen van dit habitattype in de Nederlandse laagveenmoerassen. Hier en daar staan op de oevers indicatoren van zwak brakke omstandigheden, zoals ruwe bies (Schoenoplectus tabernae- montani) en zeebies (Bolboschoenus maritimus). De rietgordels langs de oever zijn regionaal van betekenis vanwege de aanwezigheid van rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus) en snor (Locustella luscinioides).

Op de legakkers en vastgelegde kraggen heeft zich in het Botshol een ruigte ontwikkeld, die behoort tot de associatie Valeriano-Filipenduletum. Het is een vegetatietype met hoog opgaande kruiden, waaronder moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris), moeraslathyrus (Lathyrus palustris), poelruit (Thalictrum flavum), moerasandoorn (Stachys palustris) en de naamgevers echte valeriaan (Valeriana officinalis) en moerasspirea (Filipendula ulmaria).

Het type komt op diverse plaatsen in het centrale deel van het Botshol voor en is ont- staan uit zowel verruigde blauwgraslanden als veenmosrietlanden. Deze ruigten worden eenmaal per drie jaar gemaaid, zodat ze niet verbossen.

De veenmosrietlanden in het Botshol zijn niet bijzonder soortenrijk en hieruit zijn veel bijzonderheden verdwenen. Het Botshol is daarmee een van de laagveengebieden waar de achteruitgang van bijzondere natuurwaarden het hardst heeft toegeslagen. De veenmosrietlanden beslaan wel een grote oppervlakte. De sterke achteruitgang van de blauwgraslanden en veenmosrietlanden heeft ook zijn weerslag gehad op de fauna.

Een interessante ontwikkeling in de broekbossen en rietlanden is dat plaatselijk veen- vorming optreedt, onder meer met de hoogveenmossen wrattig veenmos (Sphagnum papillosum) en hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum). Vanwege de hoogveenontwik- keling in de berkenbroekbossen is het Botshol ook aangewezen voor veenbossen.

Het Botshol heeft voor moerasvogels de laatste jaren juist aan belang gewonnen. Zo zijn flinke populaties aanwezig van rietzanger en snor. Begin jaren negentig van de vorige eeuw vestigde zich de aalscholver (Phalacrocorax carbo). De kolonie bedraagt nu zo’n 250 paren, maar lijkt niet verder toe te nemen. Zeer verheugend was ook de vestiging van de lepelaar (Platalea leucorodia) in deze periode. Een bosje op het eiland in de Kloosterkolk herbergt nu een kleine kolonie, die in 2007 meer dan twintig paren telde.

Natura 2000 gebied Nieuwkoopse Plassen & de Haeck

De Nieuwkoopse Plassen en de Haeck zijn restanten van het voormalige Hollandse kust- vlakteveen. De is een laagveenverlandingsgebied waarin, naast veenplassen met bijzon- dere watervegetaties, een grote oppervlakte overgangsveen en moerasheide is gevormd.

In het gebied zijn lokaal goed ontwikkelde vegetaties van basenrijk overgangsveen te vinden. Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen. Het is ook van enig

Natuurnetwerk Nederland. SVI Landelijk Doelst. Opp.vl. Doelst. Kwal. Doelst. Pop. Draagkracht aantal vogels Draagkracht aantal paren

Habitattypen

H3140 Kranswierwateren -- = =

H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden - = = H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea) + = = H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) - > >

H7210 Galigaanmoerassen - > =

H91D0 Hoogveenbossen - = =

Habitatsoorten

H1149 Kleine modderkruiper + = = =

H1318 Meervleermuis - = = =

Broedvogels

A197 Zwarte Stern -- > > 15

A292 Snor -- = = 9

Doelstellingen van Het Botshol.

(5)

pagina 5 belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels.

Natura 2000 gebied Kennemerland Zuid

Kennemerland-Zuid is een uitgestrekt duingebied aan de zuidkant van het Noordzeeka- naal. Het is een reliëfrijk en landschappelijk afwisselend gebied, dat grotendeels bestaat uit kalkrijke duinen. Dit levert een soortenrijke en kenmerkende begroeiing op, met duinroosvegetaties in het open duin, duingraslanden, vochtige en droge duinvalleien, plasjes, goed ontwikkelde struwelen en diverse vormen van duinbossen. Het areaal kalkrijk duingrasland is vooral rondom Zandvoort groot. Hier komen over voorbeelden van het zeedorpenlandschap voor. Het Kennemerstrand is de enige locatie langs de Hol- landse vastelandsduinen waar een jonge strandvlakte met embryonale duinen en een uitgestrekte oppervlakte met kalkrijke duinvalleien aanwezig is. Aan de binnenduinrand zijn diverse landgoederen aanwezig. Hier zijn een aantal oude buitenplaatsen gelegen, die voor een aanzienlijk deel bebost zijn met naaldbos en loofbos, waaronder oude bos- sen met rijke stinzeflora.

Natura 2000 gebied Oostelijke Vechtplassen

De Oostelijke Vechtplassen bestaat uit een reeks van laagveengebieden tussen de Vecht en de oostrand van Utrechtse heuvelrug. In het gebied bevinden zich door turfwin- ning ontstane meren en plassen, meest met een zandondergrond, sommige aanzienlijk verdiept door zandwinning. De combinatie van rivierinvloeden en invloeden van het watersysteem van de zandgronden heeft een rijke schakering van typen van moeras en moerasvegetaties doen ontstaan. In het gebied zijn twee belangrijke gradiënten te onderscheiden: van noord naar zuid loopt een gradiënt van meer gesloten gebied (bos) naar meer open landschap (grasland, trilveen en rietland), terwijl van west naar oost een gradiënt is te zien van toenemende kwel (in petgaten en trilvenen). Het is een be- langrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen en zeer belangrijk voor broed- vogels van moerassen met veel waterriet en lange oeverlijnen.

(6)

pagina 6

H 03 Initiatief: voorgenomen activiteit en de potentiële effecten

Als gevolg van de uitbreidingsplannen van FloraHolland, en dan vooral de Experience Center is een toename van de verkeersstromen te verwachten. M+P heeft berekend - op basis van verkeersberekingen - dat er een toename is van de depositie van stikstofoxi- den op het Botshol. Op andere Natura 2000 gebieden is geen toename uit de berekenin- gen gekomen.De berekening betreft een toename als gevolg van de planontwikkelin- gen. Op de kaart staan de wegen die betrokken zijn bij de berekening en in de tabel de samengevatte uitkomst. De Aerius berekening is als bijlage opgenomen. Voor de overige details wordt verwezen naar Van Bon & Burgmeijer 2015 en Goudappel Coffeng (2015).

De berekening van de depositie is gebaseerd op verkeersgegevens van de navolgende wegen:

- N201 van de Oosteinderweg te Aalsmeer tot de Rijksweg A2.

- N231 van de Beneluxbaan in Amstelveen tot de Hoofdweg in De Kwakel.

- N196 van Schiphol Rijk tot Amstelhoek.

- N521 van de Beneluxbaan in Amstelveen tot de N201.

- De Zijdelweg van de N201 tot de N196.

- De Beneluxbaan in Amstelveen tot de Rijksweg A9.

Depositie stikstofoxiden

De depositie veroorzaakt door de verkeerstoename op het Botshol bedraagt in 2016 1,28 mol N/ha.j. Als gevolg van de autonome ontwikkelingen en de geplande ontwikkeling van het GTEC is een depositie in 2016 berekend van 1,39 mol N/ha.j. Dit betekent een toename van 0,11 mol N/ha.j waardoor een beoordeling van de effecten noodzakelijk is. Het past immers niet in de geautoriseerde toegestane toename van de PAS. Op het veenmosrietland geeft dat een toename van 0,014% vasn de KDW, op de overige habitats is dat minder dan 0,01%.

Achtergrond depositie en cumulatie

Op de website van het RIVM staan gegevens van de achtergronddepositie van verschil- lende stoffen. De huidige achtergronddepositie van stikstofverbindingen ter hoogte van het Botshol daalt met bijna 10%. Uit de gegevens blijkt dat de depositie van stikstofver- bindingen op het Botshol wel daalt, maar nog niet de gewensde achtergronddepositie heeft.

De betrokken wegen bij de berekening (bron: M+P).

Samengevatte uitkomst NOx depositie (bron: M+P)

habitat KDW %KDW

H3140 Kranswierwateren 2143 0,005

H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden 2143 0,005 H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea) >2400 - H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) 786 0,014

H7210 Galigaanmoerassen 1571 0,007

H91D0 Hoogveenbossen 1786 0,006

Toename stikstofdepositie t.o.v. de KDW.

2015 2025

122/473 1352 1214 122/474 1504 1362 123/473 1386 1247 123/474 1480 1328 123/475 1520 1374 124/473 1291 1157

Achtergronddepositie bij Botshol.

(7)

H 04 Analyse: beoordeling van de effecten op de natuurwaarden

pagina 7 De analyse van de effecten van het voornemen tot ontwikkeling van de GTEC Aalsmeer, c.q. de uitbreiding van FloraHolland kan op verscheidene manieren benaderd worden.

De verschillende benaderingen geven gezamenlijk een helder beeld van de potentiële ef- fecten van het voornemen op de doelstellingen van de Natura 2000 gebieden. De metho- den zijn:

- Een analyse op basis van de verstoringsindicator die voor de Natura 2000 is ontwik- keld, het zijn in totaal negentien factoren die beoordeeld worden.

- Een analyse op basis van de hulpvragen van de werkgroep Huys, dit zijn in totaal zeven vragen, en

- Een analyse op afzonderlijke habitattype en habitatsoorten.

Voor het onderzoek is een analyse uitgevoerd op de afzonderlijke habitattype en habi- tatsoorten. Hieronder treft u een analyse van de meest ingrijpende factor bij het project namelijk de verandering van de depositie van stikstofoxiden op het Natura 2000 gebied.

Voor alle andere factoren geldt dat het project buiten de Natura 2000 gebieden en op een redelijk grote afstand ervan ligt en derhalve geen invloed heeft. De externe invloe- den worden veroorzaakt in verandering van de stikstofemissie als gevolg van de ver- keerstoename. De toename van de bebouwde oppervlakte - en daarmee de toename van de noodzakelijke ruimteverwarming - is marginaal en is meegewogen bij de berekening van de depositie. De effecten van ruimteverwarming worden niet apart vernoemd.

De depositie van stikstofoxiden kan zowel leiden tot verzuring als tot vermesting van het habitattype. Enkele habitatsoorten zijn eveneens gevoelig voor ammoniak. De ge- bieden worden in eerste instantie getoetst op het meest gevoelige habitattype waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. In het voorliggende project is de meest gevoelige habitat de veenmosrietlanden. Op de overige beschermde habitats is een eventueel ef- fect per definitie (veel) kleiner tot afwezig.

Toenemende verzuring van de bodem van het veenmosrietland leidt tot afname van de biodiversiteit en dominantie van haakmos (Rhytidiadelphus squarrosus) en enkele kruiden.

Toename van de voedselrijkdom leidt eveneens tot een afname van de biodiversiteit.

Voor het veenmosrietland is de kwaliteit van het oppervlaktewater van belang, daarbij is het habitat fosfaatlimitatief. Veenmosrietland staat op van nature zure groeiplaatsen.

Oorspronkelijk stond Het Botshol sterk onder invloed van fosfaatrijk inlaatwater. Uit de verschillende onderzoeken blijkt dat afname van de fosfaatbelasting een belangrijk sturingsmechanisme is. Na het veranderen van het ecohydrologisch systeem en het plaatsen van een defosfateringsinstallatie in 1988 is de invloed van fosfaatrijk inlaat afgenomen en de is de waterkwaliteit verbeterd, de vegetatie van kranswieren en fon- teinkruiden is sterk verbeterd. Uit de huidige kwaliteit van het oppervlaktewater in het Botshol blijkt de inspanning succesvol, maar onvoldoende te zijn geweest. Waarschijn-

(8)

pagina 8 lijk zijn de veenmosrietlanden in het Botshol van nature minder soortrijk dan elders, vanwege de mesohaliene situatie met chloridegehalten tot 450 mg/l. De afname van de biodiversiteit is echter onomstotelijk aanwezig.

De toename van stikstofbelasting als gevolg de GTEC op het veenmosrietland is 0,014%

van de kritische depositie. De waarde van 0,014% (0,11 mol N/ha.j) is zo gering dat er geen waarneembaar effect kan worden waargenomen. De achtergronddepositie geeft een afname van bijna 10%. De toename van 0,014% of lager valt volledig binnen de na- tuurlijke variatie en zal niet merkbaar van invloed zijn op de doelstellingen.

In de knelpuntennotitie voor het Natura 2000 gebied is onderzocht wat de belangrijkste aspecten zijn voor het behalen van de doelstellingen. In die notitie wordt de ecohydrolo- gie als volgt beschreven: “Door de toegenomen wegzijging zakken grondwaterstanden in het vaste veen in perioden met neerslagtekort dieper weg, met als gevolg mineralisatie van het veen en het versneld onstaan van dikke (zure) regenwaterlenzen. Het peilbeheer liet geen overstroming meer toe, waardoor de periodieke aanvoer van basenrijk slib en oplading van het basenverzadigingscomplex niet meer optrad en de bodem gevoeliger werd voor verzuring. Bovendien leidde successie van trilveenverlandingen tot dikkere of vastgeslagen veenbodems, waardoor ze meer en meer van het basenrijke oppervlak- tewater geïsoleerd raakten. Nieuwe kraggen ontstonden niet, doordat de verlanding met waterplanten niet op gang kwam. Deze processen hebben geleid tot verzuring van habitattype H6410 blauwgraslanden en mogelijk ook van de habitattypen H7140B over- gangs- en trilvenen (veenmosrietlanden), H6430A ruigten en zomen (moerasspirea) en H7210 galigaanmoerassen. Overigens is het niet duidelijk of het alternatief –inundatie met basenrijk, maar ook stikstof- en fosfaatrijk water- niet eveneens tot achteruitgang van de vegetatie zou hebben geleid.”

Ten behoeve van de PAS is een analyse van de knelpunten gemaakt en een oplossings- strategie bepaald. De analyse komt grotendeels overeen met die uit de knelpuntennota.

Toegevoegd is de vermelding dat in brakke milieus afbraak van veen leidt tot toename van sulfaat en de vorming van eutrofe bagger. De toename van vrij-opneembaar sulfaat geeft een versterkt effect op de natuurkwaliteit. Er is vaak sprake van interne eutrofië- ring. Stikstofdepositie versterkt dit effect. Daarmee is de stikstofdepositie niet maatge- vend, maar is de interne eutrofiering en de sulfaatgehalten dat wel.

De afname c.q. vertraging van de verlanding maakt de regeneratie slechter van kwaliteit en omvang. Veenmosrietland heeft een natuurlijke successie naar moerasheide. Als de verlanding weer op gang gebracht kan worden is behoud van veenmosrietland ook op termijn mogelijk.

Herstelstrategie

In de PAS is en algemene herstel strategie voor laagveen opgesteld. Deze gaat uit van zes elkaar versterkende activiteiten: verhogen waterpeil, verlagen trofiegraad, herstel buffering, stimuleren verlanding, bestrijden erosie en bevorderen dispersie. Voor het Botshol zijn al maatregelen genomen in relatie met het peilbeheer en defosfatering van het inlaatwater. Met finetuning van de al ingezette maatregelen is mogelijk wat winst te boeken in de interne eutrofiëring (baggeren, verdergaande defosfatering, overgaan

(9)

pagina 9 op een natuurlijke pijlfluctuatie). De eerste herstelmaatregelen gericht op vernieuwde verlanding zijn al genomen. Erosie speelt een ondergeschikte rol binnen het Botshol.

Aanvullende maatregelen met het herstel van het bufferend vermogen en bevorderen van de dispersie zijn zinvol. Bij de genoemde sleutelfactoren is het terugdringen van de stikstofdepositie een ondergeschikt aspect. De stikstofdepositie versterkt de effecten van de genoemde factoren, maar is op zichzelf geen sturende factor.

Ontwikkelingsruimte

Onderdeel van de PAS is een beoordeling of er ontwikkelingsruimte is binnen het Natura 2000 gebied met betrekking tot ontwikkelingen die op zichzelf een negatief effect kun- nen hebben. De ontwikkelingsruimte is verdeelt in verschillende segmenten:

- Prioriteire economische projecten: dit zijn projecten die zijn aangemeld en geaccep- teerd als belangrijk voor de economische ontwikkeling van de regio, In het Botshol is 22 mol N/ha.j beschikbaar voor de eerste periode.

- Autonome groei: dit zijn bestaande projecten die door gebruik automatisch groeien (denk aan de toename van verkeer). In het Botshol is 10 mol N/ha.j beschikbaar voor de eerste periode.

- Meldingsplichtige ontwikkelingen: dit zijn projecten die minder dan 0,05 mol N/ha.j veroorzaken. Het gaat bijvoorbeeld om de uitbreiding van boerderijen of andere be- drijven. In het Botshol is 14 mol N/ha.j beschikbaar voor de eerste periode.

- Vergunningplichtige ontwikkelingen: dit zijn projecten die meer depositie veroorza- ken dan 0,05 mol N/ha.j en minder dan de maximale drempel van 1 mol N/ha.j. In het Botshol is 34 mol N/ha.j beschikbaar voor de eerste periode.

Gezien de bovengenoemde analyse kan geconcludeerd worden dat de toename van depositie een versterkend effect heeft op de negatiefe factoren in het Botshol. Duide- lijk is ook dat er goede redenen zijn om te veronderstellen dat de kwaliteit niet verder afneemt als gevolg van de depositie - het is geen sleutelfactor. In de PAS is geconstateerd dat er voldoende motivatie is voor het vrijgeven van ontwikkelingsruimte voor economi- sche ontwikkelingen. Voor de ontwikkelingen is 34 mol N/ha.j beschikbaar. De ontwik- kelingen van de GTEC voldoen aan de critera. Voorgesteld wordt om op basis van de PAS een melding te doen en deze ter laste te leggen van de vrije ontwikkelingsruimte voor activiteiten.

Aanvullend wordt in overweging gegeven na te gaan of er mogelijkheden zijn voor het reduceren van de uitstoot. Gedacht kan worden aan een oplaatpunt voor hybride autos, of een pendeldienst. Ook het invoeren van stromingsbronnen voor de energiehuishou- ding bij FloraHolland kan een factor van betekenis zijn.

Ontwikkelingsruimte in het Natura 2000 gebied Botshol tot 2020.

(10)

H 05 Conclusie en advies H 06 Bronnen

Pagina 10 FloraHolland Aalsmeer wil op Locatie Oost een Experience Center realiseren.

De Experience Center krijgt een publieksfunctie. Vanwege de publieksfunctie is de toekomstige verkeersfunctie beoordeeld en op basis daarvan een be- rekening met Aerius - waarin de ruimteverwarming is meegewogen - uitge- voerd om de eventuele effecten op Natura 2000 gebieden te beoordelen.

Uit de effecten analyse blijkt dat de toename van de stikstofdepositie geen sleutelfactyor is, maar dat deze wel de overige factoren in hun werking versterkt. In de PAS en het beheerplan zijn maatregelen voorgesteld en al gedeeltelijk ingevoerd voor verbetering van de kwaliteit van de Natura 2000.

In de PAS is beoordeeld dat er ontwikkelingsruimte is met een omvang van 34 mol N/ha.j voor vergunningplichtige activiteiten.

De ontwikkelingen van de GTEC voldoen aan de critera. Voorgesteld wordt om op basis van de PAS een melding te doen en deze ter laste te leggen van de vrije ontwikkelingsruimte voor activiteiten.

Aanvullend wordt in overweging gegeven na te gaan of er mogelijkheden zijn voor het reduceren van de uitstoot. Gedacht kan worden aan een op- laatpunt voor hybride autos, of een pendeldienst. Ook het invoeren van stro- mingsbronnen voor de energiehuishouding bij FloraHolland kan een factor van betekenis zijn.

Anonymus (2007) Knelpunten- en kansenanalyse Natura 2000 gebied – Bots- hol. Kiwa Water Research/EGG-consult.

Anonymus (2008) Natura 2000 profielendocument. Ministerie Landbouw, Na- tuur en Voedselkwaliteit, directie kennis, Ede.

Anonymus (2009) Interpretatie van onderzekerheden rond stikstofdeposities.

Arcadis.

Anonymus (2010) Botshol Concept Beheerplan (95% versie). Dienst Landeljk Gebied, Utrecht.

Natura 2000 Anonymus (2015) Natura 2000 gebiedsanalyse voor de program- matische aanpak stikstof (PAS) Botshol. Provincie Utrecht

Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Za- delhoff (2001) Handboek Natuurdoeltypen. LNV EC, Wageningen.

Bon, T. van Bon & M. Burgmeijer (2015) GTEC Aalsmeer, onderzoek luchtkwa- liteit en stikstofdepositie. M+P

Broekmeyer, M.E.A. (2005) Effectenindicator Natura 2000-gebieden. Ach- tergronden en verantwoording ecologische randvoorwaarden en storende factoren. Alterra, Wageningen.

Dobben, H.F. van & A. van Hinsberg (2008) Overzicht van kritische depositie- waarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden.

Alterra/Milieu- en Natuurplanbureau, Wageningen.

Hennekens, S.M., N.A.C. Smits & J.H.J. Schaminée (2010). SynBioSys Neder- land versie 2. Alterra, Wageningen UR.

Kros, J., B.J. de Haan, R. Bobbink, J.A. van Jaarsveld, J.G.M. Roelofs & W. de Vries (2008) Effecten van ammoniak op de Nederlandse natuur. Alterra, Wageningen.

Runhaar, J., M.H. Jalink, H. Hunneman, J.P.M. Witte & S.M. Hennekens (2009) Ecologische vereisten habitattypen. KWR water, Nieuwegein.

Smits, N.A.C. & D. Bal; red. (2012) Ecologische onderbouwing van de Program- matische Aanpak Stikstof (PAS). Alterra Wageningen UR & Programmadi- rectie Natura 2000 van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

YERSEKE - In het Regiocentrum Yerseke van Wageningen Marine Research werken on- derzoekers en de schelpdier- en visserijsector actief samen aan kennis en innovaties voor

b) het laboratorium moet beschikken over ten minste : een 16 kanalen EEG-toestel, een EMG- toestel dat zowel detectie als stimulatie toelaat, en een toestel

meerjaarsgemiddelde (2010-2015) (blauwe lijn) van akkerbouwbedrijven in Noord-Holland a) Een score van 125 betekent dat de bedrijven in 2017 25% duurzamer presteerden dan het

mestafzetketen bij de economisch optimale afzet van melkvee- en varkensdrijfmest in het scenario zonder derogatie en zonder gebruik van fosfaat uit zuiveringsslib als er geen

et al : Detection of older people at increased risk of adverse health outcomes after an emergency visit: the ISAR screening

In this report we will subsequently address the development in weight and body composition of the sows, conceptus (foetus, placenta and fluid), udder, body composition of the

Hoewel, de geschatte hoeveelheid discards tussen 2011 en 2017 voor de meeste gequoteerde soorten (tong, rog, tongschar en kabeljauw) afneemt, is dit voor schol stabiel (0%)

Deze evaluatie van het programma landbouwstructuurversterking van de provincie Overijssel toont dat de provinciale ondersteuning van vrijwillige, planmatige kavelruil in de