• No results found

Vanaf 1 januari 2011 : toepassing van de btw op het terrein dat bij een nieuw gebouw behoort

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vanaf 1 januari 2011 : toepassing van de btw op het terrein dat bij een nieuw gebouw behoort"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

Vanaf 1 januari 2011 : toepassing van de btw op het terrein dat bij een nieuw gebouw behoort

INHOUD

p.1/ Vanaf 1 januari 2011 : toepassing van de btw op het terrein dat bij een nieuw gebouw behoort

p.5/ Duur van het boekjaar

p.6/ Analyse van het CBN-advies 2010/8 – Financiële steunverlening

We zouden het over een kleine omwenteling op het ge- bied van de Belgische btw kunnen hebben. Een hande- ling bestaande in de levering van een alleen liggend of bij een, al dan niet nieuw, gebouw behorend terrein is momenteel een handeling die uitsluitend onderworpen is aan de registratierechten. Maar ten laatste vanaf 1 januari 2011 zal, wanneer de verkoop van een nieuw gebouw aan de btw wordt onderworpen, de btw ook van toepassing zijn op de verkoop van het bij dit gebouw be- horend terrein.

1. Herhaling van de huidige principes

a) Begrip levering van een onroerend goed

We moeten er vooreerst op wijzen dat op het stuk van de btw niet gesproken wordt van de «verkoop» van een onroerend goed, maar wel van de «levering» van een on- roerend goed.

Artikel 2 van het Btw-Wetboek bepaalt immers : «De leveringen van goederen en de diensten die door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, zijn aan de belasting onderworpen wanneer ze in België plaatsvinden».

Aldus is de verkoop van een onroerend goed een levering van goederen, aangezien de verkoop de macht om als een

eigenaar over het goed te beschikken aan de koper over- draagt.1

Maar om echt aan de toepassing van de btw onderwor- pen te zijn, onderstelt de handeling bestaande in de ver- koop van een onroerend goed, enerzijds, dat die levering door een als zodanig handelende belastingplichtige (ge- wone belastingplichtige of «vrijwillig» toevallige belas- tingplichtige) onder bezwarende titel wordt verricht en, anderzijds, dat de handeling niet onder een vrijstelling van de belasting valt.

b) Welke onroerende goederen kunnen verkocht worden met toepassing van de btw ?

Overeenkomstig artikel 44, § 3, 1° van het Btw-Wet- boek is de handeling bestaande in de verkoop (over- dracht) van een uit zijn aard onroerend goed2 een van de btw vrijgestelde handeling. Hetzelfde geldt voor de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van zakelijke rechten op uit hun aard onroerende goede- ren.

1 Artikel 10 van het Btw-Wetboek.

2 De goederen die onroerend zijn uit hun aard zijn de volgende : de gronderven (art. 518 van het Burgerlijk Wetboek); de gebouwen, de bouwwerken en de werken uitgevoerd met materialen die erin verwerkt zijn (artikel 518 van het Burgerlijk Wetboek), en de wortel- vaste veldvruchten en onafgeplukte boomvruchten (artikel 520 van het Burgerlijk Wetboek).

(2)

Daaruit volgt dat leveringen van onroerende goederen (ongeacht het een gebouw of een terrein betreft), in de huidige stand van de wetgeving, van de btw vrijgestelde handelingen zijn. Op de verkoopprijs wordt in principe een evenredig registratierecht van 10 % (in het Vlaamse Gewest) of 12,5 % (in het Waalse en Brussels Hoofdste- delijk Gewest) geheven.

In afwijking daarvan bepaalt artikel 44, § 3, 1° van het Btw-Wetboek evenwel dat de handeling bestaande in de le- vering van een gebouw dat voor de toepassing van de btw als nieuw wordt beschouwd3 (of de vestiging, overdracht of wederoverdracht van zakelijke rechten op dergelijk ge- bouw) aan de btw kan worden onderworpen.

Mits bepaalde voorwaarden zijn vervuld, komen dus al- leen de «nieuwe» gebouwen in aanmerking om met toe- passing van de btw te worden geleverd.

c) De hoedanigheid van de overdrager

Overeenkomstig het hiervoor vermelde artikel 2 van het Btw-Wetboek, wordt de levering van een nieuw gebouw slechts aan de btw onderworpen indien de handeling wordt verricht door een persoon die de hoedanigheid heeft van btw-belastingplichtige, ofwel in toepassing van artikel 4 van het Btw-Wetboek (gewone belasting- plichtige), ofwel in toepassing van de artikelen 8 en 44,

§ 3, 1° van het wetboek («vrijwillig» toevallige belasting- plichtige of toevallige belastingplichtige).

c.1. Gewone belastingplichtige (met name de beroepsoprichter)

Elke economische activiteit bestaande in het oprichten, laten oprichten of verkrijgen van gebouwen met het oog op de verkoop ervan, of het vestigen of overdragen van zakelijke rechten hierop, valt onder artikel 4 van het Btw- Wetboek.

Aldus verkrijgen de personen die dergelijke activiteit verrichten van rechtswege de hoedanigheid van btw- belastingplichtige, zodra zij door ondubbelzinnige akten de wil te kennen geven om op gebruikelijke wijze leve- ringen van nieuwe gebouwen te verrichten.

Aangezien de gebouwen in voorraad gehouden goederen zijn (en geen bedrijfsmiddelen), hebben deze projectont- wikkelaars of beroepsoprichters bijgevolg geen keuze : zij moeten de levering van dergelijke gebouwen aan de btw onderwerpen.4

3 Een gebouw wordt als «nieuw» beschouwd, voor de toepassing van de btw, tot 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming ervan.

4 Met dien verstande dat de beroepsoprichter, overeenkomstig artikel 45,

§ 1 van het Btw-Wetboek, een volledig en dadelijk recht op aftrek heeft van de voorbelasting geheven van de oprichting van het ge-

c.2. De vrijwillig toevallige belastingplichtige

De andere personen, namelijk zij die niet de hoedanig- heid van beroepsoprichter hebben, ongeacht het een btw-belastingplichtige met of zonder recht op aftrek of iemand die geen economische activiteit uitoefent, zo- als een particulier, betreft, kunnen de levering van een nieuw gebouw slechts aan de btw onderwerpen indien zij ervoor kiezen om de handeling aan de btw te onder- werpen.5

d) De toestand van de terreinen

Uit hetgeen voorafgaat kan besloten worden dat, in de huidige btw-regeling, enkel de levering van een nieuw gebouw aan de btw kan worden onderworpen en de ver- koop van een terrein steeds vrijgesteld is van de btw en onderworpen aan het registratierecht.

Deze regel is eveneens van toepassing wanneer het nieuwe gebouw en het terrein waarop het gebouw is opgericht samen verkocht worden. In dat laatste geval gebeurt enkel de verkoop van het gebouw met toepas- sing van de btw-regeling. Het gedeelte van de prijs met betrekking tot het terrein, zelfs als het bij het gebouw behoort, wordt aan het evenredig registratierecht onder- worpen.

2. De Europese Richtlijn 2006/112 en het arrest Breitsohl van het Hof van Justitie

a) De Europese Richtlijn 2006/112

Het huidig vrijstellings- en keuzemechanisme dat door de Belgische wetgever werd ingesteld, steunt op diverse artikelen van de Europese Richtlijn 2006/112 betreffen- de de btw.

a.1. De verplichte vrijstellingen

Voor wat de vrijstellingen betreft, legt artikel 135, § 1, punten j) en k) van de Europese Richtlijn 2006/112 de lidstaten op om de volgende handelingen vrij te stellen : – de levering van een gebouw of een gedeelte ervan en

van het bijbehorende terrein, met uitzondering van de in artikel 12, lid 1, punt a), bedoelde levering, met name de levering van een nieuw gebouw of een ge- deelte van een nieuw gebouw en het bijbehorende ter- rein;

bouw, zonder te moeten wachten tot het gebouw of het zakelijk recht daadwerkelijk verkocht of gevestigd is met toepassing van de btw.

5 De uitoefening van de optie wordt geregeld door het koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970.

(3)

– de levering van onbebouwde onroerende goederen, met uitzondering van de in artikel 12, lid 1, punt b), bedoelde levering van een bouwterrein.

a.2. De mogelijke vrijstellingen

Daarnaast biedt artikel 371 van de Europese Richtlijn 2006/112, samengelezen met Bijlage X, deel B, punt 9), de lidstaten de mogelijkheid om leveringen van gebou- wen of een gedeelte ervan en van het bijbehorende ter- rein, verricht vóór de eerste ingebruikneming ervan, en leveringen van een bouwterrein bedoeld in artikel 12, te blijven vrijstellen.

Dit artikel biedt de lidstaten, met andere woorden, de mogelijkheid om leveringen van nieuwe gebouwen of delen van nieuwe gebouwen en de bijbehorende grond, alsook leveringen van bouwgrond te blijven vrijstellen.

België heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid aangezien leveringen van bouwterreinen vrijgesteld zijn van de btw en onderworpen zijn aan het evenredig regis- tratierecht.

a.3. Het keuzerecht

Daarnaast staat artikel 391 van de Europese Richtlijn 2006/112 de lidstaten toe om de belastingplichtigen het recht te verlenen ervoor te kiezen om leveringen van nieuwe gebouwen of delen van nieuwe gebouwen en de bijbehorende grond, alsook leveringen van bouwgrond aan de btw te onderwerpen.

Zoals we hiervoor hebben gezien (punt c.2) verleent België zijn onderdanen dus het recht om voor belastingheffi ng van een nieuw gebouw te kiezen. Maar de Belgische wet- gever sluit die keuzemogelijkheid wel uit voor het bij een nieuw gebouw behorend terrein en voor bouwterreinen.

b) Het arrest Breitsohl van het Hof van Justitie

6

En hier komt de kat op de koord. Het standpunt van de Belgische administratie, volgens hetwelk een samen met een nieuw gebouw overgedragen terrein niet aan de btw kan onderworpen worden, is strijdig met de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie.

In antwoord op een prejudiciële vraag vanwege een Duit- se rechtsinstantie, heeft het hof immers beslist dat ie- mand die, met toepassing van de btw, een gebouw en het bijhorend terrein overdraagt, voor de toepassing van de btw één enkele handeling verricht. Dergelijke handeling

6 HvJ, arrest van 8 juni 2000, zaak Finanzamt Goslar vs. B. Breitsohl, C-400/98.

moet dan, ofwel volledig aan de btw worden onderwor- pen, ofwel volledig worden vrijgesteld.

Met andere woorden mogen gebouwen of delen van ge- bouwen en het bijhorend terrein voor de toepassing van de btw niet worden gesplitst. Als een handeling aan de btw wordt onderworpen, is de belasting zowel verschul- digd op de overdracht van het gebouw als op de over- dracht van het bijhorend terrein.

3. Toestand vanaf 1 januari 2011

a) De overdracht van een bij een nieuw gebouw behorend terrein met btw

België bleef bijna tien jaar worstelen met deze interpre- tatie van het Hof van Justitie, want de terreinen bleven uit de toepassing van de btw gesloten, tot de program- mawet van 23 december 2009 uiteindelijk komaf maakte met deze situatie. Wanneer, vanaf 1 januari 20117, een gebouw overgedragen wordt met toepassing van de btw, moet de belasting immers ook toegepast worden op het deel van de prijs dat betrekking heeft op het bijhorend terrein.

Voor de toepassing van deze nieuwe regel wordt het begrip «bijhorend terrein» gedefi nieerd als «het terrein waarvoor de toelating werd verkregen om er op te bouwen en dat door eenzelfde persoon wordt overgedragen tege- lijk met het gebouw waartoe het behoort».8

In de praktijk kunnen de twee volgende situaties zich voordoen :

– ofwel draagt een beroepsoprichter een nieuw gebouw en het bijhorend terrein over : in dat geval moeten zowel de levering van het nieuw gebouw als van het bijhorend terrein aan de btw worden onderworpen;

– ofwel draagt een andere persoon dan een beroeps- oprichter een nieuw gebouw en het bijhorend terrein over : in dat geval zal deze persoon moeten kiezen, ofwel kiezen voor de toepassing van de btw-regeling op het geheel (nieuw gebouw en bijhorend terrein), ofwel het geheel overdragen zonder toepassing van de btw (maar met toepassing van de registratierech- ten).

b) Het gevolg van de toepassing van de btw-regeling : vrijstelling van de registratierechten

De gewestelijke Wetboeken der Registratierechten bevat- ten een bepaling die in de vrijstelling van registratie-

7 Tenzij er vóór eind 2010 nog een koninklijk besluit wordt genomen.

8 Nieuw artikel 1, § 9, 2° van het Btw-Wetboek.

(4)

rechten voorziet voor leveringen van nieuwe gebouwen met toepassing van de btw.9

Tot dusver heeft alleen het Waalse Gewest deze bepaling aangenomen met betrekking tot de levering van een bij een gebouw behorend terrein dat verkocht wordt met toe- passing van de btw.10

Voor in het Vlaamse en het Brussels Hoofdstedelijk Ge- west gelegen terreinen heeft dat tot gevolg dat er mo- menteel gevaar bestaat op dubbele belasting, namelijk zowel onderwerping aan de btw als aan het registratie- recht, van bij een nieuw gebouw behorende terreinen die met toepassing van de btw worden overgedragen.

Dienaangaande vermelden wij dat de Minister van Fi- nanciën, in antwoord op parlementaire vragen, her- haaldelijk heeft bevestigd dat het, in elk geval, uitge- sloten is dat de verkoop van een terrein zowel aan de btw als aan de registratierechten zou worden onder- worpen.11

4. Gevolgen van de toepassing van de nieuwe regeling voor de kopers

a) Voor de belastingplichtigen met volledig recht op aftrek

Voor deze belastingplichtigen is de nieuwe regeling voordeliger. Aangezien zij recht op volledige aftrek heb- ben, zullen zij de voorbelasting die hun wordt aangere- kend volledig kunnen aftrekken. Daarenboven zullen zij het registratierecht op het terrein niet meer hoeven te betalen.

b) Voor particulieren, niet-

belastingplichtige rechtspersonen en belastingplichtigen met gedeeltelijk recht op aftrek

Voor deze personen zal de aan de btw onderworpen aan- koop van een nieuw gebouw en het bijhorend terrein een hogere fi scale last teweegbrengen.

Zij zullen immers geconfronteerd worden met een aan- zienlijke verhoging van de aankoopprijs.

In de plaats van 12,5 % of 10 % registratierechten, zul- len zij 21 % btw moeten betalen op de waarde van het bij het gebouw bijhorende terrein, waar nog bijkomt dat zij

9 Artikel 159, 8° van het Wetboek der Registratierechten.

10 Decreet van 9 december 2004.

11 Vr. & Antw., Senaat 2000-2001, nr. 29 van 6 februari 2001, p. 1437.

de betaalde btw niet (of slechts) gedeeltelijk zullen kun- nen aftrekken.

5. Mogelijkheid om te ontsnappen aan deze verhoging van de

aankoopprijs ?

Zoals hiervoor vermeld (punt III, a) wordt in de pro- grammawet van 23 december 2009 duidelijk aangege- ven dat het terrein dat bij het nieuw gebouw behoort waarop het is opgericht met btw belast wordt indien het «tegelijk door eenzelfde persoon wordt overgedra- gen».

Om aan de levering van het terrein met toepassing van de btw te ontsnappen, zouden we dus kunnen overwegen om de onroerende handeling te verrichten met tussen- komst van twee verschillende vennootschappen.

Aldus zou één vennootschap een recht van opstal kun- nen verkrijgen of kunnen verzaken aan het recht van natrekking ten gunste van een andere vennootschap die het gebouw zou kunnen oprichten, waarna de ene ven- nootschap het terrein en de andere het gebouw aan hun klant zouden kunnen verkopen.

In dit stadium is evenwel omzichtigheid geboden, wan- neer dergelijke juridische constructie wordt gebruikt, aangezien de fi scale administratie zulks als misbruik zou kunnen aanmerken.

6. Conclusie

Zoals uiteengezet zal de ingestelde nieuwe regeling de levering van een terrein dat bij een gebouw behoort aanzienlijk wijzigen. Het is inderdaad duidelijk dat de nieuwe regel de fi scale kost van de kopers zal opdrijven.

Als conclusie, kunnen wij er echter niet aan voorbij- gaan dat de nieuwe regelgeving voor de verkopers wel voordeliger zal zijn. Nu zij een aan de btw onderworpen uitgaande handeling verrichten, zullen zij immers ook recht op aftrek hebben van de voorbelasting geheven van de uitgaven die uitsluitend voor het terrein werden bestemd, zoals de afpalings- en opmetingskosten, de sa- neringskosten, enz., die tot dusver onder geen beding aftrekbaar was. Het is dus een kwestie van hoe men het bekijkt…

Sandrina PROCEK Advocaat Elegis Hannequart & Rasir

(5)

De Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) heeft onlangs een advies gepubliceerd omtrent de duur van het boekjaar.

Artikel 9 van de Boekhoudwet van 17 juli 1975 en artikel 92,

§ 1 van het Wetboek van Vennootschappen verplichten de ondernemingen om minstens eenmaal per jaar een inventaris op te maken en een jaarrekening op te stellen.

Aan de CBN werd de vraag gesteld of uit deze bepalin- gen, bekrachtigd door artikel 16 van de Boekhoudwet en artikel 126, § 1 van het Wetboek van Vennootschappen, voortvloeit dat het een vennootschap verboden is, om bij de oprichting of in de loop van het maatschappelijke le- ven, in de statuten of bij een statutenwijziging, een boek- jaar te voorzien met een duur van meer of minder dan twaalf maanden.

Voor zover de CBN bekend, bestaat er geen rechtspraak over de overeenstemming met de wet van een uitzonder- lijke verlenging of verkorting van een boekjaar. In de rechtsleer werden er evenmin standpunten over ingeno- men. In de rechtsleer worden meestal als uitzonderlijke omstandigheden vermeld : het eerste of laatste boekjaar, een herstructurering van de vennootschap of de harmo- nisatie van de afsluitdata binnen een groep.

De CBN is terecht van oordeel dat een uitzonderlijke ver- lenging of verkorting van het boekjaar tot een duur van meer of minder dan twaalf maanden geoorloofd is. Arti- kel 15, § 3 van het Wetboek van Vennootschappen voor- ziet immers in de mogelijkheid van een boekjaar met een duur van meer of minder dan twaalf maanden. Bij de oprichting van een vennootschap worden het begin en het einde van het boekjaar vastgelegd in de oprichtings- akte.

De wijziging van de afsluitdatum van het boekjaar vindt plaats bij wijze van een statutenwijziging, volgens de bij wet voorziene procedure, door een buitengewone alge- mene vergadering.

Op de vraag wanneer een onderneming haar boekjaar kan verlengen of verkorten, is de CBN de mening toe- gedaan dat het besluit tot verlenging of verkorting vóór het einde van het betrokken boekjaar moet zijn geno- men. Een onderneming kan, met andere woorden, haar boekjaar slechts verlengen of verkorten tijdens het lo- pende boekjaar zelf.

Noch de Boekhoudwet noch het Wetboek van Vennoot- schappen beperken het aantal keren dat een boekjaar kan worden verlengd of verkort. Het ontbreken van een expliciete toelating dat een boekjaar uit meer of minder

dan twaalf maanden kan bestaan, getuigt er volgens de CBN van dat de wetgever zich ertegen verzet dat het boekjaar stelselmatig een duur zou hebben die verschilt van twaalf maanden. De voorstelling van de jaarreke- ning moet identiek zijn van het ene jaar tot het andere.

Zowel bij verlenging of verkorting wordt hiervan afge- weken. Daarom benadrukt de CBN het belang van een passende vermelding en motivering in de toelichting bij de jaarrekening die betrekking heeft op het boekjaar waarin de wijziging plaatsvond.

We moeten toegeven dat het advies weinig nieuws bevat, inzonderheid ten opzichte van het oud CBN-advies 7/1, tenzij de verantwoording die in de toelichting bij de jaar- rekening moet worden opgenomen.

Is het, gelet op de beginselen van de annualiteit van de inventaris en de jaarrekening, waar het advies aan her- innert, maar ook gelet op de annualiteit van de belas- ting, aanvaardbaar dat een boekjaar een duur van twee jaar min één dag kan hebben ? Persoonlijk menen wij van niet, maar wij weten dat sommigen deze mogelijk- heid verdedigen. Boekjaren met een dergelijke duur zijn doorgaans niet het gevolg van de in het advies vermelde uitzonderlijke omstandigheden, maar hebben veeleer een fi scaal doel of de bedoeling om de bekendmaking van slechte resultaten uit te stellen.

Wij hadden graag gezien dat de CBN uitspraak had ge- daan over de grenzen van het boekjaar.

Voor zover ons bekend, heeft alleen het Instituut der Be- drijfsrevisoren (IBR) een (voorzichtig) standpunt inge- nomen over de kwestie. In het Jaarverslag 1991 van het IBR (p. 152 en 153) staat het advies van de Juridische Commissie van het Instituut, waaraan de vraag was ge- steld of het toegelaten is dat de duur van het boekjaar slechts één maand bedraagt.

«De Juridische Commissie stelt vast dat noch het ven- nootschapsrecht, noch het boekhoudrecht enige bepaling bevatten die een boekjaar van (slechts) één maand zou verbieden, op voorwaarde dat alle formaliteiten (inventa- ris, jaarrekeningen enz.) worden nageleefd, en natuurlijk behoudens fraude. Op de vraag moet derhalve positief wor- den geantwoord.

Er weze opgemerkt dat het advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen betreffende de duur van het boekjaar enkel de mogelijkheid van een boekjaar van meer dan twaalf maanden behandelt. Op fiscaal vlak neemt men aan dat de maximumduur van een boekjaar 18 maanden bedraagt.

Duur van het boekjaar

(6)

In het geval een boekjaar slechts één maand bedraagt, zou men zich wel kunnen afvragen of het principe van «het ge- trouw beeld» wel geëerbiedigd wordt. Het vergelijken van een boekjaar van 12 maanden met een boekjaar van één maand kan voor problemen zorgen. Vandaar dat de moti- vatie in de toelichting om te kiezen voor een dergelijk kort boekjaar van het allergrootste belang is.

Ook moet men de consequenties van dergelijk boekjaar in overweging nemen, bijvoorbeeld in verband met de ven- nootschapsrechtelijke bepaling waarin sprake is van «drie opeenvolgende boekjaren» (art. 48, § 2, 5° SWHV).»

Het geciteerde wetsartikel betreft de aandelen zonder stemrecht. In het Wetboek van Vennootschappen, dat in

2001 in voege is getreden, gaat het om artikel 481, 4°.

Het advies van de CBN waarnaar wordt verwezen in het advies van het IBR, is het oude advies CBN 7/1.

Zelfs zonder het fi scaal aspect in overweging te nemen, kunnen de bezwaren die tegen een boekjaar van een maand worden gemaakt, ook worden geuit tegen een boekjaar met een duur van meer dan 18 maanden.

Jean Pierre VINCKE Ere-bedrijfsrevisor

Analyse van het CBN-advies 2010/8 – Financiële steunverlening

Sinds het KB van 8 oktober 2008, dat op 1 januari 2009 in werking is getreden, staat het Wetboek van Vennoot- schappen toe dat een vennootschap middelen voorschiet, leningen toestaat of zekerheden stelt met het oog op de verkrijging van haar effecten door een derde. Dat was voorheen niet het geval en dat zorgde onder meer voor problemen bij de aankoop van aandelen van een vennoot- schap, aangezien haar activa bij de fi nanciering niet als borg mochten dienen.

Sindsdien staat het Wetboek van Vennootschappen, in de artikelen 329 (BVBA), 430 (CVBA) en 629 (NV) toe dat middelen worden voorgeschoten, leningen toegestaan en zekerheden worden gesteld met het oog op de verkrij- ging van haar eigen aandelen.

Voorbeeld : aankoop van aandelen van een BVBA die niet alleen een gebouw bezit, maar ook over aanzienlijke li- quide middelen beschikt. De welstand van de bankreke- ning zal onvermijdelijk de waarde van de aandelen ver- hogen.

De vennootschap kan, na de inkoop van de aandelen, die liquide middelen aan haar nieuwe vennoot uitlenen, die het geleende bedrag zal kunnen verminderen.

Voorts kan de vennootschap, door haar gebouw in borg te geven, haar nieuwe vennoot de mogelijkheid geven om de fi nanciering te verkrijgen die hij nodig heeft.

De fi nanciële steunverlening kan dus voornamelijk twee vormen aannemen : een geldlening toestaan of zekerhe- den stellen op bepaalde goederen die op de balans van de vennootschap voorkomen.

Die fi nanciële steunverlening moet aan verschillende voorwaarden voldoen. De verrichting moet onder meer

gebeuren tegen billijke marktvoorwaarden, met name wat betreft de rente die de vennootschap ontvangt (het betreft door de OESO aanbevolen regels). Het bestuurs- orgaan moet ook een bijzonder verslag opstellen en de redenen voor de verrichting uiteenzetten. En de verrich- ting is onderworpen aan een voorafgaand besluit van de algemene vergadering, genomen met inachtneming van de gestelde voorwaarden inzake quorum en meer- derheid.

Het doel van het CBN-advies is een leidraad te geven voor de desbetreffende boekingen. Daarom vermeldt de Com- missie voor Boekhoudkundige Normen alleen de (ande- re) voorwaarden :

– de voor die verrichting uitgetrokken bedragen moe- ten voor uitkering vatbaar zijn overeenkomstig de artikelen 320, 429 en 617 W.Venn. (wat inhoudt dat het netto-actief hoger moet zijn dan het bedrag van het gestorte kapitaal, vermeerderd met de reserves die volgens de wet of de statuten niet mogen worden uit- gekeerd);

– de vennootschap moet aan de passiefzijde van haar ba- lans een onbeschikbare reserve opnemen ten bedrage van de totale fi nanciële bijstand.

Om de «totale fi nanciële bijstand», en bijgevolg het be- drag van de onbeschikbare reserve te waarderen, onder- scheidt de CBN twee situaties :

1. de vennootschap stelt middelen ter beschikking van een derde;

2. de vennootschap stelt een zekerheid ten voordele van een derde.

(7)

1. De vennootschap stelt middelen ter beschikking van een derde

In dergelijk geval is de totale fi nanciële bijstand gelijk aan de nominale waarde van de lening, exclusief de ren- te (wat het mogelijk maakt de onbeschikbare reserve in overeenstemming te brengen met het bedrag van de le- ning).

De vorming van de onbeschikbare reserve dient slechts via de tabel van de bestemmingen en onttrekkingen te gebeuren, wanneer het overgedragen resultaat of het resultaat van het boekjaar daartoe wordt aangewend (dit is niets anders dan een bevestiging van advies 121/3

«Mutaties binnen het eigen vermogen», Bull. CBN 1995, nr. 34, 3-10). De overboeking van de ene reserve naar de andere reserve mag daarentegen rechtstreeks gebeu- ren.

De CBN stelt voor om bij de terbeschikkingstelling van fi nanciële middelen met het oog op de aankoop van ei- gen aandelen door derden volgende boekingen te gebrui- ken :

291 Overige vorderingen (of 41 Overige vorderingen als het een kortlopende lening betreft)

550 aan Kredietinstellingen

en, voor hetzelfde bedrag :

133 Beschikbare reserves 1311 aan Andere onbeschikbare

reserves

(bij aanwending van de winst van het lopende boekjaar of van de overgedragen winst, moet voor de vorming van de onbeschikbare reserve rekening 6921 – Toevoeging aan de overige reserves van de MAR worden gebruikt).

De CBN voegt daaraan toe dat, naarmate het kapitaalbe- standdeel van de lening wordt terugbetaald, een (omge- keerde) overboeking van de onbeschikbare reserves naar de beschikbare reserves mag gebeuren.

2. De vennootschap stelt een zekerheid ten voordele van een derde

De andere mogelijkheid voor de aankoop van eigen aan- delen door een derde, is dat de vennootschap een zeker- heid stelt, bv. wanneer een bepaald actiefbestanddeel als waarborg dient voor de fi nanciering die door degene die de aandelen van de vennootschap koopt wordt aange- gaan.

Ook in dit geval moet de vennootschap een onbeschik- bare reserve vormen.

Hier ook is het de vraag hoe deze «totale fi nanciële bij- stand» moet gewaardeerd worden.

Volgens de CBN kan uitgegaan worden van :

– de waarde van de verstrekte zekerheden, met name de nettoboekwaarde van het actief, zoals ze voorkomt op de balans van de vennootschap, of

– het bedrag van de gewaarborgde lening, indien dit la- ger ligt.

Kortom, het kleinste van beide bedragen moet worden gekozen. De CBN steunt haar redenering op het feit dat de vennootschap zich boekhoudkundig maximaal ten be- lope van het bedrag van de gewaarborgde lening kan verarmen.

De werkelijke waarde van de verstrekte zekerheden (met name het bedrag van het actiefbestanddeel, maar hier gewaardeerd tegen marktwaarde, tenzij het bedrag van de lening lager is) dient wel in klasse 0 van de MAR «niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen» ge- boekt te worden en in de toelichting van de jaarrekening vermeld te worden.

Voorbeeld 1

Een vennootschap vestigt een hypotheek op één van haar gebouwen om een door een derde aangegane lening van 1 000 000,00 euro te waarborgen.

Dit gebouw staat in de balans gewaardeerd tegen 400 000,00 euro (werkelijke waarde : 600 000,00 euro).

Bijgevolg moet een onbeschikbare reserve van 400 000 euro worden aangelegd, aangezien het risico van aantas- ting van kapitaal beperkt is tot de boekwaarde van de in waarborg gegeven activa :

133 Beschikbare reserves 400 000,00 1311 aan Andere onbeschikbare

reserves

400 000,00

De boeking in verband met de gestelde zekerheid moet echter tegen de marktwaarde van het gebouw, namelijk 600 000 euro, worden verricht :

022 Crediteuren van derden, houders van zakelijke zekerheden

600 000,00

023 aan Zakelijke zekerheden gesteld voor rekening van derde

600 000,00

(8)

Voorbeeld 2

Een vennootschap vestigt een hypotheek op één van haar gebouwen, maar het bedrag van de lening bedraagt 500 000,00 euro.

Dit gebouw staat in de balans gewaardeerd tegen 400 000,00 euro (werkelijke waarde : 600 000,00 euro).

Bijgevolg moet een onbeschikbare reserve van 400 000 euro worden aangelegd, aangezien het risico van aantas- ting van kapitaal beperkt is tot de boekwaarde van de in waarborg gegeven activa :

133 Beschikbare reserves 400 000,00 1311 aan Andere onbeschikbare

reserves

400 000,00

De gestelde zekerheid moet evenwel geboekt worden te- gen 500 000,00 euro, aangezien dit laatste bedrag lager is dan de marktwaarde van het gebouw, zijnde 600 000 euro :

022 Crediteuren van derden, houders van zakelijke zekerheden

500 000,00

023 aan Zakelijke zekerheden gesteld voor rekening van derde

500 000,00

De CBN vermeldt nog dat, naarmate het actief wordt af- geschreven, de onbeschikbare reserve mag overgeboekt worden naar de beschikbare reserves.

Voorbeeld 3

6302 Toevoeging aan de afschrij- vingen op materiële vaste activa

25 000,00

2219 aan Geboekte afschrijvin- gen op materiële vaste activa

25 000,00

1311 Overige onbeschikbare reserves

25 000,00

133 aan Beschikbare reserves 25 000,00

In geval van herwaardering, is het volgens de CBN niet noodzakelijk om de onbeschikbare reserve te verhogen ten belope van het bedrag van de herwaarderingsmeer- waarde. De herwaarderingsmeerwaarde moet immers op het passief geboekt worden onder post 121 – Herwaar- deringsmeerwaarden, die reeds tot het onbeschikbaar eigen vermogen behoort.

Indien men voor ditzelfde bedrag ook een onbeschikbare reserve zou moeten aanleggen, zou dit bedrag tweemaal onder het onbeschikbaar eigen vermogen ressorteren, wat, volgens de CBN, niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest.

De Commissie voor Boekhoudkundige Normen vestigt alleszins de nadruk op het verplicht gebruik van de re- keningen van de niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen en op de verplichting om de toelich- ting bij de jaarrekening correct in te vullen. De analyse van dit advies bood ons ook de kans om de wettelijke bepalingen in herinnering te brengen in verband met de verkrijging van de eigen aandelen van een vennootschap met fi nanciële bijstand van de vennootschap.

Stéphane MERCIER Erkend boekhouder(-fiscalist)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Etienne VERBRAEKEN, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http : //www.bibf.be.

Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Maria PLOUMEN, Etienne VERBRAEKEN. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met kluwer – www.kluwer.be

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vooronderzoek naar aanleidingen voor een aantal kunstwerken die de historische samenhang tussen De Zeven Slotjes binnen De Oude Vrijheid (1232) en het huidige Sint-Oedenrode

Na optimalisatie van de hydrologische parameters van de modellen door gebruik te maken van gemeten grondwaterstanden wordt met het gedetailleerd model ANIMO de beste resultaten

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

Een nieuw lied, van de nieuwerwetsche kinder-vorst, of de Korsikaansche school-vos, op het eyland Elba... Een

De meeste verbeterplannen bestonden uit het bewerkstelligen van meer toezicht binnen de instelling, het voorlichten van de medewerkers en het streven naar betere risicotaxatie

De toereikendheid van de aanvraagprocedure wordt beoordeeld met een 7 en transparantie krijgt een 6. In het interview werd aangegeven dat het moeilijk te oordelen is of de

rostriformis bugensis (dashed line) depending on lake morphometry, based on data that zebra mussels reach their maximum density in 2.5 ± 0.2 years and quagga mussels reach their