• No results found

Het nastreven van duurzame ontwikkeling aan de hand van Full Cost Accounting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het nastreven van duurzame ontwikkeling aan de hand van Full Cost Accounting"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het nastreven van duurzame ontwikkeling

aan de hand van Full Cost Accounting

Introductie van de Return on Sustainable Development Investment (ROSDI)

Masterscriptie, MSc Accountancy & Controlling

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

15/02/2016 Bas Lambregts Studentnummer 1878883 Parkstraat 161 3581 PG Utrecht Tel: +31 (0)6 53 48 82 72

Email: s.p.c.m.lambregts@student.rug.nl / baslambregts@gmail.com

Supervisor Universiteit Dr. J.S. Gusc

(2)

1. Inhoudsopgave

1. INHOUDSOPGAVE ... 2 2. SAMENVATTING ... 3 3. INLEIDING ... 4 4. METHODOLOGIE ... 6 5. THEORIE ... 7 5.1. DUURZAME ONTWIKKELING ... 7 5.2. ACCOUNTING-TECHNIEKEN ... 8

5.2.1. Full Cost Accounting ... 9

5.2.1.1. Forum for the Future’s Sustainability Accounting ... 9

5.2.1.2. Sustainability Assessment Model ... 11

6. INTRODUCTIE VAN DE RETURN ON SUSTAINABLE DEVELOPMENT INVESTMENT ... 13

6.1. IMPACTFACTOREN ... 14

6.1.1. Milieu ... 16

6.1.2. Maatschappij ... 29

6.1.3. Economie ... 30

6.2. HET GEBRUIK VAN DE ROSDI ... 32

7. REFLECTIE ONDERZOEKSPROCES ... 33 8. CONCLUSIE EN DISCUSSIE ... 34 9. OVERDENKINGEN ... 37 10. REFERENTIES ... 39 11. APPENDIX ... 44 11.1. FORMULEBLAD ... 44

11.2. WAARDE ECOSYSTEMEN OP BIOOM-NIVEAU PER HECTARE ... 46

11.3. AOK- EN MCF-WAARDEN AFVALSTORT ... 47

11.4. VERSIMPELD HARAS-MODEL BIJ HET VRIJ KOMEN VAN PERCOLAAT ... 48

(3)

2. Samenvatting

Organisaties hebben vaak een grotere impact dan op basis van de huidige verslaggeving kan worden vastgesteld. Dit wordt veroorzaakt doordat impact buiten de organisatiegrenzen (externaliteiten) niet aan de organisatie wordt toegewezen en niet wordt meegenomen in de besluitvorming. De markt is hierdoor verstoord en niet in staat duurzame ontwikkeling na te streven zodat het handelen van organisaties “aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen” (Verenigde Naties, 1987). De accounting-methode die ten grondslag ligt aan de besluitvorming binnen een organisatie speelt daarbij een grote rol. Traditionele accounting-methoden zijn niet geschikt om duurzame ontwikkeling na te streven, gezien het feit dat ze enkel economische factoren omvatten en geen externaliteiten meenemen. Duurzame ontwikkeling vereist dat, naast het economische-, ook het maatschappelijke- en milieuperspectief worden omvat. De meest geschikte methode om externaliteiten op zowel economisch, maatschappelijk als milieuvlak mee te nemen is Full Cost Accounting (FCA). Echter, de bestaande FCA-toepassingen blijken onvoldoende geschikt om duurzame ontwikkeling na te streven. Daarom wordt in dit onderzoek de Return on Sustainable Development Investment (ROSDI) geïntroduceerd; een nieuwe management-accounting tool die organisaties richting geeft in de besluitvorming, zodat deze meer in lijn is met duurzame ontwikkeling. Toepassing van de ROSDI stimuleert organisaties, accountants en controllers verder te kijken dan de organisatiegrens en in het belang van de samenleving te handelen. Dit resulteert in één cijfer welke het duurzaamheidsrendement van de investering weergeeft aan de hand van economische-, maatschappelijke- en milieufactoren. Dit cijfer maakt verschillende organisaties en investeringsprojecten vergelijkbaar. Het spreken in termen van rendement biedt daarbij een positieve benadering, door waardering te geven aan de positieve impact van een organisatie in plaats van te focussen op kosten.

(4)

3. Inleiding

De laatste decennia speelt het begrip ‘duurzaamheid’ een steeds grotere rol in de samenleving. Op politiek vlak is sprake van een ‘vergroening’ van de landelijke politieke agenda in Nederland, zijn er Europese energieakkoorden gericht op 2030 en 20501 en zijn op wereldwijd niveau met het Klimaatverdrag, het daaropvolgende Kyotoprotocol

en de ‘Sustainable Development Goals’2 opgesteld (Ministerie van VROM, 2007; Sociaaleconomische Raad, 2013;

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2015; Europese Commissie, 2014; Verenigde Naties, 1992, 1998). Daarnaast zijn vele burgerinitiatieven ontstaan3, variërend van windmolenparken, zonne-energieparken en

energiecollectieven. In andere landen zijn al plaatsen die volledig zelfvoorzienend zijn geworden, zoals het eiland Samsø in Denemarken4. Ook het bedrijfsleven lijkt het belang van duurzaamheid meer en meer in te zien. Binnen

Nederland is het ‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen’ (MVO) sinds 2004 op de kaart gezet5 en over de hele

wereld publiceren (beursgenoteerde) ondernemingen steeds vaker duurzaamheidsrapporten en geïntegreerde jaarverslagen (Sneller et al, 2013; Junior et al, 2014). Initiatieven op het gebied van rapportage-standaarden als Integrated Reporting (International Integrated Reporting Council, 2013), Sustainability Accounting Standards (Sustainability Accounting Standards Boards, SASB6) en de Natural Capital Accounting-workstream (EU Business

and Biodiversity Platform7) stimuleren bedrijven te rapporteren op het gebied van duurzaamheid en trachten de

vergelijkbaarheid van deze rapportages te waarborgen. Hierdoor moeten bedrijven gestimuleerd worden duurzaam te handelen.

Het bovenstaande lijkt een goede ontwikkeling. Echter, een veel gehoorde kritiek is dat organisaties niet uit intrinsieke motivatie duurzame ontwikkeling op de agenda zetten. Duurzaamheidsverslaggeving is volgens criticasters een vorm van greenwashing; de organisatie doet zich groen voor om de publieke opinie positief te beïnvloeden, terwijl het zich in werkelijkheid minder groen gedraagt (Branco & Rodrigues, 2007; Hahn & Lülffs, 2014). Anderen zijn gematigder in hun kritiek en beargumenteren dat de term duurzaamheid niet goed wordt begrepen door organisaties en zodoende de verslaggeving misleidend is (Aras en Crowther, 2009). Duurzaamheid lijkt op dit moment vooral een zaak voor de ‘buitenkant’ van de organisatie in plaats van een interne overtuiging. Bovendien blijkt uit bovenstaande kritieken dat de verslaggeving van organisaties vaak geen betrouwbare maatstaf is voor het onderzoeken van de mate van duurzaamheid van organisaties. Dit ondersteunt de interne focus van dit onderzoek, welke is gericht op accounting-technieken die ten grondslag liggen aan de besluitvorming en diens capaciteit om duurzame ontwikkeling na te streven.

1 http://www.roadmap2050.eu/, 30/09/2015 2 http://www.un.org/sustainabledevelopment, 29/09/2015 3 http://cms.duurzameburgers.nl/index.php/projecte/project-kenmer/, 18/11/2015 4 http://www.duurzaamgebouwd.nl/projecten/20101001-energieneutraal-samso-toont-de-mooie-kant-van-duurzaamheid, 18/11/2015 5 http://mvonederland.nl/dossier/historie, 30/09/2015 6 http://www.sasb.org/, 11/01/2015 7 http://ec.europa.eu/environment/biodiversity/business/workstreams/workstream1-natural-capital-accounting/index_en.htm, 11/01/2015

(5)

Het onderzoek richt zich op het nastreven van duurzame ontwikkeling door het meenemen van externaliteiten in de besluitvorming van organisaties; dit is de impact die voortkomt uit de sociale en economische activiteiten van een organisatie welke invloed heeft op haar omgeving en welke niet (geheel) voor rekening van de organisatie komt8. De

accounting-techniek waarbij dit centraal staat is Full Cost Accounting (FCA), welke als doel heeft om het besluitvormingsproces van een organisatie te ondersteunen door het meten en zichtbaar maken van duurzaamheidsinformatie (Jasinski et al, 2015). Dit onderzoek is een uitbreiding op de bestaande FCA-literatuur, waarbij de volgende onderzoeksvraag centraal staat:

‘Op welke manier kan Full Cost Accounting bijdragen aan duurzame ontwikkeling?’ Deze hoofdvraag roept een aantal andere vragen op die in dit artikel behandeld zullen worden.

 Wat is duurzame ontwikkeling?

 Wat houdt FCA in?

 In hoeverre is FCA de juiste accounting-techniek bij het nastreven van duurzame ontwikkeling?

 In welke mate streven de bestaande FCA-methoden duurzame ontwikkeling na?

 Hoe kan FCA bijdragen aan betere duurzaamheidsverslaggeving?

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de methodologie, gevolgd door een bespreking van de term duurzame ontwikkeling. Daarna zal de bestaande FCA-literatuur behandeld worden, waarbij in wordt gegaan op twee veelgebruikte modellen en diens capaciteit om duurzame ontwikkeling na te streven. Vervolgens vindt de introductie en toelichting van een nieuwe FCA-methode, de Return on Sustainable Development Investment (ROSDI), plaats. Hoofdstuk 7 reflecteert op het onderzoeksproces, waarna de conclusie en discussie volgen. Tot slot zijn overdenkingen toegevoegd die het onderzoek in het perspectief van de onderzoeker plaatsen.

(6)

4. Methodologie

Het masterthesis-traject Accountancy & Controlling van de Rijksuniversiteit Groningen waarbinnen dit onderzoek plaatsvindt, start met de keuze een van de voorgeschreven thema’s. Vooronderzoek was mogelijk op basis van een omschrijving die door de betreffende supervisor beschikbaar was gesteld. In enkele gevallen werd hierbij literatuur of andere vormen van informatie verstrekt, zo ook omtrent het onderwerp met mijn voorkeur: ‘Full Cost Accounting’. Ik ben daarbij geïnspireerd door de documentaire “The True Cost” (2015) en de (filosofische) gedachtegang van Gray (2010), maar ook het zoeken op duurzaamheidsonderwerpen via Google en YouTube overtuigden mij om de keuze definitief te maken. Voornamelijk de video’s van het kanaal ‘Sustainability Illustrated’ op YouTube9 gaven de nodige inwijding in het onderwerp.

Het artikel van Jasinski et al. (2015) is de basis van de literatuurverkenning. Dit literatuuronderzoek biedt een actueel en uitgebreid overzicht van de aanwezige literatuur op het gebied van FCA, gecategoriseerd per methode. Daarnaast zal de beschikbare professionele literatuur op het gebied van duurzaamheidsaccounting gebruikt worden (zie o.a. PwC, 2013, 2014, 2015; Kering, 2015; KPMG, 2014). Ook zal een interview worden gehouden met een verantwoordelijke op de duurzaamheidsafdeling van PwC Nederland, een van de organisaties die professionele literatuur publiceert. Deze drie informatiebronnen worden gebruikt om een goed beeld te vormen van FCA en haar (professionele) alternatieven, waarna conclusies getrokken kunnen worden over de mate waarin FCA op dit moment bijdraagt aan het nastreven van duurzame ontwikkeling. In het geval geconcludeerd kan worden dat er geschikte FCA-methoden zijn, dan zal dieper worden ingegaan op deze methoden, waarom deze geschikt zijn en wat er verbeterd kan worden. Mocht er op dit moment (in mijn ogen) geen geschikte toepassing van FCA zijn, dan bestaat er de optie om te onderzoeken waarom deze niet geschikt zijn en wat er verbeterd moet worden. Een tweede optie is het ontwikkelen van een geschikte FCA-methode.

Het exploratieve karakter van dit onderzoek biedt de ruimte om allerlei kanten op te gaan. Echter, vanaf het moment dat antwoord wordt gegeven op de vraag in welke mate de bestaande FCA-methoden geschikt zijn om duurzame ontwikkeling na te streven, is het verloop van dit onderzoek onzeker. Vandaar dat de methodologie vanaf dit punt door de hoofdstukken verweven is en er in hoofdstuk 7 een reflectie van het onderzoeksproces zal plaatsvinden.

(7)

5. Theorie

5.1. Duurzame ontwikkeling

Duurzaamheid wordt veelal beschreven aan de hand van drie dimensies: milieu, maatschappij en economie. Soms worden deze drie dimensies als gelijkwaardig gezien, maar veelal is de verhouding tussen de dimensies weergegeven zoals in figuur 1. Dit is ook het concept dat hier wordt geadopteerd. Duurzaamheid houdt hierbij in dat de economie functioneert binnen de grenzen van de maatschappij en de maatschappij handelt binnen de limieten van het milieu. Als iets conform deze regels bestaat of plaatsvindt, kan het

worden omschreven als duurzaam10.

De literatuur omtrent duurzaamheid spreekt vaak over kapitaal (o.a. Rennings & Wiggering, 1997; Dietz & Neumayer, 2007; Neumayer, 2010). De drie vormen die binnen de duurzaamheids-literatuur vaak gebruikt worden zijn milieukapitaal (alles in het milieu dat mensen welvaart brengt), productiekapitaal (fysieke productiemiddelen) en menselijk kapitaal (kennis en kunde). Milieukapitaal is (uitsluitend) te vinden binnen de

milieuhttp://www.thesroinetwork.org, dimensie, productiekapitaal en

menselijk kapitaal bij zowel de maatschappelijke als economische dimensie. De twee belangrijkste stromingen binnen de duurzaamheidsliteratuur onderscheiden zich op basis van deze kapitalen. De ene stroming is gestoeld op een zwakke vorm van duurzaamheid (ZD), welke er vanuit gaat dat iedere vorm van duurzaamheidskapitaal substitueerbaar is door een andere vorm, en maakt daarmee de waarde van individuele kapitalen irrelevant. De andere stroming is gebouwd op een sterke vorm van duurzaamheid (SD), welke uitgaat van een kritiek minimum van milieu-kapitaal. Verschillende soorten van kapitaal zijn dus niet (onbegrensd) substitueerbaar, maar complementair aan elkaar.

In lijn met de argumentatie van onder andere Rennings en Wiggering (1997) en Dietz en Neumayer (2007) sluit ik me aan bij de SD-stroming, zoals ook herkenbaar in het conceptueel model van duurzaamheid (figuur 1) door de erkenning dat het milieu niet (in zijn geheel) vervangbaar is door de mens gecreëerde zaken. Echter, het spreken in termen van kapitalen suggereert een bezit, iets waar gebruik gemaakt van kan worden. Voornamelijk op het gebied van milieu lijkt dit een verkeerd perspectief. Zodoende wordt hier gesproken van impact op milieu, maatschappij en economie in plaats van kapitalen. Dit doet echter niet af aan de notie dat de grenzen van het milieu van groot belang zijn bij duurzaamheid.

Een toekomstgerichte benadering van duurzaamheid wordt beschreven aan de hand van de term duurzame ontwikkeling. Een veel gebruikte definitie van duurzame ontwikkeling is die van de Brundtland-commissie (Verenigde Naties, 1987): ‘Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.’

10 De term duurzaam gebruiken met het oog op een langdurig bestaan is in mijn ogen incorrect, denk bijvoorbeeld aan niet-afbreekbare plastics Figuur 1 - Conceptueel model duurzaamheid

(8)

Ontwikkeling kan gedefinieerd worden als een (geleidelijke) verandering in een zekere richting11 en kan zodoende

gezien worden als de trend van meerdere losse punten, in dit geval de trend in de mate van duurzaamheid. Op het moment dat de mate van duurzaamheid verloopt op een manier die in lijn is met de hierboven geciteerde definitie, kan men spreken van duurzame ontwikkeling. Dit betekent dat een accounting-techniek die duurzame ontwikkeling nastreeft de organisatie richting geeft in haar besluitvorming, zodat deze is gericht op het verhogen van de mate van duurzaamheid conform de Brundtland-definitie.

De verschuiving van economische naar duurzame ontwikkeling is onder andere door het eerder genoemde rapport van de Brundtland-commissie (Verenigde Naties, 1987) in gang gezet. Het veranderde perspectief vraagt ook om andere technieken, die beter aansluiten bij de denkwijze van duurzame ontwikkeling en op die manier een bijdrage kunnen leveren aan het nastreven ervan. Een aantal technieken binnen accounting proberen dit door middel van het monetariseren van externaliteiten. Door de waarde van deze impact in valuta uit te drukken, wordt niet-financiële informatie vergelijkbaar gemaakt met financiële informatie. Dit is conform de gedachtegang van Gray (1992), die beschrijft wat in zijn ogen de rol van accounting vanuit duurzaamheidsoogpunt is. In zijn ogen is monetarisatie niet de ideale oplossing, maar in ieder geval een beginpunt om duurzaamheid bij organisaties te internaliseren en een beeld te krijgen van de kosten die gemaakt moeten worden om de planeet in dezelfde staat te houden binnen een (accounting) periode. In de komende paragraaf zal worden ingegaan op de verschillende accounting technieken en de vraag of ze geschikt zijn voor het nastreven van duurzame ontwikkeling.

5.2. Accounting-technieken

Traditionele accounting-technieken kenmerken zich door een hoge vergelijkbaarheid tussen organisaties over de hele wereld. Positieve gevolgen hiervan zijn (onder andere) de competitie die ontstaat binnen en tussen organisaties om de beste te zijn en een verhoging van de bruikbaarheid van gepubliceerde informatie voor gebruikers. De eenzijdige focus op economische factoren maakt ze echter ongeschikt om duurzame ontwikkeling na te streven. Aandeelhouders staan centraal, terwijl duurzame ontwikkeling een focus op alle belanghebbenden vereist (Bebbington et al, 2007). Bovendien zijn traditionele methoden gericht op impact binnen de grenzen van de organisatie, ze laten externaliteiten buiten beschouwing.

Er zijn verschillende varianten op de traditionele methodes die pogen duurzamer te zijn door de focus te verbreden. Zo zijn er onder andere een milieu-variant van Activity Based Costing (Bennett, Schaltegger & Zvezdov, 2011) en Materials Flow Cost Accounting (MFCA), welke de stroom van materialen en energie binnen een organisatie in beeld brengt en kosten toewijst aan deze stromen (Bennett, Schaltegger & Zvezdov, 2011). Deze focussen zich op het milieu, maar schenken geen aandacht aan sociale factoren. Bovendien worden externaliteiten buiten beschouwing gelaten. Life-Cycle Costing (LCC) identificeert wel kosten binnen de gehele levenscyclus van een product, ook wanneer deze niet meer binnen de grenzen van een organisatie vallen (Bennett, Schaltegger & Zvezdov, 2011). Deze techniek is gebaseerd op Life-Cycle Assessment (LCA), waarbij de milieu-impact ‘van de

(9)

wieg tot aan het graf’ wordt gemeten, maar de sociale impact achterwege gelaten wordt. Een techniek die zowel milieu-, maatschappelijke en economische impact belicht is de Triple Bottom Line (TBL). TBL richt de verslaglegging op alle belanghebbenden door de traditionele winst- en verliesrekening om te vormen naar resultaten voor ieder van de drie eerder genoemde dimensies van duurzaamheid (Elkington, 1999), waarbij geen rekening wordt gehouden met externaliteiten. Bovendien blijft de vergelijkbaarheid en inhoudelijke waarde laag doordat de organisatie zelf de aspecten van de TBL kan invullen (Norman & MacDonald, 2004; Gray, 2010).

Het nastreven van duurzame ontwikkeling vereist vanuit accounting een techniek die een brede focus heeft, met aandacht voor milieu-, maatschappelijke- en economische factoren op basis van een belanghebbenden-perspectief (Bebbington et al, 2007). Het meenemen van externaliteiten is daarbij belangrijk: de directe en indirecte kosten en baten die voortkomen uit de activiteiten van een organisatie die zowel binnen als buiten de grenzen van de organisatie liggen (Jasinski et al, 2015; Bebbington et al, 2001). Dit bredere perspectief op de impact van een organisatie betekent dat duurzame ontwikkeling beter na te streven is. Bovenstaande technieken voldoen niet aan deze eisen en zijn dus, om verschillende redenen, niet geschikt.

5.2.1. Full Cost Accounting

Full Cost Accounting (FCA)12 is een techniek die aan de hand van een belanghebbenden-perspectief aandacht heeft

voor milieu-, maatschappelijke- en economische factoren, waarbij externaliteiten worden meegenomen en is daardoor wel geschikt voor het nastreven van duurzame ontwikkeling. Recent literatuuronderzoek van Jasinski et al. (2015) identificeert 35 empirische en conceptuele onderzoeken op het gebied van FCA (zie ook Davies, 2009). Zij identificeren hieruit 10 verschillende methoden die op basis van de mate van compleetheid en relevante toepassingen geschikt zijn om op voort te gaan. Uit het onderzoek van Jasinski et al. (2015) komt naar voren dat twee van deze methoden zijn het meest gebruikt, breedst toegepast en verst ontwikkeld zijn: Forum for the Future’s Sustainability Accounting (FFF) en het Sustainability Assessment Model (SAM)13. Een logische stap in de

zoektocht naar de bijdrage van FCA aan duurzame ontwikkeling is om in lijn met Jasinski et al. (2015) deze twee modellen nader te bekijken. Hieronder zullen beide modellen besproken worden om te bekijken in welke mate deze duurzame ontwikkeling nastreeft, waarbij tevens wordt ingegaan op de verschillen tussen de modellen.

5.2.1.1.

Forum for the Future’s Sustainability Accounting

De eerste jaarrekening met behulp van duurzaamheid accounting is gemaakt door het Nederlandse BSO/Origin over het boekjaar 1990. Deze is gemaakt op basis van de kosten van het voorkomen van de vervuiling die ontstaat door de activiteiten van de organisatie, terwijl deze kosten eerder niet werden meegenomen in de scope van de jaarrekening (Huizing & Dekker, 1992). Destijds werd duurzaamheid vooral in milieu-impact uitgedrukt, maar inmiddels bestaat het begrip uit drie eerder genoemde dimensies. Het jaarverslag van BSO/Origin (Huizing &

12 In de literatuur wordt FCA tevens beschreven met de termen Total Cost Accounting (TCA), Full Cost Pricing (FCP) (Gluch & Baumann, 2004) of duurzaamheidsaccounting (Forum for the Future).

13 Davies (2009) en Jasinski et al. (2015) beschouwen deze als gelijken, terwijl er een significant verschil is wat betreft perspectief en waardering van de kosten

(10)

Dekker, 1992) en het artikel van Gray (1992) vormen de basis voor Sustainable Cost Calculation (Bebbington & Gray, 2001) en later Forum for the Future’s Sustainability Accounting (FFF). De gedachte die centraal staat bij deze methoden is het polluter-pays-principle; een term die (gezien de naam) in eerste instantie op milieu-impact is gericht14, maar op alle duurzaamheidsdimensies kan worden toegepast en worden doorgetrokken richting accounting

(Atkinson, 2000). Het principe gaat uit van het dragen van de kosten door degene die de kosten veroorzaakt. FFF past dit principe toe door aanpassingen aan de financiële verslaggeving en kan dus worden gezien als financial accounting-tool (Forum for the Future, 2003a; Jasinski et al, 2015).

FFF identificeert daarvoor vijf kapitalen in het ‘Five Capital Model’ die samen het duurzaamheidskapitaal vormen15.

Deze worden hieronder kort beschreven op basis van het door Forum for the Future uitgegeven ‘The Five Capitals Model – a framework for sustainability’ (zie ook Forum for the Future, 2003b voor toepassing in de onderwijssector).

Milieukapitaal betreft alle natuurlijke hulpbronnen, zowel in de vorm van energie als materie, en natuurlijke processen die de organisatie nodig heeft voor de productie van goederen en levering van diensten

Menselijk kapitaal betreft de gezondheid, kennis, vaardigheden, intellectueel gedachtengoed, motivatie en

capaciteit voor relaties van een individu. Daarnaast gaat het over plezier, passie, empathie en spiritualiteit.  Sociaal kapitaal betreft iedere waarde die wordt toegevoegd aan activiteiten en economische output van

een organisatie door menselijke relaties, samenwerkingsverbanden en samenwerken.

Productiekapitaal betreft de materiële zaken en infrastructuur die de organisatie bezit, leaset of controleert die bijdragen aan productie van goederen of levering van diensten, maar niet onderdeel van de output worden.

Financieel kapitaal betreft de activa van een organisatie die bestaan uit een vorm van valuta die in bezit kunnen zijn of verhandeld kunnen worden, waaronder aandelen, obligaties en bankbiljetten.

De hierboven beschreven kapitalen worden toegevoegd aan de balans van de organisatie en eventuele veranderingen in de waarde van deze kapitalen worden toegevoegd aan de winst- en verliesrekening. De balanswaarde van een kapitaal is het totaal van de kosten die een organisatie had moeten maken om alle in niet-duurzaamheid te herstellen of ontwijken vanaf het moment dat ze begonnen is met haar activiteiten (Forum for the Future, 2003a, 2003b). Een organisatie is duurzaam op het moment dat het de balanswaarden van de kapitalen gelijk houdt en wellicht laat groeien (minder negatief laat worden), in plaats van ze te laten krimpen (Forum for the Future – The Five Capitals Model). Deze doelstelling is in lijn met de SD-stroming, ook al wordt niet specifiek gesproken over kritieke minima.

14 Zo is het onder andere opgenomen in het Klimaatverdrag van 1992; principe 16,

http://www.unep.org/Documents.Multilingual/Default.asp?documentid=78&articleid=1163, 16/12/2015 15 Dit is een variant op de in hoofdstuk 5.1 genoemde kapitalen

(11)

De vraag die nu beantwoord moet worden is: in welke mate streeft FFF duurzame ontwikkeling na? Toepassing van FFF maakt een organisatie bewust van alle kosten die ze moet maken en in het verleden had moeten maken om duurzaam te zijn. De waardering vindt plaats op basis van herstel- en ontwijkkosten, waarmee voorbijgegaan wordt aan de kosten die de samenleving heeft door de activiteiten van de organisatie. Ondanks het feit dat externaliteiten worden meegenomen in de kostenberekening, blijft hierdoor er een intern en zelfgericht perspectief bestaan. Dit is niet in lijn met de gehanteerde definitie van duurzame ontwikkeling (zie p6), welke nadruk legt op de samenleving. Een tweede wrijving met het nastreven met duurzame ontwikkeling ontstaat doordat FFF de doelstelling heeft de kapitalen op zijn minst op hetzelfde niveau te houden. Zoals eerder aangegeven vereist een accounting-techniek die duurzame ontwikkeling nastreeft dat deze gericht is op het verhogen van de mate van duurzaamheid conform de definitie van de Brundtland-commissie (zie pagina 7). FFF neemt genoegen met het gelijk houden met het niveau van duurzaamheid. Concluderend kan worden gesteld dat FFF er in beperkte mate in slaagt duurzame ontwikkeling na te streven. Het lijkt echter meer geschikt om organisaties bewust te maken van de mate van duurzaamheid en de benodigde middelen om dit te optimaliseren.

5.2.1.2.

Sustainability Assessment Model

Het Sustainability Assessment Model (SAM) is een management accounting-tool, die is bedacht om externaliteiten meer centraal te stellen in de besluitvorming binnen een organisatie, (Bebbington et al, 2007; Frame & Cavanagh, 2009). Het is ontworpen als methode om de totale kosten van de levenscyclus (zowel intern als extern) op projectniveau te berekenen, maar is inmiddels ook op industrie-, organisatie- en materiaalniveau toegepast (Baxter et al, 2004). Gesprekken met belanghebbenden bepalen welke kosten hierbij worden meegenomen. SAM is voornamelijk toegepast in het Verenigd Koninkrijk (Baxter et al, 2004; Xing et al, 2009; Davies, 2009) en Nieuw Zeeland (Bebbington & Frame, 2003; Cavanagh et al, 2006, 2007; Fraser 2012). In tegenstelling tot FFF gaat SAM uit van het perspectief van de samenleving, wat resulteert in een kostenberekening op basis van de impact van organisatieactiviteiten op de samenleving (Frame & Cavanagh, 2009). Men zou kunnen stellen dat het probeert te berekenen wat de hoogte is van de fictieve factuur die de samenleving kan opmaken op basis van gemaakte kosten, ook wel schadekosten genoemd. Frame en Cavanagh (2009) evalueren de SAM-toepassingen in case studies en komen tot de conclusie dat monetarisatie en participatie van belanghebbenden de belangrijkste moeilijkheden zijn. Ze constateren dat de waarderingen van een aantal externaliteiten niet robuust genoeg zijn. Daarentegen constateert Fraser (2012) wel dat SAM (initieel) de besluitvorming kan beïnvloeden en het model dus zijn doel bereikt.

Binnen het SAM worden vier categorieën gebruikt, ook wel ‘Impact Categories’ genoemd, waarover kosten worden uitgesplitst16. Hieronder zullen de verschillende categorieën kort toegelicht worden op basis van de artikelen van

Bebbington & Frame (2003), Baxter et al. (2004), Bebbington et al. (2007) en Jasinski et al. (2015).

(12)

Impact op het milieu betreft impact in de vorm van vervuiling, overlast, biodiversiteit en afval.

Impact op grondstoffen betreft het omvatten van intrinsieke en inherente waarde van de grondstoffen die benodigd zijn, bovenop de betalingen die gedaan zijn (en dus meegenomen onder Economic Impact).

Sociale impact betreft de positieve en negatieve waarden op het gebied van werkgelegenheid,

belastingbestedingen en het gebruik van producten.

Economische impact betreft de totale gecreëerde waarde (inkomen) voor de economische entiteit en verschillende belanghebbenden (bijv. aandeelhouders, medewerkers, leveranciers, overheden). Het SAM gebruikt deze impact als uitgangspunt.

De kosten per impactcategorie worden weergegeven in de vorm van een staafdiagram, wat het duurzaamheidsprofiel van de organisatieactiviteiten vormt. Dit profiel maakt het mogelijk te beoordelen of een situatie duurzaam is en maakt verschillende situaties vergelijkbaar. SAM laat het daarbij aan de interpretatie van de gebruiker om te bepalen welke vorm van duurzaamheid (zwak of sterk) gebruikt wordt in de bepaling van de mate van duurzaamheid (Cavanagh, 2005; Bebbington et al, 2007). Bebbington en Frame (2003) geven daarnaast aan dat ook substitutie binnen een bepaalde categorie als voorwaarde gesteld kan worden voor een duurzame beoordeling bij SAM en dat mitigerende initiatieven kunnen worden meegenomen.

Ook hier is de vraag: in welke mate streeft SAM duurzame ontwikkeling na? Het gebruik van schadekosten als waardering van de impact is in lijn met het (organisatie)grensoverschrijdende perspectief dat de Brundtland-definitie (pagina 7) beoogd wanneer het over generaties spreekt. SAM kiest ervoor geen keuze maken voor een zwakke of sterke vorm duurzaamheid om de mate van duurzaamheid van deze impact te beoordelen en laat dit over aan de organisatie. Als een organisatie steeds dezelfde vorm kiest, dan hoeft dit geen probleem te zijn en verlaagt het enkel de vergelijkbaarheid. Als een organisatie steeds wisselt van vorm, dan valt niet te stellen dat dit SAM ondersteunt bij het verhogen van de mate van duurzaamheid; de beoordelingscriteria zijn namelijk veranderd. Een tweede punt van nadeel van SAM met het oog op het nastreven van duurzame ontwikkeling, is de beperkte mogelijkheden tot toepassing op organisatieniveau. Op het moment dat verschillende projectalternatieven worden beoordeeld, geeft het gebruik van SAM richting aan het kiezen voor de meest duurzame. Echter, op het moment dat de duurzaamheid van een gehele organisatie aan de hand van SAM wordt geprofileerd, wordt SAM een statische methode. Bovendien zijn verschillende organisaties in beperkte mate vergelijkbaar gezien de situatie specifieke bepaling van de factoren. Organisaties zouden wellicht indirect gemotiveerd kunnen raken om een beter duurzaamheidsprofiel te krijgen, maar voor de organisatie zelf is het slechts een constatering van het huidige duurzaamheidsniveau. SAM geeft dus, op organisatieniveau, geen richting aan het verhogen van de mate van duurzaamheid. Geconcludeerd kan worden dat SAM in een grotere mate duurzame ontwikkeling nastreeft dan FFF, maar ook zeker haar beperkingen kent.

Eén van de deelvragen van dit onderzoek is: in welke mate streven de bestaande FCA-methoden duurzame ontwikkeling na? Om deze vraag te beantwoorden zijn de twee belangrijkste modellen binnen FCA nader onderzocht: het model van Forum for the Future en het Sustainability Assessment Model. Beide modellen maken organisaties bewust van de mate van duurzaamheid van hun handelen, zij het vanuit een ander perspectief. Waar FFF zich richt op kosten die de organisatie zou moeten maken om het duurzaam te zijn (herstel- en ontwijkkosten),

(13)

richt SAM zich op de kosten voor de maatschappij op basis van de mate van duurzaamheid (schadekosten). Dit wil echter nog niet zeggen dat ze duurzame ontwikkeling nastreven. Eerder redeneerde ik dat de accounting-techniek die duurzame ontwikkeling nastreeft, de organisatie richting geeft in haar besluitvorming, zodat deze is gericht op het verhogen van de mate van duurzaamheid conform de Brundtland-definitie. Zoals in de afgelopen paragrafen beargumenteerd voldoen FFF in mindere en SAM in meerdere mate niet aan deze definitie. De bestaande FCA-methoden streven dus in beperkte mate duurzame ontwikkeling na.

Er is dus ruimte voor verbetering. In de volgende paragraaf zal een nieuwe FCA-methode worden geïntroduceerd, die in een grotere mate dan FFF en SAM duurzame ontwikkeling nastreeft: de Return on Sustainable Development Investment.

6. Introductie van de Return on Sustainable Development Investment

De term ROSDI is gebaseerd op de Return on Investment (ROI), het rendement op een investering. De ROI legt de focus naar rendement in plaats van kosten door antwoord te geven op de vraag ‘wat levert het op?’ waar traditionele kostenmethodes zich richten op de vraag ‘wat kost het?’. Toepassing van de ROI door een organisatie stelt haar eigen economische winst centraal en richt zich op de impact binnen de grenzen van de organisatie. De ROSDI stelt duurzame ontwikkeling centraal (gemeten aan de hand van de drie dimensies van duurzaamheid) en richt zich op de impact op de samenleving. Hierbij worden het organisatieperspectief van FFF en het samenlevingsperspectief van SAM gecombineerd. Het organisatieperspectief definieert de kosten van de impact van de organisatie als volgt:

‘Kosten voor de organisatie die ontstaan wanneer het duurzaamheidsniveau van de activiteiten binnen de grenzen van de organisatie zou worden geoptimaliseerd’

Vanuit het perspectief van de samenleving zijn de kosten van de impact van de organisatie als volgt gedefinieerd: ‘Kosten voor de samenleving die voortkomen uit het duurzaamheidsniveau van de activiteiten van de organisatie en

daaruit ontstane externe effecten’

Het berekenen van de ROSDI gebeurt aan de hand van vijftien factoren, waar de vaststelling en inhoud later van worden besproken. Deze factoren zijn verdeeld in de drie dimensies van duurzaamheid: milieu, maatschappij en economie. Per factor kan de impact die de organisatie op dit moment heeft worden gemeten. Aan de hand van de invloed van de investering op deze factoren kan vervolgens de verwachte impact na investering worden gemeten. De verandering in impact gedeeld door de gedane investering is vervolgens de ROSDI van de investering.

ROSDI = (Verwachte impact na investering - Huidige impact) / Investering x 100%

Het feit dat over rendement wordt gesproken is in overeenstemming met de doelstelling om de mate van duurzaamheid te verhogen. De ROSDI biedt daarnaast de mogelijkheid om richting te geven aan de besluitvorming van de organisatie doordat vergeleken kan worden wat de meest renderende investeringen zijn. Op die manier voldoet de ROSDI aan de eerder opgestelde eisen voor een accounting-techniek die duurzame ontwikkeling nastreeft.

(14)

6.1. Impactfactoren

Het SAM biedt, zoals gezegd, de meest complete set factoren om de impact van activiteiten te meten binnen FCA. Voor de bepaling van de ROSDI-factoren worden de SAM-factoren, evenals de factoren van andere FCA-methoden gecategoriseerd. Daarnaast zijn er meerdere modellen die zich richten op het meenemen van externaliteiten, welke niet ontwikkeld zijn binnen FCA maar wel factoren bepalen waarmee duurzaamheid gemeten wordt (zie KPMG, 2014). Deze zijn toegevoegd aan de lijst met methoden uit de FCA-literatuur (zie Jasinski et al, 2015).

Model Bronnen

Sustainability Assessment Model Bebbington & Frame (2003), Baxter et al. (2004), Cavanagh (2005), Cavanagh et

al. (2006), Bebbington et al. (2007), Cavanagh et al. (2007), Xing et al. (2007), Frame & Cavanagh (2009); Xing et al. (2009), Davies (2009), Fraser (2012) Five Capitals – Forum for the Future Gray (1992), Huizing & Dekker (1992), Bebbington & Gray (2001), Forum for

the Future (2003a, 2003b), Taplin et al. (2006)

USEPA’s method Karagiannidis et al. (2008), Debnath en Bose (2014)

Monetized LCA approach Antheaume (2004), Epstein et al. (2011)

Shared Value Atkinson (2000), Figge & Hahn (2005), Porter & Kramer (2011)

Environmental Profit & Loss (EP&L) * Kering (2015), PwC (2015)

CWRT -

Ontario Hydro -

Extended LCC Roth & Ambs (2004)

ExternE Krewitt (2002), Rabl & Holland (2008)

B Impact Assessment B Impact Assessment website17

KPMG True Value KPMG (2014)

Natural Capital Protocol Natural Capital Coalition website18

Redefining Value World Business Council for Sustainable Development (WBCSD) website 19

Social Return on Investment (SROI) SROI Network website20

Total Impact Measurement & Management (TIMM)

PwC (2013), PwC (2014)

True Price True Price website 21

Tabel 1 - Input ROSDI

* = KPMG (2014) en Jasinski et al (2015) verwijzen naar de Puma EP&L, echter heeft moederbedrijf Kering de methodologie achter deze EP&L uitgegeven en wordt hier dus ook daaraan gerefereerd

17 http://bimpactassessment.net, 08/12/2015 18 http://www.naturalcapitalcoalition.org, 08/12/2015 19 http://www.wbcsd.org, 08/12/2015 20 http://www.thesroinetwork.org/, 08/12/2015 21 http://trueprice.org, 08/12/2015

(15)

Bovenstaande bronnen komen voornamelijk voort uit Jasinski et al. (2015) en artikelen waar naar verwezen wordt in die literatuur. Er wordt in het artikel van Jasinski et al. tevens verwezen naar boeken en ‘grijze’ literatuur, welke vaak op congressen en symposia wordt gepresenteerd. Via de auteur is de meest relevante literatuur opgevraagd en verkregen, tevens is via de SmartCat database van de Rijksuniversiteit Groningen en in de collectie van de Universiteit Utrecht gezocht naar de overige literatuur en boeken. Hierbij bleek het gros niet online beschikbaar en in fysieke vorm in Engeland, Canada of de Verenigde Staten te liggen. Deze literatuur is zodoende niet meegenomen in het onderzoek. Hierdoor ontbreken bronnen omtrent het model van het Center for Waste Reduction Technology (CWRT) en Ontario Hydro. Jasinski et al. (2015) baseert zich op Bebbington et al. (2001) en concludeert dat het CWRT weinig toevoegt aan FCA, terwijl over Ontario Hydro niets bekend is over verdere ontwikkeling van het model. Het ontbreken van bronnen doet in mijn ogen dan ook geen afbreuk aan de bepaling van de ROSDI-factoren Na analyse van de modellen bleek dat de modellen van True Price (niet openbaar), Forum for the Future’s Five Capitals, het Shared Value Initiative en het SROI Network (identificeren geen factoren) niet bruikbaar waren bij het ontwikkelen van impactfactoren voor de ROSDI. Ook het Natural Capital Protocol en Redefining Value van het WBCSD zijn niet geschikt aangezien deze nog in ontwikkeling zijn. Tot slot is de methode van het United States Environmental Protection Agency (USEPA) uitgesloten, aangezien deze niet ingaat op externaliteiten en meer lijkt op een uitgebreide kosten-batenanalyse dan een FCA-methode. Het niet behandelen van één of twee van de duurzaamheidsdimensies is geen reden geweest tot uitsluiting, aangezien hiervoor gecorrigeerd is bij het bepalen van de ROSDI-factoren. Uiteindelijk zijn twaalf modellen, waarvan vier SAM (Baxter et al, 2004; Cavanagh, 2005; Davies, 2009; en Xing et al, 2009), gebruikt om impactfactoren te bepalen die de input vormen voor de ROSDI. De factoren van de modellen zijn daarbij gecategoriseerd aan de hand van de volgende punten:

1. Het polluter-pays-principle

Het reeds genoemde principe is van origine gericht op de milieuwetgeving en houdt in dat de vervuiler moet opdraaien voor de kosten van (lucht- en water)vervuiling22. Dit kan worden doorgetrokken naar maatschappelijke en

economische kosten en baten, alsmede andere milieukosten- en baten dan vervuiling. Het uitganspunt van het polluter-pays-principle is dat alleen kosten en baten die toe te schrijven zijn aan de organisatie worden meegenomen, de toegevoegde waarde die ontstaat door organisatieactiviteiten. Dit is ook het uitgangspunt geweest bij het categoriseren van de impactfactoren, waarbij gekeken is naar toegevoegde waarde voor de samenleving als geheel. Een voorbeeld van een factor die hierdoor niet wordt meegenomen bij de ROSDI (en wel voorkomt in een aantal van de input modellen) is ‘gemaakte kosten aan leveranciers’, aangezien dit slechts een verschuiving van middelen is tussen organisaties en zodoende niets toevoegt aan de samenleving.

(16)

2. Brede toepasbaarheid

Bebbington et al. (2007) geven aan dat SAM probeert begrijpelijk te zijn voor niet-specialisten om hiermee de betrokkenheid te vergroten. Op basis van de SAM-onderzoeken die gebruikt zijn in dit onderzoek constateer ik dat SAM hier in onvoldoende mate in is geslaagd. De oorzaak hiervan ligt dat er te vaak casus-specifieke factoren zijn opgenomen, welke voor de niet-specialist moeilijk te begrijpen zijn, bijvoorbeeld fysieke verbondenheid (Xing, 2009), en reductie inefficiënt gebruik woningvoorraad (Baxter et al, 2004). Andere modellen (bijv. PwC’s TIMM en KPMG True Value) zijn in algemenere termen opgesteld. Bij het categoriseren is gezocht naar termen die breed toepasbaar zijn, omdat dit het gebruik van de ROSDI toegankelijker maakt.

3. Indeling aan de hand van de drie duurzaamheidsdimensies

De factoren zijn, ongeacht de indeling die het model hanteert, gecategoriseerd op basis van de drie dimensies van duurzaamheid. De dimensie ‘milieu’ betreft alle factoren die te maken hebben met een hoofdzakelijke invloed op het milieu en natuur; de maatschappelijke dimensie met een hoofdzakelijke invloed op de mens en gemeenschap en de economische dimensie met een hoofdzakelijke invloed op het functioneren van de economie.

Deze categorisatie heeft uiteindelijk geleid tot elf milieu-, vijf maatschappelijke- en vier economische factoren waarvan er respectievelijk zeven, vijf en drie als ROSDI-factor geïdentificeerd zijn. De voorwaarde hiervoor is dat de factor voorkomt in een meerderheid van de modellen, waar de vier SAM-modellen als één zijn meegenomen om te voorkomen dat deze te zwaar zou wegen. Bij een aantal factoren speelt de uitgave van valuta een rol. Vaak is er hierbij een verschil tussen de uitgaven en de kosten die een organisatie rapporteert, zoals bijvoorbeeld bij betaalde en te betalen belasting. Dit verschil ontstaat doordat kosten op een andere periode betrekking hebben dan de periode waarin uitgaven gedaan worden, wat is ontstaan door de regelgeving omtrent accounting23. Aangezien de ROSDI

uitgaat van een bepaalde periode (boekjaar, projectduur, etc.), zullen de uitgaven gebruikt worden om de impact te meten en niet de kosten. Hieronder zullen alle factoren worden besproken en zal tevens de rekenmethode worden toegelicht die de impact berekend. Monetaire waarden zijn waar nodig vertaald van dollar naar euro en gecorrigeerd voor inflatie op basis van gegevens van Eurostat24.

6.1.1. Milieu

Broeikasgassen

Het Kyotoprotocol (1998) identificeert koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofmonoxide25 (N2O),

zwavelhexafluoride (SF6), fluorkoolwaterstof (HFK) en perfluorkoolstof (PFK)26 als broeikasgassen. Een belangrijk

gevolg van de uitstoot van deze stoffen is klimaatopwarming, wat impact heeft op het milieu en de samenleving.

23 Hierbij valt te denken aan de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening en IFRS, zie https://www.nba.nl/Vaktechniek/Vaktechnische-themas/Externe-Verslaggeving/, 08/12/2015

24 https://www.ecb.europa.eu/stats/prices/hicp/html/inflation.en.html, 15/01/2015 25 Beter bekend als lachgas

(17)

Daarnaast hebben deze stoffen een directe negatieve impact op de gezondheid van mensen door vervuilde lucht en vervuild water, en veroorzaken de processen waarbij deze stoffen vrijkomen vaak geluidsoverlast (KPMG, 2014; Kering, 2015). De impact van de emissie van broeikasgassen is te meten aan de hand van de hoeveelheid uitstoot en de aardopwarmingspotentiëlen (AOP) van de verschillende stoffen ten opzichte van CO2 (Cavanagh, 2005; Kering,

2015; PwC, 2015, Greenhouse gases). Deze potentiëlen zijn berekend door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en in onderstaande tabel weergegeven waarbij de tijdshorizon van 100 jaar over is genomen uit het Kyotoprotocol (Verenigde Naties, 1998). De gekozen HFK’s en PFK zijn conform het overzicht in de publicatie van het IPCC (2013), waar tevens een lijst is opgenomen met alle andere stoffen waarvoor de AOP is berekend (zie p731 – p737). Door het aantal ton uitgestoten stof te vermenigvuldigen met het opwarmingspotentieel ontstaat de CO2

-equivalent (CO2e) van deze stof.

Broeikasgas AOP (100 jaar)

CO2 1 CH4 34 N2O 298 HFC-134a (HFK) 1550 CFC-11 (HFK) 5350 CF4 (PFK) 7350

Tabel 2 - Opwarmingspotentieel broeikasgassen (Bron: IPCC, 2013. P714, Tabel 8.7)

In de methodologie voor de EP&L van Kering (2015) beschrijft PwC (2015, Greenhouse gases) hoe ze tot de gemiddelde waarde en de mediane waarde per ton CO2-equivalent (tCO2e) zijn gekomen en adviseren ze het

gemiddelde te gebruiken als standaard voor verdere berekeningen. Dit gemiddelde bedraagt €73/tCO2e.27 De impact

door broeikasgassen kan berekend worden aan de hand van de volgende formules: Impact broeikasgassen = €73 * tCO2e

waarbij

tCO2e = (1)tCO2 + (34)tCH4 + (298)tN2O + (1550)tHFC-134a + (5350)tCFC-11 + (7350)CF4 + (AOPx)tX

Hierbij representeert X alle overige broeikasgassen die niet in Tabel 2 staan vermeld, maar wel door het IPCC (2013) zijn gewaardeerd.

27 Over 2015, het jaar waarin de publicatie plaatsvond, was de wisselkoers $1 = €0,937, zie https://www.irs.gov/Individuals/International-Taxpayers/Yearly-Average-Currency-Exchange-Rates, 27/01/2015

(18)

Luchtvervuiling

De mate van luchtvervuiling wordt bepaald aan de hand van de concentraties fijnstof (PM2,5 en PM10)28,

stikstofoxiden (NOx), zwaveloxiden (SOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) (PwC 2015, Air

pollution). Deze stoffen brengen schade toe aan de gezondheid van mensen, waarbij de kans op ziekte stijgt in gebieden met een hoge vervuiling (KPMG, 2014; Kering, 2015; PwC, 2015). Bovendien hebben deze stoffen impact op de landbouwproductiviteit en verslechteren ze het zicht, met gevolgen voor bijvoorbeeld de luchtvaartindustrie (Kering, 2015; PwC, 2015). Voor het berekenen29 van de impact sluit ik me aan bij de methodologie van PwC

(2015). Deze wordt gemeten aan de hand van vier categorieën, welke hieronder worden toegelicht. 1. Primaire SO2 en primaire en secundaire PM gezondheidsimpact

Het inhaleren van gevaarlijke stoffen als PM, NOx, SO2, en NH3 vormt een risico voor de gezondheid van mensen.

Dit risico wordt gekwantificeerd in het aantal dagen met beperkte (economische) activiteit (PM2,5), groei in het

aantal patiënten met longontsteking (PM10) of borstklachten (SO2) en een stijging in het aantal sterftecijfer (SO2,

PM2,5). Daarbij is de impact van PM2,5, NOx, SO2 en NH3 op vroegtijdig sterven verwerkt in de coëfficiënt van

PM2,5. PwC (2015) bekijkt deze impact locatie specifiek door rekening te houden met meteorologische condities,

luchtweerstand en bevolkingssamenstelling om te bekijken hoeveel mensen in welke mate beïnvloed worden. De onderliggende data zijn niet (allemaal) openbaar beschikbaar, waardoor een herberekening onmogelijk is. Het valt buiten de scope van dit onderzoek om de benodigde data te verzamelen, waardoor deze variabele niet zal worden meegenomen in de berekeningen.

2. Secundaire gezondheidsimpact door ozon (O3)

Een tweede impact op de gezondheid komt door de formatie van O3 uit NOx en VOS. Ozon wordt weliswaar niet

direct door organisaties uitgestoten, maar is een product van stoffen die wel worden uitgestoten en dus indirect veroorzaakt door de organisatie. De gevolgen voor de gezondheid zijn zichtbaar door een verhoogd sterftecijfer en een vergrootte kans op chronische longontsteking of cardiale ziekenhuisopname op plekken waar de concentratie O3

hoger is. De impact wordt berekend op basis van de concentratie O3, inkomen en bevolkingsdichtheid.

Oorzaak kosten Kosten emissie per ton vervuilende stof

Sterfte toe te rekenen aan emissie van NOx €292,66

Sterfte toe te rekenen aan emissie van VOS €140,69

Ziekte toe te rekenen aan emissie van NOx €4,76

Ziekte toe te rekenen aan emissie van VOS €2,30

Tabel 3 - Samenlevingskosten als gevolg van secundaire gezondheidsimpact door luchtvervuiling (Bron: PwC, 2015; Air pollution. P60, Tabel 30)

28 PM is afgeleid van Particulate Matter, de Engelse benaming voor fijnstof. Het cijfer slaat op de diameter van de deeltjes in micrometer. 29 De gegeven kosten zijn gebaseerd vertaald van dollar naar euro. Over 2011, het jaar waarin de data zijn verzameld, was de wisselkoers €1 = $1,3390, zie https://www.irs.gov/Individuals/International-Taxpayers/Yearly-Average-Currency-Exchange-Rates, 09/12/2015

(19)

De data onderliggend aan deze berekening komen uit de VS. Vertaling van de kosten naar andere landen is echter mogelijk gezien het gebrek aan betere data en de relatief lage materialiteit ten opzichte van de primaire gezondheidsimpact (PwC, 2015).

3. Impact op zicht

Vervuilende stoffen in de lucht verminderen de kwaliteit van het zich, wat invloed heeft op bijvoorbeeld toerisme en de luchtvaartindustrie. Het dagelijks leven ondervindt invloed door de smog die ontstaat doordat er vervuilende stoffen in de lucht aanwezig zijn. Op basis van de O3-concentratie, inkomen, bevolkingsdichtheid, temperatuur en

regenval.

Vervuilende stof Kosten emissie per ton vervuilende stof

PM10 €49,54 PM2,5 €14,90 SO2 €29,98 VOS €6,02 NOx €4,38 NH3 €39,22

Tabel 4 - Samenlevingskosten als gevolg van impact luchtvervuiling op zicht (Bron: PwC, 2015; Air pollution. P61, Tabel 8)

De data onderliggend aan deze berekening komen uit de VS. Vertaling van de kosten naar andere landen is echter mogelijk gezien het gebrek aan betere data en de relatief lage materialiteit ten opzichte van de primaire gezondheidsimpact (PwC, 2015).

4. Impact op landbouwproductiviteit

De formatie van O3 in de troposfeer, het onderste deel van de atmosfeer, heeft invloed op de groei van planten.

Aangezien O3 ontstaat uit NOx en VOS, wordt de landbouwproductiviteit beïnvloed door de uitstoot van deze

stoffen. De impact wordt gemeten aan de hand van het verlies in productie van gewassen Vervuilende stof Kosten emissie per ton vervuilende stof

NOx €15,61

VOS €12,51

Tabel 5 - Samenlevingskosten als gevolg van impact luchtvervuiling op landbouwproductiviteit (Bron: PwC, 2015; Air pollution. P43, Tabel 25)

De data onderliggend aan deze berekening komen uit de VS. Vertaling van de kosten naar andere landen is echter mogelijk gezien de relatief lage materialiteit ten opzichte van de primaire gezondheidsimpact (PwC, 2015). De impactformule voor luchtvervuiling is als volgt:

(20)

Impact luchtvervuiling = [(€292,66 + €4,76)tNOx + (€140,69 + €2,30)tVOS] + [(€49,54)tPM10 + (€14,90)tPM2,5 +

(€29,98)tSO2 + (€6,02)tVOS + (€4,38)tNOx + (€39,22)tNH3] + [(€15,61))tNOx + (€12,51)tVOS]

wat gelijk staat aan

Impact luchtvervuiling = (€49,54)tPM10 + (€14,90)tPM2,5 + (€29,98)tSO2 + (€317,41)tNOx + (€161,52)tVOS +

(€39,22)tNH3

Waterverbruik- en vervuiling

Water is, net als andere natuurlijke bronnen, niet oneindig beschikbaar. Schoon (drink)water is kostbaar. Het verbruiken en vervuilen van water heeft een negatieve impact op de gezondheid van mensen. Waterschaarste veroorzaakt ondervoeding, geeft de kans aan ziekten en schaadt ecosystemen. Vervuild water heeft een verminderde waterkwaliteit en eveneens een impact op de gezondheid van mensen en het ecosysteem (KPMG, 2014; Kering, 2015).

Waterverbruik wordt gemeten in het aantal kubieke meter (m3) water dat geconsumeerd is. De impact van het

verbruikte water wordt gemeten aan de hand van vijf categorieën, welke hieronder besproken zullen worden (PwC, 2015; Water consumption).

1. Impact door ondervoeding

De impact op welvaart door ondervoeding wordt gemeten in DALY’s, Disability-Adjusted-Life-Years, welke meet hoeveel jaren verloren gaan door vroegtijdige sterfte of ziekte30. Deze wordt vervolgens uitgedrukt in DALY per m3,

de Human Health Factor (HHF)31, waarmee wordt aangesloten bij de keuze van PwC (2015) om de methodologie

van Pfister et al. (2009) te gebruiken. Deze methode gaat uit van de DALY’s die ontstaan zijn door een beperkte beschikbaarheid van water voor landbouw als meetmethode voor ondervoeding, waarbij gecorrigeerd wordt voor de beschikbaarheid van ‘hernieuwbaar’ water in het desbetreffende land. Er wordt aangenomen dat door organisaties gebruikt water een substituut is voor het water beschikbaar voor de gemeenschap. De waterconsumptie van de organisatie wordt gemeten in de Water Stress Index (WSI); de verhouding tussen waterverbruik en de totale ‘hernieuwbare’ hoeveelheid water in dezelfde periode. Hiermee wordt berekend welk deel van het water dat niet beschikbaar is voor de gemeenschap en zodoende leidt tot een verandering in DALY’s, toe te rekenen is aan de organisatie. De data uit het onderzoek van Pfister et al. (2009) is op land-niveau beschikbaar via ETH Zürich32, het

instituut waaraan Pfister et al. gelieerd zijn.

30 http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/sterfte-levensverwachting-en-daly-s/ziektelast-in-daly-s/wat-is-de-ziektelast-en-hoe-wordt-deze-berekend/, 10/12/2015

31 HHF (DALY/m3consumed) = WDFi (Water Stress Index

i * Watergebruik %landbouw,i) x EFi (Water benodigdondervoeding-1 * Human Development Factorondervoeding,i) x DFmalnutrition (DALY/aantal inwoners), zie ook Pfister et al. (2009)

(21)

2. Impact door infectieziekten

Een gebrek aan schoon water kan infectieziekten veroorzaken doordat mensen genoodzaakt zijn vervuild water te drinken. De aanname is wederom dat wanneer organisaties schoon water verbruiken, dit niet beschikbaar is voor de gemeenschap. Organisaties hebben zodoende een impact op de gezondheid van mensen in het geval dit resulteert in het drinken van vervuild water. De door PwC (2015) gebruikte methodologie is niet reproduceerbaar binnen het bereik van dit onderzoek en de door hen gegenereerde data zijn niet openbaar beschikbaar. Bovendien worden hoge-inkomenslanden buiten beschouwing worden gelaten vanwege de hoge waterkwaliteit (bij PwC gaat het hier om de onderste 30-percentiel). Beschikbare data over de DALY door drinkwater van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)33 gaat eveneens enkel over lage- en middeninkomenslanden. Vanwege de scope van het onderzoek wordt

deze factor dan ook achterwege gelaten.

3. Impact door uitputting van grondwaterreserves

Grondwater wordt in veel regio’s op een niet-duurzame manier gebruikt, met uitputting van grondwaterreserves als gevolg. Niet-duurzaam houdt in dat er meer grondwater wordt geconsumeerd dan er hernieuwbaar water is in een bepaald jaar, berekend kan worden op basis van gegevens van FAO AQUASTAT34. Dit overschot geldt als proxy

voor het tekort aan water op het moment dat de grondwaterreserve volledig gebruikt is, wat wordt gezien als de toekomstige kosten van uitputting van grondwaterreserves. Deze kosten worden gewaardeerd op basis van ontziltings- en transportkosten van zeewater, respectievelijk €1 en €0,05 35 (Zhou & Tol, 2005). Deze kosten worden

vermenigvuldigd met het totale tekort (waarbij aangenomen wordt dat de vraag hetzelfde blijft) en gedeeld door het aantal jaar tot uitputting van de reserves. De impact is vervolgens te berekenen door het aantal m3 grondwater dat

door de organisatie wordt verbruikt te vermenigvuldigen met de toegewezen toekomstige kosten per m3 (K

grondwater)

op basis van voorgaande berekening. Deze methodologie is in lijn met PwC (2015). 4. Impact door subsidiëring van het water

De (indirect door de belastingbetaler) gegeven subsidie op grondwater heeft een negatieve impact op de samenleving, we betalen immers bij voor het grondwater doordat de waterprijs niet kostendekkend is (PwC,2015). Deze subsidie kan berekend worden door de omzet van het waterbedrijf minus de financiële kosten van de waterlevering. De verhouding tussen dit saldo en de totale operationele-, onderhouds- en kapitaalkosten van het waterbedrijf is de dekkingsgraad (D%). Deze beschrijft hoeveel procent van de kosten worden gedekt, waaruit de

subsidie bepaald kan worden op basis van het niet-gedekte deel van de kosten. Het Europese Milieuagentschap (EEA) heeft voor een aantal landen, waaronder Nederland, de dekkingsgraad berekend (EEA, 2013). Aan de hand van de kosten per m3 (P

water) en de waterafname in m3 kan vervolgens de impact van de organisatie berekend

worden. Verdere informatie over subsidiëring op water kan gevonden worden via rapporten van de Wereldbank

33 http://apps.who.int/gho/data/node.main.INADEQUATEWSH?lang=en, 10/12/2015 34 http://www.fao.org/nr/water/aquastat/data/query/index.html, 10/12/2015

(22)

(2005) en de OECD (2010), waarin ook data beschikbaar zijn die bruikbaar kunnen zijn voor toepassing in andere landen dan behandeld in het rapport van de EEA (2013).36

5. Impact door economische opportuniteitskosten van het water

De opportuniteitskosten van water zijn gebaseerd op de eventuele meerwaarde die het door de organisatie gebruikte water kan hebben voor andere gebruikers. Dit vereist kennis van de watergebruikers en specifieke data over de economische van water voor deze gebruikers en valt zodoende buiten de scope van dit onderzoek (PwC, 2015).

Impact waterverbruik = [HHFi * m3water] + [Kgrondwater,i * m3grondwater] + [(1-D%,i)* Pwater * m3water]

Hierbij geeft i aan dat de factor bekeken moet worden voor het land waarin de ROSDI wordt berekend.

Watervervuiling wordt gemeten aan de hand van het aantal kilogram (kg) vervuilende stoffen dat door de organisatie is geloosd. Hierbij worden zestien verschillende vervuilers geïdentificeerd. De impact van het vervuilde water wordt gemeten aan de hand de gezondheidsimpact die ontstaat door de emissies naar water en de impact op de waterkwaliteit door het overschot aan voedingsstoffen in het water.

1. Impact op gezondheid door emissie van vervuilende stoffen

Vervuilende stoffen kunnen direct (drinkwater), indirect (via opname door plant en dier, zogenaamde bio-accumulatie) of door inhalatie van verdampte stoffen uit het water worden binnengekregen. De berekening van de gezondheidsimpact door vervuilende stoffen in water is, net als een aantal factoren van impact door waterconsumptie, gebaseerd op de DALY (zie ook Luchtvervuiling). Daarbij wordt per vervuiler bekeken wat de impact op het aantal ziektegevallen per ziekte is, waarna de het aantal DALY per ziekte wordt berekend en gewaardeerd op de waarde van een DALY volgens de waardering van PwC (2015) op basis van de Value of Statistical Life van de OECD (2012). De waarde van een DALY is door PwC geschat op €138.90237. PwC

identificeert zestien vervuilende stoffen die 85% van de totale impact door watervervuiling vertegenwoordigen. De berekening die PwC uitvoert is weliswaar toegelicht, maar de locatie specifieke data die benodigd zijn om bijvoorbeeld de mate van blootstelling aan vervuilende stoffen te bepalen is niet openbaar en het vergaren van deze data valt buiten de scope van dit onderzoek. Om deze redenen zal de impact op gezondheid door emissie van vervuilende stoffen buiten beschouwing worden gelaten.

2. Impact op waterkwaliteit door emissie van voedingsstoffen

Het emitteren van voedingsstoffen aan water heeft invloed op de waterkwaliteit. Stikstof (N) en fosfor (P) in water zijn bouwstoffen voor plant- en dierlijke eiwitten, maar hebben in het geval van een overschot een negatief effect op

36 Dit zijn Spanje (2005), Nederland (2010), Frankrijk, Cyprus, Griekenland en Italië (2012)

37 Over 2011, het jaar waarin de data zijn verzameld, was de wisselkoers €1 = $1,3390, zie https://www.irs.gov/Individuals/International-Taxpayers/Yearly-Average-Currency-Exchange-Rates, dus $185.990 = €138.902, 09/12/2015

(23)

het leven in water38. In dat geval wordt de algenproductie gestimuleerd, waardoor de beschikbare zuurstof in water

wordt verminderd (PwC, 2015). Dit wordt ook wel eutrofiëring genoemd. Het potentieel van eutrofiëring verschilt per regio, aangezien de omstandigheden overal anders zijn. PwC baseert de berekening hiervan op het model van Helmes, waarin de zogenaamde ‘fate factor’ (noodlot factor) wordt gebruikt als eutrofiëring potentieel voor fosfor in vers water (vw). Gezien het gebrek aan verdere studies wordt de Redfield Ratio gebruikt om dit te vertalen naar zeewater (zw), welke stelt dat de potentie van eutrofiëring door een kg P zeven keer zo groot is als de potentie van eutrofiëring door een kg N. Om deze impact te monetariseren wordt gebruik gemaakt van het onderzoek van Ahlroth uit 2009, die berekend heeft wat de bereidheid-tot-betalen (BTB, in het Engels willingness-to-pay) is om eutrofiëring te voorkomen in Zweden. Zodoende is BTBvw, P gelijk aan €110,79 per kg, BTBzw, P €55,39 per kg en

BTBzw, N €7,33 per kg39. Aan de hand van een correctie voor de koopkracht kan deze vertaald worden naar andere

landen40.

Impact watervervuiling = kgi, vw, P * eutrofiëring potentieeli, vw, P * BTBi, vw, P + kgi, zw, P * eutrofiëring potentieeli, zw, P *

BTBi, zw, P + kgi zw, N * eutrofiëring potentieeli, zw, N * BTBi, zw, N

Hierbij geeft i aan dat gekeken moet worden naar data van het specifieke geval van watervervuiling waarvoor de

impact wordt berekend.

Voetafdruk

Het gebruik van land voor organisatieactiviteiten en de gevolgen daarvan worden ook wel de ecologische ‘voetafdruk’ van een organisatie genoemd. Ecosystemen kunnen worden aangetast en de biodiversiteit op de plek van activiteiten kan afnemen op het moment dat een organisatie activiteiten gaat ontplooien, met als gevolg waardevermindering van het ecosysteem (KPMG, 2014). Dit heeft impact op de gezondheid en kan leiden tot economische verliezen (PwC, 2015). Aangezien de methodologie van PwC (2015) (locatie specifieke) data vereist die binnen de scope van dit onderzoek niet te verzamelen zijn, wordt de methode van Constanza et al. (2014) geadopteerd. Zij berekenen de waarde van de wereldwijde ecosystemen per hectare (ha) van ieder type ecosysteem.

Deze waarden zijn toegevoegd in appendix 2 en kunnen gebruikt worden in combinatie met de WWF Wildfinder41,

welke ook gebruikt wordt door PwC (2015). De Wildfinder geeft een overzicht van de biomen42 per gebied en geeft

dus aan welk bioom ingeperkt is door het gebruik van dat land voor organisatieactiviteiten. Dit resulteert in de volgende impactberekening:

38 Stikstof en fosfor zijn de twee stoffen waar naar gekeken wordt aangezien deze de groei van algen stimuleert. Toevoeging van andere voedingsstoffen heeft daarbij geen invloed.

39 Over 2009, het jaar waarin de data zijn verzameld, was de wisselkoers $1 = €0,748, zie https://www.irs.gov/Individuals/International-Taxpayers/Yearly-Average-Currency-Exchange-Rates, 09/12/2015

40 http://data.worldbank.org/indicator/NY.GDP.PCAP.PP.CD, 10/01/2016 41 https://www.worldwildlife.org/science/wildfinder/, 10/01/2016

42 Een bioom is een “relatief homogeen gebied over een zeer grote geografische uitgestrektheid, gekenmerkt door een typische vegetatie en daarmee samenhangend dierenleven”, http://www.biodiv.be/glossary_keywords/B/biome, 27/01/2016

(24)

Impact voetafdruk = waarde bioomi * aantal hai

Hierbij geeft i het bioom aan dat volgens WWF Wildfinder aanwezig zou zijn op de plaats van organisatieactiviteiten.

Energieverbruik- en productie

Het energieverbruik van organisaties valt te verdelen in het verbruik van elektriciteit en het uitputten van niet-hernieuwbare grondstoffen. Elektriciteit is daarbij op te splitsen in opwekking uit niet-duurzame, koolstof-intensieve bronnen (grijze energie) en duurzame bronnen (groene energie). De energieproductie van organisaties zal, op energiebedrijven na, bestaan uit duurzame energie door middel van zonnepanelen, windmolens of waterturbines. Duurzaam energieverbruik en de productie van duurzame energie worden bij het meten van de impact buiten beschouwing gelaten. Dit doet weliswaar geen afbreuk aan het milieu43, maar voegt ook niets toe aan het milieu. Bij

de berekening van de impact wordt dan ook enkel gekeken naar het verbruiken van niet-duurzame energiebronnen, zowel in de vorm van elektriciteit als in de vorm van grondstoffen. De meest gebruikte niet-hernieuwbare energiebronnen zijn ruwe olie, aardgas, kolen en uranium44.

In een rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF, 2015) wordt geschat hoeveel subsidie overheden verstrekken op energieverbruik uit niet-hernieuwbare grondstoffen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen pre-belasting subsidie (leveringskosten – consumentenprijs), mits de consumentenprijs lager is, en post-pre-belasting subsidie (efficiënte prijs – leveringskosten), waarbij er vanuit kan worden gegaan dat de leveringskosten lager zijn. De efficiënte prijs bestaat naast leveringskosten uit een corrigerende belasting voor externaliteiten45 en een

verbruiksbelasting om consumptie te belasten. De totale subsidie op energieverbruik bestaat uit het verschil tussen de efficiënte prijs en de consumentenprijs. Wereldwijd wordt de totale subsidie in 2013 geschat op €3.804 miljard46,

gesplitst in olie, kolen, aardgas en elektriciteit (IMF, 2015). Op basis van data van U.S. Energy Information Administration47 (EIA) kan dit worden teruggerekend naar de eenheden per energiesoort, zie Tabel 6.

Type energie Wereldwijde subsidie Wereldwijde productie48 Subsidie / eenheid

Olie €1.263 miljard 33.220.110 * 103 vaten €38,02 per vat = €0,2391 per liter

Kolen €1.981 miljard 7.880.993 * 103 metrische ton €251 per metrische ton = €0,251 per kg

Aardgas €377 miljard 125.251 * 1015 BTU €3,01 * 10-9 per BTU = €0,0001 per m3

Elektriciteit €182 miljard 21.532 * 109 kWh €0,0085 per kWh

Tabel 6 - Subsidie per energiesoort

43 Hierbij wordt de impact van het productie- en leveringsproces van de benodigde middelen buiten beschouwing gelaten 44 http://www.eia.gov/EnergyExplained/?page=nonrenewable_home, 06/01/2016

45 Dit wordt ook wel een Pigoviaanse belasting genoemd, http://www.investopedia.com/terms/p/pigoviantax.asp, 27/01/2016 46 Over 2013, het jaar waarin de data is verzameld, was de wisselkoers $1 = €0,783, zie https://www.irs.gov/Individuals/International-Taxpayers/Yearly-Average-Currency-Exchange-Rates, 27/01/2016

47 https://www.eia.gov/cfapps/ipdbproject/IEDIndex3.cfm?tid=5&pid=53&aid=1, 27/01/2016 48 Data uit 2013, voor kolen en elektriciteit is de meest recente data uit 2012

(25)

Bij het berekenen van de impact uit energieverbruik wordt onderscheid gemaakt tussen direct verbruik en indirect verbruik door de manier waarop ingekochte elektriciteit wordt geproduceerd door de energieleverancier. Het Amerikaanse instituut voor Energie (EIA) berekende hoeveel grondstof er nodig is om een kWh stroom te produceren49 (zie Tabel 7). Door deze gegevens te combineren met gegevens van de energieleverancier over de

herkomst van de stroom en de hoeveelheid ingekochte kWh, kan de impact van de ingekochte elektriciteit worden berekend.

Grondstof Benodigd voor productie van 1 kWh energie

Olie 0,278 liter

Kolen 0,47 kilo

Aardgas 0,286 m3

Tabel 7 - Benodigde grondstof voor 1 kWh energie

Voor uranium zijn geen berekeningen beschikbaar die de impact van uitputting van uranium en de effecten van het verwerken van radioactief afval monetariseren. Economische kosten zijn wel beschikbaar en zullen worden gebruikt in de ROSDI-berekening door de pre-belasting subsidie op uranium te berekenen. De leveringskosten worden geschat op basis van nieuwe generatie reactoren, berekend door de EIA (2015). Ook hier geldt dat de pre-belasting enkel wordt meegenomen als de consumentenprijs lager ligt dan de leveringskosten, anders is er immers geen sprake van een subsidie.

De formule voor impact uit energieverbruik combineert direct verbruik van grondstoffen en elektriciteit met de productie van de ingekochte elektriciteit, en is als volgt:

Impact energieverbruik- en productie = (€0,2391)literolie + (€0,251)kgkolen + (€0,0001)m3aardgas +

(€0,0085)kWhelektriciteit+ kWhelektriciteit (%uit olie * 0,278 *€0,2391 + %uit kolen * 0,47 * €0,251 + %uit aardags * 0,286 *

€0,0001) + kWhelektriciteit (€0,0952 – kHwprijs) Afval en recycling

Naast gasvormig afval (luchtvervuiling) en vloeibaar afval (watervervuiling) ontstaat uit organisatieactiviteiten vast afval (KPMG, 2014; PwC, 2015). Een grove scheiding hiervan is te maken tussen gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval, op basis van de mate van impact op het milieu in de vorm van klimaatverandering, onbruikbaarheid van het milieu, milieuvervuiling en zuiveringskosten (PwC, 2015). Deze impact wordt, in lijn met PwC-methodologie, gemeten aan de hand van vijf factoren: onaangenaamheid, het vrijkomen van percolaat, klimaatverandering, luchtvervuiling en landverbruik. Daarbij wordt gekeken naar twee voorname manieren van afvalverwerking, namelijk afvalstorten en afvalverbranding.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

onderzoeksgebied Doel van beide onderzoeken is het definitief vaststellen of zich ter hoogte van archeologische boring 107 in Kalmthout een steentijdsite bevindt en

Vanuit de dynamische opvatting van het milieusysteem wordt tevens de vraag hoe we tot criteria voor (een duurzame ontwikkeling van) het milieusysteem komen (moet de

PRINT 31 OPGAVEN VOOR DUURZAME ONTWIKKELING - HOOFDLIJNEN UIT VIER JAAR ADVISERING DOOR DE RAAD VOOR DE LEEFOMGEVING EN

veranderen: Nederland moet zich met een hoge ambitie inzetten bij de uitwerking van een Europees en nationaal maritiem beleid, dat gericht is op duurzame economische en

Variatie aan vormen van aandacht voor SDG’s in organisatie Vier op de tien respondenten die (enigszins) bekend zijn met de SDG’s, geven aan nog niet actief met de doelstellingen

Omdat er ook getoetst moet worden of er effecten op kunnen treden op gebieden buiten het Natura- 2000 gebied die essentieel zijn voor de Natura 20000

Secondly, this study shall contribute to our understanding of empirical evidence on agricultural supply responses and the role of international macro-economic linkages and

Met het vaststellen van deze Beleidsnotitie ontstaat voor de gemeentelijke organisatie zelf en voor inwoners en bedrijven in de gemeente duidelijkheid over waarom de gemeente met