• No results found

Het archeologisch onderzoek op de hoek van de Pliniuswal en de Bilzersteenweg te Tongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het archeologisch onderzoek op de hoek van de Pliniuswal en de Bilzersteenweg te Tongeren"

Copied!
177
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAPPORT 21

Het archeologisch onderzoek op de hoek van

de Pliniuswal en de Bilzersteenweg te Tongeren.

Natasja De Winter

September - Oktober 2007.

ARON bvba

(2)

ARON-RAPPORT 21

H

ET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK OP DE HOEK VAN DE

P

LINIUSWAL EN DE

B

ILZERSTEENWEG TE

T

ONGEREN

.

Natasja De Winter

Sint-Truiden

2009

(3)

Colofon

ARON rapport 21 – Het archeologisch onderzoek op de hoek van de Bilzersteenweg en de Pliniuswal

te Tongeren

Opdrachtgever: Patrick Doucet

Terreinverantwoordelijke: Petra Driesen Natasja De Winter

Projectleiding: Bart Lauwers

Uitvoering veldwerk: Petra Driesen

Natasja De Winter Bart Lauwers Hans Thomas Patrick Van Esbroeck Elke Wesemael

Auteurs: Natasja De Winter

CAD plannen: Bart Lauwers

Foto’s en tekeningen: ARON bvba (tenzij anders vermeld)

Op de teksten, foto’s en tekeningen geldt een auteursrecht. Gelieve ons de wens om gebruik te maken van de teksten of illustraties schriftelijk over te maken op info@aron-online.be

Zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van ARON bvba mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, bewerkt, en/of openbaar gemaakt door middel van web-publicatie, druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook.

ARON bvba Archeologisch Projectbureau Diesterstraat 44, bus 201 3800 Sint-Truiden www.aron-online.be info@aron-online.be tel/fax: 011/72.37.95

(4)

Inhoudstafel

Inleiding 1

1. Het onderzoeksgebied ………. 1

1.1 Algemene situering ……….. 1

1.2 Historische achtergrond ……….. 2

1.2.1 Beknopte historiek van Tongeren……… 2

1.2.2 Beknopte historiek van het onderzoeksgebied zelf……….. 3

1.3 Vroeger archeologisch onderzoek………. 4

2. Het onderzoek……….. 8

2.1 Doelstelling ……… 8

2.2 Verloop ……….. 8

2.3 Methodiek ……….. 8

3. Onderzoeksresultaten ………... 9

3.1 Bodemopbouw van het projectgebied.……….………... 9

3.2 Recente verstoringen ……….………... 9

3.3 De archeologische sporen en vondsten………..………... 10

3.3.1 Steentijd (neolithicum-mesolithicum)………... 10

3.3.2 De oudste grondsporen……… 11

3.3.3 Regeerperiode van Claudius en Nero (41-68)………... 13

3.3.4 De midden-Romeinse periode (69 - eind 3de eeuw)……… 19

3.3.5 De laat-Romeinse periode (eind 3de en 4de eeuw)………. 20

3.3.6 Middeleeuwse en postmiddeleeuwse sporen………. 21

3.3.7 Het vondstmateriaal……… 23

Conclusie……….. 29

Bibliografie……… 31 Bijlagen

Bijlage 1: Lijst met afkortingen Bijlage 2: Kadasterplan Bijlage 3: Sporenlijst Bijlage 4: Vondstenlijst Bijlage 5: Fotolijst

Bijlage 6: Administratieve gegevens Bijlage 7: Coupetekeningen Bijlage 8: Profieltekeningen

Bijlage 9: Situeringsplan silexvondsten

(5)

Met dank aan:

Patrick Doucet (bouwheer)

Alain Vanderhoeven en Geert Vynckier (VIOE, Buitendienst Tongeren)

Marc De Bie en Marijn Van Gils (VIOE & Eenheid Prehistorische Archeologie, K.U.Leuven) Louis Binnemans (Grebi bvba)

(6)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 1

Inleiding

Naar aanleiding van de geplande bouw van een appartementen- en kantoorcomplex met ondergrondse parking op de hoek tussen Pliniuswal nr. 32 en Bilzersteenweg nr. 4 te Tongeren liet het Agentschap RO Vlaanderen, Entiteit Onroerend Erfgoed, een vooronderzoek uitvoeren op de betreffende percelen (kadaster Tongeren, Afdeling 7, Sectie A, nrs. 528 B², 530T). Dit onderzoek, een prospectie door middel van proefputten, vond plaats in het voorjaar van 2007, na afbraak van een bestaande woning.

Dit prospectie-onderzoek werd ingegeven door de topografische ligging van het bouwterrein binnen het tot dusver gekende Romeinse stadsweefsel, en door eerdere archeologische vondsten in de

onmiddellijke omgeving. In het profiel van de proefputten stelde het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) verschillende Romeinse hout- en steenbouwfases, evenals een bestrating, vast. Mogelijk kon ook een neolithische site verwacht worden. Op basis daarvan werd tot verder archeologisch onderzoek door middel van een opgraving besloten.

Voor de uitvoering van deze opgraving deed bouwheer Patrick Doucet beroep op het archeologisch projectbureau ARON bvba (Sint-Truiden). Het onderzoek werd uitgevoerd tussen begin september en eind oktober 2007.

1. Het onderzoeksgebied

1. 1. Algemene situering.

Het onderzoeksgebied situeert zich net ten noorden van het huidige stadscentrum van Tongeren, op de westelijke hoek van de kruising van de stadsring (Pliniuswal) met de Bilzersteenweg. In het noorden wordt het door de Keverstraat begrensd (Afb. 1). Het terrein bevindt zich op ongeveer 105 meter boven zeeniveau.

Afb. 1 Topografische kaart van Tongeren met aanduiding van het onderzoeksgebied. Bron: AGIV. Schaal 1:5000

Op de bodemkaart staat het terrein aangegeven als verstoord door menselijk ingrijpen. Vlak ten noordwesten van het onderzoekszoeksterrein zijn droge lemige zandbodems aangegeven (in blauw)

(7)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 2

Deze droge zandbodem van het terrein is kenmerkend voor de regio net ten noordwesten van de stad, die zich onderscheidt van de droge of natte leembodems van de rest van Haspengouw (Afb. 2). Hier bevinden zich namelijk pakketten verplaatst tertiair zand op de lössafzettingen.

Afb. 2 : Bodemkaart van de regio ten noordwesten van het Tongerse stadscentrum. De droge zandgronden zijn in lichtblauw aangeduid; de droge en natte leemgronden in respectievelijk roze en rood (bron: AGIV). Schaal 1:5000

1.2 Historische achtergrond

1. 2. 1 Beknopte historiek van Tongeren

1

Ten tijde van Caesar wordt de streek rond Tongeren bewoond door een Keltische stam; de Eburones. In zijn ‘Commentarii de Bello Gallico’ vertelt Caesar over een nederlaag van zijn troepen nabij Atuatuca in 54 v. Chr. Het XIVe legioen, onder leiding van Sabinus en Cotta, zou zijn verslagen door de Eburones onder leiding van Ambiorix en Catuvolcus. Lange tijd werd gedebatteerd of het Atuatuca van Caesar, gelegen ongeveer in het midden van het gebied der Eburones, dezelfde plek was als het Atuatuca Tungrorum, het huidige Tongeren, uit de Keizertijd. Tegenwoordig wordt aangenomen dat dit niet het geval is.

In 51 v. Chr. richt Caesar, na wraaktochten door het gebied, de provincie Gallië in, waardoor alle Keltische stammen in het gebied gaan deel uitmaken van het Imperium Romanum.

In 40 v. Chr. wordt de provincie toegewezen aan Octavianus, de latere keizer Augustus. De nieuwe Provincie Gallia Belgica wordt ingedeeld in een aantal civitates, waaronder de Civitas Tungrorum met als hoofdstad Atuatuca Tungrorum, het huidige Tongeren. Omstreeks 17 v. Chr. zijn in het gebied militaire troepen gestationeerd om de steden in te richten. De grote aantrekkingskracht van de troepen op de lokale bevolking maakt dat Tongeren stilaan evolueert naar een echte nederzetting. Een aarden wal met palissade en spitsgracht wordt aangelegd rondom de huizen in hout en leem die geschikt waren volgens het militaire dambordpatroon.

Reeds ten tijde van Claudius wordt het wegennet aangepast, krijgen de straten een eerste kiezellaag en zou te Tongeren een forum worden aangelegd.

In 69/70 slaat het noodlot echter toe: de stad wordt verwoest tijdens een opstand van de Bataven onder leiding van Julius Civilis. Hiervan getuigen de puinlagen die, tijdens opgravingen, zo goed als overal in de stad worden teruggevonden.

1

(8)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 3

Met Vespasianus breekt dan opnieuw een periode van rust aan en wordt de oude stadskern uitgebreid. Thermen, magazijnen en heiligdommen worden gebouwd en een aquaduct voorziet de stad van het nodige water.

Als gevolg van een wijziging in de organisatie van de provincies door Domitianus, behoort de Civitates Tungrorum vanaf het einde van de 1ste eeuw n. Chr. tot het grondgebied van de provincie Germania Inferior. Atuatuca Tungrorum staat mee in voor de bevoorrading van de troepen aan de Rijn. Stilaan verkrijgt de stad het statuut van municipium en wordt de eerste stenen omwalling (2de eeuw) opgetrokken.

Wanneer Germaanse groepen van over de Rijn op zoek gaan naar een nieuwe thuis in het Romeinse Rijk wordt Tongeren voor de tweede maal verwoest (275-276 n. Chr.). Langzaam aan wordt opnieuw leven in de stad geblazen, maar op een beperkte schaal. Een nieuwe, kortere stenen omwalling wordt in de 4de eeuw omheen de stad aangelegd en anders dan voorheen kent deze nu een echte verdedigingsfunctie. Enkele Germaanse graven met een militair karakter leren ons dat de stad nu ook ondermeer bewoond werd door mensen afkomstig van over de Rijn die ingezet werden in het Romeinse leger.

Met Diocletianus volgt alweer een nieuwe administratieve reorganisatie waarbij de oude provincies ingedeeld worden in dioceses. De provincie Germania Inferior, toen reeds herdoopt als Germania secunda, wordt ingedeeld bij de diocesis Gallia. Dat het christelijk geloof omtrent deze tijd zijn intrede doet in de stad wordt aangetoond door de christelijke graven die werden aangetroffen in het noordoost grafveld en onder de basiliek. De stad kent ook het statuut van bisschopszetel met de aanwezigheid van Sint-Servatius, de bisschop van de Tungri.

In de 5de eeuw n. Chr. verliest Atuatuca Tungrorum zijn positie van administratief en militair centrum aan Maastricht. Welke rol Tongeren heeft gespeeld in de vroege Middeleeuwen is, spijts enkele zeldzame vondsten uit de Merovingische periode (5de - 7de eeuw), niet duidelijk. Het is pas in de daaropvolgende Karolingische tijd dat de stad opnieuw in het licht van de historie treedt met de bouw van een nieuwe kerk en de stichting van een kapittel van kanunniken. Dat alles gebeurde steeds op de plaats van de huidige O.L.V.-kerk in wier omgeving ook de Sint-Maternuskapel en het oude bisschopshuis hadden gestaan. Het centrum van deze kerkelijke aanhorigheden (monasterium), eertijds omgeven door een primitieve omheining, zou de kern vormen van de latere stadsontwikkeling. Na afbraak van de Romaanse munsterkerk en de heropbouw van de thans nog bestaande kloostergang, werd in de eerste helft van de 13de eeuw aangevangen met de bouw van de huidige Onze-Lieve-Vrouwebasiliek in Gotische stijl. Vanaf die tijd ontstonden rondom het oude stadscentrum nieuwe handelswijken, verzorgingstehuizen en ambachtelijke kwartieren, die na de aanleg van de 13de eeuwse stadsomwalling uitgebreid werden met verschillende kloosters, enkele parochiekerkjes en een begijnhof.

Tongeren, een van de gegoede steden van het Luikerland, werd in 1677 bijna volledig platgebrand door de troepen van Lodewijk XIV, waarna de stad slechts moeizaam herstelde. Het is pas na 1830 dat er van een werkelijke heropleving kan gesproken worden.

1.2.2 Beknopte historiek van het onderzoeksgebied zelf.

Het onderzoeksgebied situeert zich zowel binnen de 2de- als de 4de-eeuwse stadsmuren van Tongeren en heeft dus steeds deel uitgemaakt van de Romeinse stad. Het is bovendien net ten zuidoosten van de monumentale Romeinse tempel aan de Keverstraat (vroeger Bilzenweg) gelegen. Op basis van eerder archeologisch onderzoek en vaststellingen in de omgeving (cfr. infra) kon in de te onderzoeken zone een NNW- ZZO georiënteerde straat van het Romeinse dambordplan worden vermoed.

Het terrein is evenwel net buiten de 13de eeuwse stadswallen gelegen, tegenover de “Zaktoren” en maakte dus geen deel uit van het middeleeuwse stadscentrum van Tongeren.

Op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgenomen door Joseph de Ferraris (1771-1778) is geen bebouwing aangegeven ter hoogte van de te onderzoeken percelen (Afb.3 ). Overigens was de Bilzersteenweg ten tijde van het opmaken van de kaart nog niet aangelegd. De Atlas van de Buurtwegen uit 1841 toont slechts bebouwing in de noordelijke hoek van het terrein, ruwweg op dezelfde locatie als het appartementsblok dat nu buiten het bouwproject werd gelaten (Afb. 4). Voor de resterende oppervlakte van de percelen - het eigenlijke onderzoeksgebied - toont de Atlas geen

(9)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 4

bebouwing. De Bilzersteenweg is op dat moment wel al aangelegd2. Op de topografische kaart van 1878 staat nog steeds dezelfde situatie aangeduid. De percelen waren tot voor de aanvang van de bodemwerken bebouwd. Deze bewoning maakte deel uit van de 20ste-eeuwse stadsuitbreiding. Gelukkig waren enkel de gebouwen langs de Bilzersteenweg onderkelderd, waardoor het archeologisch bodemarchief in het onderzoeksgebied nog relatief onverstoord was.

Afb. 3. Detail van de Ferrariskaart uit 1771-1778. Afb. 4. Detail Atlas van de Buurtwegen uit 1841.

1.3 Eerder archeologisch onderzoek.

Het zou ons te ver leiden om alle vondstmeldingen en klein- en grootschalige (nood)opgravingen die in Tongeren ooit hebben plaatsgevonden te belichten. Daarom zullen hier alleen eerdere vaststellingen en opgravingen worden besproken die van nut kunnen zijn om de sitiuatie op het onderzoeksterrein aan de Bilzersteenweg beter te begrijpen (Afb.5).

Afb. 5. De gekende vindplaatsen volgens de Centrale Archeologische inventaris in de buurt van het onderzoeksgebied (groene pijl).

2

(10)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 5

(11)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 6

Zoals reeds hoger vermeld, ligt het terrein zowel binnen de tweede als de vierde eeuwse omwalling. De Romeinse omwalling is vandaag de dag nog steeds zichtbaar ten noorden van het onderzoeksgebied (CAI locatie 51775, t.e.m. 51777). Een 150-tal meter ten oosten ervan liep de vierde-eeuwse omwalling (CAI locatie 51770). De middeleeuwse omwalling bevindt zich net ten zuiden van het onderzoeksterrein.

De Romeinse stad Tongeren is aangelegd volgens het principe van het dambordpatroon, waarbij evenwijdige straten mekaar loodrecht kruisen en op die manier woonblokken (insulae) vormen (Afb. 6). De heirbaan Bavai-Keulen liep ten zuiden de stad van west naar oost, en werd voor het eerst in de regeerperiode van Claudius van een verhard wegdek voorzien, net zoals een aantal cardines en decumani ten noorden ervan, die samen het dambordraster vormden. De nederzetting uit de Claudische tijd zou dus al een beperkt stratennet hebben gekend, waarbij een vijf tot zevental kiezels haaks op de heirbaan liepen, en een vijftal evenwijdig eraan3. In de Midden-Keizertijd werd het stratennet nog uitgebreid. Opgravingen aan de Kielenstraat toonden echter aan dat (sommige) straten al in de militaire ontstaansfase van de stad moeten bestaan hebben4. De aanleg zou echter van sector tot sector kunnen verschild hebben.

Afb. 7. Kaart van Vanvinckenroye uit 1965 waar alle tot dan toe aangesneden stukken van het dambordpatroon en de heirbanen zijn op aangeduid5 (in zwart ingekleurd op de wegen van het dambordpatroon).

In Tongeren zijn tijdens infrastuctuurwerken en (nood)opgravingen al regelmatig stukken van het Romeinse stratennet blootgelegd. Op een kaart van Tongeren van W.Vanvinckenroye uit 1965 staan de delen van het Romeinse wegennet aangeduid die tot dan toe werden aangesneden tijdens onderzoeken (Afb. 7). Zo werd onder andere het leggen van het rioleringsnet in de jaren ‘30 opgevolgd door Guy Sengers, die in het plaatselijke weekblad De Postrijder stukjes schreef over de

3 Vanvinckenroye, 1985, p. 36. 4 Vanderhoeven e.a., 1992. 5 Vanvinckenroye, 1965.

(12)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 7

“oudheden” die bij de infrastructuurwerken werden aangetroffen6. In de buurt van het onderzoeksterrein werd daarbij ook al op verschillende plaatsen delen van de Romeinse weg aangesneden (CAI locatie 51837, 52208, 51833, 52207). Op de kaart van Vanvinckenroye is vlak ten noorden van onderzoeksgebied een stuk van één van de cardines (NNW-ZZO) ingekleurd, en vlak ten zuiden ervan is een kruispunt met een decumanus aangegeven. De cardo maximus - de hoofdstraat- is vermoedelijk de weg die vanaf de tempel, en dus ook langs het onderzoeksgebied naar de grote Markt en verder naar het zuidelijk stadsdeel loopt. Langs deze weg zijn fragmenten gevonden van twee levensgrote bronzen beelden7. De decumanus maximus – de belangrijkste oost-west lopende straat – zou zich ter hoogte van de Maastrichterstraat hebben bevonden. Daar werd tijdens de rioleringswerken een dubbel baanvak met middelberm8 geregistreerd. Mogelijk werd de decumanus maximus verplaatst na de bouw van de 2de eeuwse stadsmuur.

Vlak ten noordwesten van het terrein is de Romeinse tempel -of liever wat er nog van overblijft- gelegen (CAI locatie 700418 – Afb. 8 en 9). Opgravingen op de tempelsite werden in de jaren 1960 door professor J.Mertens geleid. Dit gebeurde onder moeilijke omstandigheden en de volledige site kon niet worden onderzocht. Er is geen eindrapport met alle opgravingsgegevens beschikbaar, maar het onderzoek zou onder andere hebben uitgewezen dat aan het monumentale tempelcomplex van eind 1ste of begin 2de eeuw ook nog een ouder cultusgebouw in hout-leembouw vooraf ging. Een grondplan van het oudere gebouw kon echter niet worden opgetekend door de verstoringen uit latere periodes.

Afb. 8. De Romeinse tempel aan de Keverstraat (2006).

Afb. 9. Detail tempelmuur (2006).

6 http://www.stadsarchieftongeren.be/postrijder 7 Vanvinckenroye, 1985, p. 58. 8

De Postrijder van 22 dec. 1934: …Gerekend van aan het kijkgat der riool in de Maastrichterstraat had men eerst een afstand van 8m en dan de kiezel. Hij had een breedte van 6 m, dan een onderbreking van 4m en dan weer 6m breedte. De dikte bedroeg van 0.90 tot 1.40m. De baan bevindt zich 1.10 m of meer onder de oppervlakte; Pacuay, 1935, p. 15 e.v: vat alle vaststellingen die werden gedaan ter hoogte van de dubbelweg samen: de baanhelften van de dubbelweg hadden een breedte tussen 5 en 6 meter, telkens met een tussenruimte tot 7 m.

(13)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 8

2 Het onderzoek

2.1 Doelstellingen

Het proefsleuvenonderzoek door het Agentschap bevestigde de hoge archeologische potentie van de percelen, wat maakte dat verder archeologisch bodemonderzoek noodzakelijk werd geacht. Dit onderzoek beoogde de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de locatie (aard, ouderdom, omvang, gaafheid en conservering van eventuele archeologische sporen) vast te stellen en te evalueren, en de data te correleren met de resultaten van eerder archeologisch onderzoek in de onmiddellijke omgeving.

2.2 Verloop en organisatie

Op 20 juni 2007 werd een opgravingsvergunning (dossiernummer 2007/82) afgeleverd door het Agentschap RO Vlaanderen – Entiteit Onroerend Erfgoed, op naam van Bart Lauwers. Deze vergunning liep van 25/06/07 tot het einde der werken.

Midden augsutus werden de wanden van het bouwterrein langsheen de Pliniuswal en de Bilzersteenweg beschoeid, om stabiliteitsproblemen en wegverzakkingen te vermijden. Daartoe werd in het oosten, zuiden en zuidwesten van het terrein een circa 2 m brede sleuf uitgegraven tot op een diepte van 2 à 2,5 m, waarin vervolgens damwanden werden geplaatst. Conform de bepalingen van het Agentschap RO-Vlaanderen, Onroerend Erfgoed, werden de beschoeiingswerken door een archeoloog van ARON bvba opgevolgd en fotografisch gedocumenteerd.

De eigenlijke archeologische opgraving werd uitgevoerd tussen begin september en eind oktober 2007. Terreinverantwoordelijke was Bart Lauwers, de algemene projectleiding werd waargenomen door Petra Driesen en Natasja De Winter. Het veldteam bestond verder uit Hans Thomas, Patrick Van Esbroeck en Elke Wesemael.

2.3 Methodiek

Het veldwerk werd voorafgegaan door een bureaustudie, die ondermeer het raadplegen van de gekende informatie met betrekking tot het projectterrein inhield, (Centrale Archeologische Inventaris, wetenschappelijke literatuur, …), evenals de studie van orthofoto’s, topografische kaarten, bodemkaart, historisch kaartmateriaal en het landschap.

Op basis van de profielen in de proefsleuven die door R-O Vlaanderen werden aangelegd, bepaalde het Programma van Eisen dat acht opgravingsvlakken moesten worden voorzien, waarbij niet dieper mocht worden gegraven dan de beoogde verstoring. In de praktijk echter werden geen hout- en steenbouwfases aangetroffen in de sleuven die werden gegraven voor de beschoeiing, maar wel een Romeinse dubbelweg die zich over de volledige werkput uitstrekte en al zwaar verstoord was; wat maakte dat de geplande strategie moest worden aangepast. De diepte van afgraving voor een volgend vlak werd bijgevolg telkens beoordeeld op basis van veranderingen in de vastgestelde sporenconfiguratie en de relevantie voor het globale onderzoek. Na het verwijderen van de zwarte laag, werden uiteindelijk werden vier archeologische vlakken aangelegd. Niettemin werd het volledige bewaarde bodemarchief tot op de moederbodem onderzocht.

Elk vlak werd machinaal aangelegd en opgeschaafd met een graafmachine met platte bak. Vervolgens werden de vlakken grondig handmatig opgeschoond, fotografisch gedocumenteerd (overzichts- en detailfoto’s) en handmatig ingetekend op schaal 1:20 (potloodtekening op polyesterfolie). Vastgestelde sporen werden beschreven en voorzien van een hoogtemeting. De aanwezige vondsten werden per spoor stratigrafisch ingezameld. Indien relevant werden van geselecteerde sporen houtskoolmonsters voor C14-datering genomen. Andere relevante sporen werden bemonsterd om op 5, 2 en 0,5 mm te worden uitgezeefd. Alle sporen werden met een metaaldetector gescreend.

(14)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 9

Op de plaatsen waar in het vierde vlak nog onverstoorde podzolbodem aanwezig was, werd deze zorgvuldig laagsgewijs afgeschaafd om lithische artefacten, waarvan er tijdens het onderzoek al enkele waren aangetroffen, te recupereren. Uit de E- en de B-horizont werd inderdaad nog veel lithisch materiaal ingezameld. Nadat vlak 4 zo’n 25 a 30 cm was afgeschaafd kwamen geen artefacten meer tevoorschijn en werd besloten het afschaven te staken. De exacte positie van het aangetroffen lithisch materiaal werd ingemeten door de landmeter (Landmetersbureau Pieters).

De sporen uit het laatste vlak werden manueel stratigrafisch gecoupeerd. De profielen werden beschreven, gefotografeerd en ingetekend op schaal 1:20, waarna de tweede helft stratigrafisch werd uitgehaald, materiaal werd ingezameld en monsters werden genomen van organische of houtskoolrijke contexten. De westelijke profielwand van de werkput werd opgeschoond, fotografisch gedocumenteerd en op schaal 1:20 ingetekend. Aan de andere zijden waren geen opstaande profielwanden meer aanwezig, aangezien daar reeds de damwanden werden geplaatst.

Voor iedere gepresteerde dag werd een beknopte beschrijving gemaakt met vermelding van de aanwezige teamleden, de weersgesteldheid, eventuele bezoekers, de uitgevoerde activiteiten en opvallendheden m.b.t. het archeologisch onderzoek. Deze dagrapporten werden na afronding van het veldwerk in Microsoft Office Word gedigitaliseerd. De archeologische verwerking omvatte verder het reinigen, determineren en beschrijven van alle archeologische vondsten en monsters. Deze vondsten/monsterlijst werd tezamen met een sporenlijst, fotolijst en tekeningenlijst in een MS Office Access-databank verzameld. Ten slotte werden alle grondplannen en coupetekeningen gedigitaliseerd met aanduiding van de spoor- en vondstnummers en de hoogtematen TAW. Op basis van deze gegevens werd tenslotte dit opgravingsrapport opgesteld. Dit rapport beoogt in de eerste plaats een basis te zijn voor een eventueel naderhand uit te werken wetenschappelijke publicatie. Kopieën van dit rapport werden in zowel digitale als analoge versie bezorgd aan de opdrachtgever, de Centraal Archeologische Inventaris, het Agentschap R-O Vlaanderen, Entiteit Onroerend Erfgoed te Brussel, het Agentschap R-O Vlaanderen, Entiteit Onroerend Erfgoed te Hasselt en het VIOE Buitendienst Tongeren.

3. Onderzoeksresultaten

3.1 Bodemopbouw van het projectgebied

Het terrein is op de bodemkaart aangeduid met de code OT, wat wijst op een sterk vergraven bodem. Vlak ten noorden van het onderzoeksgebied wordt een SAx-bodem aangegeven, een droge zandleembodem met niet-bepaalde profielontwikkeling. Tijdens het huidige archeologische onderzoek konden we vaststellen dat op bepaalde locaties op het onderzoeksterrein de oorspronkelijke bodem nog aanwezig was onder de Romeinse weg. Deze bodem heeft zich ontwikkeld in een pakket Tertiair zand. Op afbeelding 10 is deze bodem nog gedeeltelijk te zien.

3.2 Recente verstoringen

Alle recente bodemingrepen waaronder het archeologisch bodemarchief te lijden heeft gehad zijn aangeduid op onderstaande foto.

Langsheen de Bilzersteenweg, de Pliniuswal en de niet onderkelderde aanpalende huizen dienden damwanden te worden gezet om stabiliteitsproblemen tijdens het afgraven van het terrein te vermijden. De sleuven voor het plaatsen van deze wanden dienden tot diep in de moederbodem te worden gegraven en reduceerden reeds vóór de aanvang van het onderzoek aanzienlijk de oppervlakte van het projectterrein. Deze verstoring is op onderstaande foto aangeduid in groen. In blauw is de kelderruimte van het gesloopte gebouw langsheen de Bilzersteenweg aangeduid. Deze kelder werd bij de sloop volgestort met bouwpuin en grond. Vanaf het tweede opgravingsvlak werd deze verstoorde grond verwijderd. Bovendien moet worden opgemerkt dat de aanleg van twee zoeksleuven door het Agentschap eveneens voor een aanzienlijke verstoring van het archeologisch bodemarchief heeft gezorgd. Deze verstoring was enkel aanwezig in de eerste twee opgravingsvlakken en is in rode kleur aangegeven.

(15)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 10

Afb. 10. Recente ver- Storingen in het eerste opgravingsvlak. Groen: sleuven gegra-ven voor het plaatsen van de damwanden. Rood: proefsleuven. Blauw: met puin opge-vulde kelderruimte.

Tijdens het onderzoek werd de opgraving geplunderd door detectoramateurs, op zondag 23/09/2007. De omwonenden verwittigden de politie, maar deze liet de Nederlandse daders terug vrij en nam hun detectors niet in beslag, aangezien ze -uiteraard onterecht- beweerden in opdracht van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum te Tongeren te handelen en er geen gestolen vondsten in beslag konden worden genomen. Er werd door ARON bvba een klacht ingediend bij de politie van Tongeren. Op de site waren een 40-tal kuiltjes gegraven in het op dat moment nog niet ingetekende vlak 3.

3.3 De archeologische sporen en vondsten.

3.3.1 Steentijd (neolithicum-mesolithicum)9

Bij het opschonen van vlak 4 werd onder het wegdek van de Romeinse weg lithisch materiaal aangetroffen10. In de loop van het onderzoek werd bovendien reeds herhaaldelijk de aanwezigheid van silex artefacten opgemerkt in Romeinse sporen. Aangezien het terrein gedeeltelijk is genivelleerd geworden bij de aanleg van de Romeinse weg en er sprake is van tamelijk veel verstoringen, is het een uitzonderlijk toeval dat deze artefacten nog bewaard zijn. Er werd dan ook besloten om, op de locaties in het onderzoeksgebied waar de onverstoorde bodem nog bewaard was, deze zeer voorzichtig laagsgewijs af te schaven om eventuele concentraties van lithische artefacten in detail te kunnen registreren. Een andere strategie was niet haalbaar door tijdsgebrek; de bouwwerkzaamheden dienden immers nog eind 2007 van start te gaan. Er werden nog een dertigtal artefacten gelokaliseerd in het zuidoostelijk gedeelte van het onderzoeksgebied (Afb. 11 en 12). Na een 25 à 30 cm dieper afschaven van het terrein tot op de C-horizont werden geen artefacten meer aangetroffen en werd besloten het laagsgewijs afschaven stop te zetten. De locatie en het hoogteniveau van de gevonden artefacten werden exact ingemeten door een landmeter (landmetersbureau Patrick Pieters bvba) en op plan gezet. De ingemeten vondsten situeerden zich op een hoogte van 103,17 tot 103,29 meter TAW, dus ongeveer twee meter beneden het huidige loopoppervlak.

Het lithisch vondstensemble, dat hoofdzakelijk uit klingen en afslagen bestaat, lijkt vooral in het mesolithicum te kunnen gesitueerd te worden, al kan een bijmenging van andere periodes niet worden uitgesloten. De datering in het mesolithicum is gebaseerd op de aanwezigheid van microlieten (spitsen met ongeretoucheerde basis en schuine afknotting en een segment11), van artefacten uit Wommersom-kwartsiet en van microklingen. Mogelijk dateert ook een kern uit dezelfde periode12.

9

Met dank aan Marijn Van Gils en Marc De Bie (VIOE & Eenheid Prehistorische Archeologie, K.U.Leuven).

10 Vondstnrs V 175, 177, 184, 179, 180, 181, 191, 192, 193, 194, 202, 240, 250, 303, 401 t.e.m. 427 en 434. 11 V 426, 409 en 104 12 V 191

(16)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 11

Afb. 11 en 12. Enkele voorbeelden van artefacten uit het lithisch vondstensemble aan de Bilzersteenweg.

De artefacten verschillen in versheid; sommige vertonen duidelijk een patina, anderen zijn nog heel vers. Er zijn ook verschillende soorten silex gebruikt, variërend in kleur en korrelgrootte. Eén fragment van een silex artefact was verbrand13.

De aangetroffen vondsten bevonden zich ter hoogte van de uitlogings- en aanrijkingshorizonten van de op sommige plaatsen nog bewaarde podzolbodem; de meeste artefacten bevonden zich in het zuidoostelijk deel van het terrein, daar was de bodem nog relatief onverstoord gebleven. Enkele artefacten werden ingezameld uit Romeinse sporen en bevonden zich bijgevolg niet meer in situ. Bij toekomstig archeologisch onderzoek in Tongeren, vooral in de noordelijke helft van de stad, dient bij het bepalen van de onderzoeksstrategie zeker rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van een mesolithische/neolithische component.

3.3.2 De oudste grondsporen.

De sporen die werden geïnterpreteerd als de oudste grondsporen in het onderzoeksgebied zijn greppeltjes S 138, S 219 en S 220 en paalkuiltjes S S 217 en S 218. Deze bewering is gebaseerd op het feit dat deze sporen zich onder de verharde Romeinse weg bevinden en dus zeker van vóór de aanleg ervan moeten dateren. Bovendien wijkt de oriëntatie van de drie greppels volledig af van de NNW-ZZO oriëntatie van de jongere sporen.

De vulling van de greppeltjes S 138 en S 220 bestond uit gevlekt wit tot lichtbruingrijs zand (restanten van de humus- en uitlogingshorizont van de podzolbodem). Beide sporen waren nog maar heel ondiep bewaard. S 138 was nog over 1,20 m te volgen en was maximum 60 cm breed, het NO-ZW georiënteerde S 220 was 4 m lang en maximum 40 cm breed. Beide greppels werden volledig uitgeschaafd; uit S 220 kwam een volledig verweerd en bijgevolg niet identificeerbaar bronzen muntje, S 138 leverde geen vondsten op. In S 220 werd houtskool bemonsterd, mogelijk kan C14-onderzoek nog uitsluitsel geven over de ouderdom van deze sporen.

Afb. 13. Greppel S 220 in het zuidoostelijk deel van het terrein. Op de achtergrond loopt greppel S 206.

13

(17)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 12

S 219, een O-W georiënteerde greppel die dwars onder de oostelijke helft van de verharde Romeinse weg is gelegen, had duidelijk twee verschillende opvullingslagen (Afb. 14). Bij de onderste laag waren duidelijk spadesteken zichtbaar. De inspoelingslaagjes wijzen erop dat de greppel een tijd heeft opengelegen. Boven deze laag bevond zich een grijsbruin pakket met houtskool- en kalkspikkels. De greppel was nog over een lengte van 2 m bewaard en is 40 cm breed. Hij is doorsneden door kuil S 262 in het oosten en door greppel S 206 in het westen.

Afb. 14. Coupe door greppel S 219.

De opvulling van greppel S 219 bevatte naast de bodem van een rubra-bord met onleesbare stempel ook scherven van drie verschillende sigillata koppen14 (types Haltern 7b, Servies Ic en Haltern 8 en 9, Servies II) die werden geproduceerd in Lyon. Het type Haltern 7b is te dateren tot 10 na Christus. De andere twee types werden geproduceerd tot 20 na Christus. De kop Haltern type 8 heeft een grafitto van zijn eigenaar (S..BO) op de onderkant en draagt de stempel VTIL aan de binnenzijde (Afb. 15 en 16)15. Deze stempel is afkomstig van VTILIS, een pottenbakker die werkzaam was in Lyon tussen 10 BC en 10 AD. De kop type Haltern 9 draagt de stempel FONT, de afkorting van FONTEIANUS, een zeldzaam opschrift waarvan tot nu toe alleen 17 exemplaren in Haltern werden aangetroffen16. Deze is eveneens te dateren tussen 10 BC en 10 AD. Uit al het voorgaande mogen we besluiten dat de vulling van greppel S 219 uit de Augusteïsche periode dateert.

Op het terrein werd bij het aanleggen van het eerste vlak in de verrommelde pakketten van de Romeinse weg ook al een gehalveerde as uit de regeerperiode van Augustus aangetroffen, die werd vervaardigd in Lyon tussen 9 en 1417.

Afb. 15. Stempel VTIL op binnenkant van sigillatakop. Afb. 16. Grafitto op onderzijde van dezelfde kop.

Op verschillende plaatsen in Tongeren is reeds vastgesteld dat er aan het dambordvormig stratennet van de Claudische nederzetting een ouder en eveneens regelmatig schema ten grondslag ligt18. Augusteïsche houtbouwsporen hebben er immers nagenoeg dezelfde oriëntatie als het latere stratennet uit Claudius’ tijd. Er moeten dus wel al degelijk wegen in de stad aanwezig zijn geweest, aangelegd volgens het dambordpatroon; alleen waren deze wegen nog onverhard en zijn ze bijgevolg vaak moeilijk te onderscheiden. Op het onderzoeksterrein aan de Bilzersteenweg kon geen voorloper van de in het midden van de eerste eeuw verharde Romeinse weg onderscheiden worden. De

14

V 242, 286, 290 en 295.

15

A. Oxé, H. Comfort en Ph. Kenrick, 2000, 505; met dank aan Alain Vanderhoeven.

16

A. Oxé, H. Comfort en Ph. Kenrick, 2000, 227; met dank aan Alain Vanderhoeven.

17

RIC 230, BMC 550

18

(18)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 13

aanwezigheid van de Augusteïsche greppel S 219, die dwars onder de latere verharde weg loopt, wijst er alvast op dat onder de oostelijke helft van de verharde weg geen onverharde voorganger aanwezig was. Mogelijk was er toch wel een onverharde weg in deze sector van de stad, maar was deze onder de westelijke helft van de latere dubbelweg gelegen en werd hij bijgevolg dus niet aangesneden tijdens het onderzoek.

Onder het Romeinse wegdek bevonden zich twee paalkuiltjes waarvan de paal uitgetrokken of uitgegraven is (S 217 en 218). Het betreft paaltjes met een diameter van maximaal 10 cm. Hun functie is niet duidelijk. Ze maken mogelijk deel uit van een constructie die zich buiten het onderzoeksgebied bevond. Een andere mogelijkheid is dat de paaltjes werden gebruikt voor het uitzetten van de Romeinse weg.

3.3.3 Regeerperiode van Claudius en Nero (41-68)

Rond het midden van de 1ste eeuw heeft Tongeren een belangrijke vernieuwing ondergaan. Tijdens de regeringsjaren van keizer Claudius werd immers opnieuw aandacht besteed aan het wegennet in Noord-Gallië; waarschijnlijk gebeurde dit in het kader van het plan om Brittannië te onderwerpen, waarvoor een vlotte troepenverplaatsing nodig was van de Rijn naar de kanaalhavens. De weg Bavai-Keulen werd toen bijvoorbeeld voor het eerst van een stenen wegbekleding voorzien. De heirbaan vertoont onderaan een stevige fundering van naast elkaar gestapelde silexblokken met daarop een 30 cm dikke laag Maaslands grind. Deze werkzaamheden bleven kennelijk niet beperkt tot de modernisering van de heirbaan want uit dezelfde periode dateert ook de bekiezeling van een aantal stadsstraten in Tongeren (Afb.17) die, zoals hoger gezegd, volgens een ouder schema werden aangelegd.

Afb. 17. Tekening van Willy Vanvinckenroye van een kiezel in de noordelijke sector van de stad.

Rond deze periode is ook de verharde NNW-ZZO georiënteerde cardo aangelegd in het onderzoeksgebied aan de Bilzersteenweg. Het toenmalig loopoppervlak is bij de aanleg van de Romeinse weg waar nodig aangevuld of licht geëgaliseerd geworden. Vervolgens werd een fundering van silexblokken op een zandbed (S 64) aangelegd en daarop kwam dan weer een laag Maasgrind (S 9, 14, 23, 29, 31, 32, 33, 46, 47, 48 en 55, Afb.19). Er was een dubbel baanvak aanwezig, wat op zich niet verwonderlijk is, aangezien dit fenomeen ook al in de Maastrichterstraat19 werd vastgesteld en het tenslotte om een belangrijke weg richting tempel, waarschijnlijk zelfs om de cardo maximus van de stad, gaat.

Bij het raadplegen van de artikels van de Postrijder over de rioleringswerken lezen we in het weekblad van 1 november 1935 het volgende: “De Maastrichterstraat (=decumanus) wordt dwars doorsneden door een hele reeks straten die van zuid naar noord doorloopen, en die we hier even opsommen,

19

(19)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 14

gaande van Koemarkt naar Groote Markt”. Vervolgens worden vijf cardines opgesomd, waarvan de laatste zich situeert net voorbij de Onze-Lieve-Vrouwestraat (dit is de verbindingsstraat tussen de Kloosterstraat en de Maastrichterstraat, vlak voor de Grote Markt). De vier eerste cardines hebben een breedte van 5,5 of 6 meter. Van de laatste cardo aan de Grote Markt wordt gezegd: “Voorbij de O.L.V. kerkstraat heeft men een dubbelen kiezel, de eerste van 7.5 m de tweede van 10m door een tusschenruimte van 6,5 m gescheiden. In elk geval deze dubbele baan alleen kan opheldering brengen nopens de waarnemingen betreffende het wegenstelsel tijdens de Octobermaand in de Hemelingen- en de Tieckenstraat gedaan”.

De Grote Markt, de Hemelingen- en de Tieckenstraat liggen allen in het verlengde van de Romeinse dubbelweg op het terrein aan de Bilzersteenweg. Blijkbaar was was de noord-zuid lopende dubbelweg dus wel ooit al eerder vastgesteld, maar is dit in de loop der jaren in de vergetelheid geraakt. We mogen dus veronderstellen dat het hier wel degelijk om de cardo maximus van de Romeinse stad gaat. Dit lijkt nog bevestigd te worden door het feit dat deze weg en de decumanus maximus elkaar kruisen op de huidige Grote Markt; die waarschijnlijk ook in de Romeinse periode het centrum van de stad heeft gevormd. Of de situatie ook nog hetzelfde was na het bouwen van de tweede stadsmuur kan wel niet met zekerheid gezegd worden (cfr. infra).

Afb. 18. De oostelijke helft van de Romeinse weg in vlak 3. Foto genomen uit ZZO.

Het verloop van de oostelijke baanhelft is nog vrij duidelijk te zien in de werkput (afb.18); na de Romeinse periode heeft men de weg echter gebruikt als grind- en silexgroeve, waardoor de oorspronkelijke opbouw ervan zo goed als volledig verstoord is en het moeilijk uit te maken is wat de oostelijke grens van de weg was. De westelijke helft bevindt zich grotendeels buiten het bereik van de werkput, maar is wel nog gedeeltelijk in het westprofiel te volgen.

(20)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 15

Afb. 19. Restant van de Romeinse weg in het westprofiel van de werkput.

Afb. 20. Vlak 4: Gracht geflankeerd door greppels waarin paalkuilen zijn uitgegraven. De verharde Romeinse weg is op deze foto volledig verwijderd, maar loopt parallel met de greppels. (PK=paalkuil).

Romeinse weg

Genivelleerde bodem

Verstoring

Zandbed

Restant van gracht

Greppel S 206 Greppel S 272

Locatie van verharde Romeinse weg PK PK PK PK PK PK PK PK PK PK PK Verstoring

(21)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 16

Middenin tussen de beide weghelften van de verharde Romeinse weg bevond zich een gracht (afb. 20 -21 - S 34, 35, 36, 37, 51, 52, 57, 56, 72 en 73). De gracht was zeer rijk aan vondsten (aardewerk, metaal, steen, bouwmateriaal en organisch materiaal), waaruit kan worden afgeleid dat op zeer regelmatige basis afval in de gracht werd gedumpt. Deze gracht was in vlak 4 aan beide zijden geflankeerd door een greppel (S 206 aan oostelijke zijde en S 272 aan westelijke zijde) die parallel met de gracht en dus ook met de weg liep. De onderlinge afstand tussen het middelpunt van beide greppels bedroeg ongeveer 4,5 m. In deze greppels waren paalkuilen uitgegraven van 70 à 80 cm doorsnede waarin tamelijk zware palen moeten hebben gestaan (Afb. 20). De paalkuilen waren sterk gevlekt, het resultaat van het vermengen van de verschillende bodemhorizonten bij het terug opvullen van de kuilen. De aarde die niet terug in de kuilen kon gegooid worden werd uitgesmeerd in de greppels, zodat in deze greppels ook een laag met sterk gevlekte vulling kan onderscheiden worden. De tegenover elkaar gelegen paalkuilen in de twee greppels waren telkens in spiegelbeeld uitgevoerd. De gracht moet bijgevolg overdekt zijn geweest door een houten constructie. Hoe deze constructie precies moet worden geïnterpreteerd is lang niet zeker. Mogelijk gaat het om een houten wandelportiek in de middenberm van de dubbelweg, die naar het tempelcomplex leidde en die tegelijk de afvoergracht van de weg aan het zicht onttrok.

Afb. 21. Coupe door gracht in vlak 4.

De vroegste dateerbare vondsten die uit de gracht werden gerecupereerd dateren vanaf het midden van de eerste eeuw na Christus. In greppel S 206 werden naast rubra, nigra (o.a. een kom VV 69, te dateren in de periode Tiberius-Claudius), gebronsd aardewerk en scherven van een kurkurne20, ook fragmenten van een sigillatakop type Haltern 8 gevonden, die pasten aan de Augusteïsche scherven die uit greppel S 219 werden gerecupereerd. Dit laatste greppeltje is dus doorsneden bij het graven van S 206. Uit greppel S 272 werden slechts enkele scherven rubra en gladwandig aardewerk ingezameld die niet nauwkeurig te dateren waren. De gracht, beide standgreppels en de verharde weg zijn vermoedelijk allemaal op hetzelfde moment aangelegd, met name in de Claudische periode, waarin ook elders in Tongeren de wegen van een verhard wegdek werden voorzien. Het is niet duidelijk of beide weghelften al van in de beginfase aanwezig waren, maar vermoedelijk was dit wel het geval, gezien de symmetrische opbouw van de andere aanwezige structuren.

Vlak 3 is het laatste vlak dat in het Romeinse wegdek werd aangelegd. De vondsten in en net onder dit vlak hadden een datering kunnen opleveren van de oudste kiezellagen. Helaas werd net dit vlak geplunderd waardoor veel kostbare info verloren is gegaan.

20

(22)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 17

Zoals hoger gezegd bevindt de westelijke helft van de weg zich buiten het onderzoeksgebied en is de oostelijke grens omwille van alle recentere verstoringen moeilijk vast te stellen. Aan de oostelijke rand van het onderzoeksterrein lopen in vlak 4 twee parallelle greppels (S 185 en S 213 – Afb. 22) met dezelfde oriëntatie als de weg. Greppel S 185 is duidelijk opgebouwd uit verschillende lagen en inspoelingslaagjes en moet bijgevolg vrij lang open hebben gelegen (Afb. 23); greppel S 213 bevond zich net op de rand van het onderzoeksterrein en is grotendeels verstoord door de sleuf van de damwanden; hij heeft een meer homogene en lossere vulling en loopt in de richting van een waterput/beerput S 214. (Afb.24). Ten noorden van deze put werd het spoor niet meer vastgesteld.

Afb. 22. Links: Vlak 4: Greppels S 185 en 213, die respectievelijk uitmonden in S 184 en S 214. Foto uit ZZO Afb. 23. Rechtsboven: Vlak 4: Coupe door greppel S 185. .

Afb. 24. Rechtsonder: Put S 214 zichtbaar in op de bodem van de sleuf die werd gegraven voor het plaatsen van de damwanden. De aanzet van de put is ook nog gedeeltelijk zichtbaar in het profiel.

Deze put bevindt zich ook in het gedeelte van het terrein dat reeds was afgegraven voor het plaatsen van de damwanden en is er aan oostelijke zijde door verstoord. De westelijke zijde was eerder al tot op hetzelfde niveau afgegraven voor de onderkeldering van het gebouw langs de Bilzersteenweg. Het vierkante spoor heeft een duidelijke aflijning en is waarschijnlijk met hout beschoeid geweest. Er mocht echter niet dieper gegraven worden dan het niveau van de sleuf voor de damwanden, waardoor geen coupe kon gezet worden en enkel de vondsten die zich in het vlak bevonden konden ingezameld worden. In de put werden fragmenten van een bord en kom in terra nigra21 aangetroffen, beiden te dateren vanaf 15/20 AD. Aangezien de bodem van de put niet bereikt werd, en de bovenkant werd weggraven bij het plaatsen van de damwanden en de kelder is het lastig uitspraken doen over het exacte moment waarop hij werd aangelegd of gedempt en of S 213 er inderdaad in uitmondde.

Een gelijkaardige situatie zien we bij greppel S 185, die parallel met S 213 eveneens naar een vierkante kuil, S 184 loopt. Helaas kon ook dit spoor niet verder worden onderzocht, aangezien het op 18/10/2007 in alle vroegte werd weggegraven, samen met de noordoostelijke hoek van het terrein.

21

V 258: kom Deru B 14.1 en bord Deru A 48.2

Greppel S 185 Greppel S 213 Put S 214 Put S 184

(23)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 18

Reden was het plaatsen van een extra damwand, omdat de stabliliteit van het gebouw op de hoek van de Bilzersteenweg en de Keverstraat in het het gedrang kwam. De opgravingsploeg was hier echter niet van op de hoogte gebracht en kon de feiten ’s morgens bij aankomst alleen nog maar vaststellen.

Aangezien beide greppels op dezelfde wijze georiënteerd zijn als de Romeinse weg, kunnen we veronderstellen dat ze zijn gegraven op het moment dat de verharde weg werd aangelegd, of nog iets vroeger, wanneer het dambordpatroon al was uitgezet in de stad. Uit greppel S 185 werd aardewerk ingezameld dat kan gedateerd worden in de eerste helft van de eerste eeuw na Christus22. In greppel S 213 bevonden zich vondsten die in dezelfde periode te dateren zijn als die in greppel S 18523. Beide greppels hebben dus waarschijnlijk naast elkaar bestaan. Aanvankelijk vermoedden we dat deze greppels met de afwatering van de eerste fase van de verharde Romeinse weg te maken hadden.

Beide greppels worden echter doorsneden door kuil S 262 (Afb. 25). Deze kuil is opgebouwd uit 12 verschillende lagen en meet 2,20 meter op 1,20 meter. Het diepste punt ligt op circa 1 meter onder vlak 4. Eerst werd aangenomen dat het om een latere verstoring zou gaan. De kuil bevatte echter heel veel vondsten, waarvan de dateerbare exemplaren te plaatsen zijn vóór het begin van de Flavische periode (ca. 70) en de meeste zelfs nog nauwkeuriger te dateren zijn, namelijk tot in het midden van de eerste eeuw24.

Afb.25. Kuil S 262

Alles wijst er op dat de greppels en de kuil gedempt werden op het moment dat de verharde weg werd aangelegd. Alle wegen van het dambordpatroon die werden doorsneden tijdens de rioleringswerken in de jaren 1934-1935 zijn aan de basis zeker 5 tot 6 meter breed25. Als we dit doortrekken naar het huidige opgravingsterrein, komt de oostelijke weghelft inderdaad tot net buiten de rand van het terrein en bedekt hij de greppels.

Aangezien de beide greppels de oostelijke rand vormen van het opgravingsterrein en ze bovendien grotendeels verstoord zijn door latere ingrepen, kunnen geen uitspraken gedaan worden over meer oostelijk gelegen structuren waar ze eventueel bijgehoord hebben.

22

In S 185 bevonden zich onder andere Italische sigillata, slanke rubrabekers zonder gegroefde voet met noppenversiering (VV type 2/5 – Deru type P 14) en rubrabekers met felrode deklaag.

23

In S 213 bevonden zich eveneens Italische sigillata en slanke rubrabekers zonder gegroefde voet met noppenversiering (VV type 2/5 – Deru type P 14 ).

24

In S 262 bevonden zich ondermeer Italische sigillata, borden in vroege zuidgallische sigillata, slanke rubrabekers, onder andere met noppenversiering en rode deklaag, een vierledig oor van een kruik, een wijfschaal VV 338-340, een rubrakop met onleesbare stempel (imitatie van Italische sigillata) en een nigrakop met stempel VISEROS, een imitatie van het sigillatatype Conspectus 14.

25

(24)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 19

3.3.4 De midden-Romeinse periode (69 - eind 3de eeuw)

De enorme brand- en puinlagen uit 69-70, die zo goed als overal in het Tongerse stadscentrum worden aangetroffen, lijken op deze locatie te ontbreken. Natuurlijk is dit op een terrein waar geen bebouwing aanwezig is, ook moeilijker vast te stellen. Hier en daar werd in vlak 3 wel een laagje met verbrand materiaal aangetroffen, maar het gaat te ver om te spreken van een echte brandlaag. Vlak ten oosten van het terrein werden, toen daar in de jaren 1930 onder de Bilzersteenweg de riolering werd gelegd, wel sporen van deze brand vastgesteld. In de Postrijder van 24 augustus 1935 is te lezen: “op de Bilzersteenweg werden tussen de stadssingel en de Keverstraat sporen van elders reeds meermaals opgetekende brandverwoesting vastgesteld met roodgebakken kleiaarde en een zwarte laag van verkoold hout”. De laag had een dikte van 30 centimeter. De Romeinse bewoning moet zich inderdaad ten oosten van het onderzoeksgebied bevonden hebben; blijkbaar heeft de brand daar wel duidelijke sporen nagelaten.

De schaarse dateerbare vondsten uit de paalkuilen aan weerszijden van de gracht wijzen er wel op dat rond deze periode de palen moeten zijn vervangen. Mogelijk had de constructie die de gracht overspande dan toch schade opgelopen toen de stad verwoest werd in 69/70. Ook later zijn de palen nog vervangen (Afb. 26 en 27).

Afb. 26 Voorbeeld van een paal aan die meerdere malen werd vervangen, aan oostelijke zijde van de gracht. Het sterk gevlekte gedeelte is de oorspron-kelijke paalkuil, doorheen greppel S 206 gegraven (grijze spoor aan rechter-zijde).

Vervolgens is er een nieuwe paalkuil gegraven, die later nog eens ver-vangen is.

Afb. 27 voorbeeld van een paal die meerdere malen werd vervangen, aan de westelijke zijde van de gracht.

De oorspronkelijke paalkuil is ingegraven in greppel S 272. Deze greppel is niet zichtbaar op de foto.

(25)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 20

De jongste vondsten uit de gracht dateren uit het eind van de tweede tot het midden van de derde eeuw. De nadruk ligt echter vooral op de tweede helft van de eerste en de eerste helft van de tweede eeuw. De gracht was oorspronkelijk vrij smal, maar in de loop der jaren stapelde het afval zich op en werd ze steeds breder, tot ze aan beide weghelften raakte (Afb. 28 ).

De weg werd regelmatig gerepareerd en opgehoogd. Wanneer en hoeveel keer dit precies gebeurd, is door alle verstoringen moeilijk uit te maken.

Afb. 28. De weg in vlak 2. De grens tussen de gracht en de oostelijke weghelft is aangegeven in stippellijn.

3.3.5 De laat-Romeinse periode (eind 3de en 4de eeuw)

Er werden tijdens het onderzoek slechts vijf vondsten aangetroffen die met zekerheid in de laat-Romeinse periode te dateren zijn. Dit is slechts 0,1 percent van het totale aantal vondsten dat werd ingezameld; het vondstmateriaal uit deze periode is dus bijgevolg zwaar ondervertegenwoordigd. Op het eerste zicht is dit een merkwaardige vaststelling, aangezien het terrein zich binnen de vierde eeuwse stadsmuren bevindt en men bijgevolg toch wel vondstmateriaal of sporen uit deze periode zou verwachten. Tot nu toe zijn de laat-Romeinse structuren in Tongeren echter eerder schaars te noemen. In de Sint-Truiderstraat werd een vermoedelijk badgebouw26 uit de vierde eeuw aangetroffen en onder de OLV-basiliek werden resten van laat-Romeinse basilicae gevonden27. Recent werd in de Vermeulenstraat een hypocaustum van een stadswoning uit het eind van de derde- begin vierde eeuw aangetroffen28. Onderaan in de zogenaamde zwarte laag zit vaak ook vierde eeuws materiaal29.

Toch is het vreemd dat op het terrein zo weinig laat-Romeins materiaal werd ingezameld, eerder in deze tekst werd immers al geopperd dat het hier om de hoofdweg van de stad, richting tempel, zou gaan. Zeker in de gracht die in de voorgaande periodes als dumpplaats voor allerlei afval werd gebruikt, zou men toch ook veel laat-Romeins materiaal verwachten als de weg nog in gebruik was. Aangezien de tempel nog is opgenomen binnen de vierde eeuwse stadsmuur, lijkt het ook niet

26 Vanvinckenroye, 1985. 27 Arts, e.a., 2008. 28 Borgers, e.a, 2008. 29

(26)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 21

onlogisch te veronderstellen dat hij in deze periode nog in gebruik was en dat er bijgevolg ook nog een weg naar toe liep. Voor zover kon worden vastgesteld tijdens de opgravingen, waren in de vierde eeuw de muren van tempel wel gesloopt en uitgebroken. Mogelijk werd hij dus in die periode sterk verkleind of was er een andere functie aan het terrein gegeven.

In het westprofiel, waar nog een klein stuk van de westelijke helft van de Romeinse weg in situ bewaard is, is het bovenste pakket van de weg opgebouwd uit allerlei steenslag en dakpannen (Afb.19). Dit fenomeen werd ook elders in Tongeren vastgesteld en is volgens Vanvinckenroye typisch voor de vierde eeuw30. Er werden echt geen dateerbare vondsten in het pakket aangetroffen. Op de oostelijke weghelft werd dit pakket niet vastgesteld. Volledigheidshalve moet wel worden vermeld dat het oostelijke baanvak zwaar verrommeld en verstoord was en dat het jongste wegdek er mogelijk vermengd is geworden met de zwarte laag. Mogelijk is de dubbelweg verwoest of in onbruik geraakt in de woelige periode vanaf het midden van de derde eeuw en is er daarna nog maar één baanvak, het westelijke, gerepareerd en in gebruik gebleven. Misschien is de hoofdweg naar de tempel meer naar het westen opgeschoven en geraakte de oude toegangsweg daadoor geleidelijk in onbruik.

Bij gebrek aan duidelijke gegevens uit de opgraving blijft het echter gissen naar de situatie in het onderzoeksgebied in de laat-Romeinse periode. Uit de schaarste aan vondsten uit de late derde en de vierde eeuw kunnen we alleszins wel afleiden dat de weg, als hij nog (ten dele) bestond, alleszins veel minder intensief gebruikt werd in vergelijking met de voorgaande periodes.

3.3.6 Middeleeuwse en postmiddeleeuwse sporen.

Afb. 29. Zuidprofiel vóór de aanleg van vlak 1. Midden op de foto de nog bewaarde silexfundering van de Romeinse weg. Links en rechts ervan post-Romeinse verstoringen.

Het onderzoeksgebied bevond zich net buiten de middeleeuwse omwalling uit de tweede helft van de dertiende eeuw. Er werden dan ook geen restanten van laat-middeleeuwse bewoning in het onderzoeksgebied vastgesteld. Ook uit de vroege en volle middeleeuwen ontbreken bewoningssporen. Het is wel zo dat de Romeinse weg in en na de middeleeuwse periode gebruikt werd als silex-en kiezelgroeve, waarbij kuilen door de Romeinse weg werden gegraven om de stenen te kunnen recupereren. Daardoor werd de opbouw van de weg zo goed als volledig verstoord. Op afbeelding 29 is te zien dat de silexfundering van de weg in het zuidprofiel bijvoorbeeld nog maar over een beperkte afstand bewaard is. Ten oosten en ten westen ervan zijn kuilen door de weg gegraven

30

(27)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 22

tot net onder het niveau waar de silexknollen zich bevonden. In vlak 4, het vlak onder de Romeinse weg, bevinden zich onder de oostelijke weghelft een 20-tal kuilen opgevuld met kiezel, met name de sporen 188 t.e.m. 192, 196, 197, 200, 201, 207 t.e.m 209 en 221 t.e.m 226. Deze kuilen waren, in tegenstelling tot wat hun aanwezigheid in het laatste vlak doet doet vermoeden, niet vóór de aanleg van de Romeinse weg aanwezig. Ze zijn later door de Romeinse weg heen gegraven nadat deze in onbruik was geraakt, waarschijnlijk om silex te delven. Daarbij is Maasgrind van de weg in de gegraven kuilen gerold. Ook in het westprofiel bevinden zich enkele van die kuilen.

Naast de kuilen waar silex was gedolven waren er ook nog enkele andere sporen die met zekerheid dateren van na de Romeinse periode. S 12 was een langwerpig spoor van ongeveer 12 m lang en maximaal 3,5 m breed met een homogene donkerbruine opvulling, dat zich in het noordwestelijk gedeelte van de werkput uitstrekte in de vlakken 1, 2, 3 en 4. Het spoor was zeer rijk aan vondsten; het bevatte in alle aangelegde vlakken naast een uitgebreid gamma aan Romeins aardewerk ook steengoed, witbakkend en roodbakkend geglazuurd aardewerk en fragmenten van pijpjes en metaal31. In vlak 2 werd in het spoor een oord van Ferdinand van Beieren uit de eerste helft van de 17de eeuw gevonden. Blijkbaar moet dus ergens in of na de postmiddeleeuwse periode een grote kuil doorheen alle lagen uit de oudere periodes zijn gegraven. De interpretatie van het spoor blijft echter onduidelijk. De afmetingen doen denken aan een proefsleuf, maar voor zover we hebben kunnen nagaan heeft op deze plaats nooit een dergelijk onderzoek plaatsgevonden. Een kelder zou er op deze locatie ook nooit zijn geweest. Een andere mogelijkheid is dat de kuil werd gegraven om kiezel of silex te winnen. Ze bevindt zich echter net op de grens tussen beide wegen en kan dus niet veel van dit materiaal hebben opgeleverd. Sporen 10 en 11 kunnen beiden worden geïnterpreteerd als uitlopers van deze verstoring en bevatten eveneens zowel (post)middeleeuws als Romeins aardewerk.

Sporen 38, 39, 40, 41, 42 en 44 hebben een gelijkaardige donkerbruine losse opvulling. Ze zijn door de bovenste pakketten van de Romeinse weg heen gegraven en zijn dus ook van middeleeuwse of nog latere oorsprong. Mogelijk gaat het ook hier om kuilen die in de middeleeuwen werden gegraven om stenen uit de Romeinse weg te recupereren. In sommige gevallen gaat het vermoedelijk om aanplantkuilen, aangezien er zich opvallend veel plantenwortels in de sporen bevinden.

Afb. 30. Vlak 1. De bruine kuilen zijn post-Romeinse verstoringen.

31

(28)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 23

In de verstoorde Romeinse weg werd tot slot nog een pelgrimsinsinge van Sint Servaas aangetroffen uit de late middeleeuwen. Sint Servaas was bisschop van Tongeren rond het midden van de vierde eeuw. Later in zijn leven vluchtte hij naar Maastricht, waar hij de eerste bisschop werd. Hoewel zijn de datum waarop hij gestorven is niet met zekerheid kan worden achterhaald, wordt over het algemeen ervan uitgegaan, dat hij in 384 te Maastricht is overleden32. Rond 550 bouwde bisschoppen Monulphus en Gondulfus op zijn graf een kerk. Deze was de voorloper van de huidige Sint-Servaasbasiliek.

3.3.7 Het vondstmateriaal

In totaal zijn op de site aan de Bilzersteenweg te Tongeren 3724 vondsten aangetroffen. Het betreft 2196 scherven aardewerk, 1025 fragmenten dierlijk bot van varkens, runderen, kleinere herbivoren en een onderkaak van een paard, 270 metalen voorwerpen waaronder 16 munten, 87 fragmenten terracotta afkomstig van tegulae, tegels en imbrices, 72 stuks silex, 52 stukken steen, 14 brokken Romeinse mortel, zes scherven Romeins glas, één fragment van een pijpje en één metaalslak. Dit is een vrij gering aantal in vergelijking met het aantal vondsten dat gemiddeld op opgravingen in het Tongerse stadscentrum wordt aangetroffen. De oorzaak ligt bij de aanwezigheid van de Romeinse weg op het onderzoeksterrein; tussen de grindpakketten werden immers heel weinig vondsten aangetroffen. De vondsten zijn dan ook voornamelijk afkomstig uit de gracht tussen beide weghelften en uit enkele afvalkuilen. In onderstaande tekst wordt verder ingegaan op het aardewerk dat op de site werd ingezameld.

Het Romeins aardewerk vormt met 2143 scherven veruit de grootste groep. Het middeleeuws aardewerk is maar vertegenwoordigd door 53 scherven (33 scherven scherven roodbakkend geglazuurd aardewerk, negen scherven witbakkend geglazuurd aardewerk, acht fragmenten steengoed, twee scherven protsteengoed en een rand van een bord in porselein).

Afbeelding 32 toont de verdeling van de verschillende soorten Romeins aardewerk. Het gladwandig aardewerk vormt de grootste groep, gevolgd door terra nigra, het ruwwandig aardewerk en terra rubra. Nigra en rubra vormen samen het zogenaamde gallo-belgisch aardewerk en zijn samen goed voor bijna één derde van het totaal aantal scherven. Ook het dikwandig aardewerk en de terra sigillata zijn nog tamelijk goed vertegenwoordigd.

12,6% 0,1% 1,1% 2,4% 0,1% 24,3% 16,5% 15,9% 16,6% 7,4% 2,5% 0,6%

DIK DUN GEB GEV POMP GLAD RUW TR TN TS HGV INDET

Afb. 32. Procentuele verdeling van de verschillende soorten Romeins aardewerk op de site, volgens het aantal scherven.

32

(29)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 24

A. Gladwandig aardewerk

Dit is met 520 scherven (31R, 447W, 29B, 13Ov) de grootste groep binnen het gallo-romeinse aardewerk uit Tongeren-Bilzersteenweg. De fragmenten zijn afkomstig van maximaal 346 verschillende individuen.

Bij de determineerbare scherven zijn de kruiken/kruikamforen veruit de populairste vormen. De meeste oren die werden ingezameld zijn drie- of vierledig. Slechts één oor is tweeledig. Verder zijn ook vijf borden aangetroffen, één gladwandig gesmookte beker met deuken, en één gladwandig gesmookte beker met kerfband.

B. Terra nigra

De groep van de terra nigra vormt met 356 scherven nipt de grootste groep binnen het zogenaamde Gallo-Belgisch aardewerk. De 44 randen, 287 wanden en 25 bodems zijn afkomstig van maximaal 186 individuen.

Best vertegenwoordigd zijn de borden met minstens 16 exemplaren. Aan zeven borden kon ook een type worden toegekend. Drie borden hebben een gebogen wand en eenvoudige rand (Deru A. 41/42); drie andere borden hebben een strakke wand en een richel aan de binnenzijde (Deru A. 38) en één bord kan ondergebracht worden bij Deru type A 48.2. De potten zijn ook goed vertegenwoordigd met 12 exemplaren. Eén pot met bolle schouder en concave hals werd zo goed als volledig intact teruggevonden (Afb. 33). Verder konden vier flessen worden herkend, waarvan slechts aan één exemplaar met bol lichaam, korte hals en verdikte lip een type kon worden toegewezen: Deru 4.1. Tenslotte konden ook nog twee kommen en een kop tussen de nigrascherven onderscheiden worden. De kommen zijn van het type Deru B 14.1 en 24.1; de kop is van het type Deru C 3.1 en is een kopie van de Italische sigillatavorm Conspectus 14. De kop draagt de stempel VISEROS33.

Afb. 33 Zo goed als volledig intacte nigrapot (Deru type P.46).

33

(30)

ARON-rapport 21 Bilzersteenweg - Tongeren 25

C. Ruwwandig aardewerk

Deze groep is met 353 fragmenten (72R, 252W, 23B en 6 Ov) bijna even goed vertegenwoordigd als de nigra-scherven. De scherven zijn afkomstig van maximaal 258 individuen.

De best vertegenwoordigde vormen zijn de kookpotten met minstens 35 exemplaren. Meest voorkomend in het vondstensemble zijn de potten ST 201 met omgeplooide rand of met brede, naar buiten gebogen en afgeplatte rand (20 individuen). Van het type ST202 met brede, omgeplooide en gegroefde rand werden negen individiuen aangetroffen. De potten ST 203 met dekselgeul werden in groten getale geproduceerd vanaf 150 en zijn vertegenwoordigd door zes exemplaren. Vijf randen zijn afkomstig van evenveel kommen ST 210. Twaalf randen zijn afkomstig van deksels. Tenslotte kunnen nog twee bekers, twee kruikamforen met tweeledig oor en één bord tot het ruwwandig vondstensemble gerekend worden.

De ruwwandige scherven zijn meestal niet versierd; de enige decoratie of afwerking die werd aangebracht zijn groeven, ribbels of wit slib. Er werden geen baksels of vormen aangetroffen die typisch zijn voor de vierde eeuwse productie

D. Terra rubra

De rubra-scherven zijn bijna even goed vertegenwoordigd als de nigrafragmenten. Er werden 340 fragmenten geteld van maximaal 178 verschillende individuen. De meeste van deze scherven behoren tot de meest typische vorm in het rubra-repertoire, de beker. Volgende types werden onderscheiden: Deru P. 13 en 14 (telkens vijf exemplaren), Deru P 10 (drie exemplaren), Deru P 4 en P 11 (beide twee exemplaren) en één beker Deru P 16. De bekers zijn meestal slank en hebben soms een donkerrode deklaag, beide kenmerken van de vroege productie. De versiering van de bekers is heel gevarieerd en gaat van kerfband en gewafelde versiering over banden met vertikale strepen en gekruiste lijnen tot noppen. Naast de bekers werden ook nog vijf borden en twee koppen aangetroffen. Op één bord en één kop stond een onleesbare stempel (imitatie van gestempelde sigillata). De andere kop is van het type Deru C. 9

E. Dikwandig aardewerk

Deze groep telt 271 fragmenten (17R, 244W, 8B en 2 Ov.), afkomstig van maximaal 140 individuen.

16 fragmenten zijn afkomstig van 13 wrijfschalen. Bij de wrijfschalen waarvan het type kon worden bepaald, gaat het om twee exemplaren Vanvinkenroye 338-341 met schuinstaande en gewelfde rand uit de voor-Flavische periode, twee exemplaren Vanvinckenroye 348-350, met overhangende rand en één Vanvinkenroye type 345-346 met driehoekig randprofiel. Twee van de wrijfschalen hebben een doliumbaksel.

122 fragmenten (6R, 114 W en 2 B) behoren tot maximaal 69 dolia. Deze zijn allemaal vervaardigd in het typische doliumbaksel met grove brokken chamotte. Dolia komen gedurende de hele Romeinse voor.

123 scherven (1R, 118W, 2B, 2 oren), zijn afkomstig van maximaal 50 amforen. Bij de amforen waarvan het type kon worden bepaald, gaat het om het type Dressel 20. Deze amforen werden vervaardigd in Baetica.

Van 10 fragmenten kon door hun graad van fragmentatie niets meer worden gezegd dan dat het om dikwandige scherven ging.

F. Terra sigillata

In totaal werden 158 fragmenten sigillata ingezameld (52R, 71W, 35B), afkomstig van 107 individuen. Gelet op de productieregio zijn 18 individuen afkomstig uit Italië of Lyon (de zogenaamde italische sigillata), 57 individuen uit Zuid-Gallië, zes uit Midden-Gallië en 16 uit Oost-Gallië. Van tien individuen kon de productieregio niet worden bepaald. Wanneer de inidividuen ingedeeld worden naar vorm zijn de borden het populairst met 37 exemplaren, gevolgd door de koppen met 19 exemplaren en de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tussen 2006 en 2007 steeg het inkomen uit bedrijf per onbetaalde aje gemiddeld met ongeveer 5.000 euro, maar die verbetering geldt niet voor iedereen.. In andere jaren zijn

Dit jaar werden de Westerschelde, Eems-Dollard en Waddenzee bemonsterd voor chemisch onderzoek en de Waddenzee voor visziekten.. De visserij op de Westerschelde (Nauw van

De resultaten van het IRM, gemeten door TNO-voeding, zijn gecontroleerd met betrekking tot overschrijdingen van de 2s- en 3s-grenzen van de door IMARES intern

De pluimveehouders kunnen moeilijk aangeven hoeveel ruwvoer er per koppel wordt verstrekt en hoe hoog de kosten aan ruwvoer per hen per ronde zijn.. Vooral de eigen verbouw

In dit onderzoek zijn de volgende aannemelijke oorzaken van terugval in een tomatenteelt genoemd: de verhouding tussen het assimilatenaanbod en assimilatenvraag, de verhouding

These models mostly rely on stochastic processes like erratic rainfall, or spatial heterogeneities like termite mounds as driving forces to model ecologically realistic

Wanneer een gewas met veel stikstof is bemest, vormt het veel loof. Dit kan tot gevolg hebben dat na de aanleg van knollen de knolvulling wordt uitgesteld. Dit komt doordat de

Aantal levende adulte wolluizen per gelabeld blad, vlak voor de eerste bespuiting (week 35), één week na de derde bespuiting (week 39) en drie weken na de derde bespuiting (week