• No results found

Uit he t Franfch va n de Heer R A CINE.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uit he t Franfch va n de Heer R A CINE. "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IFIGENIA.

TREURSPEL.

Uit he t Franfch va n de Heer R A CINE.

r~' ^- " ---——— ^

• » . , . u . . • • • • i i -;-—" J| . I J II | M I» J(, rr- • ' . - — . - - - - f

Te AMITSRD4M >

By

ALBERT M * O > J U S ,

o p de Nieuwen Dyk,

ia den Atbf, by den Dam. ttfgj .

(2)
(3)

AAN DE N E . HEE R

PHILIPS DE FLINES.

Ter Bruilófte ya n zyn E. Dochter M E J U F F E R

REBÉKKA DE FLINES.

Mét d e E . Hee r én

M'.WILHEM BLAAU WILHEMSZ .

Getrouwe den 22. vanZomermaand des ƒ aars 1683.

Eblydfchap) die , mé t récht, uwbloedver - wantfehap toont > (te r kroont , Nu een gewénfchte trouw uw' waerde Dóch- In de uchtend va n haa r tyd, é n ' t jeugdigf t

haarer Dagen ,

Dringt ons om, op het fpoor van uwe braave maagen, Eêlmoedig Heere, bly k te geeven van de vreugd Dieopditogenblikonsallerhartverheugd. . En, wie kan zonder vreugd, het ecnigft uwer looten Verknocht zien aan de roem van zyne tydgenooten,.

De Wakk're VV 11, H E M, uit 't voortréfrelyke bloed Der braave B L A A U W ^ N , alz o edel van gemoedc Als wélgefchapen, die, in zeden kunftérvaaren, Gelyk in 't heilig récht, ftreeft boven zyne jaaren ; Deluiftervan zy n Stam, vereenig t aan't Gedacht Van BAS, VERMEULE N ,é n VAN LOON , alo m geacht Voor zuilen van de Staat: Stam ,diein't héyigft woeden Hielp Stad, é n vaderland befchérmen én behoeden ,

* 2 Tó e

(4)

O P D R A O T .

Téthuntw onftérffTyke «er, éneewme roem, in fpyt Vari woedeftdealgüiift, énvanonveïdierjdeny d ï Sta* , waaraanï vaderJBd4 alteen niet is pabonden, Voor zo veel wonderen, ca heerdyke vonden >

Mét arbeid zonder eiod, gaaloozefchranderheid, OnvólgbVetiyver.ttóriroeeferyfcktód

In 't licht gebr*gt> toteer van hunne Landsgenooten, Zélf gunftelijk erkent van Koningen >én grooten, - Wiens achting hunne naam mét ecuvrge luifter fiert.

Wy zien ook hoé die Stam mét reden zeegeviert, En méteen hartelyk, én ongeveiiiftgenoegen,

Zich aa n uw dertig bloec T door zulk een e éch t zie t voegen, '

Wyl uwe fchranderhetd én kennis» di e geen'kunft, KochbmvekunftetoawliatWyyenzondetgunft," t Reeds van dehandelgóddoor't beelerond gedraageq, Wie kunft»óf kennis min; » van uwe lof doet waagen.

Maar, in zo groot een 'tyd van óngémeenê vreugd, Zyn wy het niet alleen die mét u zyn verbeugdt; (wezen*

Ons volgt een fchoonheid, üyt wien«eêl«n minzaam De tékenen-yaa deugd én liefde zyn teleezen;

Hgeniai di e wél eer ook's vaders nart -

lo vaderlyke liefde»als't uwe ,had verwart; - (ven , Zy komt niet, om de Bruid de ëierb're 'plaats te ontroo- Die zy-in 's vaders hart zich eeuwig mag belooven Te houden: fchoop de zucht van liefdeS hart begeeft Van naaren vader, Daar in 'ftaatzucht boven - zweeft, Zy ftierf veel liever als hém immer te verzaaken*

Geen minnenyd behoefde Bruid bezorgt te maaken Voor haare Bruigom, ze is al\ 'edel Van gemoed j Ook is de raip van haar AchiUés haar te zoet,

Om haar DE, f&iKïsfpruit haar heil te doen benyden:

Zy komt o£*-M«|{ins om verwaand met haar te ftryden Om 't lof der ïq^oonheid ,daar zy haar in evenaart, Oflicht wel óveméft;zy acht REBÉKKAWaardt 0* 0

Zo groot een'zeege, én *t zoet haar door net töt befchoo-

' »tMis -

(5)

O P D R A G T .

*r Mishaag t Eêtmoedig hart des£ruigomsniet,te booren Dat zy haar Held alleen onftérfrelyk bemindt >

Wy 1 hy ia zyneBruid zyn zielsgeaoegen vind:

Haars minnaars roem,pmzyn onwankelbaar beminnen , VerwékkegeenenydipWi LHEMsrtloek e zinnen;

Ook bindere's Grieken lóf de zyne niet, 6 neen;

Zy kometf beide in trouw jén kloekheid óver eenj fin zich door zyne deugd alleen te doen behaagen, Is ruim zo braaf, als gunft door wapens wég te draageo.

Ontzeg haar dan uw'gunflyióch uw'befchérrning nietj Wyl de eer die haar, én ons, door dat geluk gefchied , Haar doof uwe achting zal voor laftering bevryden, In fpyt van aH'-de geen die haar de gunft benyden, Die zy bereids by zo veel Kéonaats heeft behaalde . Schoon ook delaftermond reeds op onze yverfmaalt >

En die, als ongegrond >of roekdoos durf doemen, Wy zullen, nevens haar, in uwe kennis roemen .- Ter wyl dtedicliriaftidiereedsafld'rea ' t bartonfteekt, Aanön«z«ftgfteifxneêdelippenapenbieekt, ' Om in het Bef gedrang van zo veel zegeningen, Als Zulk een wenfehdyk paar qp déze dag omringen • Tjót hén te naderen, én mét een bh/de groet >

Tót blyk' van achting} uit een ongeveinft gemoed, Aan hen geluk én heil in 't Echts verbond te wénfeben;

Op dat zy eeuwigzyn de vr ólykfte aUer ménfchen , En dathunfeeven eengeftaage {Jruyloft zy,

Tot vreugd yaabeider Stam, én nieuwe maagichappy.

T. A R E N D S .

Uit ie Naa m va n het Konftgenootichap , N l L VOLEMTIBÜS ' A R Ö U U M -

A A N

(6)

AAN DE N

L E E Z E R.

B Treurfptl, na bet Franfib vandeHetr Racineverduitfcbt, is,eenigctydgèbeda/f door]. Dullard vertaald* ,in't licht gegee- ven,évenv>élïs bet tégemfioordige^niet zon- der zynkémis,by ons Konftgenootfchap al'onderbandengeweejf, eer bet zynegedrukt wierd, V»

Uchtelyk eer by het begonnen badde over te zetten.

•Pfy hébben de vrybeid genomen, bier én daar meer per^

foonenin V Spéitt 'voeren, om het Tooneelte vullen, ah» wj gemerkt hébben dat bet zérvt doorgaans behaagt, dóebbtt

laatfie Bedryf hébben wy, daar en boven, zélf mét etnige Tomeelen vergroot ;vermitswy oordeelden dat bet den aan*

fibëuwcren meer genoegen zoudegeeven, Ifigenia mét boa*

ren Achittes wederom van het outer tezien keeren, na dut zy (gelyk het de Heer Racineƒ & ,) bet gevaar dés doods ontkomen was, als bet zéhe aan baar Aioeder, in de uit er- fiebenaaudheid onthaar Dochters gevaar zynde, doorU-

lijfes te hooren verbaalen, daarby, 't gebette Spel door, zicb haar vyandbeeft gttoont, én alken beefttoegeleidom Ifige' ttiatéziendooden; Zodat men hém, die zonder eenig

blyk, 6f ander getuigenis als het zyne, haar e verUffmge be- kent komt maaien, mét reden van logenen verdacht kan houden , én twyffelen, ifhet in der daad zozy, én bfhy baar nut bedriegt. En dewylt zulks in 't Sfcelen behaagd heeft, hébben wj niet raadzaamgtvmden hetzélveinbet Drukken te veranderen.

C O -

(7)

C Ö P Y E

Van de ,

P R I V I L E G I E .

E Staten van Hollan d en Weftvtiefland doen te we*» . Alfoo Om vertoont is by eenige Liefhers van d e Nedér- duytfche Tael en Poëry.hoe dat fr al TOOI eenige Jaren.' na het voorbeeld van d e Italiaenlcbe en Franfche Actae- mien> t*Atnfterdam opgcrecht hadden een Konftgenooc - lchapondet de Prenten enSinfpreukevanNiL VOLEM - MIS AKPUU M , waeri n dagelijck s gearbeyt was . e n noch wiett tot voortiettinge van onfe Taaien Dichtkunft, gelij k ook al eenige werk- jen» nu en dan daa r van i n 't licht gekomen • en door den druk gemeen gemaakt waren) e n dewy 1 van tyt tot tyt uytgegeven {ouden worden grootere werken • die by da t KonftgenootfcTup . fommige reett gemaakr toimnige noch onderhanden waren » waar toe het lèlve boven baar tyc en aibeyd > noch gtootc koften tot den druk, en wat daar meer toe be-:

hoort t foude moeten doen » e n vermits ook niet fondei groote reden gevreeft wierd, dat al het gene van eenigh belangh zynde» b y het lelvé fConftgenootfchap uytgegeve n foude worden» aanttoats door andere fpudc mogen werden naargedrokt, en (onder eecige opmerkingh > veel min naauwkeurigheydt det Spelling oft nettigheydt der Tale . aan a l de wereldt gemeen gemaakt > waar door het goede Infigt tot opbouwioeh der NederduytlcheTale» 'ende voort fettinge van rfewclrprekentheydt in de felve verhindert» en de luft om daai in voort te gaan aan he t voor- fcyde, ifonftgenootlcha p foude benomen worden > loo hadde Cch het felve Konftgenootfchap éenootfaak t gevonden. om Cc h te keerea tot Ons» ootmoedelykverfoekende , da t het Ons gelievenmogte haar te te begunftigen alle de werken» die uyt het lèlve Konftgenootlcha p i n 't licht gebraght (ouden wordewnct On* O&ro y voor ïo jare n langh > en verder foodanige (traffetegen.de gene» di e d e felve foude nadrukken»

veikoopen, of t elders naargedrukt > in defeOnftïroviat ie voeren o m te verkoopen, als het Ons foud e gelieven goet te vinden. SO O I S 't » dat Wy, d e Sake en 't Verfoc k voorlz . overgemerkr hebbende ende

Ï

genegen wefende ter bede van d e Supplianten, uyt Onlc rechte weten- chap» Souveraine macht ende authonteyt de lèlve Supplianten gecon- fênteert. geaccordeert > e n geocttoycert nebben» conienteren» accorde- ren, end e Oftroyeren mits delen, dat ly gcdurendeden tyt van vyfiie n eerft komende Jaren, de Werken by het voornoemde Konftgenootfchap ondet de n Tytul va n N I L V O L E N T I B US A R D U U M gemaak t werdendeoft aired e zynde» binnen'de n voornoemde n Onien Lan d alleen fullen mogen drukken, nytgcven ende verkoopen, verbiedende daarom allen endeeeneniegelyken , d e felve wetken na te drukken»

ofte elders naargedrukt binnen oniën Lande te brengen » uyt te geven

•fte te verkoopen, op verbeurte van all e de niargedrukte , ingebiagte ofte verkofte Exemplaren» ende een boete van drie honden gulden s daarenboven te verbeuren. te appliccren een derde part voor den Offi- cier die de calange doen fal» een derde part voor den Armen der plaat - fen daar het cafiu voor?allen lal» ende het lefletende derde part voor de

Sup>

(8)

Supplianten. AUe^adienvertSiide. datWydeSonplianten.metde fen Onfcn O&roye alleen willende ratificeren tot vcrhoedingevaa hare ichade door net nadrukken van oe voorfz. Werken. daar door in geenigen deele verftaan . de n tnhoude van dien te authoriipren ofte te advoueren » ende veel min het fèlv« onder Onfc protf&e eqde bether- minge eenig meerder ctedh j aanfien ofte reputatie te geven; Ménnat den Supplianten in ta»daet ie iett onbehooilyki faode aoaeninflae»

ren» alle het felve tot haren laften firilenaebouden wcfep tet Woorden, totdien eynde wel etpie&bkbeecnnde. datbyaldienf y delenOnfeeOetroycvoorde &lv* Werken (uilen willen (lellen, da«V van geene geabbicvieerde ofte geeontraheerde mentie fuÖen mogen makens Neroaar gehouden lullen weftnAet felveOöroy in't gcheeten tbodet eenigeOmiffie daarvoor te drukken, op pene van het eiad van dien te verlieTen. Ende ten eynde de Supplianten delen Ooien contente en Oéboyemogengenicteo naat behoocen. lafteawy allen endeeenca;

ïegelyken, datTy de .Siipplianren van den inbond* van dtftndoen laten ende gcdoogen, ruftelyk • vredclyk ende «nlkomentljrk grniorencode gebroyken, cefferende alle belegh ende wederleggen ter contrarie.

Gedaan inden Hagt onder Oniêngrooten Zegde Kei aan doen han- gen, de n xv Maart, in't Jaar onm Heerenen Satjgpaken doyfent jb hondenleven en fevcnugh.

A. Br. M m a t K, 1677 . Tet Ordonnantie van de Staten HtatERT va n BEAUMOMT, 1^77 . Het K U N S T G E N O O T S C H A P heef t he t Récht van de bovenftaande P I I V I L E G U oBygumA* D e I F I G E N I A vergund aa n A i i i Rt M A G N U S , Bóekverkóope r td».

Amfterdam. InAtnfierJam, denioHtm* i$8* .

V E R T O O N E R S .

AoAMéMMOM. VèUbttrfcrQTulm.

ACHILI.ES. titmuurvanlfigtni*.

KLYTEMNesTXA. Mot/ter van ififniis.

IFIGEMIA. Dichtervm Agamémun.

PATROKLÓS. Pündvan AcbiBts.

EniFiLé. OnbtkéttdeDicbtervavfylepa.

KALCHAS. AmswichfhelmitrQritkeH.

AK.KA*. Dienaar iumAgmaé$mitn.

EüRiBATé», UHfrm4m*fn«ljf»<uht.

JEMH-A. Stma^firvanKfyttnméftra.

DOMS. rrrtrmUvanErifili. fif

Het Spélfpetlt in Aulis, ind e Tent vaaAgamcmnon.' 1 F I«

(9)

IFIGENIA.

TREURSPEL.

E E R S T E B E D R Y F ,

EERSTE TO O N E E L.

A G A M É M N O N , A R I C A S ; A G A M É M N O N .

A, Agamémno n is'c,uw Vórfl, diéukom t

wekken; (dekken .

Kén my aan myne ftém, ik héb u iets te ont- A R K A s.

Myn Hee r j hoe ! zytgy't zélf ? wat zaaketi van gewig t

Doen u hier komen voor het ryzen van het licht ? De dageraad begint ons naauwelyks te naaken, En ik zie niemand, alsonsbeide , i n Auliswaakeit.

Heeft eenig ruifchen in de lucht uw ruf t geftoor d ? En hébben déze nacht de winden ons verhoord ? Neen: alle s flaapt, de zé, he t léger, endewindea .

A G A M É M N O N .

Gelukkig is hy, di e vernoeging weet te vinden

In zyngemeen beroep, wie n ftaat, noch ampt verrukt £ BevrjMjan all e laft, die my de ichouders drukt,

W A R K A s.

Sint wat tyd fpreekt gy zó ? hoe komt in uw' gedachtert

A D e

(10)

a I F I G E N I A:

De heerlykhêen, di e u omringen > te verachten?

Wat hébben udeGoóngedaan, dat u verdriet Hunn'gunft, é n al 't geluk dat gy van hén geniet Gy fchynt hunn' wéldaan te verachten, j a te haaten, Zyt ge Atrëus Zoon niet} Vórft,én vader? boven maaten Gelukkig door uwe écht ? bezitge niet daar by

Het befte én rykfte deel der Griekfche Heerfchappy ? Zyt gy niet uit het bloet van J upiter gefprooten , En door de trouw verknocht aan diergelyke looten ? Verzoekt Achilles, dieontzachchelyke Held, Van wien 't orakel ons zó veele wond'ren fpélt, Ifigenia niet ? wil hy, om u te wreeken>

Zynhuwlyks toorts niet aan de vlam van Tróje ontftee- Watzeege, wa t geluk haalt by die waardigheên> (ken ? En eerbewyzen, di e ge ontfangt van ieder een ? Men eert u voor het hoofd van duizend trótze kielen >

En twintig vórften, ree d om Tróje te vernielen, 't Is waar, da t déze ftilte uw zeege wat verlet:

De wind. dr y maanden als geboeide, é n vaft gezet, Verhindert uwe vloot na Tróje toe te ftreeven ,• (ve n Maar heeft men't alles juift, gelykme n wénfehtin ' t lé- Gyzyteenménfch, é n 't lót is weifelend > het brengt Zeer zelden voorfpoed, mét geen tégenfpoed vermengt, Zeer haaft... maar, Heer, gy zucht! wat is 't, dat u doet

fchreijen ?

Is 't kind Oréftes ziek, wil 't uit het léven fcheijen ? Weentgeomlfigenie, ó f Klytemnéftre ? meldt Die brief u eenigleed, datuzózeerontftéld ?

A G A M É M N O N .

Gy Zult niet ftérven. neen; i k kan het niet gedoogen.

A R K A s.

Myn heer ! A G A M É M N O N .

Gy ziet me ontroerd 5 hoor wat my heeft bewoogen;

En oordeel, Arkas, óf het tyd is dat ik ruit.

U is , toen onze vloot vergaderde > bewuft;

Hoe'tfcheenófweêrén win d ons riep van déze ftranden

Wy

(11)

T R E U R S P E L . i

Wy maakten zeil, élk floeg van blydfchap in zyn handen*

En dreigde Tróje reeds van vér zyne ondergang j Maar, ach! het duurde mét die blydfchap niet feer lang.

Men zag de winden, di e ons eerft z ó gunftig fcheenea >

Strak ftil zy n, én die vreugd met onze hoop verdweenen, Nóch in de haven zélf. een zaak zó ongemeen

Bevong mét fchrik, én met verwond'ring ieder een.

Men fmeet de riemem uit,maar vruchr'loos j dies we ons keeren

Straks na de Godheid die men hier gewoon is, t e eeren ? Uliffes, Néftor , ik , é n Menelaüsgaan

Eerbiedig na 't altaar der Jagtgódin Diaan,

En óffren heimelyk; maa r denk, hoe'tmyontftélde , Toen Kaichas, na 't gebed, my dus myn rampen fpéidc,

Gy wapent tt'gens Tróje een krachteloos magt.

Dus is het van de Goon befloot in

lén zy eens dochters bloed, tut Hilenaas gejlacht, Of'/ outer van Diaane word vergooten.

Wiltgy der Goden gunft, én goede wind verwachten, Qy moet Ifigeniajlagten

A R K A S .

Uw dochter!

A G A M É M N O N .

Denk, ho e my dit antwoord overviel^

Myn bloed bevroos, é n ik , verflage n in myn ziel, Bleef zonder ftém, é n ftondgelyk als opgenoomen;

Na duizend zuchten kon ik die eerft weer bekomen.

Toen lafterde ik de Goón, é n zwoer voor hu n altaar, Hunne eifch nooit toe te ftaan. ach 1 Arkas, ha d ik maar Die éd'le drift gevolgd! 'k wou 't hcir ftraks op doen bré- Uliflès,nimmer onvoorzien van flimmeftreeken, (ken, Scheen 't mé te ftém mep ^ é n gaf dus, doo r zy n beleid >

In't eerft, d e volle toom aan xnynoploopendheid.

Maar haaft hervattende zyn wreede fchranderhéden, Vertoondehymy deeejr, he t Vaderland, myneeeden ,

A * 'fHejjr ,

(12)

+ I F I ' G E N I A.

't Heir, zo veel Koningen , waar van ik was htf Hoofd » Het Aziaanfch gebied aan Griekenland beloofd , En hoe ik zonder naam verachtelykzou leeven Zó ik myn kind niet voor de Staat wilde óvergeeven.

'k Beken, ho e zeer myn ziel daar tégen wis gekant, De zucht tot heerfchen kreeg op my noch de overhand, Dietrótze naam vanVórft der Vórften,Hoofd de r Grie- Al ré de waereld door gedraagen op de wieken (ken , Der faame, kitteld e mijn zwak hoogmoedig hart.

DeGoön zélf hébbe n my tot meerd'ring myne r fmart , Als naauween lichte flaap befchooten had myneoogen, Hun récht handhavende, my n avréchts médedoogen Verweeten, nach t op nacht, m y dreigende te flaan Mét hunne blikfem i z ó ik, doo f op hun vermaan, Wilde ongehoorzaam zyn, é n langer tégenftreeven.

Ach! Arkas : o p het laatftmoeft i k my óvergeeven.

Beleezen door de fchrand're Ulifles gaf ik laft,

Al fchreijende,om my n kind op teóffrenjmaar wa t was't!

Ik moeft zelf zonder fchyn van haar'er my te ontfarmen, Myn waerdelfigenie, eilaas! haar Moeders armen Ontrukken; ' k héb haar door een fnoode vond mifleid;

My van Achilles naam, é n zyn genegenheid

Gediend,om haar daar door tedoen in 't léger korden;

Ik fchreef haar,dat die Held zyn drift niet kon betoomen;

Dat hy5 gedwongen te vertrekken, eerft mét haar Zich wou verbinden, doo r het huwlyk , voo r 'c altaar.

A R K A S .

Gy fchynt Achilles, nóc h 's Hélds ongeduld te vreezen;

Maar meent ge, dat hy ftil > é n wél te vreên zal weezen ? Dathy, gewaapen d door de liefde , é n reden, vobr t Zal toeftaan3dat zyn naam misbruikt werd róc die moort!

Zal hy zyn minnaarés zien Aagten voo r zyn e oogen ?

A G A M E M N O N .

Zyn afzyn hadme uit nood tot dat befluit bewoogen.

Zyn vader, vreezendeeenbuurvyand , ha d zyn zoo n Achilles, alsgyweet , t'huisuithecheirontboön .

'ds

(13)

T R E U R S P E ' L : $

t Is u heel wél bewuft. N a alle fchyn van reden Vereifcbte zulk een kryg vry langer bezigheden.

Maar: wi e ftut eenc ftroom, di e mét een fnéllevloed Het alles overloopt, é n velt wat haar ontmoet ? Achilles gaat ten ftryde, é n vellende onderweege, A' wathétp weêrftand bied t j keer t met gewénichte zee- En volgende op de v oct 't gerucht van zijne daan > f ge, Kwam hy hiergift'ren mé t de nacht in 't léger aan.

Maar ftérker banden zyn 't die m y mijne armen binden:

Myn kind, da t hérwaads komt, é n hier haar dood za l vinden,

Schoon zy ze niet verwacht; wiens hart zich willig buigt, Na myne wil, én nu licht om myn goedheid juigt;

Myn dochter... ach ! die naam , die me aa n haa r hou d verbonden

Mét Zulk een heilig récht, die naam te zien gefchonden ! Haar Jonkheid, noc h myn bloed beklaag ik niet alleen , Maar duizend deugden , én een zucht zo ongemeen, Die 'k haar altyd aan my haar vader zag betoonen, En die ik had beloofd haar béter te beloonen.

O neen ! 'k zal nimmermeer gelooven, groot e Goón!

Uw wil te weezen} dat men u die maagd zal doön.

Neen,gy beproeftme fléchts mét myne ziel te ontroeren, Maar zoudme ftrafïen, durfd e ik uwe laft volvoeren.

'kHébutotditgeheimgekooren; Arkas , g y Moet nu uw yver, g y moet uw getrouwheid my Betoonen. G y hebtze aan de Koningin beweezen Te Sparre, é n zyt door haar in hooge ftaat gereezen.

Neem déze brief, ontmoe t terftont de Koningin, Enflaadewég, dieopMyféne n aanloopt, in . Ga heen; é n als gy hebt de Koningin vernoomen , Voldoe terftond u w laft, bele t haar 't hèr waards komen, Laat iemand, die n de wég bekend is, métugaan , Op dat gy haar niet mift. ' t Is mét myn kind gedaan , Indienze in Aulis komt. 'k Zie Kalchas op haar wachten;

Die meerder zal de Goön , al s onze traanen achten.

A 3 H y

(14)

é ï F I G E N I A;

Hy, tégehs ons, om myn kleinmoedigheid, verftoor d % Zal door het driftige volk alleen maar zyn gehoord.

Enzy,dietót hu n lee d myn hoog gezag gedoogen, En aanzien myn geluk mét warfche én nydige oogen >

Zy, wélker s heerfchzuch t doo r my n roe m verbitter d Verlangen my tezien verlaagd,én neer geftorc. (word t , Oa,wil haar cót een fchild voor myne zwakheid ftrékken;

Maar door geen dom me drift, noch y ver haar ontdekken Het doodelyk geheim, dat ik u héb ontkleedj

Maakt datze nimmer van dat gruwlyk opzet weet.

tracht my 't rerwyten van een moeder voor te kómen, Van dulheid, om een ftuk zo fchéndigh iogenoomen.

Gely k als ik haar fchryf, dienr gy te fpreeken; want OmKlyrémnéftra ,é n myn dochter van deh-nd Te zenden, fchryf ik, da t Achilles is van zinnen Veranderd, dat hy fchynt te wank'len in het minnen»

Dat hy haar huwelyk, in 't eerft zo zeer begeerd, Uitftéllen wil, tót hy van Tróje wederkeert.

Zég vorder, da t de Jonge Erifilé mét reden

De grootfte fchuld draag t va n zyn onftandvaftighéden . Zy die in Lésbós door Achilles wierd gel paard ;

En dienu te Argósby myn dochter wordt bewaard.

Dits haar genoeg gezégd. He t ó v'rig moetmen Zwygen , Ik zi e de zon begint reeds hooger op te ftygen.

Ik hoor gerucht. Vertrek, én haaft u, Arkas, ga.

Góön! 't is Achilles, én Ulifles vlógt hém na.

TWED E TO O N E E L .

A Ö A M É M N O N , A C H I L L E S , U L I S S E Ï >

N E S T O R , P A T R O C L U S . A G A M É M N O N .

H

Eeft u *t geluk,m y n heer.zo haaft doen zeegepraalen?

is'tmoogelykdat men u als winnaar mag onchaaleö?

Zyn di t de proeven van uwe eerft opgaande moed?

Wat volgen u in 't kort triomfen op die voet!

Téfla*

(15)

T R E U R S P E L 7 Téflalien alreê bevredigd , én verwonnen ?

Ja Lésbószélf, myn heer ? wie zou ' t gelooven konneo ? Een ander wierd daar door in Eeuwigheid vermaard ? En 't is maar tyd verdry f voor held Achilles zwaard ?

A C H I L L E S .

Mynheer, zoflechteenwinftmoetminderzy n gepree - Indien de Hemel ons eens gunftig wilde weezen, (ze n j 'k Zag haaft een ruimer vel d geopen d voor myn moed, Ontfteeken door het loon, datgy my hoopen doet (jen , Maar,'k hoor zich midlerwylee n blyd e maar verfprei - Daar op het onverwachtft myn ziel zich mé magvleijen . Gunt gy me dan >dat ik myns hartens hoogfte wénfch Haaft door de trouw verkryg, énz y deblydft e ménfch . Van alle mcnfchen ? hébtge uw dochter hier ontboden Om haar aan my te doen verbinden voor de Goden ?

A G A M É M N O N .

Myn dochter! hoe, myn heer > wie heeft u dat gezeid ?

A C H I L L E S

Myn heer, wat maakt uw geeft zó vol verlegenheid ? A G A M É M N O N . tégens U L 1 s s E s.

Gerechten Hemel! zou hy van myn von d wé l weeten ? U L 1 s s E s.

Heer; Agamémnon is mét reen van fchrik bezeeten.

Dénkt gy wel aan 't gevaar dat ons te zaamen dreigt}

En zytge in zulk een tyd tót minnen nóch geneigd ? ö Goón! terwyl de zé voor ons blyft toeflooten , Dat Griekenland beroert; het léger én 'de vlooten Verzwakt, én dat we, eilaas! tot bluffing van de gloed Der gramfchap van de Goön , lich t van het édelft bloed , Ja van het waerdigfte aan hén zullen moeten geeven,

Schyntgy alleen tot liefde, én huwen aangedreeven ? Zytgy 't alleen , die mét des hémels gramfchap fpót ?

N E S T O R .

Hoe, wiltge dat het hoofd der Grieken 't ftuure lot Nóchtérge ,door de pracht van Huwelyks fieraaden En vreugde feeften,om i n welluft zich te baaden P

A + My a

(16)

8 I F I G E N I A.

Myn heer, boe, gaa t u 't leed der algemeene druk Niet meer aan 't hart ? acht gy zo weinig 't ongeluk Der Grieken ! Zul t ge dus het Vaderland beminnen ? Zytgy Achilles nóch, my n heer ? waar zy n uw zinnen ?

A c t f I L L E S .

Voor Troje zullen wy doen zien door onze daan , Wie van ons 't Vaderland meeft zal ter harten gaan.

Zoo lang vergun ik u uw y ver uit te meoten.

Ga, biddeGoón ; énomhunraadbefluitteweeten , Doet offerhanden, ga , wroe t mét uw eigenhand In'tbloedderbeeften, é n doorzoek hun ingewand . Ziet óf ge de oorzaak van het ftille ftaan der winden Daar uit befpeuren kunt, daa r in weet uit te vinden, WylikmeopKalchas, wa t die zórg belangd, verlaat . Maar gy my n heer, wie n myn geluk ter harte gaat.

Vergunmedat ik mooge een huwelyk voltréken , Dat njmmermeer.de Goór j tó t gramfcha p zal verwek

ken.

Myn brandende oorlogs moed, die my nooit laat in ruft Zal my eerlang weerom doen zyn aan déze kuft . Het waar my eeuwig fchand da t iemand op de ftranden Der Trojeren, voo r my zou ' t eerft beftaan te landen.

A G A M É N N O N .

Waarom, ó Hemel! fluit gy't Frigiaanfche veld Door een verborge nyd voor zulk een dapper held.' '•k Zag u dat edel vier in hém dan niet verwekken, Als om mét mepr verdriet weer vruchtloo s wé g tetrék -

U L I S S E S . (ken .

Wat hoor ik? grooteGoön j

A C H I L L E S .

Watzégtge, ho e myn heer 2

A G A M F M N O N .

Dat wy, ó Prinfen ! wee r na Grieken moeten, ee r Wy 't ons beklaagen: w y in onze hoop bedroogen, Vertoeven hier te lang. D e Goón zij n onbewoogen, En ftaan voor Troje, ui t al de tekens die we zien,

Blyfct

(17)

T R E U R S P E L . 9 Blykt klaarlyk dat zy ons de wég daar heen verbiên.

A C H I L L E S .

Myn heer, wa t tekens heeft men van der Goden tooren?

A G A M É M N O N .

Gedenk, wa t u door hén van 't noodlot is befchooren.

Waar toe zich zélf gevleid ? men weet hoe Trojens wal Alleen door ugebragt zal worden tót de val.

Maar, ach ! di e lauw'ren, é n dat heerlyk zeegepraale n Zult gy met uwe dood , é n dierbaar bloed betaalen.

Daar zal uwsleevens blom , di e elders lang zou ftaan, Haaft werde n afgemaaid, é n in haar lént vergaan.

A C H I L L E S .

Zal een verzaamde magt van zo veel bfaaveheeren Met onukwisb're hoon dan weer te rugge keeren ? En Paris, vo l van vreugd, n a 't fchénden van de trouw>

Genieten, zonde r fchroom, d e zufter van uw vrouw ?

A G A M É M N O N .

Heeft uwe dapperheid , di e ons is voorgekomen, Voor Menelaus nóch niet wraaks genoeg genomen!

Hoe, heb t ge Lésbós niet verovert mét gewéld ? En heef t die ramp niet heel de Égeefche zé ontftéld ? Heeft nie t he t bange Troje aa n zy n verbaasd e ftran-

den.

Dedooden, é n het puin va n Lésbó s aan zie n landen?

Een and'reHélcna beweent het, di e gy vond Op Lésbós, éngevaanftraksnaMylénenzond . Die jonge fchoonheid wi l vergeefs haa r ftaat bedekken ; Haar fierheid is't die haar verraadt door de éd'letrékken Van 't weezen; ' t zvvygen zélfs ontdekt haar edel bloed, pn toont ons, da t men haar niet minder achten moet Als een doorluchtige Prinfés ,

A C H I L L E S .

Vergeefs hébtge uitgevonden Die reen, g y wik te diep 't geheim der Goön doorgroiir Zou da n dat dreigen rn y weerhouden ? Zo u mydeee r den Die

(18)

ï ö I F I G E N I A.

Die ik te wachten héb doen vlieden ? neen myn heer.

't Is waar toen moeder tót haar bruigom had verkooren Een ftérflyk ménfch dat haar gefpéld wierd van te vooren Hoe ik kon kiezen, langteleeven , ongeacht ;

Of weinig, maa r tót roem van my, é n myn geflagt.

Wél, w y 1 ik eindly k tóch in 't graf moet neder vaaren, Waar toe myn leeven, da t veracht zou zyn te fpaaren ? En 't Godenbloed een wyl fléchs te verfchoonen; o m Te wachten in myn land een eerlooze ouderdom.

Zou ik, om' t leeven te behouden; eerloos ftérven?

En hier beneden geen de minftenaam verwerven ? Zó fnoode zwakheên zyn een grooteziel onwaard.

P A T R O C L U S . (vermaard , Deeerfpreekthier, dat' s genoeg: geen Gódfpraak, hoe Erken men meer, al s die. 't Is waar dat onze dagen Staan in der Goden magt én aan hun wélbehaagen;

Maar, de eer, myn Heer, die wy behaalen hier beneên >

Bèftaat in onze handt, é n dapperheid alleen.

Wat kwellen wy ons dan met die geheime zaaken:

Laat ons ons zelf. gely k als zy, onfterfl y k raaaken:

En,laatendehetlótbegaan, heen,ftreeven , daa r De dapperheid zó groot een heil ons na 't gevaar Belooft, gely k als zy bezitten.

A C H I L L E S .

Dat's te vinden

Voor Tróje,-ik zal die tocht my derwaarts onderwinden.

Ta, wat men my voorfpélle uit droom, ó f wich'lery, k Bid van de Goden flêchts een goede wind, die my Daar fpoedigheene voer ; almoeftik'tmagtigTróje n Alleen belegeren, é n 't werk alleen voltooien;

Ik bén, mét Patroclus, geree t tót uwe wraak.

Maar, neen, 't lót levert het in uwe hand, Ik haak Alleen na de eer om u in de eerbaan na te vólf en, Het is de hefde niet die my dus maakt verbolgen j

»k Bid u niet, myn vertrek, én huwlijk toe te ftaan;

Uw roem verpligc me 't heir kloekmoedig voor te gaan:

'kSta

(19)

T R E U R S P E L : J^

'k Sta na de zeege zélf ten kófte van myn leevefl.

Vooral verbiedme uw roem u heden te begeeven;

Op dat de laffe raad, di e élk volmondig uit Uw hart niet brénge tót een fchandelyk beüuit :

DERDE TOf O N E E L.

A G A M É M N O N . U L I S S E S U L I S S E S .

G

Y hoort j ho e hy zy n reis na Tróje voort wil zetten J In fpyt derGoón,fchoon 'twind,én weder hém belét- Wy vreesden zyne min, én hy geeft, onbedacht, (ten , Door zyne liefde aan ons voorneemen klem én kracht

A G A M É M N O N . Helaas.' U L I S S E S .

Wat moet ik uit zoo zwaaren Zucht befluiten f Begint in u hét bloed zich tégens u te muiten ? Hoe, heeft een nacht u zoo verandert van gemoed ? Of is 't uw vaders hart, da t u dus zuchten doet ? Bedenku wél , gy zyt den Griek u Dochter ichuldig;

Gy hébtzeaan ons beloofd; én yder heeft zorgvuldig j Geluifterd n a het geen hén Kalchas heeft voorzegt j Die op uw woord hét volk ontwyfelbaar berecht , Dat haaft na onze wénfeh de winden keeren zullen.

Zó Agamémnon nu zyn woord niet wil vervullen i En oorzaak is, dat hybefpót word overal.

Meent gy dat Kalchas dan nóch langer zwygen zal ? De Goon doen liegen , é n u niet van (chuld betichten » Dewyl gy weigert uw beloften te verrichten ? (roed , Wat weet men, waa r het volk, doo r hunn e woede ont- Van hém voor goed gekeurt,niet licht word toevervoerd.

Dies wacht u wél, myn Heer, het hollend graauw te ont- ftéllen:

't Moet tuifchen ' t Gódendom én u geen vonnis vellen.

Zyt gy het niet myn Heendie ons door kracht van reen, Na Xanthus velden toegeroepen hebt by een ?

Die

(20)

X2 I F I G - E - N -I -A;

Die zélf van Stad tot Stad aan ons vernieuwde de eeden Die al de minaars van Héleên voor heenen deeden.

Toen al de Grieken, él k om't zeerft, é n yvrigftbaar , Naaft Menelaus , oo k verzochten van Tyndaar.

En w y j wi e oo k di e fchoon e al s bruid ontfin g i n d e armen,

Zyn réchten zwoeren , al s onze eigen te befcharmen.

Ja, Zo o moedwillig hém die bru'd ooit wierd ontroofd, Wy hém beloofden rót zyn wraak dés fchaaker s hoofd . Maar, zoume n zonde r u , dieeed , doo r liefd e ont .

fteeken

Gedaan, wé l houden, n u die drif t lan g i s geweeken ? Gy,rukkende ons uit de eerft begonnen huwlyfcs vreugd, Hebt ons verlaaten doen , i n 't blaakenfte onzer jeugd j Envrouw, énkinderen j énnuomutewreeke n Die éd'le drift komt uit ons aller oogen breeken , N u Griekenland u heeft gegeeven d'oppermagc;

N u ieder u voor 't hoofd van déze krygstócht acht $ En al de Vórften, él k zo groot een aanzien waerdig, Hun' bloed niet fpaaren om u dienft te doen, é n vaardig

Tot uwe wraak zyn ; n u ontbreekt het u aan moed, En gy durft zulk een eer niet koopen voor wat bloed!

Ja> laatend e uw gemoed van laffe fchrik verheeren , Gebiedge ons niet, al s om ons weder te doen keeren,

A G A M É M N O N .

Het is niet vreemd, my n heer, da t gy de kloeke maakt, Zó lang de gramfchap van de Goden u niet raakt.

Maar, zaag t gy uwe zoon geboeid mét ófferfnoeren , Gelyk een offerdier n a 't doodlyk autaar voeren j Men zag u, vo l van fchrik , befturve n va n gelaat, Mm grootfch , é n minderfierin zulk een droeve ftaat.

Gyzoud, gevoelendedepynendi e m y drukken, Hém, vo l médoogen, zél f uit Kalebas handen rukken.

Myn heer, i k héb myn woord gegeeven , én verwacht Myn dochter; komtzy , ikftatoeda t hyhaarilagt . Maar, zó hetlótde dood myns kinds niet wilgehéngen,

(21)

M)

T R E * Ü - » S P E V. i$

En haar belet haar reis na Aulis te volbrengen;

Sta toe, dat ik my van dat blyd belétzel dien, En verg my niet dat ik haar vérder zal gebién.

Vergun me een Gód die zórg draagt Voor myn dochter»

leeven,

Zyn hulp te omhelzen, éngeenzin s t e wéderftreeve m Gyweet, my n heer, u w raa d verftréktme ee n wé t é n

'k Word rood. (lés .

VIERDE TO O N £ E L.

A G A M É M N O N J U L I S S E S , E U R , I B A T É S . E U R I B A T É S .

[Ynheer...

" • A G A M É M N O N .

Helaas! wat brengt Euribatés ?

E U R I B A T É S .

De Koningin is mét haar dochter aangekomen.

Zy nad'ren hérwaaards, é n zy zyn als opgenomen Van vreugd. Ee n weinig tyds is zy verdwaald geweeft In 't bofch, dat de ingang fchynt na 't heir te fluiten,meeft Door duifternis der fchaauw verleid; doc h zy verleegen Heeft weer met moei te in 't énd de réchte wég gekreegen»

A G A M É M N O N .

5 Hemel!

E U R I B A T É S .

Zy brengt ook de Jonge Erifilc, Die Lésbós leverde in Achilles handen, mé .

En hérwaard s komt} o m va n haa r lót, é n van haa r

maagen, (gen -

Die zyn iet kent, nóch weet, hierKalchasteondervraa - De maar van haare komft is reeds alom verfpreid : De krygsliên ftaan verrukt door haar bevalligheid.

Ifigenia, di e het oog van alle ménfehen (fchen , lekoort door haar e fchoonte, ontfang t clk s zégewén-

D?f

(22)

ï4 I F I G E N I A.'

De een hoop omringtMevrouw.mét eerbiede én ontzag, En de and're vraagt ray wat haar komft bedieden mag.

Bekennende al te zaam eenpaarig, dat voor dézen Geen Koning van de Goón wierd zo veel gunft bewee - Dat nimmer vader, z ó volmaaktclyk beftraalt (zen . Van hun verbórge gunft, by uw gelukken haalt.

A G A M É M N O N .

't Is wél, laa t ons alleen; 'k zal zien wat voorts de zaaken yereiffchenzullen, wylhe t óv'rigmyza l raaken,

VTF D E TO O N E E L.

A G A M É M N O N , U L I S S . E S.

A G A M É M N O N .

'tTS da n vergeefs, 6 Goón! én uw voor zienigheid J-Verzékert uwe wraak, verydelt myn beleid.

Mogtik ten minften in myn ongeluk myn klagten Vry uiten , én myn pyn door fchreijen wat verzachten ? Wreed lótdcr Koningen ! wy zyn maar flaaven van Het los geval, én 't geen de nyd verzinnen kan.

Die vaak belet, w y 1 zy fteedts heeft op ons haare oogen.

Dat de allerdroevigfte het minfte weenen moogen.

U L I S S Ë S .

Myn Heer, weet dat ik ook een vader bén als gy.

Myn hart gevoelt zichzélf niet van uw droefheid vry, Ja, beevend voor de flag die u met réchc doet zuchten, Wraak ik uw traanen, nóch onlydelyke on genuchten.

Ik deel in uwe élénde, én fcbrey mét u; maar heer Uw liefde heeft voortaan geen wettige onfchuld meer.

De Goden lév'ren haar hier zélf aan ÏCalchas; Heden Verwacht hy haar, én zal» vertoefz e voort te treeden

Haar zélf met luider ftém u komen eiffchenj maar (fpaar Wy zyn hier nóch alleen, fchrey, fchrey, maar haaftig, Geen tranen,uitgeparft door zulk een teer belangen.(gen:

Beween uw bloed vry, ween, ontlaft uw hart van 't pran- Qf

(23)

T R E U R S E L . i , Of liever, zonde r te verand'ren van gelaat,

Bezéf wat eer dat u hier van te wachten ftaat.

Zie heel de héllefpond beflagen met uw' kielen,

En't heilloos Trqje door het vuur de r wraak vernielen;

Haar burgers fél geboeid; VórftPriamu s ter neer Geboogen; Hélen a aan Menelaüs weer

Geleverd. Zi e uw vloot) bekranftmétlauwerieren >

Terwy 1 van maft, é n fténg de leegewimpels zwieren, Al triomfeerende hier wederom gekeerd,

En als verwinnaar u van ieder een geëerd.

De roem, ö Vórft van zulk een heerlyk zeegepraalen, Zal de nakomeling eeuw uit, eeu w in vernaaien. .

A G A M É M N O N .

Ik geef her op, mynHeer , é n laat de Góon begaan In't woeden op een maagd, di e hén niet heeft misdaan.

Verwacht baar. Kalchas zwyg. Hélpme ook, als een ver- trouwde,

Op dat ik myne Vrouw mét lift van 't outer houde.

Einde van het Eerftebedryf.

TW.EE-

(24)

ii i F I G E N I A.

T W E E D E B E D R V F .

EERSTE TO O N E E L.

ER. I F I L E D Ó R I S . E R I F I L É .

B

Elétten wy haar niet , nee n Dóris , gaanwe , ko m ; Laat haar in de arme n va n een waerd e bruydegom , En Vader ; én terwyl haar lierde zal hérleeven, (geeven . Laat ons haar vreugde, é n my n verdrie t een s vryhei d

D Ó R I S .

Mevrouw, hoe , zultge dan in alles wat gy ziet, Gelooven nieuwe ftóf te vinden tot verdriet.

't Is buiten twytel dat het al mishaagt aan deoogen Van een' gevangene, é n dat die nooit vreugd gedoögen.

Maar in die tyd wanneer Achilles, óver zé, Van Lésbós keerende, u uws ondanks fleepte mê;

Wanneer gy in zyn fchip gevangen w»erd gehouwen, Dien overwinnaar voo r uweoogen moeftaunfchouwen ; Mevrouw, toe n zag men in uw oog niet eene traan ; Toen waertgy minder om uw ongeluk begaan.

En tégen woordig zietge uw heil o p nieuw s beginnen , Ifigenia, di e ge u teder ziet beminnen,

Beklaagt u, é n is zó tóe u genegen, da t

Ge in Trojen nooit zulk goed onthaal te hoopen had.

Ja'tlufteu Auli s te bezien, daa r zy ontboden , Na toe verreisde, én tót de meereis u k wam nooden.

Gy zyter, maa r ik zieélkoogenblik uw fmart

Vermeerderen; Wa t drukt, wa t weegt u dus op't har t ?

E R I F I L É .

Geloortge, Dóris , da t Erifil é zo u kunne n (gunnen . Haar vreug d aanichouwen, é n ftilzwygend haa r di e Gelooftge dat ik zou verbannen myne druk

j>ïar ik het minfte deel niet héb in haar geluk ?

'kZie

(25)

T R E U R S P E L . ij

*k Zie haar inde armen van haar Vader, é n behoeder.' Ze is al de ho vaardy van eene trótze moeder:

Daar my geduuriglyk het noodlot viel zo ftraf, Dat ik by vreemde moeft, va n myne kindsheid af,' Omzwérven. Hoeontfin g i k dit rampzalig léven!

Nooit hébben ouders my een zdctelonk gegeéven.

Ik weet niet wie ik bén J én tót vermeerdring van Myn ramp, ö fchrik ! zégt my de Gódfpraak, dat ik dart Wanneer ik weeten zal van wie ik bén gebooren, Als ik my kennen zal, voo r zéker ga verlooren.

D ó R i s .

Neen, Nee n , g y moe t uw lót riaauw onderloeken}

dwaal

Niet in de Gódfpraak, di e fchépt luft in duift're taal.

Haar dubb'le zin, (chyh t nu te vleijen, dan te dreigen j Licht zul t ge üw valfch e naa m kwyt raake n veoriïw ö

eigen.

Dit i s alleen 't gevaar dat u te wachten ftaar j Licht is 't op déze wys dat gy verlooren gaat, Denk dat gy anders wierd in uwe jeugd geheeten.'

E R i F i L s .

Dit 's alles wat ik van myn lót héb kunnen wééten : Uw Vader, maaralleen bewu(r.van'tövrig , i s 't, Die nooit gewitt heeft, da t ik meerder daar van Wilt.

Ach! i n dat Tróje daar men myne komft verwachte, ' Zoude ik myneeer weer zien hérftéld,én my h geflachté Récht kenneni 'k wasop wég.én fchatte in myn gemoed,' Alreeds myne afkomft va n der grootfte Vórften bloed ; Alreeds begon ik die beroemde ftad te ontdekken, Wanneer Achilleskwa m in't eiland Lésbós trekken.

*t Bezweek daar alles voor zyn fnagt , uw Vader kwam' In 't ftryden om, terwy l men my gevangen nam.

En, ach! onkundi g aan myn zélve, én van myn ftaateny Waar van hy my zo zoet een hoop had nagelaaten, Hield ik, flavin des Grieks, niét als de fierheid van' Een bloed, dat , tot myn leed, ik niet bewylen kan.

(26)

i8 I F I G E N I A D Ó R IS .

Helaas .' Mevrou w , wa t kwaro die han d u wreed t e vooren,

Waar doorgy zulk een trouw getuige hebt verlooren.' Maar Kalchas is alhier, dieKalchas , z o vermaard ; Wien'tGódendomal zy n geheimen openbaart, Mét wien de Hemel fpreekt; waarvan hy onderweezen Weet wat gefchieden zal, é n is gefchiedt voor dézen.

Zou hy onkundig zyn, ui t wien gy fproot ? gy vindt Hier niemand , die niet gaarn zich alles onderwinde Tot uwe dienft. Haaf t zal Ifigenia trouwen Méc haar Achilles, z y zal haar beloften houwen ; En hy op haar verzoek u zyn befchérming biên, Alsdeeerfte proef die zy wil vanzyn liefde zien.

E R I F I L É .

Wat zoud gy zeggen, zo van al myn droeve plaagen, Dit huwelyk alleen my 't zwaarftc valt te draagen ?

D ó R i s . Mevrouw!

E R i F i L É .

Gyftaat verzet, da t i k zo droef te móe, Na geen vertroofting hoor, maarDóris > luiftertoe , Hoe 't mooglyk is, da t ik nóch leef in myne élénde.

Ach! ee n gevangene te zyn, een e onbekende, Een vreemde is weinig. Di e verwoefter onzer wal, Achilles, d e oorzaak van ons beider ongeval;

Die me als gevangene wég voerde, é n my daarboven Uw vader, rnyneftam, én al myn hoop kwam rooven, Wiens naam ons niet als ftóf tót fchf ik én afkeer geeft . Behaagt myn oog, he t meeft van alles wat 'er leeft.

D ó R i s . 6 Goön! wa t zégt ge ?

E E i F i L É .

Ik héb vergeefs my willen ftreelen, 'k Heb door ftilzwygenheid myn zwakheid willen hee-

len.

Doch

(27)

T R E U R S P E L , 1 9 Doch't hart, te zwaar gedrukt, é n ' t welk geen reinze o

lyd,

Spreekt nu, maa r om daar Ba te zwygen voor altyd.

Vraag niet op welk een hoop , o p welk een vaft betrou- wen,

Ik héb degrond van zulk een liefde kunnen bouwen, 'k Wil niet befchuldigcn 't geveinsd médoogen, daa r Achilles me in myn ramp mê zocht te trooftcn; maa r De hemel fchépt vermaak in eeuwig my te plaagen, En wi l my al 't gewigt van haare haat doen draagen.

Zal ik herdenken die verfchrikkelykedag,

Toen ik ons beide, eilaas ! i n boejens kluiftren zag ? Ach! i k lag langen tyd bezweeken in de handen Van myn verwinnaar, di e myn vryheid ley aan banden, In 't eind' weêrkrygende het licht in dien alarm, Vond ik my ruftende in myn vyands bloedige arm, Ikfchrikte, Dóris , é n begon terftond te vreezen, Dat ik aanfchouwcn zoude Achilles vreeflyk weezen;

'k Trad in zyn fchip, vervloe k zyn dolheid, én betoon Hém niet als afkeer; Ja , ' k wou hém niet zien. Maar ,

Goón!

Ik zag hem, é n terftond was myne toorn bezweeken.

Ik voel, hoe myn verwyt blyft in myn lippen fteeken;

Ik voel hoe zelf myn hart zich aankant tegen my;

'k Vergeet myn gramfchap, én doe niet als fchreijen; gy»

Gy weet, i k volg de held dien ik in 't hart bezinde;

En min in Aulis nóch dien ik in Lesbos minde.

Interna biedt vergeefs my haare hand,

En toegenegenheid, ' k veracht dit onderftand.

ó Droeve razerny! wa t komt ge in my te werken ? 'k Aanvaard' haat hand alleen o m myne haat te Herken j O p dat ik zékerder, i n déze onftélten is,

Omftoote haar geluk dat my ondraaglyk is, D ó R i s .

Wat kan uw haat, wylze onvermogend is, haer deeren ? Waar 't niet veel beter na Myfeenen weer te keeren ?

B 2 Out -

(28)

ao I F I G E N I A

^Öptw^Jgié'.fmart die u zyn byzyn lyden doet, En dooï eérfVlam di e gy tóch fteeds verbergen moét.

E R i F i L É .

Ikwénfchte't, maar , wa t fmartmyzou d e tiel door - booren,

Als ik Achille s roem alhie r zou moete n hooren.

'tLót, da t me voert, waar' t wil, wo u me échter niet ontÜaan.

Het dwong me inwendig om na déze plaats te gaan.

Het gaf my in, zo ik i n Aulis kon geraaken,

Ik zou licht myne ramp dén Griek deelachtig maaken;

Dat van myn ongeluk wel iets beklyven zou Aan dit gelukkig paar, vereenigd door de trouw.

Nu ziec gy dat myn reis niet is uit luft gereezen, Om fléchts te weeten wie myne ouders moogen weezen.

Haar trouw zal 't richtfnoer van myn noodlot weezen;

ach!

Wordt die volbragt, ik bén verloorên! niet s vermag Myn dood te keeren, die zal uit dit huwlyk fpruiten, Ën ik voor eeuwig in het graf myn fchand belluiten, Wyl 't hart geen kundfchap van myne ouders meer be-

geert,

Die ik te fchandig héb door dwaaze min onteerd.

D Ó R ! f .

Ach! hoe beklaag ik u: maargy moeft eerder fchroomea.

E R i F i L É . 'k Zie Agamémnon met Ifigenia komen.

7 W E D E TÖ O tf E E L.

A G A M É M N O N , I F I G E N I A , E R I F I L B ,

D ó R I s.

I F I G E N I X .

A/f ynHeer,waar looptge,ay zég,wat bezigheid verwekt J-'iDe haait die u aan myne omhelzingen onttrekt ?

Ik

(29)

« T R E U . R S P E L . «

Ik héb mjrn moeder in'Kaa r vréugd niet willen ftooreti ; Mag iképjjnjite a nièffriéde o p myn' beur t doenhoo -

*reh?

Aanfchouw tóc h eens uw kind, my n vader, a y gedoog Dat ook myn vreugde mooge uitfchitt'ren voo r uw oog.

Dat i k u . . . .

A G A M É M N O N .

Wél,myn kind, omhels,omhels uw vader.

Kom dochter, nimmermeer trof hém uw liefde nader.

I F I G E N I A .

Wat is me uw liefde waard, wat vreugd genieten wy Door u te aanfchouwen in uw nieuwe heerfchappy.

De faam mét uwe magtén grootheid uit de blaazen, Deed ons van verre alrê verwond'ren, én verbaazen ; Maar ziende u v~n na by, mé t glorie overlaan, (aan . Vtrmeerdert n\y>.: vreugd > groeit my n verwond'ring Wat hei l is't Grieken dat het u mag veldheer noemen, Wat vreugde is 't ons, dat wy op zulk een vader roemen!

A G A M É M N O N .

Een veel gelukkiger, zy t gy myn dochter waard.

I F I G E N I A .

Wat fchort aan uw geluk ? wat is 't dat u bezwaard ? Kan weleen vórft mee r heil, ó f meer geluk begecren?

'k Dacht nooi t de Goön daa r voo r genoe g te kunne n eeren.

A Q A M É M N O N .

6 Hemel! moe t ik haar haa r lót doen weeten ? ach !

I F I G E N I A .

Gy wend uwaangezigt? g y zucht? wa t óf u ma g Ontftellen ? gy ziet me aa n bedroef d ? waar wil dit hee-

nen!

Zyn w y ook buiten lalt vertrokken van Myfénen ?

A G A M É M N O N .

Neen, gy behaagt altyd myne oogen, maar de tyd Is mét de plaats verkeerd; ee n wxeede zórg beftryd Myn zinnen.

B 3 I F I -

(30)

i a f F f G E N I A

I f l G E N I A .

'kBid, dat gy de zórgen, di e u kwellen Heer vader, tóc h zo lang wilt aan een zyde ftéllen.

'k Voorzie reeds, da t ik lang van u beroofd zal zyn.

Schaamt g e u ee n oogenbli k my n vader , ( welk ee n pyn!)

Te weezen? laa t tóch diePrinfésu w téderhede n Niet wéderhouden, ' k héb haar duizendmaal beleeden

De zucht die gy me draagt, é n u w genegenheid Haar roemende, hé b ik uw gunft haar toe gezeid.

Wat zal zy uit uweonverfchillendheid vermoeden , Als dat ik voor had haar mét ydle hoop te voeden.

Dryf eens die droeve wolk van uw gezigc myn heer.

A G A M É M N O N .

Helaas, my n dochter!

I F I O E N . 1 A .

Ay vervolg.

A G A M É N N O N .

Ik kan niet meer.

I F I G E N I A .

£>at Tróje de oorzaak van ons leed, én onze kwaalem Te grond ga.

A G A M É M N O N .

Haare val, za l ik zo dier betaalen.

I F I G E N I A .

De Goden willen voor u zorgen waar gy gaat.

A G A M É M N O N .

P c Goón zyn doof voor my, i n myn bedroefde ftaat.

I F I G E N I A .

Men zégt dat Kalchas zal een plégti g offer Aagten.

A G A M É M N O N .

Ach! ko n i k haare toorn ee r dat gefchiedt, verzach - ten!

I F I G E N I A .

Z»l'tof&r haaft gefchien ?

A G A -

(31)

T R E U R S P E L . a 3

A O A M É M N O K .

Helaas! on s veel te vroeg.

I F I G E N I A .

Zal 't my geoorloft zyn, da t ik my n beden voe g By de uwe, o p da t me n kee r de rampen die wy vree-

zen.

A G A M É M N O N >

Helaas!

I F I G R N I A .

Gy zwygt.

A G A M É M N O N .

Gy zult, my n kind, gy zult er weezen.

Vaar wél.

DERDE 7 O O N E E L.

I F I G E N I A , E R I F I L K , D Ó R I S .

w

I F I G E N I A.

At zal ik van 't onthaal dat hy my doet Vermoeden? 'k voeleen fchrik ontroeren myn gemoed, 'k Vreez dat me een ongeluk van boven isbeichooren , Gy weet voor wien ik bid, ö Goón! wilt my verhooren.

E R i F i L É .

Zyn koelheid, fpruitende uit de zorgen dichy neemt, Heeft die uw hart zo zeer ontftéld ? 'c is dan niet vreemd, Al zag men my, helaas! niet anders doen als fchreijen, Die my voor eeuwig van myne ouders zie gefcheijen;

Als vreemd omzwérf; é n miffchie n toe n ik he t licht Ontfangenhéb, nooi t kreeg van hén ee n zoet ^ezigt.

Wordt door een vader hier uweeerbiedeafgeflaagen , Gy heb t een moeder , die ge uw harteniee d kuntklaa- En welk een ongeluk gy ook befchreijen moogt , Wat traanen worden door een minpaar niet gedroogd ?

J?4 I F I -

(32)

*4 J F I G E È J I A

I F I G E N I A .

Ach I fchoone Erifilé, 'k wil u niet tégen (breeken.

Achilles byzyn zouw wél haaft myn droefheid breekeo , Zyn liefde, zyné lof, my n Vader, myn ontzag, Vermoogenal te veel op myn gemoed,- maar , ach ! Wat kan, wat zal, of moet ik van hém zelfvertrouwen ? Die minnaar vol van ongeduld om my te aanfchouwen, Die niet vertrekken wou van hier, wa t dat men deê, Die ik, op vaders laft, ko m zoeken hier ter ftê, Die ik geloofde dat métfmart m y zou verwachten ? Schynt hy wél na 't genot va n myn gezigtte trachten ? 'k Héb fints twé dagen dat wy naderden déze oord, En 't lang gewénfcht gezigt, zich aan ons op deed, voort Hém óver al verwacht, én myn vreezachtige oogen Zyn al de wégen van heel Aulis doorgewogen.

Myn hart vloog fnél voor uit om hem te zoeken, daar Ik qa Achilles vroeg wie ik ontmoete, maar

Jk zie hém niet,waarheen myne oogen zich ook wenden.

*k Bén door de drang geraakt van al des légers bénden.

Alleen hém zie ik niet; my n Vader ftaat bedeelt, En fchyn t in 't noemen van zyn naam voor my bevreeft.

Wat maak t hy ? wie zal my 't verward gehei m omwin- den ?

Zal ik hém oo k zó koel als mynen Vader vinden ? Heeft dan de zórg der kryghun harten my ontroofd ? En in een dag de liefde én min in hén gedoofd ? Maar neen,ik hoon hém mét myne ongeréchte klagten, Neen Grieken is aan my verpligt voor zyne magtcn.

Hy wasteSparteniet , al s minnaar van Héieên, Gelykalsde'andere, in heteedgefpan getreên : H y , h y is meefter van zyn woord alleen gebleeven, Van al de Grieken. I k héb hém alleen gedreeven NaTróje> o m my alleen, én nérgens anders om.

Begeert hy daar de naam van myne Bruidegom.

VIE Jf c

(33)

T R E U R S P E L . *f PIERDE TO O N E E L.

K L Y T E M N É S T R A , I F I G E N I A , E R I F I L É , D Ó R I S .

K L Y T E M N É S T R A .

M

Yn dochter, laat ons voort vertrekken, tonder bei- den ,

De fchande ontwyken die ik ons hier zie bereiden, 'k Weet wat uw Vader zó verzet doet ftaan, myn kind, Wyl hy ons tégen zyn bevel alhier bevindt.

Hy, vreezerid e u te zien door weigeriDgonteeren , Belafte door deez' brief ons fluks weerom te keeren ; Maar Arkas mifte ons, wyl wy door de duifterheid Verdwaalden i ikontfangdiedaad'lykzo , berei d U om te vliên, o p dat wy hier geen fpót verftrékken , Aehilles liefde is uit, w y moeten ftraks vertrekken.

Hy weigert uwe trouw, é n wil nu dat men wacht Tot hy van Tróje keere, é n 't oorlog zy volbragt.

E R i F i L É . Wat hoor ik!

K L Y T E M N É S T R A .

'k Zie gy blooft om dit verongelyken ; Maar dat een éd'le toorn uw moedigheid doe blykesn , Ik héb de ondankb're zel f myn dochter toegeftaan, Ikzelf, ikzel f boo d hém uw hand in Argósaan.

Ik liet my door 't gerucht van zyne daan verblinden, En dacht, 'k zoude u mé t vreugd aanThéti s zoo n ver-

binden :

Maar wyl zyn trouweloos én weifelend gemoed (bloed , Zyn ' t ftam verzaake n durft , p n looch'nen ' t Gode n Waar uithy fproot,myn kind,z ó moeté wy hém toonen.

Wie dat wy zyn, di e hy zó fchandig zoekt te hoonen.

Vertrek, my n kind, o p dat hém ons verroeven niet Doe waanen dat men wacht na zyn berouw. A y vlied

B 5 Ui t

(34)

a4 f F I G E N I A

Uitditgeweft. Laa t ons met vreugd dithuwlyk ftaaken.

'k Héb aan uw Vader myn befluitdoen kenbaar maaken.

'Je Verwacht hé m o m weêrftrakstefcheiden , é n na de eifch

Zal ik voorts't noodige bereiden tot de reis.

T O T E R I F I L É .

Mevrouw 5 u verg ik niet, dat gy ons zult verzéllea >

Neen, on s vertrek zal u in liever handen ftéllen;

Want uw voorneemen is ontdekt, ho e gy 't vermomt, En Kalchas is het niet die gy hier zoeken komt.

VYF D E 7 O O N E E L.

I F I G E N I A , E R I F I L É , D Ó R I S . I F I G E N I A.

T N wel k een droeve ftaat, helaas ! ftélt my die reden ?

•*- Achilles weigert my te trouwen ? breek t zyne eéde n ? Ik keer befchaamd n a huis ? ö duldelooz e ïpyt ! En Kalchas is 't niet daar gy om gekoomen zyt ?

E R I F I L É .

Mèviouw, die woorden zy n voor my volduifterniflen .

I F I G E N I A .

Wilt gyze fléchts verftaan, g y zult de zin niet miflen.

't Balftuirig lót, roof t my een Bruidegom, Mevrouw Zult gy my heden ook verlaaten in myn rouw ? Gy trofct met my, g y koft my n byzyn nietontbeeren, Zal ik dan zonder u alleen mét Moede r keeren?

E R I F I L É .

Ik wilde Kalchas wél voor myn vertrek eens zien.

I F I G E N I A .

Waar wacht ge na , Mevrou w , om hé m b y u teont - biên.

E R I F I L É .

Wilt ge op dit oogenblik naar Argós weer vertrekken ?

I F I -

(35)

T R E U R S P E L . 2 7

I F I G E N I A .

Een oogenblik kan vaak veel twyfelens ontdekken.

Maar 'k zie Mevrouw, i k fta te ftérk op dit vertrek;

'k Had nimmermeer vermoed het geen ik nu ontdek.

Achilles... my n verblyf maakt 11 maar on verduldig.

E R 1 F i L E .

My? hoe acht gy my dan aan zulk een ontrouw fchuldig ? Ach', di e verwinnaar, zoafgryflyk ! zoverwoed ! Achilles, di e noch rookt van myner vrienden bloed!

Die Labo s heeft verwoeft, zoud e ik die nóch bemin » nen?

I F I G E N I A .

J a , ongetrouwe , ja , g y mint hém, é n uw zinnen Zyn, fchoo n g y 't loochnen wil t door hé m allee n be-

koord.

Zyne armen rood van 't bloed dier fchrikkely ke moord, Die doön»dat Lésbós, die verwoefting, zyn de fchichten Waar door de min het vuur wift i n uw borft te ftichten.

Vér van datgy om zulk herdenken fél ontlteekt In toorn, behaag t het u, wannee r gy daar van fpreekt.

En meer dan eenemaal in uw gedwongen klachten, Waande ik te zien, é n zag de grond van uw* gedachten.

Maar myne goedheid fchoon, my n oog reeds was ver- licht ,

Deê ftraks de blinddoek weer voor myn verleid gezigt.

Gy mint.... wa t dwaaling deed me ontfangen in myne armen

Myn medeminnares ? wa t mogt ik haar befchermen ? Verleide! ikmindehaar , ' k bood haar nóch heden aan Myns ongetrouwen hart , maar , ach! ik ben verraan.

'k Zieeind'lyk wat triomf men hier voor my bereide, Dat gy me aan uwe koets in zeegeftaatzy leidde . Nu ik vergeef u , da t gy uw belangen neemt

Ter harte, al s ook't verlies eens harten, my ontvreemd;

Maar datgy, weetend e wat wérk m y was beftecken , My tot in Auli s toe laat reizen zonde r fpreeken .

(36)

a8 I F I G E N I A

Pie fnoodeopzoeke n > diezy n trouw zo fchélmich ver?

raadt,

Ontrouwe > ka n ik u vergeeven déze daad.

E R i F i L É .

Ikftaverzet, datikm y boordienaamengeeven ; Maar om ze te verftaan bén ik nóch onbedreeven;

En 't Gódendom 't geen langmy tótzyn ftraif verkoor, Verburg tót heden noch die naamen aan myn oor- Doch uwe liefde doet my uwe drift verfchoonen ;

Wat wil t gy dat ik u zou zéggen, óf vertoonen ? Hoe ? kunt ge vreezen dat voor Agaraérflnonszaad >

Achilles ftéllen zou een dochter zonder ftaat, Of naam ? die maar alleen weet dat zy is gefprooten Van 't bloed, 't geen doo r zyn kling hy wénfebttezie a

vergooten.

I F I G E N I A .

Gy triomfeert dan, wreedeé n tróft my in myn druk ? Ik was noch niet bewuft van al myn ongeluk.

'k Hoor u uw' ramp, é n myn gelukken niet vernaaien, Als op dat gy van my te meer zoud zeegepraalen.

Doch al te driftig is de min di e in u woont.

Die Agamémnon die ge in my te hoonen, hoont >

Gebiedt de Grieken, i s myn Vader, my genegen;

Myn ongeluk zal hém meer dan my zélf beweegen : Myn traanen hébben hém alrêe bewoogen, i k Zag zyn gezucht, hoe zeer bedekt, déze oogenblik.

Helaas! ik dorft in zyn onthaal zyn droefheid doemen, Bsklaagen my van hém, é n koel zyn liefde noemen.

ZESDE T O 0 N E E L.

A C H I L L E S , I F I G E N I A , E R I F I L K ,

D ó R I s .

A C H I L L E S .

H

Et is dan waar,Mêvrouw, 'k vind u dus onverwacht?

Ik hiel d het ganfehc heir van misverftand verdacht . Hoe?

(37)

Ti fc E.W^S P £ L . 2f Hoe? gy„iq i Au]U?,gyJdaary\garo£ranon heden 'tNóch heeft aan my^ojtfkend ?.hoe/komt g'er ? om wat

reden ?

I F I 'G E N I A.

Myn Heer, ontftél u niet, my n komft zy u geen pyn.

Ifigenia za l nie t lan g in Auli s zyn.

ZEVENDE 7 O O N E E L.

A C H I L L E S , E R I F I L É , D Ó R I S . A C H I L 1 E 5.

Z

E oritvlug t me I waak ik ook ? is 't waarheid, ofzya 't droomen ?

Watzévan rampen komt op nieuw m y óverftrooiuen ? Mevrouw j i k twyfel of Achilles zonder van

U ré l gehaat te zyn zic h hier vertoonen ka n ?

Maar 'k bid, z o gy de bede eens vyands kunt gedoogen, Die eertyds was mét zyn gevangene bewoogcn,

Gy weet wat reden haar in Aulis voert, gy weet...

E R I F I L É .

Wél hoePweet gy zulks niet, myn Heer, gy,die haar deed Haar reis verbaaften, én haar herwaards hebt doé kómen, Wyl gy o p 't hévigft door haar min waart ingenoomen,

A C H I L L E S .

Mevrouw, 'kbé n fints een maan d vertrokke n va n di t ftrand,

En hier op gifteren eerft wederom geland.

E R i F i L E .

Hoe ? toen haar Vader na Myfénen heeftgefchreeve n Heeft uwe liefde bém daar toe niet aan ged reeven ? Gy, die de aanminnighcen zyns dochters aanbid, én. •.

A C H I L L E S .

My kwam nooit vreemder zaak te vooren ; i k beken, Mevrouw, indie n dat myn befluithad ftand genooroen, 'kWaslanglfigcniein Argó s voorgekomen.

In

(38)

3o I F I G E N I A

In tuflchen vlied men my; wa t héb ik tóch misdaan ? Elk ziet me als vyand, zo het fchynt, in 't léger aan.

Wat zég ik ? is myn liefde op 't krachtigfte noch heden Van Kalchas, Néftor, é n Üliflès niet beftreeden ? Zy gaven na my docht te kennen, z o myn zin Na glorie helde, raoeft ik afftaan van myn min.

Wat onderwind men zich, wa t meen t me n t e voltrek- ken?

Zal ik aan 't léger dan alleen tót fpót verftrékken ? 'k Moet dit geheim uit hén verftaan; vaar wél, Mevrouw,

ACHTSTE TOONEEL.

E R I F I L É , D Ó R I S . E R I F I L É .

G

06n! di e myn fchande ziet , waar berg ik my van rouw ?

ó Trótze! u mint men,én gy mortPgy durft noch klaagen?

Ach! moe t ik dan uw fmaad, é n glory téffens draagen!

Veel eer... maar Dóris, óf'k héb my vergeefs gevleid, Of eenig ongeluk is reeds voor hén bereid .

Neen, hu n geluk is noch nie r zéker; i k héb oogen.

Ifigenia word t gewiffelyk bedroogen ; En zy verbergen 't aa n Achilles. He t gezucht Van Agatnémnon geef: myn hoop te ruimer lucht.

Ach! wi l het noodlot zic h by myne haat vervoegen, 'k Zal voordeel trekken uit Achillesongenoegen.

'k Zal, helpt de Hemel my fléchts eenmaal in myn zaak, Alleen niet vveenen, é n niet ftérvcn zonder wraak.

Eindt va» het Tvitde Bedryf.

D A R -

(39)

T R E U R S P E L . 3i

D A R D E B E D R Y F

EERSTE TOOtfEEL.

A G A M K M N O N , K L Y T E M N É S T R A - K L Y T E M N E S T R A .

A> Heer , w y waaren lang vertrokken, én ontfteeken

Van toorn e waare n wy reed s vé r va n hier geweeken:

Myn dochter ging haar hoon beweene n t e Argós, maa r

Achilles, óve r ons vertrek ontftéld> heef t haar En my> mé t fraeeken hie r gehouden > én verwonne n Doorplégtigeeeden, daa r wy niet aan twyPlen konnen.

In plaats van uitftél pérft hy de écht aan mét myn kind:

Hy zoekt u, brandend e va n liefde, é n toorn, gezind Om 't valfch gerucht va n zyn verkoude vlam re ftaaken, En d e eerfte uitftrooye r va n ' t bedro g beichaam d t e

maaken. (ftoord .

Ban dan 'c vermoeden, ' t geen de bruilofrs vreugd ver-

A G A M É M N O N .

Mevrouw, ik bén voldaan, 'k geloof hém op zyn woord^

'k Erken de dwaaling die ons allen had bedroogen, En voel my van uw vreugd, zo veel ik kan bewoogen.

Gy wilt dat Kalchas hém vereen t aan ons geflacht;

Wél, zen d u w dochte r da n na'tauter , daa r 'f c haar wacht*

Maar eer we ons zei ven in dit huwlyk vérder fteeken-, Kom ik een oogenblik mét u alleenig fpreeken.

Gy ziet in welk een oord ge uw dochter hebt geleid, Daar 't na geen crouwfeüii zweemt, maardaa r ' t zi'h al

bereidt

Ten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het ontwerp van de user interface moeten we er rekening mee houden om de gebruiker geen verkeerde associaties of verwachtingen op te leggen. Een uitspraak over een

opgedra. Onder andere is salarisse, skoolgelde, skoolure, vakansies, eksamens, klagtes en skoolverlating omskryf. Hierdie kommissie het ook die aanstellings gemaak

[r]

[r]

[r]

Lord I give You my heart I give You my soul I live for You alone Ev'ry breath that I take Ev'ry moment I'm awake Lord have Your way in me. Written by

Help me face each day anew, Lord, be it filled with joys or pain.. Lord, I know that You care for me, I’m a child of

Dank aan alle navorsers wie se name in die bronne- lys verskyn asook aan die biblioteke van die Potchef- stroomse Universiteit vir C.H.O., die Randse Afrikaanse