• No results found

Pathologisch onderzoek in het kader van de zeehonden pup sterfte 2019

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Pathologisch onderzoek in het kader van de zeehonden pup sterfte 2019"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pathologisch onderzoek in het kader van de zeehonden pup sterfte 2019

Lonneke L. IJsseldijk, Andrea Gröne & Marja J.L. Kik

(2)

Referentie

Lonneke L. IJsseldijk, Andrea Gröne & Marja J.L. Kik (2019). Pathologisch onderzoek in het kader van de zeehonden pup sterfte 2019. Intern rapport UU, Departement Pathobiologie, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

Trefwoorden: strandingsonderzoek, postmortaal onderzoek, autopsie, zeezoogdieren, pinnipeds, Noordzee, Waddenzee

Cover foto: Reddingsteam Zeedieren (RTZ)

© 2019

Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht Yalelaan 1, 3484 CL, Utrecht

Tel: (030) 253 5312 ; e-mail: l.l.ijsseldijk@uu.nl

Deze rapportage is een uitgave van de afdeling Pathologie, van Utrecht Universiteit. Dit report is online verkrijgbaar via www.uu.nl/strandingsonderzoek.

Deze rapportage is het resultaat van een onderzoeksopdracht van en gefinancierd door Wageningen Marine Research.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Intern rapport UU – September 2019

(3)

Dankwoord vooraf

Bij strandingen van zeezoogdieren is adequaat reageren van groot belang ten behoeve van het welzijn van het gestrande dier en het waarborgen van de veiligheid voor mens en dier. In Nederland hebben we een groot en goed functionerend strandingsnetwerk, bestaande uit tal van particulieren en organisaties, die zich dag en nacht vrijwillig inzetten om zeezoogdieren in nood te helpen. Wanneer dieren overlijden of dood worden gevonden, staan deze mensen ook klaar om hulp te bieden, onder andere door dieren te melden en verzamelen voor onderzoek. Het postmortaal onderzoek is volledig afhankelijk van deze vrijwilligers en wij zijn al deze mensen dan ook enorm dankbaar voor hun toewijding. Bij de stranding van de drie zeehonden pups waarop deze rapportage van toepassing is, waren medewerkers van Reddingsteam Zeedieren en Zeehondenopvang Terschelling betrokken, waarvoor wij hen dankbaar zijn. Ook danken wij betrokken collega’s van de afdeling Pathologie, in het bijzonder Manon Lock en Nasia Kapetanou.

Het postmortaal onderzoek kon worden mogelijk gemaakt door financiering van Wageningen Marine

Research, waarvoor wij in het bijzonder Jessica Schop dankbaar zijn.

(4)

Inhoudsopgave

Dankwoord vooraf 3

Inhoudsopgave 4

1 Inleiding 5

2 Materialen en methoden 6

3 Resultaten 7

4 Discussie en conclusie 8

Literatuur 10

5 Bijlage 1: Externe documentatie 12

(5)

1 Inleiding

In juni van dit jaar werd vanuit het strandingsnetwerk een signaal gegeven dat er een groot aantal gewone zeehonden pups (Phoca vitulina) strandde. Dit was aanleiding voor het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) om Wageningen Marine Research (WMR) onderzoek te laten uitvoeren naar de oorzaak. Strandingsonderzoek vindt in Nederland sinds 2008 plaats bij het Departement Pathobiologie van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (UU). Het pathologisch onderzoek aan drie zeehonden pups werd daarom door WMR uitbesteed aan de UU.

Het hoofddoel van het onderzoek is het vast stellen van de doodsoorzaken van de onderzochte dieren.

Daarnaast worden weefsels verzameld waarmee aanvullende onderzoeken kunnen worden uitgevoerd.

In deze rapportage worden de resultaten van het postmortaal onderzoek van drie zeehonden pups

gegeven.

(6)

6 |

Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

2 Materialen en methoden

Bij melding van een dode pup werd door WMR besloten of dieren geschikt waren om binnen de kaders van deze onderzoeksopdracht te verzamelen. In totaal zijn drie dode zeehonden pups geselecteerd en na melding verzameld en naar de sectiezalen van de Faculteit Diergeneeskunde getransporteerd voor postmortaal onderzoek.

De autopsies werden uitgevoerd volgens eerder beschreven protocollen en methoden (Kuiken &

García-Hartmann 1993; Siebert et al. 2001). De pups werden gewogen, gemeten en gefotografeerd.

Voedingstoestand werd beoordeeld op basis van blubber diktes, bespiering, inwendig vet en gewicht.

De autopsies bestonden uit een uitgebreid uitwendig en een inwendig onderzoek (zoals beschreven in:

IJsseldijk et al. 2018), waarbij alle aanwezige organen werden bekeken, beschreven, beoordeeld en bemonsterd. Voor het microscopisch onderzoek werd weefsel gefixeerd en volgens

standaardprocedure in paraffine ingebed en gesneden, waarna de coupes werden gekleurd met

hematoxyline en eosine (H&E). Een erkend veterinair patholoog heeft de coupes beoordeeld om

eventuele afwijkingen op celbasis vast te stellen en ten behoeve van het determineren van de

doodsoorzaak van deze dieren. Daarnaast zijn spek en lever monsters, en maagdarmstelsels

verzameld voor aanvullend onderzoek van WMR.

(7)

3 Resultaten

Drie casussen zijn verzameld in de eerste week van juli 2019 (Tabel 1), met bevindingen per dier als volgt. Foto’s zijn te vinden in Bijlage 1.

Op 2 juli werd een dode pup bij Renesse, Zeeland gevonden (casus 1). Het was een mannelijk dier, in slechte voedingstoestand met een maag zonder zichtbare aanwezigheid van melk of prooi resten. Het dier verkeerde al in matige staat van ontbinding. Er werden geen aanwijzingen voor infectieuze agentia gevonden. Daarnaast werden geen aanwijzingen voor bijvangst of ander trauma gevonden. De meest waarschijnlijke oorzaak van de dood was vermagering in verband met onvoldoende

voedselopname.

Op 4 juli werd een dode pup op de zeedijk bij Sexbierum, Friesland gevonden (casus 2). Het was een mannelijk dier, in zeer slechte voedingstoestand met een maag zonder zichtbare aanwezigheid van melk of prooi resten. Het dier verkeerde al in gevorderde staat van ontbinding. Er werden geen aanwijzingen voor infectieuze agentia gevonden. Daarnaast werden geen aanwijzingen voor bijvangst of ander trauma gevonden. De meest waarschijnlijke oorzaak van de dood was vermagering in verband met onvoldoende voedselopname.

Op 6 juli werd een dode pup bij Noordvaarder strand, Terschelling gevonden (casus 3). Het was een mannelijk dier, in middelmatige voedingstoestand. Deze pup had een schedel fractuur met een groot subcutaan hematoom en bloedingen in het brein en het gehele ruggenmerg. Er werden geen

aanwijzingen voor infectieuze agentia gevonden. De meest waarschijnlijke doodsoorzaak was stomp trauma.

Tabel 1. Basis gegevens van deze drie casussen

Casus Datum Locatie Sex Gewicht in kg

Totale lengte in cm

Blubber dikte nek in mm

Blubber dikte borst in mm

1 2 juli Renesse,

Zeeland ♂ 9 101 11 12

2 3 juli Sexbierum,

Friesland ♂ 8 98 5 9

3 6 juli Noordvaarder,

Terschelling ♂ 13 104 12 15

(8)

8 |

Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

4 Discussie en conclusie

Drie dood gevonden gewone zeehond pups zijn verzameld en postmortaal onderzocht. Twee van deze pups waren ondervoed, een derde dier stierf als gevolg van ernstig stomp trauma. Het lag niet binnen de scope van deze onderzoeksopdracht om naar strandingsaantallen te kijken en het is dan ook niet mogelijk om de bevindingen van de drie casussen te extrapoleren naar de populatie. Desalniettemin zijn er enkele discussiepunten en aanbevelingen te vermelden.

Perinatale sterfte, of in dit geval pup sterfte, is een algemene term, en omvat sterftegevallen van foetussen en pasgeborenen. De directe oorzaak van perinatale sterfte kan zowel infectieus als non- infectieus zijn. Bij beide pups uit deze studie zijn geen aanwijzingen voor infectieuze agentia gevonden, maar was de belangrijkste bevinding vermagering. Perinatale sterfte en vermagering bij gewone zeehonden was, na bronchopneumonia, de meest voorkomende doodsoorzaak in een grootschalig onderzoek naar gewone zeehond sterfte in Schleswig-Holstein in 1996-2002. Tussen 2002-2005 (na de phocine distemper virus uitbraak), werden hier minder dode, verzwakte pasgeboren gewone zeehonden gevonden (Siebert et al. 2007). Dit kwam vermoedelijk door verbeterde

beschermingsmaatregelen in dit gebied (Reijnders et al. 2005; Siebert et al. 2007). Ook werd pup sterfte herhaaldelijk gediagnosticeerd als één van de belangrijkste doodsoorzaken onder gestrande gewone zeehonden in Nederland door Osinga et al. (2012a). Geen van de auteurs in deze eerdere studies heeft precieze oorzaken voor pup sterfte beschreven, maar speculeren over mogelijke

verklaringen. Vermagering bij pups kan impliceren dat de hoeveelheid of periode van lactatie te gering was. Eerdere studies correleerde gewicht van moeders met pups, waarbij zwaardere moeders,

zwaardere pups produceerden (Reijnders et al. 2012). Het is daarom mogelijk dat verminderde voedingstoestand van de moeders resulteerde in vermagering van de jongen. Ook andere oorzaken, zoals verstoring tijdens de lactatie periode (Osinga et al. 2012b) of zeer slechte weersomstandigheden (Van Wieren 1981) kunnen meespelen.

De diagnose stomp trauma komt ook in eerder gepubliceerde studies van postmortaal onderzoek van (gewone) zeehonden voor en is daarmee niet uitzonderlijk. Osinga et al. (2012a) rapporteerde sterfte door fysiek trauma in 5% (n=8 gewone zeehonden in hun studie), waarbij bot fracturen,

orgaanscheuring en bloedingen werden gevonden. Ook Siebert et al. (2007) rapporteerde fysiek trauma als doodsoorzaak in 4% van de onderzochte, dode gewone zeehonden, met beschreven bevindingen schedel fracturen en hematomen zoals bij casus 3 in deze studie. Ook werd stomp trauma met onderhuidse bloedingen eerder gerapporteerd in zeehonden onderzocht op de UU (Nijenhuis 2012; Tegenbosch 2014). Precieze oorzaken voor het trauma zijn niet te achterhalen en hierover valt dan ook alleen maar te speculeren. Osinga et al. (2012a) noemde botsingen met basalt blokken, paalhoofden of dijken in en langs de waterkant. Siebert et al. (2007) rapporteerde een geval van stomp trauma waarbij één van door hen onderzochte zeehonden was gedood nadat een mens stenen naar het dier gooide. Daarnaast kunnen botsingen met soortgenoten, of botsingen met boten of andere voorwerpen hebben geresulteerd in het fysieke trauma zoals bij de derde casus in deze studie beschreven (Baker et al. 1998; IJsseldijk 2017).

Om vast te stellen of sterfte uitzonderlijk is, zowel in aantallen als in oorzaak, is het noodzakelijk om een monitoringsprogramma te hebben waarbij informatie van (dode) gestrande dieren geregistreerd wordt, met als basis informatie de strandings datum, locatie, soort, geslacht en lengtes. Verse dieren zijn geschikt voor pathologisch onderzoek, van minder verse dieren kunnen biologisch gegevens verzamelt tijdens autopsies (denk aan reproductie- en voedingstoestand) waardevolle informatie opleveren. Op deze manier kan men over de tijd en over de locaties patronen ontdekken en wanneer daar veranderingen in ontstaan kan men adequaat reageren. Op dit moment ontbreekt een dergelijk centraal monitoringssysteem voor zeehonden dat door heel Nederland geïmplementeerd wordt. Voor Cetacea is dit er wel en zijn gegevens van tientallen jaren aan meldingen reeds geanalyseerd om trends en veranderingen hierbinnen te ontdekken (Peltier et al. 2013; Keijl et al. 2016; IJsseldijk et al.

2018b; IJsseldijk & ten Doeschate et al. in review). Daarnaast wordt structureel pathologisch

onderzoek aan dode walvisachtigen uitgevoerd, met jaarlijkse rapportages (bijvoorbeeld IJsseldijk et

al. 2018a) en sleutelvoorbeelden als het gaat om spatiotemporale veranderingen in strandingen en

(9)

doodsoorzaken (bijvoorbeeld: Leopold et al. 2015 of IJsseldijk et al. 2018c). Een dergelijke aanpak

zou vertaald kunnen worden naar de zeehond populaties en dit is dan ook een raadzame stap en de

enige mogelijkheid om vermeende verhoogde sterfte valide te onderzoeken en verklaren.

(10)

10 |

Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

Literatuur

Baker, J. R., Jepson, P. D., Simpson, V. R., & Kuiken, T. (1998). Causes of mortality and non-fatal conditions among grey seals (Halichoerus grypus) found dead on the coasts of England, Wales and the Isle of Man. Veterinary Record, 142(22), 595-601.

IJsseldijk, L.L. (2017). Doodsoorzaak gewonde /dode zeezoogdieren. In: Leopold M & Scholl M. (eds.) (2017). Monitoring getijdenturbines Oosterscheldekering. Jaarrapportage 2017. Wageningen Marine Research, Wageningen UR (University & Research centre), Wageningen Marine Research rapport C061/17, 43 blz. P.p. 31-35.

IJsseldijk, L.L., Kik, M.J.L., & Gröne, A. (2018a). Postmortaal onderzoek van bruinvissen (Phocoena phocoena) uit Nederlandse wateren, 2017. Biologische gegevens, gezondheidsstatus en

doodsoorzaken. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WUR. WOt-technical report 2018.

IJsseldijk, L. L., Brownlow, A., Davison, N., Deaville, R., Haelters, J., Keijl, G., ... & ten Doeschate, M.

T. (2018b). Spatiotemporal analysis in white-beaked dolphin strandings along the North Sea coast from 1991-2017. Lutra, 61(1), 153-163.

IJsseldijk, L. L., Van Neer, A., Deaville, R., Begeman, L., van de Bildt, M., van den Brand, J. M., ... &

Herder, V. (2018c). Beached bachelors: An extensive study on the largest recorded sperm whale Physeter macrocephalus mortality event in the North Sea. PloS one, 13(8), e0201221.

IJsseldijk, L. L., ten Doeschate, M. T. I., Brownlow, A., Davison, N., Deaville, R., Galatius, A., … &

Heesterbeek, H. (in review). Spatiotemporal trends in harbour porpoise strandings across the North Sea area: A guide for conservation management.

Keijl, G. O., Begeman, L., Hiemstra, S., IJsseldijk, L. L., & Kamminga, P. (2016). Cetaceans stranded in the Netherlands in 2008-2014. Lutra, 59(1-2), 75-107.

Kuiken, T. & Garcia-Hartmann, M. (1993). Proceedings of the first ECS workshop on cetacean

pathology: dissection techniques and tissue sampling, Leiden, The Netherlands. ECS Newsletter 17:

1–39.

Leopold, M. F., Begeman, L., van Bleijswijk, J. D., IJsseldijk, L. L., Witte, H. J., & Gröne, A. (2015).

Exposing the grey seal as a major predator of harbour porpoises. Proceedings of the Royal Society B: Biological Sciences, 282(1798), 20142429.

Nijenhuis, I. (2012). Analysis of stranding data and pathological findings in stranded harbor seals and grey seals on Texel and the North-West coast of the Netherlands between 2009 and 2012 (Master's thesis).

Osinga, N., Ferdous, M. S., Morick, D., Hartmann, M. G., Ulloa, J. A., Vedder, L., ... & Kuiken, T.

(2012a). Patterns of stranding and mortality in common seals (Phoca vitulina) and grey seals (Halichoerus grypus) in The Netherlands between 1979 and 2008. Journal of comparative pathology, 147(4), 550-565.

Osinga, N., Pen, I., De Haes, H. U., & Brakefield, P. M. (2012b). Evidence for a progressively earlier pupping season of the common seal (Phoca vitulina) in the Wadden Sea. Journal of the Marine Biological Association of the United Kingdom, 92(8), 1663-1668.

Peltier, H., Baagøe, H. J., Camphuysen, K. C., Czeck, R., Dabin, W., Daniel, P., ... & Jepson, P. D.

(2013). The stranding anomaly as population indicator: the case of harbour porpoise Phocoena phocoena in North-Western Europe. PLoS One, 8(4), e62180.

Reijnders, P. J., Abt, K. F., Brasseur, S. M. J. M., Camphuysen, C. J., Reineking, B., Scheidat, M., Siebert, U., Stede, M., Tougaard, J., & Tougaard, S. Marine Mammals. In: Wadden Sea Quality status report 2004. Wadden Sea Ecosystem No. 19. K. Essink, C., Dettmann, H. Farke, K. Laursen, G. Lurssen, H. Marencic & W. Wiersinga, Eds. Trilateral Monitoring and Assessment group,

Common Wadden Sea Secretariat, Wilhelmshaven, Germany (2005), p.p. 305-318.

Reijnders, P. J., Brasseur, S. M., & Meesters, E. H. (2010). Earlier pupping in harbour seals, Phoca

vitulina. Biology letters, 6(6), 854-857.

(11)

Siebert, U., Wohlsein, P., Lehnert, K., & Baumgärtner, W. (2007). Pathological findings in harbour seals (Phoca vitulina): 1996–2005. Journal of Comparative Pathology, 137(1), 47-58.

Siebert, U., Wünschmann, A., Weiss, R., Frank, H., Benke, H., & Frese, K. (2001). Post-mortem findings in harbour porpoises (Phocoena phocoena) from the German North and Baltic Seas.

Journal of comparative pathology, 124(2-3), 102-114.

Tegenbosch, L. A. (2014). pathological findings in 132 dutch harbour seals (phoca vitulina) (Master's thesis).

Van Wieren, S. E. (1981). Broedbiologie van de gewone zeehond, Phoca vitulina, in het Nederlandse

Waddengebied. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Texel.

(12)

12 |

Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

5 Bijlage 1: Externe documentatie

Casus 1. Overzicht

(13)

Casus 1. Kop

Casus 1. Vinnen

(14)

14 |

Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

Casus 2. Overzicht

(15)

Casus 2. Kop

Casus 2. Vinnen

(16)

16 |

Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

Casus 3. Overzicht

(17)

Casus 3. Kop

Casus 3. Vinnen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

relations (collaboration, integration, feedback, monitoring and evaluation) with integrated stakeholder teams (internally and externally) to achieve a wide range of benefits in

The result can also be explained by the hydrophilicity, namely, the higher molar feed ratio creates a higher substitution of amino acid ester on HCCP and increases the C-PPZ

Veregen® is geïndiceerd voor de behandeling van de huid bij uitwendige genitale en perianale wratten (condylomata acuminata) bij immunocompetente patiënten in de leeftijd van 18

Krijg direct toegang tot de Veilige Camera (zonder je pincode in te voeren) door op je startscherm het icoon van de Siilo app hard ingedrukt te houden*. Alle hiermee gemaakte

meetgoot die d.m.v. een vijzel onder een hoek van maximaal 5 30' geplaatst kon worden. Eén van de problemen bij dit onderzoek vormde het toedienen van de neerslag. Gezocht moest

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Tevens is er in 2015 een studie uitgevoerd in samenwerking met IMARES, waarbij maaginhoud (prooisoorten) als indicator voor bijvangst werden gebruikt (Leopold et al. Aan de hand

Het gebruik van de categorie ‘zekere bijvangst’ wordt uitsluitend gebruikt voor dieren waarvan bekend is dat ze door vissers uit een net gehaald zijn en waarbij de sectie heeft