• No results found

Natuur.focus 2014-3 Houtkanten en bomenrijen schatten in het landschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2014-3 Houtkanten en bomenrijen schatten in het landschap"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Klimaatverandering

in onze bossen Nieuwe Rode Lijst lieveheersbeestjes

Natuur.focus

V L A A M S D R I E M A A N D E L I J K S T I J D S C H R I F T O V E R N A T U U R S T U D I E & - B E H E E R – S E P T E M B E R 2 0 1 4 – J A A R G A N G 1 3 – N U M M E R 3

V E R S C H I J N T I N MA A R T, J U N I, S E P T E M B E R E N D E C E M B E R

Natuur op doktersvoorschrift

2800 Mechelen

(2)

Houtkanten en

bomenrijen: schatten in het landschap

Houtkantennetwerk in de provincie Antwerpen onder de loep

Sanne Van Den Berge, Lander Baeten, Inge Vermeulen, Dirk Vandenbussche, Dirk De Beer & Kris Verheyen

Het geheel van houtige landschapselementen zoals bomenrijen, hagen, knotbomenrijen, houtkanten en houtwallen (het ‘houtkantennetwerk’) vormt een netwerk van semi-natuurlijke habitats in het intensief gebruikte Vlaamse landschap. Omdat de claims op het buitengebied steeds groter worden, komt de kwantiteit en de kwaliteit van dit houtkantennetwerk onder druk te staan. Wij inventariseerden het houtkantennetwerk in 49 kilometerhokken verspreid over de verschillende ecodistricten in de provincie Antwerpen, onderzochten hun floristische samenstelling en formuleren knelpunten bij de bescherming van deze landschapselementen.

Bomenrijen van Zomereik (links) en Schietwilg (rechts) in het Antwerpse buitengebied. (foto: Sanne Van Den Berge)

(3)

houtkanten en bomenrijen vaak aangeplant als markering van eigendomsgrenzen en om schaduw en beschutting voor het vee te bieden. Meidoornhagen en sleedoornhagen wer- den bijvoorbeeld gebruikt als veekering om het vee binnen en wilde dieren of vrij zwervend rundvee buiten te houden.

Op nattere plaatsen rondom akkers fungeerden houtwallen (met langs beide zijden van de wal een gracht) als bufferbek- ken voor overtollig water. Verder leverden ze een variatie aan hout, voornamelijk brandhout maar mits een gericht beheer konden ze ook gereedschapshout en timmerhout opleveren.

Jonge scheuten en gedroogde bladeren waren nuttig als vee- voeder voor het bijvoederen in de winter. Sommige boom- en struiksoorten brachten fruit op, andere konden gebruikt wor- den voor geneeskundige doeleinden (Baudry et al. 2000).

Los van deze traditionele functies leveren houtkanten en bomenrijen ook vandaag nog tal van diensten aan de maat- schappij, die verzameld kunnen worden onder de noemer

‘ecosysteemdiensten’. Op landschapsniveau spelen ze een be- langrijke rol aangezien ze erosie kunnen beperken en de mate van infiltratie verhogen. Ze kunnen een schermfunctie vervul- len tegen eutrofiëring en pollutie van aangrenzende habitats.

Ook ligt door hun windwerende functie de evapotranspiratie- graad van aangrenzende percelen een stuk lager (zowel de transpiratie van de vegetatie als de evaporatie van de bodem daalt). Als een typische component van het rurale landschap hebben ze een belangrijke esthetische waarde en zijn ze, zoals hierboven geschetst, van cultuurhistorisch belang. Daarnaast kunnen houtkanten en bomenrijen van groot landschapse- cologisch belang zijn. Ze worden vandaag erkend als belang- rijke habitats en refugia voor tal van plant- en diersoorten. Ze

verbreidingskern (soorten vinden er een gunstig leefgebied, waar de populatie kan uitbreiden en zich over de omgeving kan verspreiden) (de Blois et al. 2002).

De multifunctionele rol van het houtkantennetwerk in het landschap werd al meermaals grondig onderzocht. Ook in Vlaanderen waren houtkanten reeds het onderwerp van ver- schillende studies (zie o.a. Hermy & De Blust 1997, Deckers et al. 2003, Deckers 2005). Deze studies beperkten zich echter tot individuele landschappen of gemeenten. Systematische stu- dies op een groter schaalniveau zijn, voor zover ons bekend, onbestaande. Dankzij een samenwerking tussen de Cel stu- die van de dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid van de provincie Antwerpen en het Labo voor Bos & Natuur (UGent) zijn we erin geslaagd om de houtkanten in de hele provincie Antwerpen grondig in kaart te brengen. Er werd een toeval- lige steekproef van 49 vensters van 1 km² (kilometerhokken) over de acht ecodistricten van de provincie verdeeld (aantal kilometerhokken per district in functie van de oppervlakte) en het volledige houtkantennetwerk in deze hokken werd geïnventariseerd (Figuur 1). In totaal werden 835 netwerk- elementen gevonden waarin alle aanwezige vaatplanten- soorten gedetermineerd werden. De inventarisatie gebeurde telkens in het voorjaar (april-mei) van 2010 t.e.m. 2012. Voor een subset van meest biodiverse houtkanten en bomenrijen (62 elementen verspreid over de acht ecodistricten) werd in september 2013 een tweede inventarisatie uitgevoerd met specifieke aandacht voor beheertoestand, bedreigingen en potentieel voor biomassaproductie. Onze specifieke onder- zoeksvragen waren: wat is de verspreiding en structuur van houtkanten in de provincie? Wat is hun floristische diversiteit

4

5 7

9 6 1

3 2

8

11 17

41 49

18 25 23

14 30

28

19

47

46 48

44

13

21 34

24

16 26

39

43

45 27

22

36

33

20

38 31

35

10

40 42

29

37

12

15 32

Mol

Geel

Antwerpen Lille

Brecht

Ravels

Lier

Balen Malle

Retie Hoogstraten

Essen

Kasterlee

Ranst Wuustwezel

Herselt Nijlen

Mechelen

Putte

Turnhout

Westerlo Kalmthout

Bornem Puurs

Arendonk

Laakdal Beerse

Zoersel

Herentals Schilde

Olen

Heist-op-den-Berg

Merksplas Rijkevorsel Kapellen

Dessel

Duffel

Meerhout Schoten

Zandhoven Brasschaat

Berlaar Kontich

Rumst

Vorselaar

Oud-Turnhout

Bonheiden Willebroek

Stabroek

Boechout

Herenthout Grobbendonk

Hulshout Sint-Katelijne-Waver

Lint Niel

Boom

Sint-Amands Schelle

Edegem Zwijndrecht

Vosselaar

Hove Aartselaar

Mortsel Wommelgem

Wijnegem

Hemiksem

Borsbeek

Baarle-Hertog Baarle-Hertog

Baarle-Hertog

Legende

(N Kemp) Noord-Kempisch kleisubstraatdistrict (C Kemp) Centraal-Kempisch rivier- en duidendistrict (Z Kemp) Zuid-Kempisch heuveldistrict

(O cuest) Oostelijk zandig Booms cuestadistrict

(Rivier) Pleistoceen riviervalleiendistrict (C cuest) Zandlemig Booms cuestadistrict (Polder) Getijdenschelde- en -polderdistrict (W cuest) Westelijk zandig Booms cuestadistrict

±

Ecodistricten provincie Antwerpen met aanduiding geïnventariseerde kilometerhokken

0 2,5 5 10 15 20Kilometers

© Ecodistricten, Vlaamse overheid - Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed

© Administratieve grenzen van België, Nationaal Geografisch Instituut

Figuur 1. Ecodistricten van de provincie Antwerpen, met aanduiding van de 49 geïnventariseerde kilometerhokken.

(4)

en welke factoren bepalen hun samenstelling? En wat is hun actuele staat en welk beheer en beleid is noodzakelijk voor hun behoud? Een korte opmerking hierbij: in dit artikel wordt niet verder ingegaan op verschillen in opbouw en samenstel- ling van het houtkantennetwerk tussen de verschillende eco- districten (hiervoor wordt verwezen naar Van Den Berge et al.

2013, Van Den Berge et al. 2014) maar wordt gefocust op de algemene bevindingen geldig voor het volledige houtkanten- netwerk in de provincie Antwerpen.

Houtkanten typeren het landschap en vice versa

Houtkanten en bomenrijen geven een eigen karakter aan een streek. In de provincie Antwerpen bestaat het

houtkantennetwerk voornamelijk uit houtkanten en bomen- rijen (84% van de elementen), aangevuld met houtwallen (houtkanten op een opgehoogd stuk grond), knotbomen- rijen, kleine bosjes (<1.000 m²) en hagen. Opvallend is dat de samenstelling van het houtkantennetwerk geleidelijk wijzigt van noord naar zuid, zo bestaat het netwerk in het noorden van de provincie voornamelijk uit bomenrijen, centraal in de provincie is er een overheersing van houtkanten en in het zui- den van de provincie komen meer knotbomenrijen voor. Het netwerk maakt gemiddeld 0,7% uit van de landbedekking.

Ondanks deze relatief lage oppervlakte is dit een behoorlijk aandeel in termen van ‘seminatuurlijk habitat’ in het agrarisch landschap en herbergt het netwerk bovendien een aanzienlijk deel van de houtige vegetatie in de omgeving.

Box 1: Veteraanbomen

Veteraanbomen zijn bomen die door hun hoge leeftijd een unieke vorm en structuur aangenomen hebben: ze wor- den geheel of gedeeltelijk hol en ondergaan een natuurlij- ke kroonreductie. Zo zijn er minder voedingsstoffen vereist voor het onderhoud en de groei van de kroon en komen voedingsstoffen aanwezig in het rottend kernhout van de boom terug in de omgeving terecht, die na al de jaren dat de boom er staat stilaan uitgeput kan geraken aan bepaal- de elementen (Ancient Tree Forum). Deze bomen vormen een biotoop voor tal van geassocieerde organismen. Op de stam groeien vaak bijzondere fungi, mos- en korstmos- soorten en in het rottend hout en op de kroon kunnen zich hele vegetaties vestigen met varens, kruiden, grassen en

zelfs heesters en jonge boompjes, wat een zeer gunstig habitat vormt voor insecten. Veel kleine zoogdieren, vleer- muizen en vogels (vooral holenbroeders) vinden nestge- legenheid in de knoten, holten en spleten. In Nederland en ook in Vlaanderen zijn oude knotwilgen en knotelzen de enige nestgelegenheid voor de Steenuil. Ook voor de Torenvalk, Ransuil en Bosuil vormen oude knotbomen een belangrijke nestplaats.

Tip voor beheerders: Inverde werkt mee in het Europese VETree project (Veteran Tree Network) aan opleidingen over hoe deze veteraanbomen beheerd kunnen worden. In oktober 2014 wordt deze informatie beschikbaar gesteld op www.vetree.eu/nl.

Figuur 2. Voorbeelden van veteraanbomen, aangetroffen in het Antwerpse houtkantennetwerk. Kenmerken die ze vaak gemeenschappelijk hebben (Ancient Tree Forum 2000): een opvallend grote stamomtrek, duidelijke holten in de romp, water blijft lange tijd aanwezig op de boomstructuur, delen van de schors ontbreken, grote hoeveelheden dood hout in de kruin en de aanwezigheid van schimmelvruchtlichamen, epifytische planten en een hoog aantal onderling afhankelijke diersoorten. (foto’s: Sanne Van Den Berge)

(5)

Een klassieke manier om het houtkantennetwerk te beschrij- ven is met behulp van een dichtheidsmaat (lengte/oppervlak- te). Het netwerk in de provincie heeft een gemiddelde dicht- heid van 23,19 m/ha. Hiermee scoort het aanzienlijk minder goed dan de bekende bocagelandschappen in bepaalde streken in Frankrijk (bv. Normandië, Bretagne) en het Verenigd Koninkrijk (bv. Devon) waar dichtheden variëren tussen 100 en 300 m/ha. Toch scoort het Antwerpse houtkantennetwerk een stuk beter dan verschillende andere landbouwstreken in Europa, waar er over meerder vierkante kilometers nauwelijks een landschapselement te vinden is (bv. Picardië en de Cham- pagnestreek in Frankrijk). Structureel kan het netwerk in de provincie omschreven worden als gefragmenteerd met een relatief lage connectiviteit; meer dan de helft van de elemen- ten is volledig geïsoleerd (52,6%), het aantal connecties met andere houtkanten of bossen bedraagt gemiddeld één con- nectie per tweehonderd meter houtkant of bomenrij. Lokaal zijn er wel sterke verschillen, met vooral zuidelijk in de provin- cie netwerken met hogere dichtheden (tot 40 m/ha) en een complexere structuur waarbij slechts een klein aandeel van de netwerkelementen geïsoleerd is en een groot aandeel een hoge connectiviteitsscore heeft.

Zoals de houtkanten het landschap typeren, typeert het land- schap en zijn geschiedenis ook de houtkanten. In die zin dat niet enkel de ruimtelijke continuïteit van een houtkanten- netwerk belangrijk is, maar ook zijn temporele continuïteit.

Van de huidige netwerkelementen in het Antwerpse is slechts

5% relict van Ferrarisbos (minstens aanwezig sinds de kaar- ten van De Ferraris, opgesteld omstreeks 1775), maar is 60%

ten minste al aanwezig sinds de periode 1860-1864. Oudere houtkanten en bomenrijen hebben potentieel een grote na- tuurwaarde. Door hun continue aanwezigheid in het land- schap vormen ze een stabiel (surrogaat)habitat voor bv. bos- plantenpopulaties (Hermy & De Blust 1997). Vaak worden ze gekenmerkt door een zeer gevarieerde structuur (oude stron- ken, complexe wortelstelsels, dood hout…) en door de aan- wezigheid van zogenaamde veteraanbomen (Figuur 2, Box 1). Kennis over de voorgeschiedenis kan bijzonder belangrijke informatie opleveren voor het uittekenen van een beheervisie voor een gebied (Verheyen et al. 2004). Zo kan extra aandacht voor de oudere houtkanthabitats en een betere bescherming ervan de biodiversiteit op landschapsschaal ten goede ko- men.

Een vegetatie-allegaartje in de kruidlaag

We vonden in totaal 340 plantensoorten terug in de kruid- laag van de 835 houtkanten. 73% hiervan was inheems en ongeveer een vierde van de plantensoorten is dus uitheems, wat een onverwacht groot aandeel is (Tabel 1). Intensieve landbouwactiviteiten in de onmiddellijke nabijheid van de houtkanten (vooral grondbewerking, bemesting en herbi- cidengebruik) resulteren in een milieu met een hoge graad van verstoring en vermesting. Een frequente verstoring ver- gemakkelijkt de vestiging van ruderale plantensoorten en de voedselrijke condities bieden ideale groeiomstandigheden voor competitieve soorten, waaronder ook veel uitheemse soorten.

De inheemse flora bestaat vooral uit algemene, wijdversprei- de soorten die momenteel niet bedreigd zijn. De meeste soor- ten in het houtkantennetwerk zijn halfschaduwtolerant en indicatief voor frisse en eerder voedselrijke, neutrale bodems.

De soortenset bestaat vooral uit bossoorten (35%), grasland- soorten (22%), ruigtesoorten (12%) en pionierssoorten (11%) (indeling volgens Runhaar et al. 2003, meest frequente soor- ten worden weergegeven in Tabel 1).

De kruidlaag in de netwerkelementen bestaat bijna altijd uit een combinatie van soorten uit deze verschillende soorten- groepen. Een netwerkelement in de provincie Antwerpen heeft gemiddeld 4 bossoorten, 2,5 graslandsoorten, 3,7 ruig- tesoorten en 0,7 pionierssoorten in de kruidlaag. Opvallend is dat de soortenrijkdom van de verschillende soortengroepen onderling positief gecorreleerd is: verschillende soorten (ook met tegengestelde milieueisen) kunnen dus succesvol naast elkaar voorkomen. Bossoorten en ruigtesoorten komen meer in de kern van de houtkant voor (schaduwrijker), grasland- soorten en pionierssoorten eerder in de rand. Op basis van de samenstelling van hun kruidlaag kunnen de elementen geclusterd worden in vijf groepen, die een typerende positie innemen langs de twee assen binnen de NMDS ordinatieplot Hondsdraf Kruipende boterbloem Vogelmuur Grote brandnetel Amerikaanse vogelkers

Klimop Frans raaigras Paarse dovenetel Braamsoorten Amerikaanse eik

Fluitenkruid Gestreepte witbol Heermoes Kleefkruid Sneeuwbes

-0.3 -0.2 -0.1 0.0 0.1 0.2

-0.2-0.10.00.10.2

NMDS1

NMDS2

L F N

R L

F N

R

Figuur 3a. Ordinatieplot van de vijf clustergroepen van de netwerkelementen op basis van hun soortensamenstelling. De eerste as (NMDS1) heeft de meest uitgesproken positieve correlatie met de voedselindicatiewaarde N en de zuurtegraadindicatiewaarde R: hoe verder op deze as gelegen, hoe meer soorten indicatief voor voedselrijke en zure condities aangetroffen worden in de elementen. De tweede as (NMDS2) is positief gecorreleerd met de vochtindicatiewaarde F en negatief gecorreleerd met de lichtindicatiewaarde L: hoe lager op deze as gelegen, hoe meer lichtminnende en droogteminnende soorten zullen aangetroffen worden.

(6)

(Figuur 3a). Hieruit kunnen de milieucondities in de elemen- ten afgeleid worden, gebaseerd op hun soortensamenstel- ling. De zwarte groep herbergt voornamelijk bossoorten, met

als indicatorsoorten Wilde lijsterbes, Amerikaanse vogelkers en Wilde kamperfoelie (Figuur 3b). De rode groep heeft als indicatorsoorten de graslandsoorten Veldzuring, Duizendblad en Smalle weegbree. Deze eerste twee groepen van netwerk- elementen zijn het meest soortenrijk. De elementen in de blauwe, groene en grijze groep hebben voornamelijk ruigte- soorten als indicatorsoorten in de kruidlaag, waaronder o.a.

de typisch voedselminnende soorten Gewone berenklauw, braamsoorten en Grote brandnetel (Figuur 3c).

Van de 45 oudbosplantensoorten in Vlaanderen (zoals gede- finieerd in Cornelis et al. 2007) komen er 22 voor in het hout- kantennetwerk van de provincie Antwerpen (49%). Slechts een iets groter aandeel komt voor in de Antwerpse bos- sen (58%, data eerste bosinventaris Bos & Groen 2001). Drie groepen van frequent voorkomende oudbossoorten kunnen onderscheiden worden: ‘preferentie houtkanthabitat’, ‘prefe- rentie boshabitat’ en ‘even frequent in beide habitats’ (Tabel 2). Het houtkantennetwerk in de provincie Antwerpen fun- geert dus duidelijk als surrogaathabitat voor enkele typische oudbossoorten, waarbij de meer lichtminnende soorten zoals Wilde kamperfoelie, Klimop en Grote muur zelfs houtkantha- bitat verkiezen boven boshabitat.

Vegetatiesamenstelling: resultaat van omgeving en geschiedenis

Zowel de soortenrijkdom als soortensamenstelling van de kruidlaag van het houtkantennetwerk worden door tal van factoren beïnvloed. De soortendiversiteit in de kruidlaag van de netwerkelementen vertoont een unimodale relatie met de belangrijkste milieugradiënten (voedselrijkdom, bodemzuur- tegraad, lichtbeschikbaarheid, vochtigheid), met een poten- tieel optimum bij intermediaire condities (bv. niet te voed- selarm en niet te voedselrijk) (Figuur 4). De reden hiervoor is dat maar weinig soorten van zeer voedselarme condities voorkomen in dergelijk agrarisch landschap, terwijl bij zeer voedselrijke condities slechts enkele soorten domineren en de andere wegconcurreren. Een optimum met het meeste aantal soorten ligt daarom ergens tussenin.

Dit wil zeggen dat de soortenrijkdom gemiddeld het hoogst zal liggen als de landschapselementen zich op matig voed- selrijke, matig zure en frisse bodems bevinden. Ook de Tabel 2. Vergelijking van presentie/absentie gegevens van de oudbosplantensoorten in de proefvlakken van de eerste bosinventaris die in de

provincie liggen (n=437; Bos & Groen 2001) en alle geïnventariseerde netwerkelementen (n=835) in de provincie Antwerpen. Er worden drie groepen onderscheiden: voorkeur houtkant: de soort komt significant meer voor in houtkanthabitat, indifferente voorkeur: de soort heeft geen significante voorkeur voor bos- of houtkanthabitat en komt in beide habitats frequent voor (freq. > 1%) en voorkeur bos: de soort komt significant meer voor in boshabitat.

Figuur 3b. Detail van de kruidlaag van een houtkant horende tot de groep met bossoorten als indicatorsoorten (zwarte groep). De bossoorten Gewone salomonszegel, Grote muur en Valse salie komen er samen voor met o.a. Schaduwgras. (foto: DMN Provincie Antwerpen, cel Studie)

Figuur 3c. Voorbeeld van een knotbomenrij gedomineerd door ruigtesoorten in de kruidlaag. De aangrenzende akker (en de daarmee gepaard gaande bemesting) en de aanwezigheid van de gracht creëren ideale groeicondities voor ruigtesoorten zoals de Grote brandnetel en braamsoorten. (foto: DMN Provincie Antwerpen, cel Studie)

Soort Frequentie houtkanten (%) Frequentie bosproefvlakken (%) Voorkeur

Wilde kamperfoelie 21,6 16,3 Houtkant

Klimop 20,6 6,0 Houtkant

Grote muur 14,6 0,7 Houtkant

Adelaarsvaren 6,2 3,9 Indifferent

Gewone Salomonszegel 4,4 6,9 Indifferent

Wijfjesvaren 3,7 5,5 Indifferent

Valse salie 2,9 3,0 Indifferent

Gladde witbol 1,9 7,3 Bos

Bosanemoon 1,0 2,8 Bos

Ijle zegge 0,1 4,8 Bos

Ruwe smele 0,0 3,9 Bos

(7)

houtkantdimensies zijn een belangrijke factor voor de kruid- laagdiversiteit, met een sterke stijging in soortenrijkdom met het logaritme van de oppervlakte. Dit wordt voornamelijk ver- klaard door de relatie tussen oppervlakte en habitatvariatie:

hoe groter het habitat hoe meer potentiële verschillen in het abiotische milieu. Vooral de breedte van de landschapsele- menten is een zeer belangrijke factor voor zowel soortenrijk- dom als soortensamenstelling in de kruidlaag van het land- schapselement. Deze is immers bepalend voor de mate van verstoring: de invloeden van de omgeving (zoals bemesting en grondbewerkingen op aangrenzend land …) nemen rela- tief gezien af met toenemende breedte van het element. De meest soortenrijke elementen zijn knotbomenrijen (gemid- deld 12,7 verschillende soorten in de kruidlaag), houtwallen en bomenrijen (respectievelijk gemiddeld 11,9 en 11,7 ver- schillende soorten in de kruidlaag). Houtkanten, hagen en bosjes zijn soortenarmer, met respectievelijk gemiddeld 10,7, 10,3 en 9,3 verschillende soorten in de kruidlaag (Figuur 5a).

Graslandsoorten hebben in het algemeen een voorkeur voor

een rol. Pionierssoorten vertonen sterke parallellen met de graslandsoorten (hogere abundanties in lichtrijke elemen- ten). Ze vertonen een hogere soortenrijkdom en abundantie in oost-west georiënteerde elementen, met een sterk belichte zuidkant. Ruigtesoorten hebben een voorkeur voor houtwal- len en knotbomenrijen (Figuur 5b), deze elementen zijn scha- duwrijker dan bomenrijen en meer open (hogere relatieve belichtingsgraad) dan bosjes, wat duidelijk een goede combi- natie van eigenschappen is voor het voorkomen van ruigte- soorten.

Voor het voorkomen van bossoorten in de kruidlaag speelt de aanwezigheid van bos in de omgeving (zowel de connectivi- teit met bos als aanwezigheid van bos in een buffer van 25 en 50 meter) een belangrijke rol (Figuur 6a). Ook de histori- sche continuïteit van het element heeft een sterk positief ef- fect op het voorkomen van bossoorten. Voor oudbossoorten zijn deze trends nog duidelijker uitgesproken, met beduidend meer oudbossoorten in landschapselementen in een bosrijke omgeving en in elementen van een bepaalde ouderdom. Re- cent aangeplante elementen zijn dus voor vele soorten geen volwaardige ‘vervanging’ van de oudere elementen, net zoals recent aangeplante bossen voor minstens vele decennia een lagere plantendiversiteit hebben dan oud bos (Baeten 2010, De Keersmaeker 2013). Oudbossoorten ondervinden boven- dien een sterk bijkomend positief effect van de ouderdom van het bos in de omgeving van de houtkant (Figuur 6b). Vele ver- schillende factoren zullen dus de soortenrijkdom en soorten- samenstelling in de kruidlaag van de netwerkelementen sterk tot zeer sterk beïnvloeden. De kruidlaag in een element is dus de weerspiegeling van zijn historiek en van de omgeving (Van Den Berge et al. 2013).

Toestand van het houtkantennetwerk

Het houtkantennetwerk is de voorbije decennia aan een snel tempo achteruitgegaan in het Vlaamse landschap. De oorzaak van het verdwijnen van veel houtkanten en bomenrijen was vooral de schaalvergroting en intensivering van de landbouw Figuur 4. De soortenrijkdom in de kruidlaag van het houtkantennetwerk

stijgt met de milieugradiënt ‘voedselrijkdom’ om vanaf een bepaald punt (mode) te dalen (unimodale Humpbacked relatie): een optimum van 38,5 verschillende soorten wordt bereikt bij een voedselindicatiewaarde van 5,9. De voedselrijkdom wordt hier uitgedrukt volgens het Ellenberg N-getal. Voor elke houtkant werd een gemiddelde waarde afgeleid op basis van de N-getallen van de soorten in de kruidlaag.

bomenrij bosje haag houtkant houtwal knotbomenrij Type netwerkelement

Soortenrijkdom kruidlaag 02468101214 ab

a ab ab

ab b

graslandspp pionierspp ruigtespp

Soortengroep Soortenrijkdom 02468 bomenrij

bosje haag houtkant houtwal knotbomenrij

a

b a

c abc ac

a ab

ab b

abab

a a

a a

ab b

Figuur 5a. Gemiddelde soortenrijkdom in de kruidlaag voor de verschillende netwerkelementen; verschillende letters wijzen op significante verschillen.

Figuur 5b. Weergave van de gemiddelde soortenrijkdom in graslandsoorten, pionierssoorten en ruigtesoorten voor elk type netwerkelement; verschillende letters wijzen op significante verschillen.

(8)

en de daarmee gepaard gaande ruilverkavelingen-oude-stijl.

De huidige oorzaken van het verdwijnen van de houtkanten en bomenrijen zijn divers. Enerzijds worden houtkanten sterk ondergewaardeerd door het verloren gaan van hun traditio- nele functies en het te weinig gekend zijn van de geleverde ecosysteemdiensten. Hierdoor worden ze vaak niet meer ac- tief aangeplant of onderhouden of moeten ze wijken voor andere doeleinden (Figuur 7). De beheerovereenkomsten via de VLM (‘herstel, ontwikkeling en onderhoud van kleine land- schapselementen’) kunnen deze trend anno 2014 niet tegen- gaan. In onze selectie van 62 meest biodiverse houtkanten en bomenrijen waren er in slechts drie jaar tijd al twee volledig verdwenen. De overige 60 elementen classificeerden we in bijna 40% van de gevallen als ‘bedreigd’, met als belangrijk- ste bedreiging verwaarlozing. Verwaarlozing houdt in: het uitblijven van beheer, de dringende nood aan verjonging of de noodzaak tot het bestrijden van Amerikaanse vogelkers.

Hoewel Amerikaanse vogelkers in een boscontext niet altijd en overal als ‘bospest’ moet beschouwd worden (Nyssen et al.

2013), kan de aanwezigheid van de soort in houtkanten een bedreiging vormen, o.a. door het wegconcurreren van licht- minnende soorten.

Bovendien is de wetgeving omtrent het wijzigen van kleine landschapselementen en hun vegetaties vrij ingewikkeld.

Deze is terug te vinden in het Decreet van 21 oktober 1997 be- treffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en in het Besluit van 23 juli 1997 van de Vlaamse Regering tot vaststel- ling van nadere regels ter uitvoering van het decreet. De wet- geving is sinds 1997 al meermaals gewijzigd. Houtkanten en bomenrijen zijn momenteel beschermd via een verbodsbepa- ling of natuurvergunningsplicht naargelang ze zich in bepaal- de gebieden bevinden (Tabel 3). Voor de provincie Antwerpen betekent dit dat slechts 5,3% van de 835 netwerkelementen via een verbodsbepaling beschermd is tegen wijziging van vegetatie. Ongeveer 10% van de netwerkelementen is niet beschermd via een verbodsbepaling of een vergunnings- plicht, deze moeten onderhouden worden volgens de Code van goede natuurpraktijk. In de realiteit komt het er echter op neer dat ze van vandaag op morgen kunnen verdwijnen. Er is namelijk in de praktijk geen echte controle (handhaving) op het ‘correct’ onderhouden van de netwerkelementen. Voor het overige percentage van de netwerkelementen die wel onder het huidige vergunningenbeleid vallen (milieu/natuur/stede- bouwkundig), zal uit de vervolgstudie op dit onderzoek door het Labo Bos & Natuur moeten blijken of deze op voldoende wijze beschermd zijn.

Lokale bron van biomassa

Het behoud van seminatuurlijke habitats kan een doel op zich zijn, maar krijgt waarschijnlijk een breder draagvlak als er ook opnieuw functies aan gekoppeld kunnen worden. De laatste jaren is de vraag naar biomassa en brandhout in Vlaanderen sterk gestegen (Briffaerts et al. 2009). Houtoogst uit houtkan- ten en bomenrijen kan aangewend worden om (gedeeltelijk) aan deze vraag tegemoet te komen. Voor het behouden van de structurele integriteit van de houtkanten is sowieso een vorm van beheer vereist (Barr & Gillespie 2000, Baudry et al. 2000) en elke houtkant en bomenrij in het Vlaamse land- schap (die niet in verwaarloosde staat verkeert) levert dus

Bosbuffer(25m) Bosbuffer(50m) Connectie bos Soortenrijkdom bossoorten 01234567

Niet Wel

a b

a b

a b

Soortenrijkdom oud bossoorten 0.00.51.01.52.0

Bos binnen buffer 25m Ferrarisbos binnen buffer 25m

a

b

Figuur 6a. Invloed van de aanwezigheid van bos in het landschap op de soortenrijkdom van de bossoorten in de kruidlaag van de netwerkelementen. Connectie met bos, bos binnen een cirkel van 25 meter en bos binnen een cirkel van 50 meter werden getest;

verschillende letters wijzen op significante verschillen.

Figuur 6b. Verschil in aantal oudbosplantensoorten wanneer het bos in een cirkel van 25 m rond de houtkant wel of niet historisch continu bos is (Ferrarisbos is al minstens sinds 1775 bos). Verschillende letters wijzen op significante verschillen.

Figuur 7. Deze bomenrij werd half gerooid (geen kapvergunning nodig want omtrek < 1 m) voor de aanleg van een nieuwe weg. Indien het rooien van de bomen niet nodig was voor de beoogde doelstelling, gaat dit in tegen de Code van goede natuurpraktijk en is dit in principe strafbaar. (foto: Sanne Van Den Berge)

(9)

beheerresten. Voor een steekproef van 60 netwerkelemen- ten (die samen 3,5 ha innemen) uit onze inventaris werd een schatting gemaakt van de oogstbare houtvolumes op jaarba- sis (Figuur 8). De volumes per type element zijn ruwe inschat- tingen die gebruik maken van cijfers uit de literatuur (o.a.

Jansen et al. 1996, Baritz & Strich 2000, Tolkamp et al. 2006, Bervoets 2008, Oldenburger et al. 2012) toegepast op de sa- menstelling en staat van de Antwerpse netwerkelementen.

Hoewel de cijfers een theoretische benadering zijn, geven ze wel een idee over het oogstbaar houtvolume uit de elemen- ten (grootteorde).

Een oppervlakte van 3,5 ha aan houtkantennetwerk in de provincie Antwerpen wordt bereikt op een oppervlakte van ongeveer 500 ha agrarisch gebied (netwerk maakt gemid- deld 0,7% uit van de open ruimte). De elektriciteit die jaarlijks opgewekt zou kunnen worden uit de hoeveelheid oogstbare biomassa hieruit (27,61 m³) bedraagt 0,03 GWh, goed om

8,5 gezinnen een jaar lang van groene stroom te voorzien.

Hoewel dit een theoretische benadering is (waarbij abstrac- tie werd gemaakt van terreinomstandigheden, kosten-baten analyse en waarbij werd verondersteld dat de volledige bio- massaoogst aan elektriciteitsproductie wordt besteed), geeft het een beeld over de mogelijkheden die biomassaoogst uit 60 kleine landschaps elementen al biedt als bron van her- nieuwbare energie. Biomassaoogst uit landschapselementen op landschapsschaal en lokale valorisatie zijn onderwerp van enkele actuele initiatieven. Zo werd bijvoorbeeld in januari 2013 het TWECOM (Towards eco-energetic communities) In- terreg project gestart waaraan het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) als Belgische partner meewerkt. RLLK richtte hierbij ook DIPLA op, een DIgitaal PLAtform waarin de geo- grafische locatie van elk netwerkelement waaruit geoogst kan worden opgenomen wordt. Biomassaoogst kan via DIPLA op landschapsschaal gebeuren waarbij (vraaggestuurd) wordt gezocht naar de gewenste volumes en de gewenste samen- stelling voor de houtsnippers (afhankelijk van de wensen van de afnemer). Het is de bedoeling dat de biomassa lokaal wordt versnipperd en gedroogd, en gebruikt wordt in verbrandings- installaties in (openbare) gebouwen uit de buurt (www.rllk.

be/in-uw-buurt/bocholt/twecom-growing-local-energy/279).

Beleid aan zet

Het belang en de meerwaarde van houtkanten en bomen- rijen in het landschap is algemeen bekend aan het worden en ook op Europees niveau is er steeds meer aandacht voor het houtkantennetwerk (Larcher & Baudry 2013). Communicatie over de meerwaarde van landschappelijke elementen kan het behoud en het aanleggen ervan aanmoedigen. Niet enkel het actief verwijderen maar ook de verwaarlozing van de elemen- ten is nefast. Binnenbrengen van snoeiafval wordt in som- mige containerparken gestimuleerd door dit gratis te maken en een service tot versnippering aan te bieden. Een uniforme strategie op Vlaams niveau zou tegemoet kunnen komen aan het aanmoedigen van het opnieuw in beheer nemen van houtkanten. Projecten zoals TWECOM en het oprichten van digitale netwerken voor houtkanten zoals het DIPLA zijn veel- belovend voor het behoud en beheer van het Vlaamse hout- kantennetwerk, en verdienen dan ook extra aandacht en mid- delen. Bovendien zijn er momenteel (te) weinig instrumenten om de achteruitgang van de elementen tegen te houden; de zorgplichtbepaling is daartoe te algemeen. Ook zeer oude ele- menten met hoge biodiversiteitswaarde zijn vaak ondermaats beschermd. Een hernieuwde focus op een strengere regelge- ving bij het uitschrijven van de uitvoeringsbesluiten binnen Verbodsbepaling

vegetatiewijziging Vergunningsplichtig

(art. 13 §§3 en 4 Natuurdecreet) - in holle wegen of op graften of aan/op bronnen

(art. 7 Natuurbesluit)

- in het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) (art. 25, §3 Natuurdecreet)

- in de groengebieden, de parkgebieden, de buffergebieden, de bosgebieden

- in de natuurontwikkelingsgebieden, de valleigebieden, de brongebieden, in alle agrarische bestemmingen en in alle vergelijkbare planologische bestemmingen

- de beschermde duingebieden

- het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON) - Ramsargebied en Speciale beschermingszones zoals Vogelrichtlijn-

en Habitatrichtlijngebied

Figuur 8. Knotrijpe Schietwilg. Landschappelijke elementen brengen vaak meer biomassa op dan bomen in bosverband; er is meer ruimte en licht beschikbaar en er is vaak bemesting via aangrenzend akkerland.

Knotbomen brengen gemiddeld 20,5 m³ per ha per jaar of 0,01 m³ per meter per jaar op (rekening houdend met een knotcyclus van 7 tot 9 jaar). (foto: Sanne Van Den Berge)

(10)

het geïntegreerde Bos- en Natuurdecreet m.b.t. het wijzigen van KLE’s zou de drastische achteruitgang van de elementen kunnen afremmen. Ook aandacht voor een sterkere en stren- gere monitoring en handhaving op terrein zal essentieel zijn om de achteruitgang van het netwerk tegen te gaan.

Houtkanten en bomenrijen zijn eigen aan het Vlaamse land- schap en verhogen de landschapsbiodiversiteit aanzienlijk.

De achteruitgang van het houtkantennetwerk staat gelijk aan het verlies van landschapsgeschiedenis, landschapsbelevings- waarde en tal van andere ecosysteemdiensten. De manier hoe vandaag wordt omgegaan met de landschappelijke elemen- ten zal ongetwijfeld mede bepalend zijn voor de biologische

inhoud van het landschap over middellange termijn (decen- nia). Oudere houtkanten en bomenrijen zijn niet zomaar vervangbaar in het landschap en herbergen vaak soorten die zich (zeer) traag verbreiden en zich niet snel in ‘nieuwe’

houtkanten zullen vestigen. De vaak grotere structuurrijk- dom van oudere netwerkelementen is tevens niet op korte termijn met natuurontwikkeling te bereiken, dit is een proces van vele jaren (Hermy & De Blust 1997). Projecten waarbij op landschapsschaal wordt geoogst en waarbij rekening wordt gehouden met de biodiversiteitsfunctie en cultuurhistorische functie van de elementen bieden interessante perspectieven voor landschapsbeheer in Vlaanderen.

AUTEURS:

Sanne Van Den Berge schreef haar masterthesis over houtkanten en bomenrijen binnen de opleiding bio-ingenieurswetenschappen bos- en natuurbeheer aan het Labo Bos & Natuur (ForNaLab, UGent).

Ze doctoreert verder in het onderwerp aan datzelfde Labo. Lander Baeten is postdoc verbonden aan ForNaLab en de onderzoeksgroep Terrestrische Ecologie (TEREC, UGent). Kris Verheyen is profes- sor aan ForNaLab. Inge Vermeulen is werkzaam bij de Cel Studie van de Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid (DMN) van de provincie Antwerpen. Dirk Vandenbussche is coördinator van de Cel Studie en de Cel Beleid binnen DMN. Dirk De Beer, voorma- lig coördinator van de Cel Studie, heeft de insteek gegeven voor een grootschalige inventarisatie van de houtkanten en bomenrijen in de provincie Antwerpen.

CONTACT:

Contact: sanne.vandenberge@ugent.be

Dank

Bijzondere dank aan het voltallige team van de Cel Studie van de provincie Antwerpen voor de zeer geslaagde samenwerking. Ook dank aan Joep Fourneau, Bart Paesen en Peter Roosen van RLLK, Johan Cosijn en Lode De Beck voor het verschaffen van zeer nut- tige info.

Referenties

Ancient Tree Forum 2000. Veteran Trees: A guide to good management. Vennootschap ‘Veteran Trees Initiative’.

Baeten L. 2010. Recruitment and performance of forest understorey plants in post-agricultural forests. PhD thesis, Universiteit Gent.

Baritz R. & Strich S. 2000. Forest and the National Greenhouse Gas Inventory of Germany. Biotech- nology, Agronomy, Society and Environment. 4; 4, 267-271.

Barr C.J. & Gillespie M.K. 2000. Estimating hedgerow length and pattern characteristics in Great Britain using countryside survey data. Journal of Environmental Management 60: 23–32.

Baudry J., Bunce R. G. H. & Burel F. 2000. Hedgerows: An international perspective on their origin, function and management. Journal of Environmental Management 60: 7–22.

Larcher F. & Baudry J. 2013. Landscape grammar: a method to analyse and design hedgerows and networks. Agroforestry Systems 87:181–192

Bervoets K. 2008. Nieuwe perspectieven voor beheerresten. Rapport Natuur.beheer

Bos & Groen 2001. De bosinventarisatie van het Vlaamse Gewest. Resultaten van de eerste inventa- risatie 1997 - 1999. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. 486 pp.

Briffaerts K., Cornelis E., Dauwe T., Devriendt N., Guisson R., Nijs W. & Vanassche S. 2009. Prognoses voor hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling tot 2020. Vlaams Energie Agentschap.

Cornelis J., Hermy M., De Keersmaeker L. & Vandekerkhove K. 2007. Bosplantengemeenschappen in Vlaanderen. Een typologie van bossen op basis van de kruidachtige vegetatie. Rapport INBO.R.2007.1. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en K.U.Leuven.

de Blois S., Domonb G. & Boucharda A. 2002. Factors affecting plant species distribution in hedge- rows of southern Quebec. Biological Conservation 105: 355–367.

De Keersmaeker L. 2013. Spatio-temporal patterns of vegetation recovery in post-agricultural forests in Flanders. PhD theses of the Research Institue for Nature and Forest 2013 (INBO.T.2013.722587). Research Institute for Nature and Forest, Brussel.

Deckers B., Hermy M. & Muys B. 2003. Welke factoren beïnvloeden de plantensamenstelling van houtkanten? Resultaten uit een studie in Meerhout. Natuur.focus 2 (1): 11-17.

Deckers B. 2005. Linear, woody habitats in agricultural landscapes: spatio-temporal dynamics, plant community assembly and invasive species spread. Doctoraatsproefschrift nr. 654 aan de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen van de K.U.Leuven.

Flinn K.M. & Vellend M. 2005. Recovery of forest plant communities in post-agricultural landscapes.

Frontiers in Ecology and the Environment 3:243-250.

Hermy M. & De Blust G. 1997. Punten en lijnen in het landschap. Stichting Leefmilieu, Schuyt & co, Van de Wiele, Natuurreservaten, WWF, Instituut voor Natuurbehoud.

Jansen J.J., Sevenster J. & Faber P.J. 1996. Opbrengsttabellen voor belangrijke boomsoorten in Nederland. IBN rapport nr. 221.

Nyssen B., den Ouden J. & Verheyen K. 2013. Amerikaanse vogelkers. Van bospest tot bosboom, KNNV Uitgeverij.

Oldenburger J., van den Briel J., Borgman D., Oorschot J., Reitsma L., Corten I., Kupers G. & Meijers R.

2012. Groen goud uit landschapsonderhoud. ProBos.

Runhaar J., van ’t Zelfde M., Groen C.L.G. & Alkemade R. 2003. Bepaling ecotooptype en toetsing indeling in ecologische soortengroepen van vegetaties. Onderzoek in opdracht van de stuur- groep MOVE-DEMNAT. RIVM rapport 408657009/2003.

Tolkamp G.W., van den Berg C.A, Nabuurs G.J. & Olsthoorn A.F. 2006. Kwantificering van beschik- bare biomassa voor bio-energie uit Staatsbosbeheerterreinen. Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterra-rapport.

Van Den Berge S., Baeten L. & Verheyen K. 2013. Voorkomen, floristische biodiversiteit en beheer- mogelijkheden van bomenrijen en houtkanten in de provincie Antwerpen. Masterthesis Van Den Berge S., Baeten L., Vermeulen I., Vandenbussche D., De Beer D. & Verheyen K. 2014. Hout-

kanten en bomenrijen in de provincie Antwerpen. ANTenne 2014(3): 22-28.

Verheyen K., Verboven H., Dirckx J. & Hermy M. 2004. Inzicht in de voorgeschiedenis: een gevalstu- die voor het Buitengoor–Meergoor (Mol). Natuur.focus 3(2): 40-45.

Wuyts K., De Schrijver A., Staelens J. & Verheyen K. 2013. Focus op biogeochemie, deel 2 : Biogeo- chemie van de bosrand en effecten op biodiversiteit. Natuur.focus 12 (1): 17-23.

Summary:

Van Den Berge S., Baeten L., Vermeulen I., Vandenbussche D., De Beer D. & Verheyen K. 2014. Inventory of woody networks in the agricultural landscape in the province of Antwerp. Floristic diversity and conservation. Natuur.focus 13(3): 109-117 [in Dutch]

The rural Flemish landscape supports a network of hedgerows, rows of (pollarded) trees, wooded banks, small forest patches and hedges.

Such network may function as semi-natural habitat in the country- side. We made an inventory of the woody network in the province of Antwerp, using a sample of 49 landscape windows (each 1 km²).

The network covers 0,7% of the land with a mean density of 23.2 m/

ha, which is close to average for western European countries. Some network components are relatively old (5% at least older than 240 years, 60% older than 150 years) and are of great value to the bio- diversity on a landscape scale. A total of 340 different plant species were found in the herb layer, mainly forest species (35%), grassland species (22%), tall herb vegetation species (12%) and pioneer spe- cies (11%), which coexist successfully in the elements. The network is also functioning as a surrogate habitat for some typical ancient forest species, some of which (more light demanding species) even prefer hedgerows over forests. Although it is clear that the network is delivering a lot of ecosystem services in the Flemish landscape, the hedgerows are undervalued and are disappearing nowadays. On the one hand because of their weak protection in the field and on the other hand because of lack of management. However, manage- ment delivers biomass, which is ‘green gold’ nowadays. For a selec- tion of elements (with a total area of 3.5 ha) we estimated that the harvest on an annual basis can reach 27.6 m³ of woody biomass, suit- able for 0.03 GWh of green electricity (this is enough to provide power to 8.5 households for one year). We conclude that hedgerows deserve more attention from policy makers and encourage conserva- tion management of the network elements. Projects with a focus on harvesting at a landscape scale, taking into account the biodiversity function and cultural-historical function of the elements, offer inter- esting perspectives for landscape management in Flanders.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mostly, the destruction processes of cyanide are based on the conversion of cyanide into less toxic compounds through an oxidation process... One of the earliest

Indien die praktisyn nie by aanvaarbare finansiële projeksies kan uitkom nie, is ‘n verandering van strategie waarskynlik nodig om die hele langtermynvisie, aard,

This study included markers of both the coagulation (vWF, fibrinogen, fibrin D-dimer) and fibrinolytic (PAI-1, fibrin D-dimer and fibrinolytic potential) systems in an

 Artikel Systeem van zorginkoop moet op de schop op website NOS (2 oktober)  Artikel Zorginkoop verdringt wensen van patiënten op website Skipr (2 oktober).  Artikel

Maar met de opdracht aan Studio Ramin Visch had het museum nóg een

De bijkomende voorgestelde milderende maatregelen met aanleg van bomenrijen en houtkanten (incl. aanleg van poelen en kappen van populier) kan het risico voor vleermuizen

In Beitem is het landschap te veel versnipperd door bebouwing, drukke wegen en bomenrijen zodat vogels van open gebieden sowieso niet in de directe omgeving van de

Tussen de rassen was er geen betrouwbaar ver­ schil in de bladlengte; de plantgewichten waren bij Eoggli's Weisser Treib betrouwbaar hoger ten opzichte van Primavera, Bij de oogst