• No results found

DE BIJBEL EN DE OPENBARE SCHOOL.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DE BIJBEL EN DE OPENBARE SCHOOL. "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

POLITIEK.

DOOR

DR. J. A. H. J. S. BRUINS SLOT.

Het vraagstuk van de nationale politiek in Nederland heeft nog steeds niet een antwoord ontvangen. Een antwoord dan in dien zin, dat de natie een nationale politiek heeft aanvaard.

De meeste groepen komen alle met een eigen nationale politiek aandragen. Van de nationaal-socialisten tot de communisten toe tegenwoordig.

Dit nu is karakteristiek Nederlandsch. De natie is verdeeld over de vraag wat nationaal is.

De antirevolutionairen en de christelijk historischen pretendee- ren van ouds nationale politiek te voeren. Daartegenover o. a.

maakte de heer WENDELAAR indertijd zijn joyeuse entrée in de Tweede Kamer, onder de zinspreuk: niet sociaal, niet clericaal, maar nationaal, dus liberaal.

Tot voor enkele jaren was de discussie over dit punt vrijwel academisch. Men kan zeggen - het wordt van verschillende kanten ook wel toegegeven tegenwoordig - dat de nationale gedachte de laatste tientallen jaren, met name bij de partijen der rechterzijde, bewaard is gebleven. In hoofdzaak hierom wijl de politiek der rech- terzij de te allen tij de de neiging heeft gehad om zich te fundeeren niet slechts op staatkundige theorieën, maar ook op een staatkun- dige traditie. Wij kunnen wel aannemen dat sommige menschen de Nederlandsche traditie, de nationale gedachte wel eens wat meer specifiek "rechts" gekleurd hebben, dan de historie, wanneer we haar zoo objectief mogelijk bekijken, toelaat. Dit neemt niet weg, dat de rechterzijde in Nederland, om met het oud-Tweede-Kamer- lid, den heer LouwEs, te spreken, in tijden van geestelijk verval en

A. St. XV-5 13

(2)

194 DR J. A. H. J. S. BRUINS SLOT

verstandsoverheersching veel als een kostelijk toebetrouwd pand heeft bewaard, ook voor ons, en dat zijn dan de geestverwanten van den heer LOUWES.

Intusschen, toen de rechtsche groepen dat allemaal zoo netjes bewaarden, hadden de anderen het druk met andere dingen. Na den grooten oorlog is de politiek, tengevolge van een na die gruw- zame ervaring psychologisch wel ietwat verklaarbaar anti-natio- nalisme en met door een ongemotiveerd geloof in den Volkenbond verslapte knieën, in een cosmopolitisme verzeild, hetwelk nu een- maal goed past bij den geest van renaissance en humanisme.

Men kan wel zeggen, dat deze geest na 1918 de publieke opinie min of meer heeft beheerscht. De afkeer van nationalisme liet zelfs aan het nationale geen plaats. De militaire-afbraakpolitiek, in West-Europa tot voor korten tijd gevoerd, is daarvan het droevig bewijs. De vlootwet-tragedie bewijst dit voor Nederland.

Hoe is dit alles veranderd.

Er staat in 1939 van de orde van 1919 niet veel meer overeind.

Het internationalisme is verdwenen om plaats te maken voor het nationalisme. Nationalisme is leer en leven van het: Right or Wrong my country. Ik zou niet willen zeggen dat daar geen woord Engelsch en ook niet dat daar geen woord Duitsch bij is. Daar- tegenover moet de nationale politiek gesteld worden als die van:

Ij right, my country.

Het spreekt volkomen vanzelf - onze geografische positie op het snijpunt van de Duitsche, Engelsche en Fransche belangen- lijnen maakt dit noodzakelijk - dat de reïntegratie van het natio- nalisme ten Oosten, ten Westen en ten Zuiden van de Nederlanden de nationale gedachte in ons land doet opleven. Als wij ons zelf willen blijven, zooals H. M. de Koningin onze politiek heeft ge- definieerd, zullen wij ons zelf moeten zijn, zullen wij moeten weten wie en wat wij zijn. Als het Ij right my country niet een holle leus, maar reëele politiek zal zijn, zullen wij van het recht van bestaan van ons volk als volk moeten overtuigd zijn en dat kunnen aan- toonen.

Er zijn van Engelsche zijde twee dingen gezegd, die voor een Nederlandsche nationale politiek van onmiddellijk belang zijn.

Het eerste is de beroemde zin van BALDWIN: De Engelsche gren- zen liggen aan den Rijn.

(3)

Het tweede, de opmerking van een lid van het Hoogerhuis, dat de kleine staten uit den tijd zijn, indien deze machtsvacua zouden vormen tusschen de dynamismen der grooten.

BALDWINS woord is een betrekkelijke garantie voor Nederland, maar het toont tevens aan onze predispositie voor slagveld der natiën.

De tweede opmerking bewijst, dat ook de betrekkelijke garantie verdwijnt als we geen weerkracht ontwikkelen met daaraan even- redige weermacht. En nationale weerkracht ontwikkelen bestaat alleen bij nationale homogeniteit. Tsjecho-Slowakije was een bewijs van een staat waar het laatste ontbrak. Een goede weermacht kan dit zelfs niet verhelpen.

Men wil ons hebben als bufferstaat, als windkussen. Maar als het windkussen lek is, is het in letterlijken zin uit den tijd, heeft het zij n tij d gehad, heeft het geen recht van bestaan meer.

Men kan niet anders zeggen dan dat dit alles in Nederland begrepen is. En dat de nationale "bezinning" daardoor aan de orde van den dag is gekomen. Ik zal geen voorbeelden noemen. Maar de bezinning en de vermaningen en de discussie ten aanzien van het nationale in ons vaderland leveren het bewijs hoe weinig men nog is gevorderd tot een gemeenschappelijke beschouwing aan- gaande alleen nog maar het begrip van onze volkseenheid.

Want het is volkomen duidelijk dat het windkussenmotief voor ons geen motief is. Het is slechts het technische aspect onzer bui- tenlandsche politiek door Duitsche of Engelsche bril. Een aspect, dat wij als zoodanig kunnen aanvaarden, maar dat ten slotte niet is de grond waaruit en het doel waartoe wij als volk een staat willen zijn.

Niet omdat het gewenscht is met het oog op het buitenland dat wij ons zus of zoo gedragen, maar omdat wij zus of zoo zijn, be- staan wij. Maar - en dat is toch eigenlijk onze nationale schande - deze wenschelijkheid is toch in de laatste jaren althans de tweede moeder der gedachte, der nationale gedachte, geworden.

Nationale politiek is in eerste instantie geen vraag van buiten- landsche, maar van binnenlandsche zaken. Onze nationale eenheid begint niet doordat wij met elkaar aan de grenzen moeten sneuvelen, maar doordat we met elkaar in vrede moeten leven.

* -)(0

*

(4)

196 DR J. A. H. J. S. BRUINS SLOT - - - -

N U is het overbekend dat de discussie over de nationale politiek telkens weer strandt op dit punt van het samen leven. Het pro- bleem van staat en partijen, van natie en groep, van volk en volks- deel en vormt tot dusverre voor velen ten onrechte een tegenstelling die het doorbreken van de nationale gedachte tot een door de natie gedragen politiek in velerlei opzicht verhindert. In velerlei opzicht.

Want het eigenaardige is, dat er in de laatste jaren een politiek is gevoerd, die practisch door het geheele parlement, door de geheele natie, is gesteund. Enkele detailpunten daargelaten, heeft de Regeering sinds 1933 altijd een overgroote meerderheid aan stemmen in de Kamer en in het land. Een meerderheid, die grooter is dan de partijen, waarop de Regeering formeel steunde, uitmaken.

De critiek, waaraan de Regeering bloot staat, is eigenlijk niet één van de groote lijn. Men wil wat meer dan de Regeering wil of geven kan. Men wil kleinere klassen in de school. Men wil een gulden meer steun. Men wil uitbreiding van de werkverschaffing.

Men wil een aantal groote werken méér uitvoeren dan de Regeering wil. En men legt zich ten slotte bij de leege schatkist neer.

Daarin kan het probleem van de nationale politiek dus niet liggen. Het ligt niet in het regeeringsprogram, maar in den regee- ringsgrondslag. Men wil een Regeering die gedragen wordt door het geheele volk, niet slechts in dien zin dat het volk zich a poste- riori bij wat de Regeering doet, als bij iets dat terecht gedaan is, neerlegt, maar in dien zin dat het volk a priori zegt: Dit is onze Regeering en wij willen achter haar staan.

En dat woordje "onze" wil de natie maar niet uit den mond komen. Waar ligt dat aan? Dat ligt niet aan het object van het dat "onze" maar aan het subject er van. Het ligt niet aan de Regee- ring, maar aan het volk. Het Nederlandsche volk denkt niet over zich zelf in den geest van een persoonlijk voornaamwoord, maar in den geest van een telwoord. Als H. M. de Koningin zegt: Wij willen ons zelf zijn, dan gaat het Nederlandsche volk tellen. Dat heeft het altijd gedaan. Tijdens de Republiek waren het zeven provinciën, die elkaar den voet dwars zetten. Thans vindt dat volk zich een groot aantal concurreerende partijen en partijtjes, of drie boeren- bonden plus 4 vakbonden plus zooveel werkgeversorganisaties, plus een hoop crisisambtenaren plus enz., of het beschouwt zich als de optelsom van stad en platteland, dan wel als een optelsom van

(5)

religieuze volksgroepen, welke b.v. tot uitdrukking komen in de veelheid der schoolsoorten.

Men kent dit euvel, dat men door de boomen het bosch niet meer ziet, nu in breede kringen wel. En wie zich goed rekenschap van de dingen geeft, wil weliswaar de geestelijke verscheidenheid, die uit boven geciteerde optelsommen blijkt, wel ruimte van leven laten, maar wil daarnaast een begrip "wij" scheppen. Men wil in en om de groepen een natie zien, men wil een geheel, een volk, en niet een brigade volksdeelen. En aan die realiteit volk, aan die natie, moet dan de idee worden ontleend, die den grondslag van het regeeringsbeleid qualificeert.

Deze meening, deze begeerte, moet juist geacht worden. Maar nu komt het er maar op aan, wat die natie, die onze politiek dan duiden moet, nu precies is. Dat is de vraag die van het grootste gewicht is, want het antwoord op de vraag, wat de natie, wat nationaal is, zal dan het kader bepalen, waarbinnen de beginsel- strij d zich af zal spelen. En het is van de grootste beteekenis, dat deze limiteering naar goede maatstaven wordt aangelegd.

* * *

Wanneer we willen gaan spreken over wat de natie is, komen we op een bijzonder breed en nog slecht in kaart gebracht terrein.

Wij moeten dan ook met een zekere behoedzaamheid hier een mee- ning openbaar maken. Als ik goed zie, dan zij n er in de groote lij n omtrent het begrip natie drie opvattingen te onderscheiden, welke door elkaar gebruikt worden en daardoor aanleiding geven tot een Babylonische spraakverwarring op dit gebied. Men kan de doctri- naire, de vitalistische of mystieke en de historische opvatting van natie onderscheiden. De doctrinaire opvatting van de natie begint te redeneeren vanuit den staat. Natie is daar staatsvolk en waar de staat de hoogst denkbare formeele juridische eenheid is die zich denken laat, wordt de natie uit dien hoofde tot een formeele een- heid. De conclusie ligt voor de hand: natio1'llW,l denken is gelijk denken. De nationale gedachten zijn die, waarin alle leden van het staatsverband, van het nationaal geheel, overeenstemmen, of waarin de voorstanders dezer opvatting denken dat zij overeen- stemmen. Deze opvattingen worden natuurlijk niet zoo schematisch en ongetwijfeld sterk geïnfecteerd door de persoonlijke, vaak vage.

(6)

198 DR J. A. H. J. S. BRUINS SLOT

soms min of meer historisch of religieus georiënteerde denkbeelden van de voorstanders, heden ten dage in Nederland gepropageerd door de bewust vrijzinnig denkenden, waaronder ook een groot getal der socialisten te rekenen is. Het is tegen deze opvatting van natie dat GROEN VAN PRINSTERER steeds zeer heftig heeft ge- opponeerd. Er is, zoo zegt hij, tweeërlei natie, naarmate zij uit eigen ontwikkeling of in een constitutiefabriek ontstaan is. GROEN

stelde deze laatste tegenover die, welke hij het natuurlijk product van het historische volksleven noemde.

De vitalistische opvatting van de natie gaat niet uit van den staat, maar van het volk. Deze opvatting wordt ge- huldigd door de nationaal-socialisten. Voor de nationaal- socialisten is het volk een wezenseenheid, niet bepaald door staatkunde, niet bepaald door de historie, maar door het bloed.

Als zoodanig is een volk een biologische eenheid. Achter dit vraag- stuk doemt de rassentheorie van het nationaal-socialisme op, die ik hier terzijde wil laten. Nu is er te allen tijde een zekere nuance geweest tusschen de begrippen volk en natie. In het algemeen wordt wel gezegd dat de natie is het uiterlijk, dat een volk aan- neemt, als het georganiseerd wordt, voor een mechanisch doel. De Duitschers gebruiken nu het woord natie om aan te duiden het volk dat zich richt op den Staat, op de politiek. De een drukt dat zoo uit, dat de wezenseenheid volk in de rw,tie tot wilseenheid wordt; de ander dat de natie de "politische Seite" is van het men- schenmateriaal, dat den Staat draagt, waarvan dan het volk de

"unpolitische", de biologisch-cultureele, zijde is. De staat is op dit alles het juridische sluitstuk. De staat is het harnas van de natie!

Ein Volk in Waffen. De op deze theorie berustende nationale gedachte is zeer eenvoudig. Zij verheft een zeer primitieve, na- tuurlijke en zondige drang in het volk tot een mystieke macht. Het bloed met zijn duistere driften is de grondslag van alles en de voor het Blut noodige Boden is de samenvatting in één woord van de Duitsche politiek. Doctrine noch historie speelt hierbij een rol.

Het is niets anders dan een vorm van elementaire-gemeenschaps- egoïsme. Het eigenaardige van het geval is dus dat het staatsbegrip bij de vrijzinnigen veel sterker overspannen is, dan bij de nationaal- socialisten. De vrijzinnigen hebben niets anders dan den staat en moeten daaruit hun kracht putten; voor de nationaal-socialisten is

(7)

de staat een middel, een instrument, dat door de natie-impuls wordt voortgedreven.

Ten slotte de historische natieopvatting. De historische opvatting erkent ongetwijfeld, dat het volk een bepaalde vorm van wezens- eenheid is, ten deele berustend op zuiver natuurlijke factoren. Wat is een natie? vraagt GROEN VAN PRINSTERER. Een groote familie.

Eenheid van afkomst, blijkbaar in taal, zeden en karakter, maakt het wezen uit der volken. De taal is gansch het volk, zegt iemand anders. Zoo onderschrij ft ook de historische opvatting: "Volk sein hei sst auf eine bestimmte Art Mensch zu sein". En een volk wordt dan natie, wanneer daar "eine bestimmte geschichtliche Sendung"

bijkomt. Zooals GROEN zegt: De natie is het product van het histo- rische volksleven.

Vele natie's beleven die "geschichtliche Sendung" in een staatkun- dige taak, waarbij zij veelszins tot staatvorming geroepen worden.

Aldus is de Nederlandsche nationale staat tot aanzijn gekomen.

Hij is gegroeid uit een complex van historische toevalligheden en historische noodzakelijkheden, gepaard aan een historische roeping van de inwoners dezer lage landen. Hij heeft zich, gelijk de parel zich in het lichaam van den oester condenseert om een kern, die op zich zelf van minder belang is, gelegd op de hier voorhanden mogelijkheid van een betrekkelijke bloed-, cultuur- en taalgemeen- schap, en daarop een nationalen staat geschapen met histo- rische lij n.

Wanneer ik de mogelijkheid van bloed- en taalgemeenschap hier vergelijk met iets dat van minder belang is, bedoel ik dat uit- sluitend in den zin van als historische factor voor staatvorming van minder belang.

Er zijn vele nationale mogelijkheden geweest in de late middel- eeuwen en nog later, waarop zich een historische nationale staat had kunnen vormen, zonder dat dit ten slotte is geschied.

Indien KAREL DE STOUTE geen dwaas geweest was, zou een Bour- gondisch Rijk van de Middellandsche Zee tot de Wadden tot de waarschijnlijkheden hebben behoord met een eigen van Frankrijk en Duitschland onderscheiden cultuur en met vermoedelijk een eigen taal. Elzas-Lotharingen is een rudiment van dat Bourgon- dische Rijk, noch Fransch, noch Duitsch, maar ook niet voldragen genoeg voor een eigen staatsleven.

(8)

200 DR J. A. H. J. S. BRUINS SLOT

En welke staatkundige perspectieven zijn er niet ten onder- gegaan in den benevelen den vrijheidszin van Natio Frisica?

Spanje en de Reformatie hebben van het verspreide Nederland- sche volk der Middeleeuwen een natie en een staat gemaakt.

De historische natie-opvatting is dus principieel onderscheiden, zoowel van de doctrinaire als van de vitalistische.

De doctrinaire opvatting vindt tegenwoordig haar palladium in het begrip democratie. Zij heeft onder de democratie als staats- leer de democratie als levensleer geconstrueerd. De democratie als levensleer wordt dan gekarakteriseerd door de gelijkwaardigheid van alle individuen in ethisch opzicht. Uit die democratie als levensleer kristalliseert zich vervolgens de democratie als staats- leer.

Er zijn ongetwijfeld appreciabele momenten in deze opvatting.

Hoofdzakelijk zijn die hierin gelegen, dat de gelijkwaardigheid der individuen de vrijheid van individu en groep mogelijk maakt.

Evenwel, de gelijkwaardigheid der individuen in ethisch opzicht moge den een tegen den ander beschermen, zij is niet in staat individu en groep tegen het geheel der gelijkwaardigen te bescher- men. Democratie verhindert staatsabsolutisme niet. Het Libera- lisme der vorige eeuw heeft het in zijn kerk- en schoolpolitiek be- wezen. De gelijkwaardigen in ethisch opzicht kunnen op een ge- geven moment ten aanzien van den staat "een levenlooze klomp"

vormen, zooals GROEN zeide. "Dienstplichtigen en belastingschul- digen ter leverantie aan het bewind".

Aan den anderen kant, wanneer er behoefte is om naast de vrijheid het gezag te handhaven, geeft deze opvatting ook niet de mogelijkheid om ter wille van het geheel een nationale samen- binding te bewerken. Waar zal men in de gedachte der gelijkwaar- digheid der individuen ooit het bindende element vinden, dat de individuen samensnoert? Het is niet in die gedachte te vinden.

Het moet van buiten af daarin ingedragen worden.

Er zijn in deze dagen serieuze en welwillende pogingen van vele vooraanstaande personen van links en rechts, die de verdeeldheid in de natie betreuren om te geraken tot meer nationaal bewustzijn.

Men zoekt de eenheid. Maar staande op het standpunt van deze doctrinaire natie-opvatting - en daarop staan nog velen, die van levensvisie allerminst doctrinair meer zijn - kan men deze een-

(9)

heid nergens anders in vinden dan in het compromis der begin- selen. Men zoekt naar wat aan alle meeningen gemeenschappelijk is. Doch dan laat men, moet men onherroepelijk laten, buiten de nationale gedachte datgene wat bij een ieder voor zich het hart van de overtuiging is. Dit zou een onverantwoordelijke en onaan- vaardbare verarming van de nationale gedachte beduiden.

De nationale gedachte moet niet gezocht worden in een com- promis van beginselen en ook niet in datgene, wat de verschillende meeningen, die vandaag den dag worden verkondigd mogelijk ge- meen hebben, zij moet evenmin gezocht worden in de traditie als in een critiekloos aanvaarde optelsom van goede en slechte feiten.

De nationale gedachte moet gezocht worden in één bepaalde histo- rische lijn, welke de ontwikkeling van een staat beheerscht en waarin de roeping van een volk zich openbaart.

Een zoodanige historische lijn is niet een willekeurige historische reeks van feiten, maar een uit de veelheid der historische feiten geselecteerd complex, waarin bepaalde politieke beginselen toepas- sing hebben gevonden.

Het is op zich zelf beschouwd mogelijk, dat er zoo in een be- paald land een nationale gedachte de leidende wordt, welke voor een antirevolutionair onaanvaardbaar is. Het is ook mogelijk dat er in een land volkomen divergeerende historische lijnen bestaan.

Indien daarvan geen lij n kan predomineeren, zou er geen nationale gedachte zijn.

In Nederland echter bestaat er een duidelijke historisch predo- mineerende lijn. De invloed der Hervorming en de leiding van Oranje hebben van WILLEM DEN ZWIJGER af tot KUYPER-LOHMAN- SCHAEPMAN toe, om slechts de namen van overledenen te noemen, een concrete Staatkundig-historische lijn geschapen. Het is deze lijn, die de Nederlandsche nationale gedachte qualificeert. Dat is de stelling, welke hierachter nader uitgewerkt wordt, die de histo- rische natie-opvatting, voor Nederland, poneert tegenover de doc- trinaire.

* * *

Niet minder scherp, nog veel scherper, stelt de historische natie- opvatting zich tegenover de vitalistische.

Want de doctrinaire natieopvatting laat nog elementen van de

(10)

202 DR J. A. H. J. S. BRUINS SLOT historie toe om op zich te laten inwerken, de vitalistische echter is de monistische en monopoliseerende verabsoluteering van één bepaald historisch moment.

En wat voor moment? Niet de parel, maar het vuiltje waar de parel zich om gevormd heeft, wordt het al-beheerschende. Niet de geest van een volk, maar het bloed dat den geest draagt, het vuile bloed - niettegenstaande alle Arische zuiverheid - behept met zijn zondige uitlevingsdriften, wordt de nationale agens.

In verband met de internationale gebeurtenissen van den laat- sten tijd, is het opmerkenswaard hoe GROEN VAN PRINSTERER in de jaren 1866 tot 1870, naar aanleiding van BISMARCKS politiek voor de Duitsche eenheid en van CAVOURS politiek voor de ltaliaansche eenheid, het pernicieuze van deze politiek heeft begrepen.

Wij beleven, zoo zeide hij, een revolutie, in haar oorsprong en gevolgen veel verschrikkelijker dan de Fransche revolutie. Op het eerste gezicht is dat minder begrijpelijk. De voorkeur voor de on- beduidende Duitsche staatjes en voor de slecht geregeerde en uitgebuite ltaliaansche staatjes lijkt toch vreemd en onwerkelijk voor een serieus historicus als GROEN. Volk wil bij volk, dat wist hij toch wel. GROEN heeft dat echter nooit ontkend. Hij voelde er tot op zekere hoogte wel voor.

GROEN zag in de Fransche Revolutie, naast vele andere euvelen, de doctrinaire natie-opvatting naar voren komen met een onge- kende kracht, waarmede de historische natieopvatting, welke GROEN in het ancien regime, schoon verbasterd, nog steeds erkende, onder den voet werd geloopen.

Daar heeft GROEN zijn geheele leven tegen gestreden. Tegen de opvatting, welke in de natie ziet het "product eener constitutie- fabriek". Tegen het "gedwongen amalgameeren", het werpen b.v.

van "België en Nederland in den smeltkroes der moderne theorie", waar dan het Rijk der Nederlanden als een gaaf en homogeen geheel uit te voorschijn zou zijn gekomen.

In zekeren zin werd GROEN bij dien strijd geholpen door den gang der historie zelf. De natuur is altijd sterker dan de leer.

De praktijk toont steeds de krachteloosheid aan van de doctrinaire natie: België en Nederland vielen uiteen, omdat de kracht die hen samen gebonden had niet gelegen was geweest in een historische nationale gedachte, maar in een zuiver doctrinaire. En dan ver-

(11)

liest ten slotte het extreme doctrinairisme zijn beslag op de menschen. Zoo was het overal.

De politiek van BISMARCK is dan ook een typisch reactiever- schijnsel. Een reactie, welke zich echter voltrok binnen de revo- lutionaire denkwereld. Want BISMARCK, hoezeer op zich zelf wel- licht een eerbiedwaardig doel najagende, baseerde zijn politiek niet op een doctrinaire natie-opvatting, maar op een zuiver vitalistische.

De verabsoluteering van de gedachte: "Volk wil bij volk", welke in een historische natie-opvatting somtijds een te waardeeren, doch in de lijn der historie gesubordineerd, moment kan zijn, maakte alle andere historische momenten ondergeschikt en vernietigde ze zelfs in velerlei opzicht. Hiertegen zou de practijk machteloos staan.

GROEN gevoelde het. Het verabsoluteerde historische moment zou veel fascineerender blijken dan welke fraaie theorie ook. En de leugen zou telkens weer een nieuwe leugen oproepen.

Wij zien het nu: volk wil bij volk, is nu gedegradeerd tot het grove bloedinstinct. De revolutie van BISMARCK weggezakt in een Revolution des Nihilismus.

Het is duidelijk dat vierkant tegenover de vitalistische natie- idee de historische staat: Niet een geïsoleerd en dan verabsoluteerd historisch moment, maar de historische lijn.

* * ~.

De groote vraag is nu - en hiermee kom ik in de slotphase van mijn betoog - wat wij in Nederland materieel onder histo- rische natie moeten verstaan en in welk opzicht hier een basis voor de politiek te vinden is, die voor allen geldt.

De N ederlandsche Natie rust, zooals wij zeiden, op een cul- tureele basis welke in de Middeleeuwen nog politiek gebroken was en ook meer provinciaal verwant dan nationaal was. De Bour- gondische vorsten brachten een eenheid maar toen deze eenwording nog slechts kort en zeer oppervlakkig in staatkundigen zin tot stand was gekomen, kwam de Reformatie. De Reformatie had deze twee belangrijke gevolgen: le. werd zij de groote stuwkracht voor de rebellie tegen het landsheerlijk gezag, tegen het sterkste, wijl dynastieke, bindmiddel tusschen de gewesten waardoor het centraal gezag in de Nederlanden terstond weder problematisch werd. De latere geschiedenis heeft dat ook wel uitgewezen toen de

(12)

204 DR J. A. H. J. S. BRUINS SLOT Gewestelijke Staten en niet de Staten-Generaal of de Raad van State het landsheerlijk gezag in het Noorden overnamen; 2e. be- werkte zij een verdeeldheid in de bevolking dezer gewesten naar de gezindheden.

Daarbij komt de leiding van WILLEM VAN ORANJE in den Opstand tegen Spanje.

Deze is van stonde aan gericht op twee dingen:

ie. op het stichten van een rechtsorde waarbij aan de historische decentralisatie, de z.g.n. vrijheden van Steden en Gewesten, en daar naast aan de vrijheid van geweten en godsdienst ruimte ge- laten werd.

2e. Op het bewaren van de bedreigde eenheid.

Dit is aan PRINS WILLEM niet in alle opzichten gelukt. Aan- vankelijk verkreeg de Prins een betrekkelijke samenwerking tus- schen Roomsch en Protestant, die beiden tegen de Spaansche politiek waren. De Pacificatie van Gent is het hoogtepunt. Daar te Gent komt het tot een confederatie van alle zeventien Nederlanden, daar worden enkele grondslagen gelegd voor een politieke samenwerking tusschen Roomsch en Protestant, waarbij zoowel de gewestelijke vrijheden als de godsdienst- en gewetensvrijheid elementair wor- den geregeld. De Pacificatie is allerminst de verwerkelijking van het ideaal, het is een eerste stap in de richting.

Zij wordt echter vernietigd door de coalitie PARMA-DATHEEN. De tact van PARMA, gepaard aan zijn militaire kunde weet de Zuide- lijke Nederlanden los te weken van het Noorden. DATHENUS helpt hem daarbij door zijn actie voor een Gereformeerden Staat Neder- land. Hij is de Protestantsche GRANVELLE. De Roomschen verlaten hoe langer hoe meer het kamp van den opstand.

De Opstand wordt een van het Protestantsche Noord-Nederland.

Binnen dat Protestantsche Noord-Nederland herhaalt zich dan de historie in den strijd tusschen de Remonstranten en de Contra- Remonstranten. Deze strijd wordt echter gelukkig voor de nationale eenheid en gelukkig voor het ideaal van WILLEM VAN ORANJE in politicis niet tot den bodem uitgevochten. Het ging hier gelukkig met Remonstranten noch met Contra-remonstranten zoo als het in Frankrijk ten slotte met de Hugenooten ging onder LODEWIJK XIV. Ik kan daar hier echter niet verder op in gaan.

Het ideaal van WILLEM VAN ORANJE was een staatsorde waar voor

(13)

geestelijke verscheidenheid ruimte was. Een staatsorde, die de tra- ditioneele rechten en vrijheden zou handhaven en die daarin een natie zou bergen, welke hierin één zou zijn dat zij de levensvorm voor een volk zou hebben geschapen waarin allen God zouden dienen naar de inspraak van het geweten, - niet, waarin men God niet zou dienen - en die daarvoor dan ook de politieke en zede- lijke voorwaarden zou hebben geschapen.

Voor dat ideaal heeft WILLEM VAN ORANJE overeenkomstig de eischen, die zij n tij d stelde, gestreden en het is hem maar zeer ten deele gelukt. De Nederlandsche geschiedenis is echter voortdurend het tooneel van een strijd om dezen inzet. Eerst hebben de Room- schen het loodje moeten leggen omstreeks de jaren 1580 tot 1590.

Daarna de humanisten omstreeks de Dordtsche Synode. Ten slotte de Calvinisten in de jaren na 1815.

Het groote werk van KUYPER is geweest, dat hij Roomschen en Calvinisten voor dit politieke ideaal weer heeft weten samen te brengen. Het is noodig dat ook de vrijzinnigen zich hierbij aan- sluiten. Maar dezen moeten daarbij dan de meening los laten, dat een groepsmeening of een mengeling van groepsmeeningen grond- slag voor regeeringsbeleid kan zijn. Daarop berust in wezen de foutieve opvatting die vele vrijzinnigen van het huidige kabinet hebben. Men kan wel een program hebben dat een compromis is, men kan niet een grondslag hebben die een compromis van mee- ningen is. En men kan ook geen nationale regeering hebben op den grondslag van de denkbeelden van een groep, welke zich los- gemaakt heeft van het nationaal geheel. De grondslag van het regeeringsbeleid ligt slechts in de algemeene beginselen, welke bij elke regeering, bewust of onbewust door de religie zijn bepaald.

Zal een regeering een nationale regeering zijn, zoo moeten dat be- ginselen zijn, welke in de historie der natie gegrondvest zijn, moeten zij beleefd zijn in een historische nationale lijn. Zulks is in Nederland met de Christelijke beginselen van staatsbeleid, zoo- als de Antirevolutionaire partij die in haar Program van Begin- selen belijdt, het geval. Er is geen keuze mogelijk tusschen het

"Daar staat geschreven" en het "Daar is geschied", omdat het laatste hier nu eenmaal een objectiveering van het eerste is. Niet in dien zin, dat er geen historische lijnen in de NederlanQ.sche ge- schiedenis zouden zijn, die van het "Daar staat geschreven" af-

(14)

206 OR J. A. H. J. S. BRUINS SLOT wijken, maar wel zoo, dat de predomineerende historische en dus nationale lijn daarmede in overeenstemming is. De ondergang van de openbare neutrale school als de nationale school is van het pre- domineeren van die lijn heden ten dage het merkteeken. Zoo ver- stond ook GROEN de nationale gedachte. Daarom hield hij de libe- ralen zijner dagen die lijn der historie voor. Daarom schreef hij tegen THORBECKE'S "Aanteekening op de Grondwet" zijn "Bijdrage tot herziening der Grondwet in Nederlandsehen zin". Van GROEN is ook dit korte antirevolutionaire op de gedachte der christelijke Oranje-traditie gebaseerde, program van actie : Nederland worde in Nederland geëerbiedigd.

Wie in Nederland wil medewerken tot het voeren van een natio- nale politiek zal een door deze historische lijn gequalificeerde nationale gedachte dienen te aanvaarden. Dat beteekent niet, dat ieder voor zich persoonlijk het antirevolutionaire grondbeginsel, het geloof in de souvereiniteit Gods, maar zou moeten aanvaarden.

Men kan het werk van WILLEM VAN ORANJE wel willen zonder zijn geloof te aanvaarden. En men zal dit werk moeten aanvaarden als de nationale Oranje-traditie, omdat in Nederland elke andere his- torisch-staatkundige lijn verbroken is en voor staatkundig- con- structief werk in nationalen zin niet meer bruikbaar.

Deze aldus zeer bepaald aangeduide Oranje-traditie is bindend voor een nationale politiek. Zij is positief-Christelijk omdat Oranje in het fundeeren van den N ederlandschen Staat, in het scheppen van de Nederlandsche Natie tijdens den tachtig-jarigen oorlog heeft gestreden voor een gezags- en levensvorm, welke in een ver- scheurd Europa aan een volk religio et libertas zou schenken.

Oranje heeft dit kunnen doen, dank zij den steun à tort et à travers van de door het Gereformeerde volksgeloof tot ontplooiing gekomen krachten. Hij heeft daartoe echter ook aan de Gerefor- meerde volksgroep offers moeten brengen, die deze groep destij ds door gebrek aan inzicht eischte.

Een levende traditie staat steeds onder de spanning tusschen de uitersten, welke haar gezamenlijk vormden. Daarom kan de posi- tief Christelijke Oranje-traditie voor Nederland alleen behouden blijven, wanneer een levend Calvinisme zich achter die traditie plaatst. Het Calvinisme kan dat nu beter nog dan in de zestiende eeuw, wijl het zich door den grooten arbeid van KUYPER heeft ont-

(15)

worsteld aan het gebrek aan inzicht, dat DATHENUS destijds tegen Oranje deed optrekken. Het heeft door KUYPER de wetenschap ge- wonnen, dat het geen enkel beginsel verloochent door de erkentenis, dat Nederland niet een Calvinistisch land is, doch een land waar het Calvinisme invloed heeft en mede zijn stempel op volk en historie heeft gezet. Het zal zij n beginselen moeten propageeren om dien invloed te behouden en te versterken en dat stempel te handhaven. Het Calvinisme pretendeert de absoluutheid van zijn beginselen, maar niet meer, gelijk DATHENUS - in een miskenning van de realiteit - een totalitaire plaats in den lande. Daardoor kan het - dank zij KUYPER - de plaats van de anderen nu ook erken- nen. Daarom staat het Calvinisme en staat de antirevolutionaire partij heden ten dage ten volle, gelijk de laatste in het eerste artikel van haar program belijdt, achter het ideaal en het werk van WILLEM VAN ORANJE.

Wanneer er heden ten dage in Nederland een nationale politiek zal zijn met een voor de natie als geheel aanvaardbaren grondslag, zal deze moeten berusten op de aanvaarding van deze historische strekking van de N ederlandsche staatkunde.

De leiders van verschillende partij en van links weigeren nog steeds deze historische strekking te aanvaarden. Zij zien die strek- king aan voor een groepsmeening. Zij willen dat geregeerd wordt

"in den geest van het Nederlandsche volk" en stellen dat tegen- over het geregeerd worden "volgens de inzichten van een of meer kerkelijke groepen". Maar als dat geregeerd worden "in den geest van het Nederlandsche volk" dan concreet wordt voorgesteld blijkt zulks te zijn een geregeerd worden volgens de inzichten van libe- ralen of (nationaal-) socialisten.

Maar deze inzichten zijn juist blijkens de beslissing in den Schoolstrijd, niet meer in den geest van het Nederlandsche volk.

Zij vormen niets meer dan een groepsmeening, welke in het kader van de ontwikkeling der historische feiten in Nederland niet meer past. Deze meening heeft in de vorige eeuw getracht zich zelf tot het nationale fond der Nederlandsche Staatkunde, tot nationale gedachte op te werken, door de Openbare neutrale school als natio- nale school op te dringen. Dit is mislukt. De Openbare neutrale school is door het Nederlandsche volk slechts aanvaard als dat wat zij is, als de secteschool der modernen. Het mislukken van dit

(16)

208 DR J. A. H. J. S. BRUINS SLOT vrijzinnig doel beteekende tevens de vernietiging van een vrij zinnig- nationale regeeringsbasis. De doctrinaire natie-opvatting kan niet bestaan zonder een eenheidsschool. Het is deze mislukking en deze vernietiging, die de nationale gedachte, gelijk zij in dit opstel op den voorgrond gesteld wordt, verheft tot meer dan een groeps- meening van antirevolutionairen of Roomsch-Katholieken, tot een historisch fond van den Nederlandschen Staat. Want toen de vrij- zinnigen den schoolstrij d moesten opgeven beteekende zulks niet alleen dat de Volkseenheidgedachte van de Openbare School, het fata morgana van PHILlPS 11, van de Remonstranten en van THOR- BECKE, in Nederland niet zou worden verwerkelijkt en dus ook niet meer basis van politiek kon zijn, maar tevens dat de coördinatie der gezindheden, de Volkseendracht-gedachte van WILLEM VAN ORANJE voortaan de basis zou zijn.

Het is dan ook een onlogisch spartelen tegen de feiten, wanneer men het begrip "Eendracht" thans in discrediet tracht te brengen door, gelijk Prof. TELDERS deed in zijn recente rede op de Alge- meene Vergadering van de Liberale Staatspartij, te spreken van den Nederlandschen Staat als van een "confessioneele federatie".

Het is ook gevaarlijk. Want de vrijzinnige volkseenheid, welke, om het zacht te zeggen, gezagsoverspanning beduidt, wordt thans door het nationaal-socialisme, zij het ook in een rigoreuzer vorm dan indertijd door KApPEYNE, voorgedragen. Zij houdt gewetensdwang in, welke zich, zelfs al werd zij verwerkelijkt door vrijzinnigen, toch ook tegen vrijzinnigen richten zou, daar de Revolutie nu een- maal altijd haar eigen kinderen verslindt.

Daarom is het noodig dat de vrijzinnigen in gaan zien dat niet wat allen gemeen hebben, dat niet de verbinding tusschen GROEN en THORBECKE een nationale politiek schept, maar dat wat in den schoolstrijd verworven is, dat GROEN een nationale politiek geschapen heeft.

Dat beteekent voor vrijzinnigen geen achteruitgang of onder- gang. Dat beteekent dat zij naar hun werkelijke kracht en naar hun reëel gezag hun invloed behouden. Want het geheim dezer nationale politiek is door GROEN eens zoo juist gekarakteriseerd, toen het nog ging om voor deze politiek Roomsch-Katholieken en Antirevolutio- nairen samen te brengen: "Wat wij voor ons vragen, vragen wij ook voor hen". Doch dan moet de materieel-historische basis van

(17)

deze politiek ook loyaal worden aanvaard. En dan moet men niet meer trachten de historische eendracht der natie te breken, door haar een onhistorische eenheid op te dringen. Dan moet men niet machteloos blijven sputteren tegen het resultaat van den School- strijd, maar dat resultaat aanvaarden ook in de consequenties welke dat meebrengt voor het karakter van den Nederlandschen Staat.

Wanneer de vrijzinnigen het nationaal-socialisme en de politico- phobie en het indifferentisme, welke hun gelederen dunnen, willen bezweren, zullen zij hun menschen naar die positief-Christelijke, in de historie vast liggende basis van Staatsbeleid moeten voeren.

Zij bereiken zulk een bezwering uiteraard nimmer door in de cacophonie van de moderne politieke oppositie ook nog een tweede viool te spelen. Daarmede bevorderen zij slechts het ontstaan en de groei van den Staat bedreigende "irreconcilable parties" .

Onzerzijds dient men steeds te blijven wijzen op de nationale coördinatie-mogelijkheid, welke in dezen positief-Christelijken grondslag gelegen is, omdat daardoor alleen de in dezen tij d zoo zeer gewenschte eendracht der natie voor de politiek te ver- krijgen is.

A. St. XV-5 14

(18)

DE BIJBEL EN DE OPENBARE SCHOOL.

(HISTORISCH OVERZICHT).

DOOR

DR. D. LANGEDIJK.

1.

Het is opmerkelijk, dat voor dit onderwerp in de laatste jaren een meer dan gewone belangstelling waar te nemen is, vooral in de kringen van het openbaar onderwijs. Verscheidene brochures en artikelen van die zijde hebben het behandeld, hetzij om het te belichten van historisch standpunt, hetzij om de wenschelijk- heid te betoogen van de invoering der Bijbelsche stof in het leer- plan der openbare school. P. L. VAN ECK Jr. schreef: De openbare lagere school en de Bijbel in de 1ge eeuw. Groningen 1938. PH. J.

IDENBURG: De Bijbel en de openbare school, een tweetal artikelen in "Jeugd en Godsdienst", September en November 1938. F. C.

DOMINICUS: Bijbel en openbare school, 's Gravenhage z. j., terwijl in 1936 te Amersfoort een studieconferentie werd gehouden, waar het vraagstuk "Onderwijs in Bijbelkennis op de openbare school" door een vijftal personen van verschillend standpunt werd belicht.

In verband met dit onderwerp kan ook genoemd worden het pas verschenen werkje van G. BOLKESTEIN: De wettelijke "neutrali- teits"bepalingen voor het openbaar onderwijs. Groningen 1939.

Deze opsomming, die slechts een gedeelte van de literatuur geeft, moge als bewijs dienen, dat de kwestie van den Bijbel en de open- bare school bij de vrienden van deze inrichting in het middelpunt van de belangstelling staat.

Mijn taak is niet, dit vraagstuk te belichten van den principieelen kant, ik wil hier door middel van de historie trachten te laten zien, hoe de openbare school is geworden een school, waar noch Bijbel,

(19)

noch Bijbelverhaal meer tot de leerstof behoort. Ik ben evenwel ge- noodzaakt, wil ik de mij toegestane ruimte niet ver overschrijden, mijn onderwerp te begrenzen. Niet alleen, dat ik mij zal bepalen tot Noord-Nederland, maar verschillende vraagstukken, die met het te behandelen onderwerp in nauwe betrekking staan, zooals o. a. het godsdienstonderwijs buiten de schooluren, moet ik buiten beschouwing laten.

Alleen de voornaamste feiten en geestelijke stroomingen wil ik naar voren brengen en slechts enkele vertegenwoordigers der ver- schillende richtingen laten spreken.

Inleiding.

Het aspect van de kwestie over het gebruik van den Bijbel op de openbare school is niet altijd hetzelfde geweest. Dit hing af van verschillende factoren en wel, van de eischen, die de wet stelde aan de openbare school, van het karakter van deze inrichting en de mentaliteit van de onderwijzers, die weer verband hield met de geestelijke stroomingen, die hen beïnvloedden, als ook van de vraag, of men den Bijbel op de school wenschte, dan wel alleen Bijbelsche verhalen .. We moeten opmerken, dat het in het laatste geval niet gelijk is, of men deze stof aan de leerlingen wil mededeelen met het doel, hen godsdienstig en zedelijk te vormen, of, dat men hen wil helpen, de uitingen van kunst en wetenschap beter te begrijpen, m. a. w. of men den Bijbel beschouwt als Gods Woord of alleen als cul tu uro b j eet.

De tijd van de Republiek.

In de 17e eeuw was het feitelijk geen kwestie, of de Bijbel op de openbare school zou gebruikt worden, ja dan neen. De vraag werd zelfs niet gesteld door hen, die hierover hadden te beslissen.

De Nederlandsche staat had een Christelijk karakter, dus sprak het vanzelf, dat de school, die van de overheid uitging, hiermee overeenstemde. Zij schreef voor, dat op de openbare school den Bijbel moest worden gebruikt en zij zag toe, dat hieraan de hand gehouden werd. Zoo lezen we in een verordening van 1612: "dat in de instructie (aan rectoren en onderwijzers) voornamelick sal worden gelet, dat de jeugd wèl mag onderwesen en opgevoedt werden in de vreese Gods". "Tot opvoeding in de ware kennisse

(20)

212 DR. O. LANGENDIJK

en vree se Gods sal dienen, dat men de kinderen leert ... met be- hoorlicke devotie, aandacht en eerbiedinge Gods Woord hooren en onderwijzen in de hoofdstukken des Christelijcken geloofs uyt Gods Woord, naar der kinderen jaren en begrip" 1).

Het ligt voor de hand, dat ook de kerk zich in dien tijd voor de godsdienstige opvoeding van haar jonge doopleden interesseerde.

Al ging de school niet van haar uit, zij had er toch groot belang bij. De Nationale synode van Dordrecht hield zich in de 17e sessie vooral met het schoolwezen bezig en stelde den eisch, dat de kin- deren "neerstelijcken in de fondamenten der ware Religie onder- wesen ende met Godsaligheyt vervult moghe worden" 2). Eigen- aardig is het, dat de synode meer den nadruk legde op het leeren van den Catechismus, dan op het lezen van den Bijbel. Niet, dat dit laatste niet plaats vond in de school, maar waarschijnlijk zal hij meer occasioneel behandeld zijn. In verschillende leesboeken kwa- men stukken uit den Bijbel voor 3).

In de 18e eeuw kwam de kwestie eenigszins anders te staan.

Wel waren de verordeningen van de overheid nog dezelfde, maar in de praktijk werden ze niet altijd nageleefd. Vele onderwijzers waren geïnfecteerd met de rationalistische ideeën, die uit het buitenland in de Republiek waren binnengedrongen. Dit veranderde hun ver- houding tot den Bijbel, zoodat de klacht werd gehoord: "Vele on- derwijzers waren onbekwaam of niet conscientieus genoeg, om Christus te leeren en de magistraten in steden en dorpen lieten de handhaving der schoolverordeningen na" 4). Het godsdienst- onderwijs vervlakte en al werden Bijbel en Catechismus nog wel op de school gebruikt, het formalisme had de overhand, geheugen- werk had de plaats ingenomen van "het onderwijzen uit Gods Woord, naar der kinderen jaren en begrip". De ideeën van LOCKE, ROUSSEAU en de Philantropijnen drongen het Calvinistisch beginsel op den achtergrond.

Dit was vooral het geval in de tweede helft van de 18e eeuw.

In dezen tijd kwam de drang naar schoolhervorming op en het is niet te verwonderen, dat de mannen, die zich hiermee bezig hielden, ook hun oordeel kenbaar maakten over het gebruik van den Bijbel op de school. Immers, meer en meer was de Bijbel gedegradeerd tot hulpmiddel om te leeren lezen, iets wat uit een didactisch oog- punt sterk moest worden afgekeurd.

(21)

Naar den geest van den tijd schreven wetenschappelijke genoot- schappen prijsvragen uit over dit belangrijke onderwerp.

Mannen als KROM 5), HULSHOFF 6), CHATELAIN 7), VAN DER PALM 8) en meer anderen bezonnen zich op de richting, die de schoolhervor- ming moest uitgaan. Zij ontkwamen niet aan den invloed van LOCKE en ROUSSEAU en beschouwden dan ook de vorming van het verstand als het voornaamste. Zoo werkte bij hen het rationalis- tisch element in hun beschouwingen door. HULSHOFF zegt dan ook, in zijn verhandeling over de zedelijke opvoeding, "dat men, eenige jaren lang, slegts kundigheden moet aanraaken, die, volgens de gewoone verdeeling, behooren tot den natuurlijken Godsdienst".

"Eindelijk, na de veertien of zestien jaaren, als het verstand zijne rijpheid begint te verkrijgen, zou ik overgaan ... tot de bewijzen, namelijk, voor de waarheid van den Geopenbaarden, inzonderheid den Christelijken Godsdienst; dan is de tijd, om de overige leer- stukken verder op te helderen, de bewijzen voor dezelve, uit de Reden en de Schrift, dieper te doorgronden" 9). Uit deze woorden blijkt wel, dat hij den Bijbel voor de kinderen der lagere school ongewensch t achtte.

CHATELAIN was van dezelfde opinie. Ook hij wilde beginnen met de natuur. "Onderrigt (de leerlingen), in den grond, van alles wat den natuurlijken Godsdienst betreft, eer gij overgaat tot den geopenbaarden." "Haast u niet, om hen den geopenbaarden Gods- dienst te leeren kennen; verberg, te dien einde, den Bijbel zorg- vuldig voor uwe kinderen en duld niet, dat anderen hen dien doen kennen" 10).

Dit is geen onduidelijke taal en zij doet ons het standpunt van CHATELAIN omtrent den Bijbel op de lagere school onomwonden kennen.

K. VAN DER PALM, de vader van den lateren Agent van Nationale opvoeding, stond niet zoo afwijzend tegenover het onderwijs in den godsdienst. Wel liet hij zich niet uit over het gebruik van den Bijbel in zijn prijsverhandeling, maar wel drong hij er op aan, de kinderen op de school de geschiedenissen van den Bijbel te leeren, liefst aan de hand van eenvoudige vragen, zooals die van

Ds. BORSTIUS 11).

De uitingen van deze schrijvers geven wel aan de gangbare op- vatting onder hen, die zich voor het onderwijs interesseerden. Deze

(22)

214 DR. D. LANGEN DIJK

weerspiegelde ook den geest, die de oprichters van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen beheerschte. We kunnen niet zeggen, dat deze schoolhervormers afkeerig waren van den Bijbel, maar de opvatting van de synode van Dordrecht over dit Boek was hun vreemd. Allen hadden zij, de een meer, de ander minder, de in- vloed ondergaan van de deïstische en rationalistische paedagogen en dit kwam ook uit in hun houding ten opzichte van het gebruik van den Bijbel op de school.

Het is moeilijk na te gaan, hoe deze beschouwingen gewerkt heb- ben op de onderwijzers van dien tijd. Meteenige waarschijnlijkheid mogen we zeggen, dat het toen werkzaam geslacht van schoolmees- ters, gevangen als het was in den ban van onkunde en formalisme, zich weinig van de nieuwe ideeën aantrok. De schoolhervorming is den ouderen in het algemeen voorbijgegaan 12). Als we zien, hoe lang het geduurd heeft, vóór de onderwijsverbetering door allen werd aanvaard, dan is het niet te gewaagd, om te zeggen, dat de nieuwe ideeën in de praktijk niet algemeen werden toegepast, voordat het oude geslacht was verdwenen.

Deze ideeën werkten door in den Franschen tijd, ja, we kunnen zeggen, dat het streven der schoolhervormers door de revolutie in de hand gewerkt is. De staatsregeling van 1798 scheidde kerk en staat, waardoor de overheidsschool van de kerk losgemaakt werd.

Dit beteekende niet, dat ze dadelijk aan de ongodsdienstigheid werd prijsgegeven, wel, dat hier het begin is van de officiëele los- making van den band tusschen Bijbel en openbare school. De schoolwetten uit die jaren zijn daarvan het bewijs.

Zoo hebben de didactische bezwaren van de schoolhervormers en de anti-Christelijke geest van de Fransche revolutie, die de schei- ding van kerk en staat heeft veroorzaakt, beide medegewerkt, om een proces te stimuleeren, dat de godsdienstloosheid van de staats- schooi tot gevolg gehad heeft.

Onder de wet van 1806.

De schoolwet van 1801 sprak niet over het onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis. Zij was, ten opzichte van de godsdienstige vorming op de school, vrij vaag. Het onderwijs moet in de harten der leerlingen "inprenten de kennis en het gevoel van dat alles, wat zij aan het Opperwezen, aan de Maatschappij, aan hunne Ouderen,

(23)

aan zich zelven en aan hunne Medemenschen verschuldigd zijn". En over de schoolboeken heette het, zeer negatief, dat "met de meeste zorg moet worden vermeden al hetgeen zoude strekken tot onder- mijning eener Goede Zedekunde en van den eerbied voor het Opper- wezen". Verboden was al het leerstellige, dat door de onder- scheidene kerkgenootschappen verschillend werd begrepen 13).

De schoolwet van 1803 liet eenzelfde geluid hooren 14). Bezien we de wet van 1806 en de daarbij behoorende reglementen, die door VAN DEN ENDE waren ontworpen, dan treft ons wel eenig verschil. Zij is iets positiever dan de vorige wetten, in betrekking tot de godsdienstige opvoeding. Art. 22 van het Reglement hield in: "Alle schoolonderwijs zal zoodanig moeten worden ingericht, dat onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, de verstandelijke vermogens der kinderen ontwikkeld, en zij zelven opgeleid worden tot alle maatschappelijke en Christelijke deugden."

Art. 23 verbiedt den onderwijzer evenwel het geven van leerstellig onderwijs van een of ander kerkgenootschap 15).

Deze artikelen hebben we te beschouwen in het licht van de scheiding van kerk en staat. De Gereformeerde kerk had opge- houden staatskerk te zijn, de staat had officieel zijn Christelijk karakter verloren. Hieruit volgde, dat ook aan de overheidsschool haar Christelijk cachet moest worden ontnomen.

Ook de aanneming van "de Rechten van den mensch en van den burger" door de Nationale Vergadering, in 1797 16), voerde hier toe. De geest van dit stuk leidde tot de consequentie, dat de open- bare school toegankelijk moest zijn voor kinderen van alle ge- zindten, maar ook, dat niemand daar gekwetst mocht worden in zijn godsdienstige opvattingen. Dit laatste was ook geheel in over- eenstemming met de tolerantiegedachte, die in het laatst van de 18e eeuw zoo sterk naar voren getreden was.

Wanneer men toen dus alleen met deze drie dingen rekening ge- houden had, zou het gebruik van den Bijbel op de openbare school verboden geweest zijn, daar Protestanten, Roomsehen en Joden geheel verschillend tegenover dit Boek staan. Zoo eenvoudig was het evenwel niet, en de praktijk leverde nog heel wat moeilijk- heden op, daar de traditie hier ook nog een woordje meesprak. Het Nederlandsche volk, dat een paar eeuwen lang bij den Bijbel op- gevoed was, dat dit Boek nog steeds gebruikte in de huizen en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1) De ene boom van deze twee diende dus tot de vorming van de menselijke geest, door oefening in gehoorzaamheid aan het Woord van God; de mens moest door deze tot een kennis komen

"Maar hoe kwam u in deze ongelegenheid?" vroeg CHRISTEN verder en de man gaf ten antwoord: "Ik liet na te waken en nuchter te zijn; ik legde de teugels op de nek van mijn

"Als patiënten tijdig zo'n wilsverklaring opstellen, kan de zorg bij het levenseinde nog veel meer à la carte gebeuren", verduidelijkt Arsène Mullie, voorzitter van de

"Patiënten mogen niet wakker liggen van de prijs, ouderen mogen niet bang zijn geen medicatie meer te krijgen. Als een medicijn geen zin meer heeft, moet je het gewoon niet

     Is mede ondertekend door zijn echtgenote en zoon. Kerssies heet Erik van zijn voornaam en niet Johan..  4) Piet Smits is van de HBD en niet van de

We hebben gezien dat hij vijf afzonder- lijke pentateuchs bevat: ten eerste de pentateuch van de boeken van Mozes, ten tweede de penta- teuch van de geschiedkundige boeken, ten derde

9) Heeft u problemen met andere regelgeving op het gebied van verkeer en vervoer?. O

Men kan niet beweren dat die honderden huizen in aanbouw in Beuningen en Ewijk nodig zijn om aan de behoefte van deze twee kernen te voldoen.. In die twee kernen is er geen