• No results found

"OP WEG NAAR EEN VERANTWOORDELIJKE MAATSCHAPPIJ"

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""OP WEG NAAR EEN VERANTWOORDELIJKE MAATSCHAPPIJ" "

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

"OP WEG NAAR EEN VERANTWOORDELIJKE MAATSCHAPPIJ"

ILLUSIE OF POTENTIËLE WERKELIJKHEID?

door

Drs. P. C. W. M. Bogaers

In haar uitnodigingsbrief kenschetst de redactie de nota als "een (ontwerp) beleidsstuk, waarin tegen de achtergrond van de huidige politieke situatie een richting wordt aangegeven, die de betrokken politieke partijen zouden kunnen gaan, zowel met betrekking tot de politiek-inhoudelijke als de partij-organisato- rische problematiek". De redactie is van mening dat de discussie aan inhoud zou winnen wanneer daarin de beleidsperspectieven, zoals die in de nota naar voren worden gebracht, centraal worden gesteld.

Lezing van deze nota doet waarschijnlijk bij velen de vraag opkomen, of realisering van de getrokken beleidslijnen wel dan niet mogelijk is. Daarom heb ik hierboven als ondertitel gekozen: Illusie of potentiële werkelijkheid?

Alvorens op deze vraag een antwoord te geven, stel ik het op prijs een aantal van deze beleidsperspectieven kort samen te vatten om aldus een achtergrond te hebben voor mijn betoog.

I. Welke beleidsperspectieven ?

1.

Een zich inzetten voor de overwinning van het recht in nationale en internationale verhoudingen.

2. Een overheid, die bevordert, dat mensen hun verantwoordelijkheid voor anderen kwijt kunnen.

3. Een overheidspolitiek, die er aan meewerkt, dat in een verantwoordelijke maatschappij steeds meer gestalte krijgen:

menselijke waardigheid, verdraagzaamheid, persoonlijke verantwoorde- lijkheid, sociale gerechtigheid.

4. Een overheid, die aandacht schenkt aan de democratisering van de democratie.

5. Een overheid, die pogingen doet om meer gerechtigheid te bewerkstel- ligen met name door een verdere spreiding van verantwoordelijkheid, van macht, van bezit en van cultuurgoederen; enerzijds om verantwoor- delijkheid te geven aan de individuele mens in zijn persoonlijke levens- sfeer en in de gemeenschappen, waarin hij leeft en werkt, anderzijds om

333

(2)

uitdrukking te geven aan onze verantwoordelijkheid voor de samenleving om ons heen, dichtbij en veraf, in heden en toekomst.

Kortom een beleid gericht op een verantwoordelijke maatschappij!

6. Een overheid, die bij voortduring streeft naar een evenwichtige en weder- zijdse afbouw van de bestaande wapensystemen ("niet onderhandelen uit vrees, maar ook niet bevreesd zij n om te onderhandelen").

7. In aansluiting daarop een beleid, gericht op het dempen van de welvaarts- kloof tussen arme en rijke landen, onder meer door ingrijpende wijzigin- gen in de eigen economische structuur niet te schuwen.

8. Een zich bewust zijn van de gevaren van de milieuverontreiniging.

9. Voorts een beleid dat in het kader van een harmonische groei een verdere verkleining van inkomens- en vermogens verschillen nastreeft, een grotere geestelijke toerusting en een zodanige culturele en creatieve ontwikkeling, dat van een welzijnsrevolutie gesproken mag worden.

10. Voor de verhoudingen in het moderne bedrijfsleven een beleid dat als hoekstenen kiest: samenwerking en deelgenootschap.

11. Samenvatting van de beleidsperspectieven

De in par. I genoemde beleidsperspectieven zou ik als volgt durven samen te vatten:

1. Niet het HEBBEN is 't belangrijkste, maar het ZIJN.

2. Het "zijn" niet alleen en niet in de eerste plaats van ons zelf, maar juist ook van DE ANDER; met andere woorden zelf IEMAND kunnen zijn, maar nog meer anderen IEMAND laten worden. Weer anders gezegd:

"geef ELKE mens de ruimte om mens te zijn, niet als evenzovele middel- punten van eigen wereldjes, maar wel als mondige mensen, bereid zelf medeverantwoordelijkheid te dragen voor het geheel en daarvoor offers te brengen"; met als consequentie dat bij elke handeling, in vrijheid te te stellen, overwogen dient te worden, dat er twee kanten aan kunnen zitten: de verruiming van de eigen leefruimte, maar óók de beperking van die ruimte bij anderen!

3. Een grondhouding, een mentaliteit, waarin niet de polarisatie, niet een hernieuwde klassenstrijd, niet 't oog om oog, tand om tand, maar het streven naar harmonie de kracht van de polsslag bepaalt.

"Wij kiezen met overtuiging", zo zegt de nota, "voor een samenleving, die berust op de idee van de harmonie en de rechtvaardige afweging van tegengestelde belangen; wijzen af een maatschappelijke orde, gebouwd op tegenstellingen en conflicten."

Dit wil overigens helaas niet zeggen, dat in vele gevallen, intern dan wel extern, strijd vermeden zal kunnen worden.

lIL Enige consequenties van het willen waar maken van deze beleidsper- spectieven

1. Voor de ontwikkeling van de materiële welvaart.

(3)

a. Als gevolg van de kritische bezinning op het postulaat van de economische groei: mogelijk een belangrijke verlaging van het jaarlijkse groeipercentage van het nationale inkomen.

b. Als gevolg van een belangrijk grotere aandacht voor de ontwikke- lingslanden - in de vorm van meer financiële hulp, meer handel, het niet schuwen van wijzigingen in ons eigen produktie apparaat - zal het deel van het nationale inkomen, dat voor eigen welvaart beschikbaar komt, verminderen evenals de werkgelegenheid.

c. Het voor consumptie in engere zin beschikbare deel zal voorts onge- twijfeld de gevolgen ondervinden van een politiek, gericht op de bescherming van het milieu en op verhoging van de cultuur.

De prioriteit aan het "ZIJN" - van onszelf en van anderen - betekent derhalve, dat daarmede tegelijkertijd een streep gezet wordt door het streven het reële inkomen per hoofd van de bevolking per jaar te doen stijgen met 2V2, 3 of 3V2%' De vraag mag en moet zelfs worden gesteld of er piet eens een jaar bij zal zijn, waarin het handhaven van de zoge- naamde nullijn niet wel mogelijk is.

(De gevolgen van een betere inkomensverdeling en een betere vermo- gensverdeling zijn hier buiten beschouwing gelaten.)

2. Denkpatroon en leefwijze zullen een fundamentele verandering dienen te ondergaan.

Wij zullen af moeten van onze expansiedrift, van onze prestatiedrang, van ons hoge levenstempo, van onze eis naar als maar meer welvaart en voortdurend nieuwe sensaties.

3. Het woord zal veel meer moeten plaats maken voor de daad. Juist bij een dergelijk, op fundamentele veranderingen gericht, plan is de geloof- waardigheid hiervan afhankelijk.

IV. Illusie of werkelijkheid?

De vraag "illusie of werkelijkheid" dwingt tot een stellingname. Menigeen zal geneigd zijn, wijzende op de egocentrische werkelijkheid, waarin de mens gevangen zit, deze visie, waarvoor een wilsombuiging noodzakelijk is, als een illusie te bestempelen. Hij die probeert het Evangelie als een uitdaging te be- schouwen en die daarin met name leest: de plicht te streven naar gerechtigheid, óók op deze aarde, kan deze vraag niet met dit argument afdoen. Hij moet steeds weer opnieuw trachten te voldoen aan de Evangelische opdracht tot het beter bewoonbaar maken van deze wereld voor zijn medemensen. Vanuit deze verantwoordelijkheid, kritisch staande voor het antwoord op de vraag: illusie of werkelijkheid, meen ik te mogen zeggen: illusie, ja, als men deze beleidsvisie uitsluitend via de politiek zou willen realiseren.

Werkelijkheid, mogelijk, als - via een gedachte van Alfred Moser: de illusie

van vandaag is het ideaal van morgen en de werkelijkheid van overmorgen --

tot leven zou kunnen worden gebracht, wat in de nota genoemd wordt: de

(4)

christen-democratische beweging. Tot leven zou kunnen worden gebracht, niet als een nieuwe politieke organisatie, maar wel als een de maatschappij door- desemende BEWEGING van deze tijd; een beweging die in tal van maatschap- pelijke activiteiten zou moeten doorwerken en die in het bijzonder ook verbonden zou dienen te zijn met hen, die voor het algemene belang werkzaam zijn. Een dergelijke maatschappelijke BEWEGING lijkt in dit verband van bijzonder belang, omdat er belangrijk meer kans is op het "illusie blijken te zijn" dan op het "werkelijkheid worden". De nota heeft in deze egocentrische maatschappij menselijkerwijs gesproken alles tegen! De werkelijkheid van dit moment is immers, dat wij gevangen zitten in een soort 'consumptie-evangelie', waarvan de teksten je elk willekeurig moment van de dag - via kranten en tijdschriften, via radio en televisie, via aanplakbiljetten en lichtreclames, via onze 'way of life' -- om oren en ogen vliegen. De werkelijkheid is, dat wij gevangen zitten in een prestatiedrang - in een haantje de voorste willen zijn, in de eigen haan koning willen laten kraaien, - die je ziek maakt. En dat echt niet alleen op economisch gebied, maar net zo goed in sectoren, die op het 'zijn' gericht (zonder moeten) zij n: de sport, de cultuur, de wetenschap, de pers en noem maar op.

De werkelijkheid van dit moment is voorts, dat wij zo gevangen zitten in het huidige ongeduldige materialistische/hedonistische systeem, dat overbelasting, overspanning, het geen tijd hebben om eens rustig over de grote problemen na te denken, de angst voor de stilte en het schier onoplosbaar worden van telkens meer problemen tot de kwalijkste symptomen van deze tijd gaan behoren. Hoe kun je in zo'n tijd nog eens massaal gaan beseffen, dat "het Evangelie uitdaging, opgave en gave tegelijkertijd is". Dat alleen op basis daarvan echt ge/11k en vrede te vinden is! Mij dunkt, dat voor het tot werkelijkheid kunnen maken van de gedachten van de nota, je in de eerste plaats nodig hebt mensen, die het ideaal willen proberen voor te leven, met vallen en opstaan!

Zouden die nog te vinden zijn? Ik weet het niet, de toekomst zal het leren.

Mensen, die er samen proberen achter te komen, wat met name die woorden

"het Evangelie is uitdaging en opgave" voor deze tijd betekenen, ook op het gebied van de politiek. Dat antwoord vind je in deze wereld met oorverdovend lawaai niet door alleen met elkaar te werken; daarvoor heb je ook nodig - met huiver schrijf ik 't neer - de stilte en het samen bidden. Mensen, die samen proberen uit te dragen, dat er van de verwezenlijking van al onze maatschappe- lijke en politieke idealen :veinig terecht kan komen, als niet opnieuw door de maatschappij positief gewaardeerd gaan worden deugden als: offerbereidheid, inschikkelijkheid, eerlijkheid, 'decency', trouw, liefde, rechtvaardigheid, plichts- betrachting e.d. Dat het daarom in wezen gaat om een mentaliteitsslag ! Dat zonder het winnen daarvan, zonder een geestelijk reveil, via de politiek niet zo heel veel kan worden bereikt. Dat we zonder een dergelijke nieuwe geestelijke dimensie niet verder komen dan de bekende 5 % marge, die er maximaal zou zitten tussen het beleid van het ene of het beleid van het andere kabinet.

Ergens voel ik mij op bijzondere wijze aangesproken door de woorden van

(5)

mr. W. C. D. Hoogendijk, die in zijn 'discussiebijdrage' voor de nota zegt:

"Het is niet een ontvluchten van de politieke realiteit, maar in tegendeel juist een doorstoten tot de kern van die realiteit, indien wij volhouden, dat het in de politieke strijd om niets minder gaat dan de vraag aan welke god een volk, een generatie, zich toevertrouwt". Daarvan hangt het af, of die generatie geconfron- teerd zal blijven met schijnbaar autonoom verlopende, de maatschappij over- rompelende ontwikkelingen, die soms tot rampzalige gevolgen leiden, zonder dat wij bij machte blijken, daarop uit de politieke sfeer in te grijpen, dan wel óf wij in een situatie kunnen komen, dat wij de wezenlijke problemen van de huidige generatie wél aan zullen kunnen.

Het bieden aan de politiek van die ruimere armslag zou een van de belang- rijkste vruchten kunnen zijn van een maatschappelijke christen-democratische BEWEGING. Een beweging, die zich niet afschermt van andere volksgroepen;

die het in tegendeel zal toejuichen als iets soortgelijks ook bij hen zou plaats- vinden en die zich over de resultaten daar bereikt alleen zou verheugen. Die zelf evenwel verenigt hen, die bewust als levensbron hebben aanvaard het Evangelie en die elkaar nodig hebben om te ontdekken, wat in deze tijd concreet betekenen de woorden: uitdaging, opgave en gave. Wat het betekent je te durven stellen onder de kritiek van dat Evangelie. Kortom personen, die stilte, gebed en elkaar nodig hebben om inspiratie op te doen en grotere onzelfzuchtigheid te bereiken.

Illusie of werkelijkheid?

Als je alleen maar realist wilt zijn, zou je misschien moeten zeggen: honderd maal meer kans op illusie dan op het ooit werkelijkheid worden. Dat houdt in, dat die christen-democratische beweging naast de functie van ontmoeting en bezinning, van formulering van de hedendaagse opgaven, van zuurdesem willen zijn etc. ook de functie van het opvangen van de teleurgestelden, van de mis- lukkingen en van de mogelijke frustraties zou dienen te vervullen. Een soort krachtcentrum derhalve, waarin de menselijke accu, die in de huidige tijd in recordtij d opbrandt, weer kan worden opgeladen.

v. Besluit

De nota is een belangwekkend stuk.

De opgave die zij stelt is bijna onmenselijk. Ze maakt je stil. Alleen met boven- natuurlijke middelen kan het lukken. Christen-democratische BEWEGING mo- gelijk hiervoor belangrijk instrument.

Maar in hemelsnaam: niet alles in eens!

Dat zou de zekerste weg naar de déconfiture zijn: een vuurpijl die zich zelf verbrandt!

Aan prioriteiten zal men derhalve niet kunnen ontkomen!

En wil men aan de ontmoediging niet bezwijken, dan zal men genoegen moeten

nemen met een goed verloop van de trend; zal men geduld en incasserings-

vermogen dienen te hebben.

(6)

Dit alles met als motto het opschrift boven de deur van een Indiaans centrum:

"God geve mij bezonnenheid om te aanvaarden wat ik niet veranderen

kan. Moed om te veranderen, wat veranderd kan worden. Wijsheid om

tussen deze beide het juiste onderscheid te kennen."

(7)

DE GEMEENSCHAP VAN DE NEGEN: HAAR TAAK EN PLAATS

Verantwoording . J. De huidige situatie

340 342 342 343 344 345 346 1. De Oost-West controverse in Europa.

2. West-Europese integratie.

3. Internationale ontwikkelingen 4. Veiligheidsaspecten

5. Economische aspecten.

IJ. Uitgangspunten voor het toekomstig beleid 346

1. Algemene doelstelling. 346

2. Een eigen Europees gezicht? . 347

3. Verhoudingen binnen West-Europa 349

lIl. De relatie tussen West- en Oost-Europa. 350

1. Politiek-strategische doelstellingen van de Sovjet-Unie 350 2. Oost-West betrekkingen op economisch gebied. 351 3. De toekomst van de betrekkingen tussen Oost- en West-Europa. 352 4. De Europese Veilighcids- en Samenwerkingsconferentie en

de MBFR. 354

IV. De relatie tot de Vcrenig.ie Staten en (;;;dcl'i? geïndmtriali.reerde

landen . 356

1. De Verenigde Staten en de 'Xi' est-Europese integratie. 356

2. Economische betrekkingen . 357

3. De toekomstige samenwerkinz 358

V. De relatie tot de Derde Wereld . 360

1. Wereldwelzij nsbeleid als doelstelling . 360

2. De positie van de ontwikkelingslanden 360

3. Enkele aspecten van ontwikkelingssamenwerking 362 4. Ontwikkelingspolitiek van de Gemeenschap . 363

5. Algemene tariefpreferenties . 364

6. De geassocieerde landen . 366

7. Landbouw en grondstoffen . 367

8. Internationale arbeidsverdeling . 369

9. Financiële samenwerking. 370

10. De taak van de Gemeenschap 371

(8)

De gemeenschap van de Negen: haal' taak en plaats VERANTWOORDING

De uitbreiding van de Europese Gemeenschap met enkele nieuwe leden is een zinvol moment om de plaats en de taak van die Gemeenschap opnieuw te bezien.

Vergeleken met de vijftiger jaren is de situatie in de wereld immers belangrijk gewijzigd. Er is een ontspanning ingetreden in de verhoudingen tussen Oost en West, maar we missen nog een structuur die de onveiligheid moet vervangen.

De landen van de Gemeenschap zijn een economische macht geworden en op weg naar een verdere integratie, maar hoe staat het met de democratische con- trole? De Gemeenschap is sinds haar oprichting nauw verbonden geweest met de Verenigde Staten, maar verdragen een verdergaande integratie en een aan- sluiting bij de Verenigde Staten elkaar op de duur nog wel?

De Gemeenschap wordt op korte termijn voor belangrijke beslissingen gesteld.

Te denken valt hierbij onder andere aan de wereldhandelsbesprekingen die in 1973 zullen beginnen; aan de vernieuwing van het internationale geldstelsel;

aan de Europese Veiligheids- en Samenwerkingsconferentie.

We zijn in andere dimensies gaan denken. Terecht wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de ontwikkelingsproblematiek, maar het gevaar bestaat dat wel- vaarts-egoïsme en milieuproblemen die zullen verdringen. Ook zou de toetreding van nieuwe landen tot de Gemeenschap met de vele daarmee gepaard gaande overgangsbepalingen ten gevolge kunnen hebben, dat de ontwikkelingsproble- matiek minder urgent wordt geacht. In hoeverre kan de Gemeenschap hier meer activerend gaan optreden? Wat kan gedaan worden om juist op dit gebied 'blik- verenging' te voorkomen en de Gemeenschap die open structuur te geven die bij een rechtvaardige wereldsamenleving past?

Het waren overwegingen als deze die het bestuur van de Dr. Abraham Kuyperstichting in het begin van dit jaar deden besluiten, hiervoor een werkgroep in te stellen en haar op te dragen over deze materie een rapport

1

Tekst van een nota van een werkgroep uit de Adviesraad van de Dr. Abraham Kuyper- stichting. De werkgroep was als volgt samengesteld: dr. G. van Roon, voorzitter, mr. H. G.

de Jong, rapporteur, drs. W. van den Bos Czn, secretaris, drs.

C. ].

de Groot, J. Hanse,

jhr. mr. M. W.

C.

de Jonge, Sj. Jonker, drs.

C.

H. Koetsier, prof. mr. P. H. Kooijmans,

drs. D. Mantz, drs. A. ]. van der Meer, M.

H.

von Meyenfeldt, mr.

K.

Millenaar,

L.

van

der Put, drs. R. Zijlstra.

(9)

uit te brengen. Bij deze legt de werkgroep het resultaat van de werkzaamheden aan u voor. De werkgroep pretendeert daarbij zeker niet met definitieve oplos- singen te komen. Het rapport is vooral bedoeld om in eigen kring en daarbuiten de discussie op dit gebied mede te stimuleren.

Wat haar werkwijze betreft, heeft de werkgroep voor een externe benadering gekozen. Zij is begonnen met de ontwikkeling van de relaties der Europese Gemeenschap met de Sovjet-Unie en de andere Oosteuropese landen, die met de Verenigde Staten en de andere geïndustrialiseerde landen en die met de landen van de Derde Wereld na te gaan. Vervolgens heeft zij de uitkomsten hiervan getoetst aan de door haar gekozen doelstelling voor een Europees beleid. Wat tijdsbestek aangaat, heeft ze daarbij aan de eerstkomende tien jaar gedacht.

Het uiteindelijke resultaat houdt het midden tussen een blauwdruk en een momentopname. In de nota worden ten aanzien van de interne en de externe ontwikkeling van de Gemeenschap een aantal uitgangspunten voor het beleid geformuleerd en op basis hiervan worden een aantal aanbevelingen gedaan. Het uitzetten van het nieuwe beleidspatroon heeft daarbij de voorrang gekregen.

Men zal de uitvoering van de voorgestelde aanbevelingen niet los mogen zien van die op ander gebied. Zo zal het te voeren beleid ten aanzien van de Derde Wereld niet kunnen worden gerealiseerd zonder ingrijpende wijzigingen in ons maatschappelijk systeem, waarop echter binnen het beperkte kader van deze nota niet nader kon worden ingegaan.

De gedachten in deze nota neergelegd staan niet op zichzelf. Deze zijn het resultaat van een als politieke partij voortdurend bezig (moeten) zijn met inter- nationale vraagstukken.

2

Hopelijk wordt zoals gezegd met deze publikatie de discussie hierover zowel binnen als buiten de ARP verdere stimulansen gegeven.

2

De laatste jaren zijn hierover binnen de ARP o.a. gepubliceerd de nota's:

Ontwikkelingspolitiek, Den Haag, 1968;

Defensiepolitiek als buitenlandse politiek, Den Haag, 1970;

Geweldloze defensie tegen vreemde mogendheden, Den Haag, 1970; en een aantal

artikelen in

Anti-Revolutionaire Staatkunde over ontwikkelingshulp, defensie- en vredes-

vraagstukken en buitenlands beleid.

341

(10)

1.

DE HUIDIGE SITUATIE

1. De Oost-West controverse in Europa

Het is met name de politieke tegenstelling tussen Oost en West, zoals deze vooral gestalte heeft gekregen in de organisatie van het Pact van Warschau enerzijds en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie anderzijds, die bepalend is geweest voor de huidige situatie in Europa. Niet alleen ontstond hierdoor een duidelijke scheidslijn tussen de staten in Oost- en West-Europa, maar ook kwamen aan beide zijden van de lijn de onderlinge relaties tussen de aaneen- gesloten landen grotendeels onder invloed van deze tegenstelling tot ontwikke- ling. Voor West-Europa betekende dit, dat haar lot verbonden werd met dat van de Verenigde Staten van Amerika. Werd incidenteel, met name in Frankrijk en in Engeland, in de eerste j aren na de tweede wereldoorlog wel gepleit voor een eigen zelfstandige ontwikkeling van het oude Europa, de gedachte won veld dat de toekomst van West-Europa slechts gewaarborgd was door een aansluiting bij het Atlantisch bondgenootschap. Daarmee waren tevens de grenzen gesteld voor de beginnende integratie van West-Europa: de Europese samenwerking zou nimmer ten koste mogen gaan van de samenwerking in Atlantisch verband.

In het bijzonder in de vijftiger jaren hebben de tegenstellingen tussen Oost en West voor de West-Europese landen een overheersende rol gespeeld. Een gevolg daarvan is geweest, dat andere problemen niet die aandacht hebben gekregen welke zij feitelijk verdienden. Een schrijnend voorbeeld levert wel het niet zien, dan wel niet willen zien, van de immense moeilijkheden in en rond de landen van de Derde Wereld. Dit is zeker ook niet zonder gevolg gebleven voor de westerse samenleving zelf: juist bij de later gevolgde discussie met de ontwikkelingslanden worden we op de zwakke punten van onze westerse maat- schappij geattendeerd, die we in de confrontatie met het Oostblok geneigd waren te vergeten.

Hier komt bij, dat we ons op dit moment (zij het langzaam) bewust gaan worden van een aantal gevaren die de mensheid als geheel bedreigen. De bestaande massa-vernietigingswapens vormen daarvan wellicht het duidelijkste, maar niet het enige voorbeeld. Steeds meer komt aan het licht dat verschillende kritieke factoren als bevolkingsgroei, voedsel produktie, industrialisatie, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en vervuiling, onder controle gebracht zullen moeten worden. Het is duidelijk dat deze problemen mondiale dimensies be- zitten, en dientengevolge mondiale oplossingen vragen. Even duidelijk is het, dat werkelijke oplossingen slechts mogelijk zijn indien de veel verslindende bewapeningswedloop beteugeld kan worden, als voorwaarde voor een meer harmonische opbouw van de samenleving.

Gelijktijdig vinden belangrijke verschuivingen in de internationale machts-

verhoudingen plaats, die ons afdrijven van een systeem waarin twee supermachten

domineren (doorgaans aangeduid als bipolair). Door al deze ontwikkelingen

(11)

wint het inzicht veld, dat we de zogenaamde naoorlogse periode hebben afge- sloten en dat we aan het begin staan van een nieuwe fase in de wereldgeschie- denis, een fase met andere verhoudingen, nieuwe vraagstukken en andere ver- antwoordelijkheden. In verband hiermee is het van belang de invloed van de Oost-West problematiek op onze besluitvorming ten aanzien van het internatio- nale gebeuren op een verantwoorde wijze terug te dringen. Dit is slechts mogelijk indien West-Europa met Oost-Europa tot een samenwerkingsvorm zou kunnen komen, welke gebaseerd is op gemeenschappelijke belangen en verantwoorde- lijkheden.

2. West-Europese integratie

Op verschillende terreinen en langs verschillende wegen is na de tweede wereldoorlog gepoogd om nauwere samenwerkingsvormen tussen de staten in West-Europa te realiseren. De weg die ons gevoerd heeft tot de huidige Europese Gemeenschappen (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Europese Economische Gemeen- schap), is daarvan duidelijk de meest begaanbare gebleken. Tussen Frankrijk, Italië, de Duitse Bondsrepubliek, België, Nederland en Luxemburg, de zes landen die tot oprichting van de Europese Gemeenschappen zijn overgegaan, is reeds in belangrijke mate een economische integratie tot stand gekomen.

De Zes zijn er in geslaagd in korte tijd een economische samenwerking te reali- seren, met een sterk uitgebreid vrij verkeer van goederen en in iets mindere mate ook van personen en diensten; op landbouwgebied werd een gemeen- schappelijk landbouwbeleid tot stand gebracht. Zeer belangrijk zijn de gevolgen van de toetreding van Engeland, Denemarken en Ierland tot de Gemeenschap.

De nieuwe Gemeenschap van de Negen zal straks de grootste handelspartner van de wereld zijn. Noodzakelijkerwijs zal daarom deze Gemeenschap een leidende rol spelen op economisch gebied. Het is even irreëel als onverantwoord te menen dat dan niet tevens concepties in een ruimer politiek verband zouden moeten worden ontwikkeld.

Het mogelijke eindresultaat van de ingeslagen weg is echter ook thans nog in nevelen gehuld. Zal dit resultaat niet verder liggen dan een, zij het zeer ver doorgevoerde, samenwerking tussen de verschillende landen, of zal er ook een werkelijke eenwording van West-Europa ontstaan? Er zijn toekomstige ont- wikkelingen binnen de Gemeenschap die voor deze vraag van groot belang zijn, zoals het in 1971 opgestelde plan om binnen tien jaar te komen tot een economische en monetaire unie. Om het gestelde doel te kunnen verwezen- lijken, d.w.z. een effectief Europees beleid te kunnen voeren ten aanzien van economische en monetaire vraagstukken, zal ongetwijfeld een verdere integratie op politiek gebied noodzakelijk blijken.

Verschillende lijnen kunnen vanuit de Gemeenschap worden doorgetrokken

tot geheel West-Europa. De na-oorlogse herstelperiode is afgesloten en er is

sprake van een toenemende economische groei. Voor de verdere ontwikkeling

343

(12)

geldt echter dat West-Europa zichzelf in de weg staat. De huidige situatie wordt in het bijzonder gekenmerkt door een zwakke politieke structuur in West-Europa.

Bij de rivaliteit tussen Frankrijk, Duitsland en Engeland komt hier ook nog een factor als die van de slecht functionerende democratieën in Zuid-Europa. Bij dit alles is er een gebrek aan een gemeenschappelijke toekomstvisie. De vraag hoe West-Europa zich verder dient te ontwikkelen en welke rol het in de toekomst zal kunnen of moeten spelen is nog nauwelijks aan de orde gesteld, laat staan beantwoord. Ons inziens zal deze vraag niet vanuit de visie van de jaren vijftig of vanuit de nog oudere 'Europese gedachte' bevredigend kunnen worden be- antwoord. Er zal rekening gehouden moeten worden met de externe verhoudin- gen van dit moment, verhoudingen die nader getoetst dienen te worden aan de door ons te kiezen doelstellingen voor een Europees beleid.

3. Internationale ontwikkelingen

Voor een juiste waardering van de externe verhoudingen van West-Europa zij n een aantal recente ontwikkelingen in de wereld van groot belang. Verschil- lende gebeurtenissen, die in het kader van dit rapport slechts summier kunnen worden aangeduid, noodzaken ons de West-Europese ontwikkeling op kortere en op langere termijn opnieuw te bezien.

In de eerste plaats geldt dit voor de betrekkingen tussen Oost en West. Er blijft sprake van gespannen verhoudingen, met name wat betreft de concurreren- de machtsstrijd tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Niettemin lijken er nieuwe kansen te ontstaan voor een, zij het nog steeds zeer voorzichtige en gelimiteerde ontspanning tussen Oost en West. Een voorbeeld hiervan is het Duitse vraagstuk. Door de afsluiting van de verdragen van Moskou, Warschau en Berlijn is de weg vrij gekomen voor een Europese Veiligheids- en Samen- werkingsconferentie. Ook kan in dit verband gewezen worden op het beperkte SALT-akkoord tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, al dient men er anderzijds voor te waken de praktische betekenis van deze weinig vérreikende overeenkomst over beperking van de strategische bewapening te overschatten.

Een volgend punt is de reeds genoemde geleidelijke overgang van een bipolair naar een multipolair wereldsysteem. Naast de Verenigde Staten en de Sovjet- Unie manifesteren ook andere machten zich thans meer nadrukkelijk op het wereldtoneel. Niet alleen China, maar ook Japan zal in de toekomst naast een sterke economische macht als de Gemeenschap, waarschijnlijk een steeds belangrijker rol gaan spelen.

Een rol van een geheel eigen aard spelen in dit geheel de ontwikkelingslanden,

nog meestal aangeduid als 'de Derde Wereld', ondanks het feit dat dit begrip

minder juist is bij een ontwikkeling naar een multipolair systeem. Zowel uit

menselijkheidsoverwegingen als uit veiligheids- en economische overwegingen is

de ontwikkeling in en rond de landen van 'de Derde Wereld' voor de gehéle

wereld van het grootste belang. Voor dit moment geldt dat het ontbreken van

een gelijkwaardige militaire of economische machtspositie van deze landen er

(13)

niet toe mag leiden, dat gerechtvaardigde eisen van de kant van het minder ontwikkelde deel van de wereld in het overige, machthebbende deel van de wereld niet gehoord zouden worden.

Dit alles brengt met zich mee dat in verschillende landen de onderscheiden rolopvattingen zich wijzigen. Wegens haar specifieke verbondenheid met dat land is het voor West-Europa in het bijzonder van belang de gang van zaken in de Verenigde Staten nauwlettend te blijven volgen. Men kan zich hier met name afvragen waartoe het vooral onder invloed van het verloop van de oorlog in Vietnam in Amerika op gang gekomen proces van heroriëntatie zal leiden. In ieder geval wijzen verschillende tekenen er op dat Amerika haar rol op wereld- niveau anders gaat bezien.

4. V eili gheidsa.rpecten

Het is even teleurstellend als onontkoombaar te constateren dat een werkelijk mondiale veiligheidsstructuur nog allerminst in het verschiet ligt. Daardoor is de veiligheid in Europa op dit moment nog volledig afhankelijk van het functio- neren van het nucleaire afschrikkingsevenwicht tussen Oost en West. Er bestaat militair gezien tussen beide partijen een "over all" evenwicht, in die zin dat het voor beide partijen niet aantrekkelijk is jegens elkaar tot geweldgebruik over te gaan, omdat een militaire overwinning in het gunstigste geval slechts tegen onvoorstelbare offers kan worden verkregen. In weerwil van deze 'pat-situatie' gaat de bewapeningswedloop (V.S.-nucleair; S.V.-nucleair én conventioneel) kwalitatief door, al zijn er aanwijsbare redenen dat géén der partijen deze situatie werkelijk wil doorbreken. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat beide partijen hun veiligheid het beste hierdoor gegarandeerd weten. De voortgezette bewapeningswedloop vloeit voort uit het diep gewortelde wantrouwen in elkaars bedoelingen en de hiermee verband houdende voortdurende wedijver tussen de beide super-mogendheden. Daarnaast wordt echter tegelijkertij d getracht deze wedloop onder controle te houden (SALT).

Er zijn vooral twee thema's die in de huidige beschouwingen over de veiligheid in Europa overheersen, te weten de mogelijkheden tot ontspanning tussen Oost en West en verder de gevolgen van een eventuele vermindering van het aantal Amerikaanse troepen in Europa.

Ter zake van de ontspanning richt de discussie zich vooral op een Europese veiligheidsconferentie en de mogelijkheden te komen tot wederzijdse evenwich- tige troepenreducties (MBFR). Geconcludeerd kan worden dat de verschillende intenties nog allerminst duidelijk zij n. Zo is er bijvoorbeeld in het Westen zelf geen overeenstemming over de vraag of de veiligheidsconferentie en MBFR gekoppeld kunnen worden en over de hierbij te volgen gedragslijn.

Bij speculaties rond een Amerikaanse troepenvermindering speelt bij ver- scheidenen de gedachte dat de betekenis van de Amerikaanse toezeggingen voor de verdediging van West-Europa onder invloed van verschillende factoren zou afnemen. Hierbij komt ook de vrees dat Amerika en Rusland tot een overeen-

345

(14)

stemming zouden komen, met name bij de begonnen SALT-besprekingen, die mogelijk ten koste van West-Europa zou gaan. Zonder hier voorspellingen over een verder gelegen toekomst te doen, willen wij er echter ook op wijzen dat in de Amerikaanse 'nieuwe strategie voor de vrede' (Nixon-doctrine) weliswaar meer de nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van andere landen voor hun eigen verdediging, maar dat hieraan de nadrukkelijke voor- waarde is verbonden dat de Verenigde Staten geen bestaande verplichtingen zullen verwaarlozen, en niet zullen dulden dat de eigen veiligheid direct of indirect in gevaar wordt gebracht.

5. Economische aspecten

De vooraanstaande positie die het nieuwe Europa van de Negen op econo- misch gebied inneemt, brengt even grote mogelijkheden als verantwoordelijk- heden met zich. Alleen alom deze reden is een verdere integratie in Europa tegelijk gewenst én onvermijdelijk. Het gaat hier zeker niet om Europa alleen.

Integendeel: de onderlinge betrokkenheid en afhankelijkheid van alle landen en volken in de wereld, een betrokkenheid die nog eens extra scherp belicht is door de onderzoekingen van de Club van Rome, maakt duidelijk dat bij het aanpakken van de bestaande economische problemen slechts in mondiale dimensies gedacht kan worden. Het nieuwe Europa heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor een verbetering van de bestaande handelspolitiek en monetaire systemen.

Dit zal in het bijzonder tot uitdrukking moeten komen in de onderhandelingen op het gebied van de wereldhandel die in 1973 zullen beginnen. Het is volstrekt ontoelaatbaar indien bij deze onderhandelingen opnieuw de ontwikkelingslanden buiten spel gezet zouden worden.

In de huidige situatie is er ten aanzien van de positie van Europa een complicerend element gelegen in de betrekkingen die de Gemeenschap onder- houdt met overzeese (ontwikkelings- ) landen en gebieden. Er van uit gaande dat het noodzakelijk is dat de Gemeenschap preferenties verleent aan ontwikke- lingslanden, rijst de vraag of de voornamelijk historisch bepaalde situatie al dan niet gesanctioneerd dient te worden; met andere woorden: is het terecht dat juist aan deze speciale groep van landen een bevoorrechte plaats op de Europese markt wordt toegekend? (Zie verder paragraaf 6 van Hoofdstuk V over ' de geassocieerde landen').

II. UITGANGSPUNTEN VOOR HET TOEKOMSTIG BELEID

1.

Al gemene doelstelling

Europa heeft geen toekomst, en màg ook geen toekomst hebben, indien haar

ontwikkeling niet gericht zou zijn op het naderbij brengen van een rechtvaardige

mondiale samenleving, waarin de mens zo goed mogelijk tot ontplooiing moet

komen in veiligheid, vrijheid en verantwoordelijkheid.

(15)

Wat de veiligheid betreft betekent de genoemde doelstelling dat Europa zich daadwerkelijk zal moeten richten op de bevordering van een werkelijk mondiale veiligheidsstructuur. Hiertoe is versterking van de Verenigde Naties een onont- beerlijke voorwaarde. In de huidige situatie is het bewerkstelligen van een verdere ontspanning tussen Oost en West een belangrijke bijdrage op dit gebied, zowel voor de veiligheid binnen als buiten Europa. Het zal de taak moeten zijn van de West-Europese en Oost-Europese landen tezamen, de kans op polarisatie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zo klein mogelijk te maken. Eigen ontwikkelingen binnen West-Europa moeten op deze verdere ontspanning worden afgestemd.

Zoals iedere politiek, zal ook de Europese politiek in dienst moeten staan van de mens. Voor het nieuwe Europa van de Negen betekent dit dat een werkelijk democratische gemeenschap moet worden opgebouwd, waarin het beleid in al zij n onderdelen gericht moet zij n op àlle mensen en groepen van mensen binnen die gemeenschap. (Zie ook paragraaf 3).

Deze doelstelling heeft echter een algemenere gelding en zal nimmer beperkt mogen worden tot Europa alleen: het gaat om rechtvaardiger verhoudingen in de gehele wereld en om het welzijn van de mens als geheel. De economische groei in Europa dient ons steeds sterker te bepalen bij onze verantwoordelijkheid ten opzichte van de ontwikkelingslanden, een verantwoordelijkheid waaraan wij ons reeds te lang onttrokken hebben. Het is onaanvaardbaar dat Europa steeds rijker en de Derde Wereld steeds armer wordt. Wij zullen ons daarbij ook dienen te hoeden voor een vorm van modern welvaarts-egoïsme, waarin wij misschien wel bereid zijn onze welvaart te beperken voorzover dit het behoud van het eigen leefmilieu dient (hoe noodzakelijk dit ook is!), maar daartoe niet bereid zijn ten gunste van hulp aan de ontwikkelingslanden. Opnieuw komt hier op indringende wijze de vraag naar voren om ingrijpende veranderingen, zowel in de bestaande structuren als in de in Europa heersende mentaliteit.

2. Een eigen Europees gezicht?

Iedere stap op de ingeslagen weg naar verdere integratie binnen West-Europa, en dan opnieuw speciaal binnen de Gemeenschap, brengt duidelijker aan het licht dat deze weg ook verder zal moeten worden afgelegd. Het toekomstige Europa van de Negen zal stellig dienen vast te houden aan de resultaten die op dit moment op het gebied van de West-Europese eenwording zijn bereikt.

Ongetwijfeld zal het geplaatst worden voor de noodzaak om ook op ander dan economisch terrein te komen tot een meer gemeenschappelijk beleid. Uiteraard geldt dit voor vraagstukken binnen de Gemeenschap zelf, maar zeker in niet mindere mate voor de externe betrekkingen van de Gemeenschap met de overige landen in de wereld. Dit kan ertoe leiden, dat een nieuwe Europese entiteit, waarvan de contouren reeds thans zichtbaar zijn, in de toekomst in de internatio- nale samenleving steeds meer gestalte zal krijgen.

Hieraan dient ons inziens echter de belangrijke conditie te worden verbonden

(16)

dat West-Europa geen geïsoleerde positie in de wereld mag innemen. West- Europa dient het oog gericht te houden op het ruime mondiale stelsel waarin het functioneert. Dit geldt in de eerste plaats voor Europa zelf: Europa bevat een ruimer kader dan de Gemeenschap van de Negen, zoals ook de geschiedenis van de Europese gedachte bevestigt. De toekomst van Europa gaat alle landen van Europa aan. Het is verder duidelijk, dat bij het spreken over Europa de authentieke relaties, die er zowel met de Sovjet-Unie als met de Verenigde Staten bestaan, in aanmerking genomen moeten worden. En tenslotte zij her- haald, dat de toekomst van Europa nimmer los mag worden gezien van de ontwikkeling van de Derde Wereld.

Ondanks de te verwachten nauwere aaneensluiting dient West-Europa een open karakter te krijgen. Het nieuwe Europa van de Negen is de grootste handelspartner, de grootste importeur van agrarische produkten in de wereld.

Dit betekent per definitie dat het verantwoordelijkheid heeft voor alle uitvoe- rende landen, of deze nu ontwikkeld of onderontwikkeld zijn. Het zal deze verantwoordelijkheid onder meer moeten tonen bij de afsluiting van nieuwe wereldwij de handelsovereenkomsten.

Het onvoldoende op elkaar afgestemd zijn van het algemeen economisch en monetair beleid binnen de Gemeenschap heeft in de afgelopen jaren grote moeilijkheden met zich mee gebracht. De instelling van een Europees Monetair Fonds is nog maar een kleine stap op de weg naar een Gemeenschapsbeleid op dit gebied en naar een op elkaar afgestemd zijn van de algemene economisch- financiële politiek in Gemeenschapsverband. Eerst zal hierbij overeenstemming moeten worden verkregen over de inhoudelijke kanten van een dergelijk beleid, voordat van een echt gemeenschappelijk standpunt op dit gebied sprake kan zijn; anders worden de problemen slechts uitgesteld, niet opgelost.

Een dergelijke ontwikkeling mag nooit tot gevolg hebben dat hierdoor de besluitvorming in het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zal worden afge- remd. Een immobiele, gesloten Gemeenschap die met het IMF zou willen 'concurreren', is in strijd met onze voorstelling van een 'open Europa', dat zich ook op dit gebied van zijn mondiale verantwoordelijkheid bewust moet zijn.

Tenslotte zullen pogingen om de integratie op monetair gebied op gang te brengen, zonder dat tevens de integratie op andere gebieden verdere voortgang vindt, remmend werken en een illusie in plaats van een werkelijke vooruitgang betekenen.

Een verdere politieke integratie binnen West-Europa zal onvermijdelijk ook

de vraag aan de orde stellen naar een integratie op militair gebied. Er zijn een

zeker aantal punten die op dit moment pleiten tegen een ver doorgevoerde eigen

zelfstandige West-Europese militaire machtsvorming: het feit dat West-Europa

voor haar veiligheid nauw verbonden is en blijft met de Verenigde Staten; het

risico dat door een eigen West-Europese militaire ontwikkeling (met name wat

betreft de kernwapens) de stabiliteit tussen Oost en West in gevaar wordt

gebracht; de belasting die het zou kunnen betekenen voor de Gemeenschap

(17)

indien de huidige structuur verbonden wordt met een militaire structuur;

mogelijk ongewenste gevolgen voor het karakter van de West-Europese samen- leving. Om deze bezwaren althans zo veel mogelijk te ondervangen, is het noodzakelijk een eventuele verdere militaire integratie binnen West-Europa te verbinden met een nieuwe Europese veiligheidsstructuur, die zich richt op de veiligheid van geheel Europa.

3. Verhoudingen binnen West-Europa

Het antwoord geven op de vraag in hoeverre de huidige Gemeenschap zal uitgroeien tot een werkelijke eenheid kan op dit moment niet anders dan speculatief zijn. De ervaring heeft geleerd, dat het sterk beklemtonen van de supra-nationaliteit (wat overigens van belang blijft) in het verleden grote spanningen heeft opgeroepen, en ook thans nog oproept. Het is wellicht meer realistisch ons te richten op een voortschrijdende integratie, die in de praktijk stapsgewijs verwezenlijkt wordt.

We zullen moeten beseffen, dat dit proces op zichzelf geen enkele garantie inhoudt voor een verdieping van het democratisch proces binnen de Gemeen- schap. Integendeel: de wens tot verdere integratie enerzijds en de wens tot democratisering anderzijds kunnen op bepaalde momenten met elkaar gaan concurreren. Om niet in een later stadium voor een dilemma geplaatst te worden, dient zo spoedig mogelijk de democratische controle binnen de Gemeenschap te worden versterkt. Hiertoe zijn maatregelen noodzakelijk als:

uitbreiding van de bevoegdheden van het Europese parlement; voor het parlement dienen afzonderlijke parlementariërs beschikbaar te komen;

rechtstreekse verkiezingen en Europese partijvorming liggen in de lijn van deze ontwikkeling;

versterking van de federale opbouwen van de Europese besluitvormende organen (een noodzakelijk complement van een versterking van het Europese parlement);

naast centralisatie ten aanzien van de besluitvorming (die in Brussel dient plaats te vinden), is decentralisatie van uitvoerende Gemeenschaps- organen gewenst (verkleining afstand overheid-burger).

Het beleid van de Gemeenschap dient erop gericht te zij n, dat binnen die Gemeenschap de Europese burger tot zijn recht komt, en zich daarin ook thuis voelt. Daartoe zullen met name grotere inspanningen op sociaal terrein nood- zakelijk zijn, waarbij niet geaarzeld moet worden de voorrang van het Europese Sociale Fonds uit te breiden. Er zullen meer speciale maatregelen getroffen moeten worden voor de bijzondere problemen in regionale gebieden. Zeker ook om het beleid van de Gemeenschap voor de Europese burger een meer reëel aanzien te geven, moeten al die maatregelen genomen worden die ertoe kunnen leiden dat de controles aan de onderlinge grenzen worden afgeschaft.

Er dient een maximum aan informatie te worden verschaft om het beleid van

de Gemeenschap voor de burgers binnen die Gemeenschap te ·vertalen'.

(18)

Onzeker is op dit moment de ontwikkeling van de betrekkingen tussen de Gemeenschap en de overblijvende landen van Zuid-Europa: Spanje, Portugal, Turkije en Griekenland. Er zijn associatie-akkoorden afgesloten met Turkije en Griekenland; de toepassing van het laatste akkoord is sinds de militaire staats- greep van 1967 beperkt tot de verdragsbepalingen die duidelijke en vaste ver- plichtingen inhouden. Met Spanje is een preferentieel handelsakkoord gesloten;

met Portugal (dat lid is van de Europese Vrij handels Associatie - EVA) een overeenkomst tot vrije uitwisseling van industriële goederen, alsmede van enkele landbouwprodukten.

De Gemeenschap staat thans voor de vraag of nauwere samenwerking, door middel van associatie of door middel van toetreding, gewenst is. Deze vraag, die uiteraard niet voor alle landen gelijkelijk beantwoord behoeft te worden, wordt bovendien gecompliceerd door het feit dat Portugal, Turkije en Grieken- land, militair gezien, reeds in het kader van de NAVO met West-Europa ver- bonden zijn. Wat de eventuele toetreding en de afsluiting van associatie- verdragen die gericht zijn op latere toetreding betreft, mag men zich niet ont- trekken aan een principiële benadering van deze vraag. Enerzijds kan men stellen dat een volledige isoleringspolitiek niet in het belang is van de bevolking in de desbetreffende landen; bij haar onderhandelingen zou de Gemeenschap op de landen dru ..

~

kunnen uitoefenen om ten behoeve van de bevolking ver- anderingen aan te brengen in hun systeem; toenemende contacten zouden een grotere vrijheid voor de bevolking in de hand kunnen werken. Anderzijds kan men echter ook van mening zijn dat deze externe druk nimmer effectief zou kunnen werken. Het bereiken van een grotere vrijheid van de bevolking in fasen is wellicht een illusie, omdat het beslissend is of een regering wel of niet een begin van vrijheid toestaat. Daarom zou, in deze gedachtengang, zolang het regiem zelf in een bepaald land niet veranderd is, nauwere samenwerking moeten worden afgewezen.

IIL DE RELATIE TUSSEN WEST- EN OOST-EUROPA

1.

Politiek-strategische doelstellingen van de Sovjet-Unie

Gegeven de bestaande controverse tussen Oost en West, gegeven ook de dominerende strategische positie van de Sovjet-Unie in Europa, is het voor de toekomst van Europa van het grootste belang, welke doeleinden de Sovjet-Unie zich daarbij voor ogen heeft gesteld. Wij willen daarom eerst een (beperkte) analyse trachten te geven van de huidige politieke doelstellingen van de Sovjet- Unie. De nadruk valt daarbij allereerst op de politiek-strategische doelstellingen, al moeten deze in een voortdurende wisselwerking worden gezien met de in betekenis toenemende economische aspecten.

Een dergelijke analyse heeft slechts een beperkte waarde. De invloed van

meuwe ontwikkelingen kan niet gemakkelijk op de juiste waarde getaxeerd

(19)

worden. Dit geldt destemeer, omdat de Russische doelstellingen, door het ge- compliceerde en daarmee ondoorzichtige besluitvormingsproces, zeker niet altijd constant en consistent zijn.

De doeleinden van de Sovjet-Russische buitenlandse politiek worden gekarak- teriseerd door het samengaan van de ideologisch georiënteerde motieven van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie én de aspiraties van de Sovjet- Unie als nationale staatsgemeenschap. Herhaaldelijk verdragen deze beide deter- minanten van de Russische buitenlandse politiek elkaar slecht, in welke gevallen meestal het zwaarste gewicht wordt toegekend aan het veiligstellen van de nationale belangen. Niettemin blijft ook de ideologische factor een belangrijk, maar vaak onvoorspelbaar element in de Sovjet-Russische buitenlandse politiek.

Naar ons oordeel ziet Rusland voor de toekomst zijn grootste bedreiging in China. Met het oog daarop zal het moeite doen om de politieke en potentiële militaire dreiging vanuit het Westen zo goed mogelijk te liquideren, dan wel tot minimale potentie terug te brengen. In dit kader past voorshands politieke 'neutralisering' van West-Europa. Deze neutralisering moet vanuit verschillende gezichtspunten voor de Sovjet-Unie aantrekkelijker zijn dan het brengen van West-Europa binnen de directe Sovjet-invloedssfeer. Dit laatste immers zou de Sovjet-Unie kunnen confronteren met allerlei interne spanningen, ook in de relatie met de huidige satelliet-landen, terwijl een ontpolitisering van de huidige status quo in Europa de Sovjet-Unie de gewenste rugdekking zou verschaffen.

Ten aanzien van het Midden-Oosten is het beleid van de Sovjet-Unie er op gericht haar invloed aldaar te versterken. Door de Westelijke en Chinese invloeden terug te dringen zal zij trachten meer "grip" te krijgen op dit be- langrijke gebied. De tegenslag die de Sovjet-Unie hier heeft moeten incasseren door de uitwijzing van Russische deskundigen en militaire adviseurs zal aan dit streven geen afbreuk doen; men mag evenmin hieruit afleiden dat het streven daarmee voorlopig gefrustreerd is.

Het getuigt van weinig inzicht in de Sovjet-politiek indien men veronder- stelt dat Rusland zijn doeleinden ten aanzien van West-Europa door middel van een enigszins langdurige oorlog zou willen bereiken. De Sovjet-Unie ziet uitbreiding van de Russische macht veeleer als een kwestie van politieke manoeuvre dan als een zaak van militaire verovering. De Russische politiek zal er eerder op gericht zijn om middels politieke manoeuvres te komen tot een terri- toriale status quo in Europa, om vervolgens te pogen West-Europa te neutrali- seren (vermindering van de militaire presentie en politieke invloed van Amerika).

2. Oost-West betrekkingen op economisch gebied

Een opvatting die de Sovjet-Russische politiek alleen veiligheidsstrategisch

wil verklaren verwaarloost de economische noodzaak van het Oostblok om tot

algemeen-Europese samenwerking te komen. Dit geldt niet alleen voor de

Sovjet-Unie, maar zeker in even sterke mate ook voor de overige landen van de

351

(20)

Comecon, de Raad voor economische wederzijdse hulp. In deze landen is over het algemeen de produktie voor een groter gedeelte op de export gericht dan in Rusland het geval is (20 tot 30%, tegenover 3 tot 5% in de Sovjet-Unie). Ook Rusland heeft echter belang bij een nauwere samenwerking. Het hoopt met name op kredieten en technologische samenwerking.

De positie van de Gemeenschap als organisatie lijkt hierbij steeds sterker te worden. Verscheidene Oost-Europese landen hebben rechtstreeks akkoorden gesloten met de Gemeenschap als zodanig (dus niet met de afzonderlijke lid- staten); het betreft hier akkoorden op landbouwgebied (Bulgarije, Hongarije, Polen en Roemenië). Roemenië heeft aan de Gemeenschap verzocht eveneens in aanmerking te komen voor de algemene tariefpreferenties die aan de ont- wikkelingslanden worden verleend; de Gemeenschap achtte dit overigens terecht minder juist. Veel belangrijker is uiteraard het standpunt van de Sovjet- Unie terzake. De Sovjet-Unie lijkt bereid de feitelijke situatie in West-Europa, inclusief het bestaan van de Gemeenschap, te erkennen. In een rede op 20 maart jJ. is dit bevestigd door de Russische partijleider Brezjnev. Tenslotte wordt ook van de kant van de Gemeenschap getracht haar positie te versterken. Met ingang van 1 januari 1973 neemt de Gemeenschap de bevoegdheid over van de lid- staten om handelsverdragen met de landen van de Comecon af te sluiten, een situatie die ten aanzien van andere landen reeds bestond vanaf 1 januari 1970.

Hoe dient de Gemeenschap zich nu verder, met name tegenover de Sovjet- Unie, op te stellen? Economische onderwerpen zullen een zeer belangrijk onderdeel vormen van de komende Europese Veiligheids- en Samenwerkings- conferentie (veelal aangeduid als EVC). Op deze conferentie zal de uitge- breide Gemeenschap alle gelegenheid hebben de Sovjet-Unie vertrouwd te maken met de concentratie van de buitenlandse handel bij de Gemeenschap.

Aandringen op een formele erkenning van de Gemeenschap met of zonder ambassadeurs te Brussel, zal het begin van een flexibeler Russische politiek tegen- over de Gemeenschap alleen maar kunnen vertragen. Het is primair van be- lang dat er op verschillende gebieden een sociaal-culturele en economische samenwerking op gang komt. Deze kan, evenals dat tot nu toe het geval was met inter-statelijke korte-termijnovereenkomsten tussen landen in Oost- en West-Europa, tot een vermindering van de spanningen tussen Oost en West bijdragen.

3. De toekomst van de betrekkingen tussen Oost- en West-Europa Men kan een open oog hebben voor de politiek-strategische doelstellingen van de Sovjet-Unie, en niettemin van oordeel zijn dat het gewenst is met de Sovjet-Unie en de overige Oost-Europese landen tot een vergelijk te komen.

Het gaat hierbij niet slechts om een handhaving van de status quo. Gedacht

moet worden aan een zodanige regeling van de bestaande conflicten en tegen-

stellingen, dat niet alleen het daarin gelegen crisisgevaar wordt bezworen, maar

ook ontspanning wezenlijk wordt bevorderd. Dit houdt in dat de partijen

(21)

ambitieuze politieke en ideologische eisen jegens elkaar moeten opgeven en dat in voortdurend overleg een nieuwe structuur van samenwerking wordt opgebouwd.

Naar ons oordeel zou deze samenwerking zich tot de volgende gebieden kunnen uitstrekken:

a. het opbouwen van een zodanige relatie met de Sovjet-Unie en de overige landen van het Oostblok, dat een aantal gemeenschappelijke problemen als er zijn:

het leefbaar houden van de samenleving van een sterk technologisch bepaalde maatschappij (daaronder begrepen de strijd voor milieu- hygiëne) ;

de ontwikkelingsproblematiek van de Derde Wereld;

op meer effectieve wijze dan thans kunnen worden aangepakt;

b. het bevorderen van een zodanige samenlevingsstructuur in de Europese landen voor de bevolking van die landen, dat de mens daarin zo goed mogelijk tot zijn recht en tot zijn bestemming kan komen op basis van een vrije, individuele keuze;

c. het gelijkmatig verminderen en beter beheersen van de wapensystemen, die een hoogte hebben bereikt, die een autonome bedreiging van het menselijk leven en van de menswaardigheid daarvan inhoudt; dit dient in eerste instantie te geschieden onder handhaving van het evenwichts- beginsel; *

d. het stimuleren van een politiek klimaat, waarin een basis kan worden gevonden om samen verantwoordelijkheden te aanvaarden en gemeen- schappelijke belangen te behartigen.

Het beleid op korte termijn dient zich primair te richten op het verbeteren van de communicatie en op de versterking van de internationale politieke samen- werking. Daarbij zullen vooral die aspecten aandacht moeten krijgen, die de ver- vlechting tussen beide maatschappelijke systemen bevorderen. Waar het om gaat is de vergroting van de onderlinge afhankelijkheid (bv. op het gebied van de energievoorziening, het transport, etc.). In deze fase is het ook van belang (gezamenlijk) modellen te construeren voor een toekomstige politieke ordening en organen in het leven te roepen die zich gaan bezighouden met mondiale vraagstukken.

Het beleid op langere termijn zal vooral betrekking hebben op de veilig- heidsproblematiek in engere zin. Het heeft weinig zin over troepenreductles (MBFR) te spreken, als er niet een 'minimum klimaat' van vertrouwen is. De

*

Het lid van de werkgroep, drs. C. H. Koetsier, heeft bezwaar tegen de zijns inziens te sterke nadruk op de voorlopige handhaving van het evenwichtsbeginsel omdat hij van mening is dat dit een wezenlijke ontspanning en toenadering in de weg staat. Drs. Koetsier bepleit het nemen van éénzijdige stappen door het Westen teneinde de bewapeningsspiraal naar beneden om te buigen; een kwestie overigens die niet uitputtend in de werkgroep is besproken.

353

(22)

oplossing van de veiligheidsproblematiek is mede afhankelijk van de vor- deringen die wij maken bij de bouw van het nieuwe Europese 'huis'. De plannen voor de oplossing van mondiale vraagstukken zullen in deze periode tot uitvoering gebracht moeten worden.

Bij het tot stand komen van een nieuwe veiligheids- en samenwerkings- structuur dienen zeer nadrukkelijk ook de niet-gebonden landen in Europa te worden betrokken. Ten aanzien van de wenselijkheid van nauwere con- tacten tussen West-Europa en individuele landen van het Oostblok zijn wij van mening dat bilaterale toenadering moet geschieden in het ruime kader van toe- nadering van Oost en West. Datgene wat verschillende individuele Oost- Europese landen vooral wensen: een grotere nationale speelruimte (wat niet ver- ward moet worden met de wens tot vorming van een democratie zoals deze in West-Europa wordt gezien!), kan slechts verkregen worden indien er een veilig- heidsstructuur wordt gecreëerd, die ook de Sovjet-Unie een gevoel van veiligheid biedt.

4. De Europese Veiligheids- en Samenwerkingsconferentie en de MBFR Een Europese Veiligheids- en Samenwerkingsconferentie biedt de kans de verschillende genoemde problemen nader aan de orde te stellen. Wij zijn van mening dat gestreefd moet worden naar een spoedige realisatie van deze conferentie. Voor West-Europa is het daarbij van het grootste belang dat grondig vooroverleg wordt gepleegd over de verschillende vraagstukken, ten- einde zo veel mogelijk een gemeenschappelijk standpunt in te nemen.

Ons inziens dient bij de voorbereidingen niet al te stringent te worden vast- gehouden aan het bereiken van overeenstemming over de agenda voor de confe- rentie (met deze agenda is intussen al een begin gemaakt - Helsinki). Het is veeleer aan te bevelen de agenda zoveel mogelijk een open karakter te geven en vooreerst die onderwerpen ter bespreking te aanvaarden, die in het bilaterale en multilaterale vooroverleg al in het discussiestadium zijn gekomen. In een volgend stadium moet gestreefd worden naar de oprichting van een permanent orgaan, dat voorbereidende en volgende veiligheidsbesprekingen zal moeten garanderen en coördineren in een flexibel en adequaat politiek kader.

Niettemin blijft het uiteraard noodzakelijk overeenstemming te bereiken over het algemene verloop van de conferentie. Wij zijn van oordeel dat tijdens de voorbereiding van de conferentie de hierna te noemen punten als mogelijke agendapunten kunnen dienen. Wij willen hierbij aantekenen dat punt

e

vooral beschouwd moet worden als een gevolg van de eerder genoemde stappen:

a. maatregelen ter bevordering van de handel; wetenschappelijke, techno- logische en culturele samenwerking;

b. het bevorderen van militaire veiligheid en ontspanning; terugdringen van de betekenis van de militaire confrontatiepolitiek (MBFR en Ver- klaring afzien militair geweld);

c. het sluiten van een overeenkomst inzake grondregels voor inter-

(23)

statelijk verkeer (regels betreffende soevereine gelijkberechtiging, poli- tieke onafhankelijkheid, territoriale onschendbaarheid, vrij bestemmings- recht van volken om hun eigen lot te bepalen, beginsel van niet- inmenging) ;

d. opstelling van taken ter bestrijding van een aantal gemeenschappelijke mondiale problemen (wereldbevolkingsvraagstuk, wereldenergievraag- stuk, wereldmilieuhygiëne, ontwikkelingshulp/wereldhandel, wereld- grondstof fenvraagstuk) ;

e. stapsgewijze liberalisering, in de vorm van vrijer verkeer van personen, ideeën en informatie.

Wij zijn de mening toegedaan, dat tijdens de voorbereidingsfase van de Euro- pese Veiligheids- en Samenwerkingsconferentie er geen vermeerdering of ver- mindering van betekenis van het bewapeningsniveau in Europa moet worden aangebracht. Er dient geen verdere uitbreiding gegeven te worden aan de wer- king van de NAVO buiten het zuiver militaire. Voorkomen dient te worden dat op andere terreinen dan nu al het geval is, blokvorming optreedt.

Het idee van besprekingen over wederzij dse evenwichtige troepenreducties (MB FR) is ontstaan als een reactie van NAVO-landen op voorstellen van het Pact van Warschau met betrekking tot een Europese Veiligheidsconferentie.

Daarbij speelde intern mee het probleem van een eventuele vermindering der Amerikaanse troepen in West-Europa. In 1970 hebben de NAVO-landen een viertal criteria voor deze onderhandelingen opgesteld:

a. de troepenverminderingen mochten niet voor één zijde militair nadelig zijn;

b. het diende hier te gaan om wederzijdse en evenwichtige reducties die in fasen gerealiseerd moesten worden;

c. de besprekingen moesten zowel buiten- als binnenlandse troepen en wapens omvatten;

d. naleving door controle.

Bij deze onderhandelingen gaat het niet om exclusieve contacten tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie; veel Europese landen zijn er bij betrokken.

Dat de Verenigde Staten de Sovjet-Unie voor deze besprekingen heeft weten te winnen, is dan ook voor de Europese bondgenoten van beide zijden een be- langrijk resultaat. De Sovjet-Unie is immers veel minder in deze reducties ge- interesseerd. De enige mogelijkheid om deze kwestie aan de orde te stellen, was dan ook door haar te relateren aan punten waarin de Sovjet-Unie wel geïnteresseerd is (handelsverdrag, technische hulp). Op deze wijze is nu een aanzet temeer verkregen om tot een multilaterale in plaats van slechts tot een bilaterale ontspanningspolitiek te komen, al zal het aandeel van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zeer belangrijk blijven. Zeker zullen ook de neutrale landen, onder andere Joegoslavië, in de een of andere vorm bij de besprekingen moeten worden betrokken.

Bij de eerste fase der besprekingen zal het vermoedelijk minder nog om

355

(24)

reducties gaan dan wel om beperking van de mogelijkheid van aanvoer van nieuwe en van een verplaatsing op grote schaal van de aanwezige troepen onder meer door het over en weer toelaten van waarnemers. Toch zullen de reducties van belang blijven, al zullen de onderhandelingen hierover langdurig en moei- zaam zijn. Er zijn bijvoorbeeld grote onderlinge verschillen (aanvoerafstand der niet-Europese troepen, systeemverschillen, conventionele achterstand van de NAVO) en moeilijk te vergelijken factoren (bijvoorbeeld de 700 Russische middenafstandsraketten ).

Een succes op het gebied van de MBFR-onderhandelingen zal pas betekenis krijgen, als het wordt aangevuld door andere overeenkomsten en in een veilig- heidssysteem wordt geïntegreerd, die de bestaande Oost-West tegenstelling kan overbruggen. Hiermee is tevens een mogelijke relatie tussen MBFR en EVC aangegeven.

IV. DE RELATIE TOT DE VERENIGDE STATEN EN ANDERE GEÏNDUSTRIALISEERDE LANDEN

1.

De Verenigde Staten en de West-Europese integratie

De Verenigde Staten hebben in de periode na de tweede wereldoorlog het streven naar een grotere eenwording van West-Europa ondersteund. Een ver- enigd Europa als partner werd door Amerika om verschillende redenen gewenst geacht. Naast motieven van meer reële of psychologische aard, kunnen in het bij- zonder de volgende redenen genoemd worden: vermindering van de kans op conflicten tussen staten in Europa, die reeds tweemaal tot een wereldoorlog geleid hadden; het tot stand brengen van een vergrote gemeenschappelijke markt in Europa die ook de Amerikaanse economische vooruitgang ten zeerste zou kunnen bevorderen; de gedachte dat slechts een versterkt en verenigd Europa weerstand zou kunnen bieden aan communistische dreiging en eigen verantwoor- delijkheden zou kunnen dragen binnen het Atlantisch bondgenootschap. De Verenigde Staten gingen er hierbij terecht van uit, dat stabiliteit in West- Europa slechts gewaarborgd kon worden indien àlle landen en in een onder- ling samenwerkingsverband, de kans tot economisch herstel werd geboden. De uitvoering van het Marshall-plan, waaraan Amerika samenwerking in een ge- meenschappelijk herstelprogramma als voorwaarde voor de hulpverlening had verbonden, werd gezien als het begin van de opbouw van een economisch sterk, verenigd Europa, dat in staat zou zijn om in nauwe samenwerking md de Verenigde Staten zijn verantwoordelijkheden in de wereld te dragen.

Het politieke leiderschap van de westelijke wereld viel hierbij toe aan de Ver-

enigde Staten. In economisch opzicht waren vooral in de eerste jaren na de

oorlog de sterk verzwakte landen in West-Europa afhankelijk van de grote

economische rijkdommen van de Verenigede Staten. Militair gezien was de af-

hankelijkheidsrelatie zelfs nog groter. Met het verscherpen van de tegenstelling

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- kwam spoedig na het optreden van het kabinet-De Jong overleg op gang over mogelijke vormen van samenwerking. Met name bespraken zij in hoe- verre het mogelijk was, dat bij

De reeks 'Historische Boekerij' verschijnt onder verantwoorde- Inhoud lijkheid van het Historisch Documentatiecentrum voor het Ne-.. derlands Protestantisme (1800-heden) van de

Tijdens deze activiteit gaan de kinderen kijken naar gebouwen, praten over gebouwen en gebouwen

Bovenregionale afspraken tussen jeugdhulpregio’s, onmisbaar om juist de specialistische jeugdhulpfuncties te behouden voor de infrastructuur voor de jeugdhulp, komen nog niet

Bovendien zijn er verschillende algemene websites waar veel informatie te vinden is over Nederland (inclusief onze omgangsvormen) en gericht op diverse doelgroepen, zoals

Burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen maken be- kend dat zij in de periode van 30 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 de volgende aanvragen voor een om-

Als u recht heeft op deze dekking, dan geldt dat niet voor uw hele reisgezelschap, maar voor maximaal één bij ons verzekerd gezin, of één bij ons verzekerde reisgenoot. 2.3.3 WAT

Vindt u dat de provincie Noord-Holland/Groningen, in vergelijking met de huidige situatie, veel meer, een beetje meer, niet meer en niet minder, een beetje minder of veel minder