• No results found

SAMENVATTING ADVIES. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SAMENVATTING ADVIES. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SAMENVATTING

106487 - Geschil over verwijdering en ontwikkelingsperspectief; VO

Een opdc heeft besloten om een leerling met de diagnose selectief mutisme niet meer toe te laten tot het regulier onderwijsprogramma. Sindsdien ontvangt zij van het 1ste tot en met het 4de lesuur individuele begeleiding van een psycholoog; daarna gaat zij naar huis. De ouders wensen dat de leerlinge wordt toegelaten tot het reguliere klassikale onderwijsprogramma van het opdc en zijn het oneens met het opgestelde ontwikkelingsperspectief.

De beslissing een leerling niet langer toe te laten tot het regulier onderwijsprogramma van het opdc wordt door de Commissie gelijkgesteld met een verwijderingsbeslissing waarover een verzoek aan de Commissie gedaan kan worden.

Tot op dit moment heeft het opdc voldoende gedaan in het kader van de onderzoeks- en zorgplicht.

Aan de eis, dat een andere school bereid is de leerling op te nemen, hoeft in beginsel pas te zijn voldaan bij het definitief verwijderingsbesluit.

Voldoende is gebleken dat de leerling thans niet in staat is tot het volgen van regulier klassikaal onderwijs op het opdc zodat het niet onredelijk is om de leerlinge geen klassikaal onderwijs meer aan te bieden.

Het ontwikkelingsperspectief voldoet inhoudelijk aan de wettelijke eisen zoals genoemd in artikel 26 WVO en artikel 15 van de AmvB passend onderwijs (Stb. 2014, 95). Dat het ontwikkelingsperspectief inhoudelijk onjuist is, is niet gebleken. Verzoek ongegrond.

ADVIES in het geding tussen:

de heer A en mevrouw B, wonende te C, verzoekers en

het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij verzoekschrift met bijlagen, per e-mail ontvangen op 6 oktober 2014 en aangevuld op 9, 29 en 30 oktober 2014 hebben verzoekers bij de Commissie een geschil aanhangig gemaakt. Het geschil betreft de beslissingen van 17 en 18 september 2014 van het orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) F om G, de dochter van verzoekers, niet meer te laten deelnemen aan het reguliere

onderwijsprogramma. In de e-mail van 29 oktober 2014 hebben verzoekers bij de Commissie bezwaren ingediend tegen het ontwikkelingsperspectief van G.

Het bevoegd gezag heeft per e-mail van 10 oktober 2014 een verweerschrift met bijlagen ingediend en aangevuld op 28 en 30 oktober 2014.

De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 4 november 2014 te Utrecht.

Namens het bevoegd gezag waren aanwezig de heer I, locatiedirecteur opdc F, de heer H, zorgcoördinator opdc F en mevrouw J, orthopedagoog opdc F.

De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast.

(2)

2. DE FEITEN

Verzoekers zijn de ouders van G A.

Verweerder is het bevoegd gezag van K vmbo, de school waar G vanaf 1 augustus 2014 staat ingeschreven. G volgt met ingang van het schooljaar 2014-2015 onderwijs op opdc F. Dit opdc is een gezamenlijke onderwijsvoorziening van de VO-scholen in L.

G heeft op een reguliere basisschool onderwijs gevolgd. In groep 3 is zij vanuit M, centrum voor jeugdpsychiatrie, behandeld voor selectief mutisme. Daarna zijn er tijdens de basisschoolperiode nog twee behandelperiodes geweest vanuit M. Vanaf groep 6 ontving G leerlinggebonden financiering.

In het onderwijskundig rapport van de basisschool staat dat G het schooladvies vmbo basis krijgt. G is op 9 april 2014 niet toelaatbaar geacht voor het opdc. Ten behoeve van de heroverweging zijn

adviezen verstrekt door M (16 april 2014), de basisschool (17 april 2014) en de dienst ambulante begeleiding (17 april 2014). De adviezen wezen erop dat een nieuwe schoolsituatie voor G een omslag in denken en doen teweeg zou kunnen brengen. Mede op grond van deze adviezen is G alsnog toelaatbaar bevonden voor het opdc. Het opdc is op drie kilometer afstand van G's woonhuis.

Op 26 juni 2014 hebben ouders en een vertegenwoordiging van het opdc overleg gevoerd over de verwachtingen en de afspraken bij de instroom van G in het opdc. G is op 18 augustus 2014 gestart op het opdc. Zij mag daar sinds 19 september 2014 niet meer deelnemen aan het regulier

onderwijsprogramma, volgens het bevoegd gezag omdat het opdc haar niet langer adequaat kan begeleiden. G ontvangt sindsdien individuele begeleiding door een psycholoog van het opdc van het 1e tot en met het 4e lesuur. Dit is van 8.40 uur tot 12.00 uur. Daarna gaat G naar huis.

Het ontwikkelingsperspectief voor G is opgesteld op 3 september 2014 en aan verzoekers verstrekt op 11 september 2014 tijdens een overleg met de psycholoog en de zorgcoördinator van het opdc. Op 24 september hebben verzoeker en de zorgcoördinator van het opdc met elkaar overleg gevoerd. Op 1 oktober heeft de psycholoog van M telefonisch overleg gevoerd met zowel de zorgcoördinator van het opdc als met verzoekers. Verzoekers hebben op 5 oktober 2014 een bezwaarschrift ingediend bij het bevoegd gezag tegen de beslissing om G uit te sluiten van deelname aan het regulier

onderwijsprogramma. Op 6 oktober 2014 hebben verzoekers het verzoekschrift ingediend bij de Commissie.

3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

Standpunt verzoekers

Verzoekers wensen dat G op het opdc wordt toegelaten tot het reguliere, klassikale

onderwijsprogramma. Zij zijn het oneens met het ontwikkelingsperspectief omdat daar niet alle beschikbare gegevens van G in zijn verwerkt.

Verzoekers geven daartoe aan dat G het op de basisschool goed heeft gedaan. Op school had G moeite met praten als gevolg van haar zeer sterke vorm van faalangst. Zij had echter vriendinnen en speelde daar ook mee na schooltijd. Door haar handicap heeft G op de basisschool een

leerachterstand opgelopen.

De start op het opdc is niet goed geweest. G werd de eerste schooldag door het ortho-team

opgewacht, werd midden in de klas geplaatst en is die dag op video gezet. G moest deelnemen aan alle activiteiten in en buiten de klas. Voor G dient dagelijks een positief leermoment te worden ingebouwd. Huiswerk moet gecontroleerd worden en haar dienen gesloten vragen te worden gesteld.

G heeft de weerstand op school aangevoeld en is niet tot praten gekomen. De suggestie om G te laten observeren door haar leerkracht van de basisschool heeft het opdc afgewezen. Dit zou G namelijk uit haar rol en structuur halen. Het opdc heeft zich niet ingelezen over selectief mutisme.

(3)

Het opdc heeft de adviezen van de basisschool zoals beschreven in het advies over heraanmelding van 17 april 2014 niet opgevolgd en heeft G al na ongeveer vier weken uit de klas geplaatst. Dit is volgens verzoekers feitelijk een verwijdering. Het opvolgen van de adviezen van M en de basisschool dient alsnog te gebeuren zodat G op het opdc kan blijven. Pas als alle mogelijkheden op het opdc zijn uitgeput stemmen verzoekers in met een tijdelijke plaatsing op M om daarmee de voor G gewenste doorbraak in haar communicatie te kunnen bewerkstelligen. Tot die periode dient G op het opdc tot het regulier, klassikaal programma te worden toegelaten. Verder verlangen verzoekers dat G na de periode op M weer wordt toegelaten tot het opdc.

Verzoekers zijn het oneens over het ontwikkelingsperspectief (opp) omdat daarin passages zijn overgenomen uit de onderwijskundige rapportages van de basisschool. Verder is het opp opgesteld voordat de volledige rapportages van M waren ontvangen.

Standpunt verweerder

Verweerder stelt dat G niet is verwijderd van het opdc maar daar niet langer adequaat begeleid kan worden omdat zij daar niet tot onderwijsparticipatie in staat is. Het opdc biedt klassikaal onderwijs en de één op één begeleiding voor G kan niet voortduren omdat dit een onevenredige belasting vormt voor het opdc. Het ontwikkelingsperspectief voor G is opgesteld op grond van de daarvoor wettelijk vereiste documenten.

Verweerder voert daartoe aan dat G de laatste vier jaren van de basisschool niet meer tot werken is gekomen. Dat was in die periode alleen nog mogelijk in direct contact tussen G en de intern

begeleider, twee uren per week. Het advies om G te laten uitstromen naar het speciaal voortgezet onderwijs was voor haar ouders niet bespreekbaar. De psycholoog van M heeft ten behoeve van de heroverweging van het plaatsingsbesluit voor het opdc, gemotiveerd dat juist door de nieuwe onderwijssituatie op het opdc, er zich in het functioneren van G een omslag zou kunnen gaan voordoen. Die kans werd op 50% ingeschat en de omslag zou zich binnen enkele dagen voordoen.

Het opdc heeft hierover op 26 juni 2014 met verzoekers gesproken. Daarbij is aangegeven dat het selectief mutisme voor het opdc geen obstakel vormde, maar G wel tot daadwerkelijke

onderwijsparticipatie diende te komen. Verweerder beschikte in april 2014 over één brief van M over G. Alhoewel veelvuldig gevraagd, zijn de andere rapportages van M pas twee weken na de eerste schooldag ontvangen. Het advies van M bleek te zijn dat G gewoon moest worden behandeld en geen bijzondere vorm van ondersteuning nodig had. Alhoewel het opdc aan het begin van het schooljaar niet bekend was met dit advies, heeft het opdc toen zelf voor deze aanpak gekozen. G zit vooraan in de klas, direct tegenover de docent. Dagelijks positief contact is op het opdc een standaardvoorwaarde en geldt voor alle leerlingen. Alleen de controle van het huiswerk, zoals ook was geadviseerd door M is de eerste twee weken niet gebeurd (door onbekendheid met dit advies).

Gedurende de eerste vier weken is G letterlijk tot geen enkele activiteit in de klas gekomen. Zij heeft een maand lang met haar hoofd naar de grond gebogen stil gestaan in lokalen, of – mits zij naar haar stoel werd voortgeduwd (en vaak het lokaal werd ingeduwd) – gezeten met haar ogen op de tafel gericht. Zij sprak, at of dronk niet en ging niet naar het toilet. Alleen in een één op één situatie met de psycholoog kwam G tot enige vorm van werk, maar niet tot mondelinge informatie. G werkte niet in de kamer van de psycholoog, maar net daarbuiten, waar een tafel en stoel voor haar waren klaargezet. G schreef vaak dat zij weigerde werk te maken. Het opdc is door deze situatie handelingsverlegen geworden.

Het opdc heeft adviezen gevraagd aan de deskundige psycholoog van M. Deze constateerde dat G de omslag niet meer zou gaan maken op het opdc. Het opdc heeft de ouders gevraagd om tips hoe met G om te gaan en heeft tevergeefs getracht om, zoals was voorgesteld, met directieven G tot werken te bewegen. Het opdc heeft gevraagd om observaties vanuit M of handelingsadviezen op school, maar daarvoor had M geen tijd beschikbaar. Ook heeft het opdc andere deskundigen bij M benaderd, maar

(4)

deze hebben steeds verwezen naar de hiervoor bedoelde psycholoog van M. Voorts heeft het opdc contact opgenomen met Orion, een cluster 2 instelling voor leerlingen met communicatieve

beperkingen. Orion heeft het opdc verwezen naar het vso cluster 4. Dat is uiteindelijk de

onderwijsomgeving, die naar de mening van het opdc, voor G geschikt zal zijn. Het opdc heeft met het samenwerkingsverband (swv) gesproken over de verplichtingen die het swv heeft jegens G. Het opdc en het swv zijn nog niet zover dat in beeld is welke middelen in welke mate kunnen worden ingezet ten behoeve van G.

G is niet verwijderd en er is op dit punt ook geen voorgenomen besluit genomen. Het opdc heeft verzoekers voorgehouden dat zij uit moeten gaan kijken naar iets anders.

Het ontwikkelingsperspectief is opgesteld op grond van de daarvoor wettelijk vereiste documenten.

Stukken die nadien zijn verkregen zijn inmiddels achterhaald of werpen geen nieuw licht op het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief, maar zijn wel in het dossier van G opgenomen.

Thans worden geen nieuwe handelingsadviezen geformuleerd maar zijn adviezen opgevraagd bij M.

Het opdc wacht die adviezen af.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

De bevoegdheid en de ontvankelijkheid

Op grond van artikel 27c lid 2a en 2b WVO neemt de Commissie kennis van geschillen tussen ouders en het bevoegd gezag aangaande het ontwikkelingsperspectief van de leerling respectievelijk diens definitieve verwijdering van school. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat er met verweerders een geschil is gerezen over zowel het ontwikkelingsperspectief als over verwijdering.

De bestreden beslissing om G niet langer toe te laten tot het reguliere onderwijsprogramma van het opdc stelt de Commissie op één lijn met een verwijderingsbeslissing waarover bij de Commissie een verzoek kan worden ingediend. De feiten en omstandigheden wijzen er concreet en voldoende op dat G voortijdig het onderwijsprogramma op de huidige onderwijslocatie moet verlaten. Tot deze feiten en omstandigheden kunnen worden gerekend de door het opdc gestelde handelingsverlegenheid en de beslissing G niet meer toe te laten tot het klassikaal onderwijs, welke beslissing partijen niet

weerspreken en daarmee vaststaat.

De Commissie is derhalve bevoegd kennis te nemen van het verzoek.

Het verzoekschrift is ingediend binnen zes weken nadat het ontwikkelingsperspectief is opgesteld en binnen zes weken na de bestreden beslissing om G niet meer te laten deelnemen aan het reguliere onderwijsprogramma van het opdc. Het verzoekschrift is derhalve tijdig ingediend. Verzoekers zijn derhalve ontvankelijk in hun verzoek aan de Commissie.

De beoordeling van het verzoek

Bij definitieve verwijdering van een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte dient deugdelijk onderzoek te zijn gedaan naar diens ontwikkelingsperspectief, naar de voor de school nog resterende begeleidingsmogelijkheden en dient een andere school te zijn gevonden die bereid is de leerling toe te laten. Nu de verwijdering thans niet als definitief besluit voorligt beoordeelt de Commissie of tot op dit moment het bevoegd gezag voldoende inhoud heeft gegeven aan de voor passend onderwijs geldende zorg- en onderzoeksplicht.

Uit de stukken en de verklaringen ter zitting is de Commissie gebleken dat het opdc voldoende zicht heeft op de ondersteuningsbehoefte van G en daarover een uitgebreid ontwikkelingsperspectief heeft opgesteld. Het opdc heeft ten aanzien van de ondersteuningsbehoefte van G verschillende

(5)

aanpassingen in aanpak en benadering toegepast, die echter niet het gewenste effect hebben veroorzaakt in het gedrag en de leerhouding van G. Anders dan verzoekers stellen, is het opdc daarmee naar het oordeel van de Commissie in voldoende mate ingegaan op de handelingsadviezen van de basisschool. Met het opvragen van adviezen bij M en de ondernomen pogingen in het

verkrijgen van een second opinion heeft het opdc actief gezocht naar alternatieve

begeleidingsmogelijkheden voor G. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat tot op dit moment het opdc voldoende heeft gedaan in het kader van de onderzoeks- en zorgplicht. Daarbij geldt dat aan de eis, dat een andere school bereid is G op te nemen, in beginsel pas hoeft te zijn voldaan bij het definitief verwijderingsbesluit.

De Commissie is voldoende gebleken dat G thans niet in staat is tot het volgen van regulier klassikaal onderwijs op het opdc. De Commissie baseert zich hierbij op de waarnemingen van het opdc, die door verzoekers niet zijn weersproken en daarmee vaststaan. Vaststaat dat het opdc sinds 19 september 2014 G een vorm van één op één begeleiding biedt binnen het opdc. Deze oplossing mede in

aanmerking nemend, acht de Commissie de beslissingen van het opdc van 17 en 18 september 2014, om G geen klassikaal onderwijs meer aan te bieden, niet onredelijk.

Verzoekers stellen als voorwaarde dat G opnieuw moet worden toegelaten tot het opdc als zij de dagbegeleiding bij M heeft afgesloten. Dit verzoek kan thans niet worden beoordeeld. Immers, na afronding van de begeleiding door M kan op grond van de ondersteuningsbehoefte van dat moment pas voor G beoordeeld worden welke vorm van onderwijs voor haar passend is.

Een en ander leidt tot het oordeel dat het verzoekschrift, voor zover gericht op de verwijdering van G, ongegrond is.

Ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief stelt de Commissie vast dat het een uitgebreid rapport betreft dat een beschrijvend en met testresultaten onderbouwd beeld geeft van G. Het bevat een uitstroomperspectief met onderbouwing en een overzicht van de bevorderende en belemmerende factoren met betrekking tot het uitstroomperspectief. Het opp vermeldt in het handelingsdeel het onderwijsprogramma en de te bieden begeleiding en ondersteuning alsmede de afwijkingen van het regulier onderwijsprogramma. Het opp voldoet hiermee inhoudelijk aan de wettelijke eisen zoals genoemd in artikel 26 WVO en artikel 15 van de AmvB passend onderwijs (Stb. 2014, 95). Nu verzoekers niet in het bijzonder hebben onderbouwd op welk onderdelen het opp inhoudelijk onjuist zou zijn, en van enige inhoudelijke onjuistheid de Commissie ook niet is gebleken is het verzoek op dit onderdeel ongegrond.

5. OORDEEL

Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het verzoek ongegrond.

Aldus gedaan te Utrecht op 18 november 2014 door mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, voorzitter,

drs. R. Aerden en drs. A.H.T. Gieling, leden, in aanwezigheid van mr. S.J.F. Schellens, secretaris.

mr. J.P.L.C. Dijkgraaf mr. S.J.F. Schellens

voorzitter secretaris

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Commissie oordeelt dan ook dat verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om [de leerling] niet te bevorderen met als gevolg dat [de leerling] van school

De Commissie overweegt hierover dat, wat er ook zij van de status van de beslissing van 22 juli 2015, A hiervan de nietigheid heeft ingeroepen, terwijl de werkgever op 25 augustus

Voor wat betreft de klacht rond de zorgplicht van de school jegens de zoon van klaagster heeft de school verklaard dat er ondanks de ondersteuningsbehoefte van klaagster rondom

• Doelen en opgaven dragen bij aan Breda als Centrumstad binnen het netwerk van Brabant stad (met internationale verbindingen voor Brabant) – verstedelijkingsagenda B5. • Doelen

Het leven, handelen en wandelen van een begenadigde ziel, gelijk het een voorwerp van Gods verkiezing en gekochte door het bloed van de Zaligmaker betaamt, betonende

Hij die spreekt over liefde tot alle mensen, die zegt dat God de mens nooit gemaakt heeft om hem te verdoemen, maar dat alle mensen zalig zullen worden door de algemene verzoening,

Door de invoering van de WNRA behouden werknemers wel de arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit de thans geldende cao, maar de WNRA regelt niet dat werknemers automatisch

Door het college is op 7 november 2017 besloten om op de definitieve versie van de anterieure overeenkomst een (tijdelijke) geheimhoudingsplicht te leggen en deze ter