• No results found

' ^ J-^'; r I I I I I. directie zuid - holland I I I

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "' ^ J-^'; r I I I I I. directie zuid - holland I I I"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I

' ^ •J-^'; r

I I I I

I directie zuid - holland

I I

I - 5754

(2)

"Proefplan Zuid-Holland i n het kader van de Wet op de Waterhuishouding"

met 5 b i j l a g e n

REF. NR.

bqa5

l

SIGN.

DATUM

2596 A A 's-Cravenhacje

-L OiCXI> ï

R i j k s w a t e r s t a a t ,

D i r e c t i e Zuid-Holland Juni 1979

(3)

b l z . b l z . b l z . b l z .

b l z .

b l z . 1 2 2

' 9

9

10 INHOUD: 1. Inleiding

2. Beschrijving provinciaal waterhuis-

•houdingsplan, algemeen

3. Beschrijving provinciaal-waterhuis- hóudingsplan, hoofdstuksgewijs'.

^'. Relatie vjaferhui'shoiidi-hgsplan. mét het kwaliteits- en grondwaterplan

5. Een proeve voor een indeling van Zuid- Holland in provinciale waterhuishou- dingspiannen

6. Planvorming en beheersinstrumentarium in het kader van de wet Whh.

LIJST VAN BIJLAGEN:

1. Rapporten en nota's over de waterhuishouding (kwantitatief en kwalitatief), grondv/ater, scheepvaart en ruimtelijke ordening voor het gebied van Rijnland, Delfland, Schieland en Woerden in chronologische volgorde vermeld.

2. Functies van de vloeistof water, al of niet inclusief water- houdende en/of watervoerende objecten.

3. Provinciale beleidsvisies met betrekking tot de waterhuishouding.

4. Standaard-krommen voor verschillende sectoren en gemihimaliseerde schadekrommen voor Nederland, de provincies en de waterschappen.

5. Relatie Waterhuishoudingsplan met het kwaliteits- en grondwater- plan .

(4)

1. INLEIDING.

Het beoogde doel van de in voorbereiding zijnde Wet óp de Waterhuis- houding (Wet Whh) kan kortheidshalve als tweeledig worden omschreven, te weten het verschaffen van een algemene basis voor het beleid en'het beheer -

• met betrekking tot de waterhuishouding en het opvullen van een leemte in de bestaande wetgeving op dit gebied.

Bij het verschaffen van een/algeriBne basis voor het beleid en het .beheer met betrekking tot de waterhuishouding wordt niet alleen gedacht

aan de aspecten kwaliteit en kwantiteit, doch ook aan oppervlaktewater enerzijds en grondwater anderzijds. Ook zal de.wet aandacht moeten schen- ken aan de verhouding regionaal versus landelijk waterbeheer. Een en ander zal vooral tot uitdrukking dienen te komen 'in de door de wet voorgeschre- ven planvorming.

Bij het opvullen van een leemte in de bestaande wetgeving wordt ge- dacht aan het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer.

. Het concipiëren van een ontwerp, van Wet Whh leidde onder meer tot de idee voor een bepaald gebied .een plan op te stellen om vanuit de

praktijk van de planvorming ervaringen op te doen in hoeverre zaken in de '

• ontwerp-wet ontbreken, eventueel overbodig zijn en misschien zelfs praktisch onuitvoerbaar zullen blijken te zijn. Ook kan hierbij aandacht worden ge- schonken aan de vraag- welke zaken • bij Wet en welke bij Algemene maatregel van bestuur zou moeten worden geregeld.

Dit heeft geleid tot het idee oorspronkelijk twee proefplannen te ontwikkelen, te weten een voor de hoge gronden en een voor de lage gronden.

Voor de lage gronden is de keus gevallen op het in Zuid-Holland gelegen gebied van de Hoogheemraadschappen van Rijnland, Delfland, Schieland en van het Grootwaterschap Vloerden.

Met dit pi'oefplan hoopt men in ieder geval een beeld te krijgen van de hoofdzakelijke elementen van een "provinciaal"plan.

Om des tijdswille zullen bij de hiernavolgende beschouwingen omtrent het proefplan de accenten vallen op de methodiek.

Het in deze nota beschrevene is het resultaat van een gedachtenwis- seling die heeft plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de

Provinciale Waterstaat van Zuid-Holland en vertegenwoordigers van de

Rijksv;aterstaat (Hoofddirectie, district Zuidwest van de directie Water- . huishouding en Waterbeweging en directie Zuid-Holland).

- 2. -

(5)

- 2 -

2. BESCHRIJVING PROVINCIAAL WATERHUISHOUDINGSPLAl^, ALGEjVEEN.

Gezien de achtergrond en het doel van het proefplan is het gezamen- lijk bespreken van de materie gebeurd" volgens de inhoudsopgave zoals het cconcept-ontwerp van wet (juli 1978) (art. ^.1.) die voorschrijft voor het -

provinciale plan.

•Van het beschouwde gebied is reeds zeer veel bekend, hetgeen de ver- wachting rechtvaardigt dat dit bij het bijeen brengen van dè" benodigde gegevens te zijner tijd een grote steun zal zijn. Om een indruk te geven van de beschikbare -nota's en rapporten wordt verwezen naar bijlage 1, waarop in chronologische volgorde een vijftigtal titels zijn genoemd. Bij het opstellen van deze lijst is niet gestreefd naar volledigheid.

Voordat toegekomen wordt aan de hoofdstuksgewijze behandeling van het provinciale Whh-plan kan nu reeds wel worden gesteld, dat van de zijde van de Rijkswaterstaat het als een omissie.wordt ervaren dat de inhouds- opgave van het concept-ontwerp van wet niet expliciet voorschrijft dat in een provinciaal Whh-plan aandacht dient•te worden geschonken aan de uit het plan voortvloeiende financiële consequenties (kosten en dekking).

Dit overeenkomstig de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmings- plan, waarbij is voorgeschreven dat de resultaten van een onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid dienen te worden vermeld.

3. BESCHRIJ\T:NG P R O V I N C I A A L WATERHUISHQUDINGSPLAN., HOOFDSTUKSGEIAIJS.•

heeft_^

De titel van dit hoofdstuk dient ruim geïnterpreteerd .-te worden. Het is voor een provinciaal plan niet voldoende om de wateren te noemen en daarbij slechts te vermelden dat het een-boezemwater, polderwater enz.

betreft.

In tegenstelling tot het landelijk plan, dat de nadruk: legt op de hoofdinfrastructuur van de vjaterhirishouding en de functies en het gebruik van het water als zodanig, ligt het accent bij het provinciale plan meer

"op de functie van en grondgebruik in een bepaald gebied waaruit veelal de functies en het gebruik van' het in dat gebied aanwezige water voortvloeien.

- In

(6)

i4 -

Zo kunnen (bij wijze van voorbeeld)' aan een'sloot in een nieuwbouwwijk de functies A en B4-7 worden toegekend, aan een hoofdwatergang in een' polder A, B 2-3-5-6-7-12-13 en _aan een boezemwater zoals de' Gouwe A, B' 3-6-9-10-1^-15.

Een aantal titels van bijlage 1 gaan meer in het bijzonder in op de

•functies van het gebied en de functies van wateren. Genoemd kunnen ó.a.

'worden het saneringsplan en.de streekplannen (24, 46 en 47).

Geconcludeerd wordt dat het, gezien het beschikbare materiaal, geen bij.zondere problemen zal. geven om hoofdstuk b te schrijven.

De' basisgegevens zijn m.et uitzondering van Woerden voor het proefplan- gebied bekend. Wellicht kunnen voor Woerden de basisgegevens afgeleid wor- den van die van Rijnland, bij voorbeeld naar rata van de opper^/lakte van beide waterschappen.

De definitie van waterbalans zoals die gegeven wordt in art. 1 van het concept-ontwerp van wet is niet. in' overeenstemming met het begrip v;ater- balans uit de hydrologie. Om verwarring hieromtrent te voorkomen wordt voorgesteld om in plaats van waterbalans te gebruiken "Raming van over- schotten van en tekorten aan oppervlaktewater en gp^ondwater met bijbeho- rende frequenties". Het gaat er immers om, om in dit hoofdstuk de knelpun- ten m.b.t. de aan- en afvoer van water zichtbaar te maken.

In de balansen zal onder meer tot uiting moeten komen welke hoeveel- heid water de provincie met een herhalingstijd van x jaar voor haar gebied denkt nodig te-hebben. Welke behoeften moeten hierbij vrel en welke niet worden .Tneegeribmen?

Ter illustratie moge het volgende dienen:

- Door Zuidhollandse industrieën.wordt op directe wijze water aan de lan- delijke (plan-)infrastructuur onttrokken. Is het nodig dat deze hoeveel- heid in het provinciale plan wordt opgevoerd en/of houdt het landelijk plan reeds met de benodigde hoeveelheden rekening?

- Vanuit de doorstroom- en spaarbekkens in de. Biesbosch, gelegen in de provincie Ncord-Brabant wordt water aangevoerd onder meer voor Zuid- Holland. Deze hoeveelheid komt - naar wordt aangenomion - ten laste van het provinciale plan voor Noord-Brabant, zonder dat dit door Zuid- Holland voor Zuid-Holland op de balansen wordt meegenomen.

- Vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal wordt ook water ten behoeve van Zuid- Holland aangevoerd door de provincie Utrecht, die in deze als transito- provincie fungeert.

- De -

(7)

5 -

De bovenstaande voorbeelden laten zien dat een aantal zaken verduidelijking behoe ft.. Middels de vrét zal moeten worden aangegeven met welke waterbe- hoefte- en wateraanvoerposten rekening gehouden moet worden, teneinde bij schaarste-omstandigheden de "nood" nationaal gezien zo rechtvaardig mogelijk te kunnen verdelen. • ' -

l^22£^Ë^ylS_Éi_?Êï]_yi^ÊÊï}5Ë^^iüS_Y§2_!}§t_l!;[§:tËï!^Êl}ê^ï!i zoals_dat onder D2nP?:iS_2I!}Ët§Q^ië3ê^Ë2_^'2ï^t_SêY2ÊïI^ • ' "

De vraag is naar voren gekomen, wat in dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder "normale omstandigheden" ten opzichte van de "gewijzigde omstandigheden" van het volgende hoofdstuk. De concept-memorie van toe- lichting is hier niet duidelijk over. Wel v/ordt nadrukkelijk gesteld, dat het in beide hoofdstukken gaat om voorzienbare omstandigheden.

Vanwege een zekere te betrachten uniformiteit in de provinciale, plan- nen wordt gepleit voor na.dere aanwijzingen omtrent de begrippen "normaal"

en "gewijzigde- " voor de desbetreffende hcofdstul<ken.

Voor "bijzondere omstandigheden", waarbij men misschien mag denken aan "onvoorzienbare omstandigheden" v;ordt het in de toelichting niet goed mogelijk geacht instructies voor 1 de te volgen handelwijze op te nemen.

Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk XI van de concept-v/et, getiteld

"Bevoegdheden in buitengewone omstandigheden".

Ten behoeve van de uiteenzetting dient men er vanuit te gaan dat het

• waterbeheer gebaseerd is op het in de proidncie gevoerde en te voeren be,- 'leid, dat zowel in geschreven als in ongeschreven vorm bestaat.

Het geschreven beleid is, voor zover dat. van min of meer recente datum lis, zeer globaal weergegeven in bijlage 3. Hierbij dient te worden aange-'-

tekend dat bijvoorbeeld voorbijgegaan is aan de begeleidende nota's van de voordrachten van Gedeputeerde Staten op het gebied van de waterschaps-

•. reglement er ing. Op bijlage 3 zijn nota's e.d. ondergebracht die de instemming van'.Provinciale Staten'hebben. Als z'odanig vormen zij tezamen een deel van het beleid m.b.t. de waterhuishouding.

Uit de verzameling blijkt wel, dat niet voor iedere functie uit de lijst op bijlage 2 een geschreven beleidsvisie bestaat. Bovendien is het over- zicht niet uitputtend. Met name bij de v/aterschappen zullen nog nota's aanwezig zijn die het beleid van het waterschapsbestuur, v;aarvan bij het beheer vrordt ui.tgegaan, weergeven. Daarnaast is er nog sprake van onge-

schreven beleid, betrel<king'hebbend op zaken die tot op heden niet zoda.nig, ter discussie stonden dat het nodig v/erd geacht' dat beleid geschreven weer • te geven. Kennis hieromtrent berust zowel bij de provincie als bij de

waterschappen.

- I n - •

(8)

- 6 -

• In de provincie Zuid-Holland wordt het b'sleid m.b.t. het waterbeheer deels gevoerd door het provinciebestuur en deels binnen de reglementair gegeven speelruimte door de waterschapsbesturen.

Het dagelijks waterbeheer berust voor oppervlaktewater geheel bij de. water- schappen . Voor grondwater zal de -provincie als enige instantie het beheer gaan voeren.

Het in het voorgaande weergegevene pleit voor een ruime inbreng van de waterschappen in de waterhuishoudingsplannen, mede gezien de grote eigen verantwoordelijkheid van de waterschappen in het geheel van de waterhuis- houding. Dit lijkt niet in strijd met het concept-ontwerp van wet, dat stelt dat het provinciale plan de hoofdlijnen moet aangeven voor het in de provincie te voeren beleid.-Gezien echter de door de provincie gegeven eigen taak. van de waterschappen verdient het.aanbeveling de mogelijkheid open te laten dat een deel van de planvorming yoor hun eigen gebied en onder ed.gen verantwoordelijkheid door de waterschappen wordt verzorgd.

•Vervolgens toetst de provincie deze waterschapsplannen aan het provinciale plan in hoofdlijnen. Verkiest men deze constructie niet dan dient bedacht te worden dat, voor zover het het oppervlaktewaterbeheer betreftj.de pro- vincie van mening is de gew-aagde mteenzetting slechts met behulp van de v/aterschappen te kunnen geven omdat zoals' gesteld dat beheer bij de water- schappen berust.

De waterschappen dragen in dit geval, ondanks de door de provincie in

samenwerking verkregen informatie, hiervoor géén formele verantvroordelijkheid Naar aan].eiding van het voorgaande rijst de vraag of de wet' WHH meer expliciet de waterschapsinbreng in het geheel van de planvorming moet regelen of dat het aan de provincie wordt overgelaten hoe de.waterschappen bij de planvorming worden betrokken. In dit laatste geval kan de provincie de benodigde waterschapsmedewerking regelen per reglement. Ter illustratie kan opgemerkt worden dat de WVO de mogelijkheid van delegeren van de pro- vincie naar lagere publiekrechtelijke lichamen uitdrukkelijk noemt (art.6.1).

Verder is niet geheel duidelijk wat in deze de status zal zijn van de provinciale plannen.

Hieruit vloeit de vraag voort in hoeverre het provinciale plan rich- tinggevend is voor de waterschappen. Gewezen is bijvoorbeeld op de status van het streelcplan, dat richtinggevend is voor de gemeentelijke bestemmings- plannen .

Het lijkt gewenst dat in de wet WHH hieromtrent regels worden opgeno- men opdat hierover meer duidelijkheid ontstaat èn gewaarborgd wordt dat in de verschillende provincieeen uniforme behandeling plaats zal vinden.

- Hoofdstuk e: -

(9)

- 7

HoofdstiA_e2_Richtlij_nen_voor_de_wij_z

Sê^ii5iS^Ë_2!I!Ëtandigheden_wordt_gevoerd. •

Onder verwij zing naar hêfe' gestelde omtrent het begrip "gewij zigde omstandigheden" in de aanhef•van-hoofdstuk d is dezerzijds gemeend, dat indien bijvoorbeeld voor slechts 90 of 80^ in de' aan- of afvoer kan worden voorzien er sprake is van voornoemd begrip. De vraag is nu, wat .zijn de consequenties van een dergelijke situatie?

In de provinciale plannen zal moeten worden nagegaan welke rraatrege- len er kunnen worden genomen om de gevolgen van met name schaarste van water te beperken, bijvoorbeeld door het aanleggen van buffers, het minder

schutten bij sluizen, verbod op beregening van graslanden e.d. Opgemerkt wordt dat de te treffen maatregelen bij een gereduceerde watervoorziening niet eenduidig zijn, maar afhankelijk van de stand van de gewassen in het gebied. Het duidelijk aangeven van de consequenties van-bijvoorbeeld een gereduceerde watervoorziening wordt met name van belang geacht om in het landelijk plan tot een zo goed mogelijke afweging ten aanzien van de water- verdeling te komen. Om dit element goed tot zijn recht te laten komen wordt benadrukt dat dan wel bij alle provinciale plannen van alle provin- cies van dezelfde nonnen en regels wordt uitgegaan. Het verdient aanbeve- ling om dit onderwerp uniform in (hét kader van) de wet nader te regelen.

Van de zijde van de provincie is men van mening dat de te beschrijven richtlijnen gebaseerd moeten zijn op zo objectief mogelijke maatstaven, welke uiteraard per provincie dezelfde zijn. Als maatstaven zouden gebruikt kunnen worden standaard-schadekrommen voor landbouw, veeteelt, tuinbouw, enz. Per gebied kan dan in principe nagegaan worden wat het schademinimum wordt bij een tot een zeker percentage gereduceerde watervoorziening (zie bijlage 4 ) , rekening houdend met alle bij de watervoorziening betrokken belangen.

In. het landelijk plan wordt, uitgaande van de diverse schadekrommen, bezien bij welke verdeling (in tekort-situaties) een minirrale schade ont-

staat. Evenzo gebeurt dat in de provinciale en waterschapsplannen. Uiter- aard wordt hierbij van grof naar fijn gewerkt en bestaat er een wisselwer- king tussen de plannen.

Bij de standaard-schadekrommen wordt gedacht aan de krommen welke ten behoeve van de PAWN-studie bepaald worden. De waterverdeling op basis van schademinimalisatie wordt als richtlijn voor tekort-situaties in de plannen opgenomen. De vraag doet zich hierbij voor op welke wijze de naleving van dergelijke richtlijnen (zo nodig) afgedwongen kan vrorden. Dit hangt af

- van -

(10)

8 -

van de status van de diverse plannen, welke, zoals reeds gesignaleerd, niet geheel duidelijk is. .

Vari Rijkswaterstaatszijde is twijfel geuit of beslissingen omtrent de waterverdeling afgeleid kunnen worden uit de geminiinaliseerde schade- kr'ommen. Bij sommige belangen kan de schade t.g.v. een gereduceerde v/ater- voorziening moeilijk in geld.vrorden 'Uitgedrukt (bijv. bij natuurgebieden waar de schade bij onvolledige watervoorziening over een lange periode

optreedt en waarbij het m.oeilijk is die schade in geld weer te geven).

De Provinciale Waterstaat acht een .mogelijke oplossing voor dit probleem om in een rekenmodel natuurgebieden te beschouwen als zijnde landbouwgebieden of weidegebieden of als "onaantastbaar" (d.w.z. natuur- gebieden krijgen te allen tijde het benodigde water met als gevolg een grotere schade in andere sectoren) en m.b.v. de dan verkregen schadecijfers op bestuurlijk niveau te laten beslissen op welke wijze natuurgebieden moeten worden ingeschat. Een andere mogelijkheid is om naast de geminima-

liseerde schadekrommen van de in geld waardeerbare belangen de niet in

•geld waardeerbare schade bij andere belangen verbaal te vermelden.

Een probleem bij een dergelijk rekenmodel is wel dat het gegevenbe- stand steeds actueel gehouden moet worden (althans regelmatig geactuali- seerd moet worden) aan de hand van steeds wisselende marktprijzen, om op elk gewenst moment het model te kunnen gebruiken om beslissingen voor te bereiden.

Al met al kan, zij het voorzichtig, geconcludeerd worden dat de pro- vincie bij iiHchte is om voor haar gebied ilchtlijnen op te stellen voor de wij ze waarop het waterbeheer moet worden gevoerd bij gewijzigde omstan- digheden. Deze richtlijnen zullen moeten worden opgesteld op grond van een b.eleidsanalvtische aanpak, die „yoor elke provincie op dezelfde wijze.

moet worden opgezet.

ï§:t2ï!^ê^ËÊï!_52YÊ2i_ï2S2iidlS_i2_^§ËM_iË_Sê^ï§2^t •

Kaartmateriaal is in ruime mate voor handen, zodat het in kaart brengen van het waterbeheer- zoals dat wordt omschreven in de hoofdstukken d en e geen problemen zal geven.

H22ï^Ët!:J^_Si._?ËG_Y2^Ëi^i2S_Y§0_^2_^2^_Ëk9^^_^2_^ï!Ë2SÊD_§§DYyli2D92 Y22ï!5iêDiï^SêI2- •

In dit hoofdstuk wordt vermeld v/elke werkzaamheden er in de planperiode t.b.v. het beheer, beschreven in de hoofdstukken d en e moeten worden uit- gevoerd. Naar-verwachting zal dit geen problemen geven.

-Onder-

(11)

-9- .

Onder ven-djzing naar de in par. 2 in algemene zin gestelde aanbe- veling dat in een provinciale Whh-plan aandacht dient te worden geschonken aan de uit het plan voortvloeiende financiële consequenties wordt op deze plaats benadrukt dat het gestelde, naast geldend voor de hoofdstukken d en e tevens een essentieel onderdeel van dit hoofdstuk dient te vormen.

4. RELATIE WATERHUISHOUDINGSPLM MET HET KWMJTEITS- EN GRONDVJATERPLAN. . In het concept-ontwerp•van wet wor^t gesteld dat het provinciale plan rekening moet houden met de plannen'ex art. 10 WVO en art. 8 GWW.

Uit de wetstekst volgt, dat een waterhuishoudingsplan meer dan een kwan- titeit splan is. De vraag dient zich echter wel-aan wat dat meer dan in moet houden en hoe dat verwoord moet worden. Er zijn een aantal mogelijkheden'om die drie aspecten van het waterbeheer tot elkaar te brengen. Schematisch wordt dat weergegeven op bij lage 5• Bedacht dient te worden dat de drie plannen zo. nauw met elkaar .verweven zijn, dat een volkomfin gescheiden aspectbehandeling met integratie van de drie plannen achteraf niet goed mogelijk en. zelfs irreëel is. Bij het opstellen van de plarxien zal dikv/ijls

• temaggekoppeld moeten worden naar de andere plannen. De voorkeur wordt uitgesproken om .in één WHH-plan de aspecten van kwaliteit, kwantiteit en

• grondwater verenigd geregeld te zien.

In het concept-ontwerp wordt gesproken over rekening houden met. De vraag komt op of dit duidt op het zonder meer overnemen van het kwaliteits- en grondwaterplan of kan er sprake zijn van een wisselwerking. Èr wordt voor gepleit om dit in de wet duidelijker te regelen. Mogelijk dienen in de

"bestaande" wetten eveneens koppelingen tussen de wetten te worden aange- bracht'. De Wet WHH regelt immers wel de relatie met de WVO en de GWW, doch omgekeerd is dit niet het geval. Ook is er geen relatie tussen WVO en GWW.

•5. EEN PROEVE VOOR EEN INDELING VAN ZUID-HOLLAND IN PROVINCIAIE .WATERHUI3- HOUDINGSPLANNEN.

Van de zijde van de provincie is men van mening dat de waterschappen onder eigen verantwoordelijkheid die delen van het plan moeten kunnen maken die op de waterschappen betrekking hebben. Het gevolg hiervan is dat er voor Zuid-Holland momenteel twaalf detailplannen geiraakt moeten worden (uit- gaande van integratie van Goeree en Flakkee, meenemen van het Zuldhollands

-deel-

(12)

-10-

deel Lopikerwaard door Utrecht en het Zuidhollands deel Tielerwaard door Gelderland). De voor de provincie van belang zijnde onderdelen van die plannen worden ingepast in het provinciaal plan,, dat, in een iteratief proces met een landelijk plan terechtkomt.

Indien niet gekozen zou kunnen worden voor het opstellen van afzonder- lijke waterschapsplannen is een verdeling van Zuid-Holland in twee

plangebieden een voor de.hand liggende oplossing. Gezien de verwevenheid van waterbeheer van het vaste land van Zuid-Holland met de aansluitende gebieden van Utrecht en Noord-Holland zou het ene plan het gebied van Rijnland, Delfland, Schieland en Woerden lomnen bevatten en het andere plan het overige deel van Zuid-Holland (eilanden en waarden), exclusief de in Zuid-Holland gelegen Lingeboezem en.de daaraan gemeen liggende

Zederikboezem (Vijfheerenlanden)..

6. PLANVOMING EN BEHEERSINSTRUMEt^TARIUI^l IN HET KADER VAN DE WET Whh..

Van de zijde van de provincie Zuid-Holland acht men het een goede zaak dat in de v/et de planvonning voor de waterhuishouding geregeld' wordt.

De wettelijke regeling hiervan is nodig om er voor te zorgen dat alle pro- vincies plannen iraken èn dat deze plannen vergelijkbaar zijn. Daarentegen bestaat er van provinciale zijde als voorlopig standpunt, voortkomend uit

een eerste verkenning, géén behoefte aan het door de wet te scheppen .beheersinstrumentarium. Dit vloeit voort uit het feit dat de provincie

zelf via het toezicht op de waterschappen en de reglementsvaststelling, over voldoende middelen beschikt om zich voornoemd instrumentarium ver- schaffen .

(13)

BIJLAGEN

(14)

Rapporten en nota's over de waterhuishouding (kwantitatief en kwalitatief), grondwater, scheepvaax't en ruimtelijke ordening voor het gebied van Rijnland, Delfland, Schieland en Woerden.

1. De waterkeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland (Teixeira de Mattos)

1.1. deel I : Rijnland (I906)

1.2. deel II: Delfland, Schieland, Woerden, Amstelland (1908) 2. De v/aterbehoefte Mi-We-Ne in zeer droge perioden (1957)

3. Nota inzake de gewenste capaciteit van de poldergemalen in het noordelijk deltagebied + aanvulling (I962-1963)

4. Beschrijving van de provincie Zuid-Holland, behorend bij de waterstaatskaart (1967)

5. De watervoorziening van Midden-West Nederland (Werkcomité WMl^/N) (1967)

6. Vervanging van het stoomgemaal te Halfweg (1967) 7- Onderzoek zputbezv;aar drooggemaakte Noordpias (I967)

8. Mogelijkheden tot het winnen van grondwater langs de Oude Rijn tussen Leiden en Bodegraven: Ponpstation te Hazerswoude -

Rijndijk ( I968)

9. Nota Waterhuishouding van Nederland (1968) 10. Diverse ICW rapporten : ( 1969-1977)

10.1. Polderpeil en grondwaterstand bij Veengrasland (1969) 10.2. Het vaststellen van afvoercoëfficienten van poldergemalen

m.b.t. maalstaatgegevens (1971)

10.3. Berekening van. naatgevende afvoeren, onafhankelijk van gemeten, afvoeren (1972) '

10.4. Onderzoek beregenings- c.q. bevloeilngsinstallaties 1973 . (1976.)

10.5. Beregening, en bevloeiing in Nederland in 1976 (1977) 10.6. Het waterverbruik binnen de land- en tuinbouw gebieden in

de droge zomer van I976 (1977) 11. Waterbalans polder Kerk en Zanen (1970)

12. Enkele kritische opmerkingen betreffende de watervoorziening van de landbouw in de voorzieningsgebieden van de gekanaliseerde Nederrijn-Lek en de Lek-Nieuwe Maas - Hollandsche IJssel (1971) 13. Onderzoek naar de mogelijkheden tot opheffing van de schutsluis

te Bodegraven (1971) met aanvulling (1973)

14. Rapport inzake de bepaling van de hoogst toelaatbare waterstand in het recreatiegebied "de Delftse Hout" (1971)

15. Stromingstoestand in een periode m.et maximale waterbehoefte in Delfland (1971)

16. Eindrapport "Indraf" commissie (1972)

17. Rapport van de werkgroep Capaciteitsbepaling kanaal I^aarssen- Bodegraven (IVWMVJN) (1972)

-18.-

(bijlage 1 - blad 1)

(15)

-2-

18. Structuurschema'drink- en industriewatervoorziening (1972) 19. Kanaal Maarssen-Bodegraven (1973)

20. Werkgroep verzilting mmm (1973-1978)

20.1. Nota 1: inventarisatie interne zoutbelasting (1973)

20.2. Nota 2: de hydrologische oorzaken van de verzilting (1976) 20.3. Nota 3: maatregelen tegen de verzilting (1978)

21. Baggeren en de waterkwaliteit (stage verslag PWZH) (197^) 22. Grondwaterbeheer in Zuid-Holland (197^)

23. Recreatievaar-t in Zuid-Holland (197^)

24. Saneringsplan Waterkwaliteit-Z-ai.d-Holland met .de Nota Waterkwaliteitsbeheer in Zuid-Holland (1974)

25. De bestrijding van de verontreiniging van het oppervlaktewater, I.M.P. 1975-79 (1975)

26. Provinciale verslagen kwaliteit oppervlaktewater over 1975, .1976, 1977

27. Systeem analyse in het waterbeheer; T.O.W. (1975) 28. Verziltingsonderzoek polder "De Noorüplas" (1975) 29. Vaarwegennöta (1975)

30. Hydrologie en waterkwaliteit van Midden-West Nederland (reg.

studies no. 9 ICW) (1976)

31. Inventarisatie bodemkundige, hydrologische en geologische ge- gevens van Midden Holland (1976)

32. Openluchtrecreatie-in Zuid-Holland (1976)

33- BestrijdingsplaTinen verontreiniging oppervlaktewater, (1977-1978)

•;: 33.1. Rijnland (1978) 33.2. Delfland (1977) 33.3. Schieland (1977) . 33.4. Woerden (1978)

34.'De waterhuishouding van Nederland in de droge perioden van 1976 (RWSWW, Vffi 77-11) (1977)

35- Jaarverslag 1976 Beraadsgroep Watervoorziening (11 delen) (1977) 36. Lozing van effluent van Haagse a.w.z.i. op Delflands boezem (1977) 37. Verkenning van kosten en voordelen van het kanaal Maarssen-

Bodegraven (1977)

38. "Warm en droog" in westelijk Nederland (1976)'

39. Basis voor het beleid 1978-I982 Provincie Zuid-Holland

40. Beschrijving van het V/AMAiMO-subsysteem Midden-Holland (RWSWVJZW, 11.003.08) (1978)

41. Concretisering en financiële consequenties van de basis voor het

•beleid 1978-1982 Pi-ovincie Zuid-Holland

-42.-

(bijlage 1 - blad 2)

(16)

-3-

42. Jaarverslag 1977, HH-van Rijnland, TD afdeling chemie en technologie , in 5 delen (1978)

43. Optimalisatietechnieken in kwantitatief en kwalitatief v^faterbeheer; T.O.V/. (1978)

44. Proefschrift "De entrofiëring van ondiepe meren in Rijnland";

mevr. drs. A.D. Schmidt-van Dorp (1978) 45. Provinciale Vaarwegennota (1978)

46. Streekplan Zuid-Holland West (1978) 47. Streekplan Zuid-Holland Oost (1978)

48. VEl-nU tienjarenplan '78, uitgangspunten en waterbehoefte- dekkingsplannen (1978)

2

49. Werkgroep wk WWMl"JN., hoofdstukken II en III (waterkwantiteits- • en waterkwaliteitsbeheer, als systeem) van de nota in wording:

Integraal oppervlaktewaterbeheer in Midden-West Nederland (1978) 50. Nota alternatieve wateraanvoerwegen; -.Technische W^srkgroep Kanaal

Maarssen Bodegraven (1979).

Bijlage 1 - blad 3)

(17)

Puncties 'van dé 'vloeistof water, 'al 'of 'niét inclusief waterhoudende eri/öf vjatërvöërënde objecten.

GROEP A (algemeen geldende GROEP B (specifieke functies van functies van water- • waterlopen)

lopen)

1. afvoer overtollig v/ater 1. infiltratie-Zkwelsloot 2. aanvoer van water " 2. waterfauna-kweek

3. berging van water ' • 3v veedrenking

4. deel van het ecosysteem 4. tegengaan van ireversibele klink 5. (kleine) recreatie • - 5 . spoelwater

6. bluswater . 6 . slibberging

f. noodbuffer voor rioolwater ' 8 . land/erfscheiding

9« kleine scheepvaart 10. beroepsvaart 11. (grote) recreatie

12. landschappelijke v/aarde 13. cultuur historisch monument 14. koelwater

15. drink- en industriewater 16. verwateren van hout 17. landaanwinning

18. transportmedium voor afvalstoffe - . 19. transportmedium voor sedimenten

20. transportmedium voor grondstoffe 21. ligplaats voor schepen

22. waterkracht 23- eendenkooi

(bijlage 2)

(18)

Provinciale beleidsvisies met betrekking tot de waterhuishouding voorkomend in (in resumé-vorm bijgevoegd):

IA.

IB.

2A.

2B.

(39 (41

(46 (48 3A. (24 3B.

3C.

4A.

4B.

( 5 (22 (45 (23

(32

Basis voor het beleid 1978-1982 Provincie Zuid-Holland

Concretisering en financiële consequenties van de basis voor het beleid 1978-1982 Provincie -Zuid-Holland

Streekplan Zuid-Holland West (1978)

Streekplan Zuid-Holland Oost (1978) ' . , ' Saneringsplan Waterkwaliteit Zuid-Holland met de Nota Waterk?.^jaliteitsbeheer in Zuid-Holland (1974)

De v;atervoorzienlng van Midden-West Nederland (19^7) Gron'dv/aterbeheer in Zuid-Holland (1974)

Provinciale Vaarwegennota (1978) Recreatievaart in Zuid-Holland.(1974) Openluchtrecreatie in Zuid-Holland (1976)

De tussen haakjes vermelde nummers hebben betrekking op de rapporten en nota's vermeld op bijlage 1.

De onderstreepte nummers op de bijlagen 3 .'en 3 zijn oorspron- kelijk en dienen ter verwijzing naar desbetreffende parafrases.

N.B. Tevens dient hierbij rekening gehouden te worden met de landelijke

; beleidsvisies voorkomend in de op bijlage 1 vermelde rapporten en : nota's te v;eten:

(25) De bestrijding van de verontreiniging van het oppervlaktewater^

I.M.P. 1975-1979 (1975)

( 9) Nota Waterhuishouding van Nederland (1968)

(19) Structuurschema drink- en industriewatervoorziening (1972)

(48) VEWIN tienjarenplan 1978, uitgangspunten en waterbehoeftedekkings- plannen (1978)

(29) Vaarwegennota (1975)

(bijlage 3)

(resumé bestaat uit l6 bladen)

(19)

IA. Enkele pa ssages • die van belang zijn voor de waterhuishouding in Zuid-Holland en die voorkomen in "Basis voor het beleid 1978-1982 Provincie Zuid-Holland". '• '

107 Het provinciaal bestuur dient zo spoedig mogelijk een milieu- hygiënisch beleidsplan op te stellen, dat richtinggevend is voor het beleid in de komende jaren. Dit beleidsplan moet dan tevens als kader dienen voor de beleidsplannen op de milieuhygiënische deelter- reinen (lucht-, water- en bodemverontreiniging, geluidshinder).

110 Geen medewerking wordt verleend aan vestiging van kerncentrales in Zuid-Holland, zolang de problemen ten aanzien van thermische ver-, vulling, afvalstoffen en in het algemeen beveiliging niet afdoende zijn opgelost.

115 De verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater vergt het versneld uitvoeren van zuiveririgswerken. Vooruitlopend op de toekomstige bevoegdheden en de gewijzigde W.V.0. zal een waterkv;a-

liteitsplan worden opgesteld. • ' 119 In het provinciaal bestrijdingsplan van de waterverontreiniging

wordt in het bijzonder ook aandacht besteed aan maatregelen voor de defosfatering van afvalwater.

. .•; De provincie bevordert dat voor de lozing van schadelijke maar biologisch niet afbreekbare stoffen heffingen worden ingevoerd, voor- zover voor deze stoffen geen absoluut lozingsverbod kan gelden.

125 Meer gebruik van de regeling van kamperen bij de boer zal worden bevorderd.

126 Een actief beleid wordt ontwikkeld ten aanzien van aanlegmoge- lijkheden langs recreatieve vaarwegen, ten behoeve van de v/ater- recreant.

De provincie moet een recreatievaarwegenplan ontwerpen, waarbij de belangen van de beroepsvaart een evenwichtige afv/eging behoeven.

Aanleg en uitbreiding van jachthavens kunnen,in Zuid-Holland in verband met de beperkte capaciteit van de plassen en wateren op het Zuidhollandse vasteland en de natuur;^aarden van oeverstroken, slikken en gorzen (o.a. ook de Biesbosch) in de grote Zuidhollandse wateren slechts in zeer beperkte mate plaatsvinden.

Het Oostvoomse Meer zal minder diep moeten worden en beter ingericht worden voor dagrecreatie.

(bijlage 3 , blad 1) 1A

(20)

156 De bestaansvoorwaarden van voor Zuid-Holland specifieke cultures, zoals bijv. boomki-iekerijenj glastuinbouw- en sierteeltgewassen, moeten worden veilig gesteld.

160 Projectgewijze aanpak van glastuinbouwvestigingen, uitbreiding van het boomkwekersareaal' en zonodig de herstructurering van de Bollenstreek moeten actief worden gestimuleerd.

Het provinciale beleid moet erop gericht zijn, de beschikbare oppervlakte cultuurgrond zoveel mogelijk te handhaven en waar mogelijk uit te breiden.

183 De vaarwegen in de provincie dienen, zoveel mogelijk passend in het landschap, te worden gehandhaafd, verbeterd en onderhouden.

(bijlage 3 , blad 2) 1A

(21)

Concretisering en f i n a n c i ë l e consequentie

J?rnvinni e Zilirl-Holland van de basis voor h e t b e l e i d 1978-I982

107

110 115

119

125

126

156

160

M

uit de tekst voortvloeiende (nieuvre) beleidsvoomemens

Milieuhygiënisch beleidsplan

-Een aanzet voor het opstellen van een workprocrarara is in voorbereiding.

-Vervolcens noet een werk- en onderzoek- progr'amna vjorden opgesteld.

-De reeds aangevangen en lopende activi- teiten voor milieukartering worden af- gerond .

-

Oppervlaktewaterverontreiniging G.S. treden stimulerend op. Voorzover nodig siJelen zij een bemiddelende rol tussen gemeenten en waterschappen bij het oplossen van Imelpunten.

Provinciale Staten zullen krachtens de Verordening V.'aterkwaliteitsbeheer ZH wor- den belast met de vaststelling van een waterkwaliteitsplan, waarvan het ontvjerp door G.S. do waterto/aliteitsbeherende vraterschappen gehoord, wordt opgesteld.

De nota waterto/aliteitsbeh.eer en het pro- vinciaal saneringsplan W O zul.len worden herzien en uitgebouwd. In dit kader zal een afzonderlijke nota over de fosfaat- problerratiek verschijnen.

Door de PPD wordt een gericht onderzoek naar het patroon van de verblijfsrecreatie voorbereid.

In 1979 zal een ambtelijke v;erkgroep, die is ingesteld ter realisering van een ont- werp-recreatie\'aarv.'eger.plan worden gere- activeerd .

Onderzoek naar het activiteiten- en spreidingspatroon van eigenaren van jachten in de Delta (Vfetersportonderzoek in de Delta).

Vei"'betoring van do v.'atervüorsienip.gen in conoenti-atiegebieden:

-het ven-.'ei'ven van gegevens over de in- vloed van hot zoutgehal te op de opbrengst;

-uitspoelen van meststoffen teger^aan.

Een actieve stimulering vereist een snelle uitvoering va.n de in de nota agrarische stiAictuurverbetering (statenstuk no.l408) gedane voorstellen, te weten:

-het foniieren van een secretariaat agra- rische structuurverbetering;

-het in werking stellen van de provin- ciale adviescomrissie voor de agrarische structuurverbetering;

-versterking van het fonds agrarische structuurverbetering.

De uitg.ai-gspunten van het beleid- van de provincie met betrekliing tot de provin- ciale vaar./egen zijn gefor-nuleerd in de nota "Provinciale vaar.-;ogen ZH", die op 16 febr. 1978 door de staten werd goedge- keurd .

Een aantal aspecten van de problenatiek rond het gedeelte dat butrekking heeft op het Rijn-Schiokanaal, voor zover ge- legen tussen Den Haag en I-eiden zullen wij nog nader bostudcrc-n.

Wij zullen bij h.et iUjk blijven aandrin- ' gen op een financu-le regeljrig voor wat • v.^4--.-.^oi- fi.^ )>.-.•)'!,i-.rm-i il.'.- nr>ni;''r.cia^le v a a r —

Financiële en personele consequenties

Griffie: 2 medewerkers Prov.V/aterstaat: 1 medewerker PPD: 3 medewerkers

-

-

-

p.m.

X fc'lxtra projectsubsidies, uitgaande boven het niveau, v;aannee in de meerjarenbegro- tir^ "cagevdjzigd beleid".rekening is ge- gehouden: 1979: ƒ 1't.OOO,-

1980: ƒ 42.600,- 198I: f 120.100,- . 1982: f 120.100,-

xNB. Bedragen gelden eveneens' voor de nrs. 155 en 157.

In 1979: 1 formatieplaats Ln 1980: 1 formatieplaats

Tevens een l formatieplaats ter ondersteu- ning van typewerkzaaraheden voor het jaar 1979.

Met ir^^ang van 198O vrordt t.b.v. het fonds agrarische structuurverbetering

ƒ 125.000,- extra voorgesteld.

Herstructurering gaat in een aantal geval- len gepaard met hoge investeringen. Er dient dan rekening rees te worden gehouden, dat de herstructureringsprojecten slechts gerealiseerd kunnen worden met een sub- sidie.

Door de afdeling VaarAregen van de PV/

worden voor 1979 drie nieuv;e fonnatie- plaatsen aangevraagd.

Toelichting / Opmerkingen •

Op de sectoren (bodem, lucht, geluid, water etc.) is voldoende berranning nodig, Daarnaast is voor de opzet van een be- leidsplan algemene mankracht noodzakelij 1 De raming t.b.v. de PPD wordt irede ingezt op a-idere taken o.a. milieukartering.

-

-

-• .

Voor de financiële en personele conseque:

ties wordt venvezen naar Ruimt.Ord., Woningbouv; en Volkshuisv.

Het onderzoek wordt uitgevoerd door de PPD. Voor de financiële en personele con sequenties vrordt venvezen naar Ruimt .Ora V'onir.gbouw en Voücshuisv.

y. Het ontwikkelen van nieuv;e projecten e het verder ontwiiskelen van reeds op gan.g gebrachte projecten vergt in totaliteit een subsidiebedrag van:

ƒ 1152.900,- in' 1979 ƒ 451.50c,- in 1980 ƒ 539.000,- in 1981 ƒ 539.000,- in 1982

Ten laste van de begroting 1978 v.erd doo het college in principe toestemming ver- leend voer het aantrekken van een secret ris agrarische structuurverbetering (schaal 1 4 ) , alsmede voor een medewerker (schaal 8-12) t.b.v. technische bijstand In genoemde nota 1408 woiilen daarnaast d in voorgaande kolom, aangevraagde forrati pi. genoemd.

Het fonds zal zo snel mogelijk op een ni veau van ƒ 2 milj'. mceten worden gebrac'r Een verdere "voeding" van het fonds blij noodzakelijk; gezien de omvang van de Zh tuinbouv; moet ƒ 2 milj . als minimuii vrorc Beschouv;d. In do m.eerjaren ramingen is r kening gehouden rret een jaarlijkse fonds storting van f 125.000,-. Een verdubbeli van de storting vrordt noodzak.eli jk geacl-

Door het tot nu toe niet verkJi'ijgen van financiële steun van het Rijk voor de Provinciale VEiarwegien lamnen de verbete- ring en onderhoud van het vaai'-iegeiviot geen gelijke tred houden :;:et de rraatsch;

pelijkc behoefte. Zo zijn b.v. de ver':;r(

ding van do Gcu.-ic te Dcskoop en ce vaai'- wegomlegging te A]phon a/d Rijn zonder rijksstoun te kostbaar.

Voorshands vjoixit uitgegaan v.?.n oen jaar- lijks investeringsni'/c.-au van ƒ 3-000.00!

r-tet dit bedrag, is in de nieerjc-irerii'ajm.ir.g.

rekening rohouden.

(\^i ilap-p ^^^)

(22)

2 . A . ' S t r é e t o l a n Z u i d - H o l l a n d VA (1978) 6.3. SWilleühygiërtï»

Algemeen

Het milieuhygiënisch beleid zal er op gerjcht zijn de bodem-, water- en luchtverontrei- niging terug te dringen door:

a. bestrijding bij de bron;

b. zuivering en verv/erking;

c. een correct vergunningenbeHeid en controle op de naleving ervan.

Bodemverontreiniging

Bodemverontreiniging, welke het gevolg is van hét storten of lozen van afvalstoffen, zal voorkomen worden door toepassing Vdn de Hin- derwet, de Verordening bescherming landschap en bodem, de Verordening ondergrondse'lozin- gen afvalstoffen, aismsode het daarop gebaseer- de beleid, mét name ten aanzien van dé.berging van hard vuil, autov/rakken en huishoudelijke afvalstoffen. Voorts wordt de verwerking van industrieel afval geregeld met behulp van de Verordening industriële en chemische afval-

stoffen Zuid-Holland.

Voor de toekomst is het in werking treden van de afvalstoffenwet, de VJet chemische afval- stoffen en de grondwaterwet van belang. Op basis daarvan•zullen plannen ter verwerking van de verschillende soorten afval, alsmede een beheersplan voor het grondwater worden opgezet. In dit licht moet ook het Provinci- aal puinafvoorplan dat onlangs, door.Provinciale Staten is vastgesteld, gezien worden.

Ontgrondingen en opspuitingen

Voor beide activiteiten- is een vergunning no- dig op basis van de Provinciale ontgrondings- verordening c.q. de Provinciale verordening op de opspuitirgen.

Ten aanzien van de ontgrondingen is het be- leid erop gericht de bestaande zandwinnings- projecten niet verder uit te breiden. De win- ning van klei in de Rijnstreek dient om land-.

schappelijke redenen op middellange termijn beëindigd te worden. - . : Bij het verlenen van een vergunning krachtens de, verordening op de opspuitingen zal de kwali-

teit van het oplioogmateriaaJ nauwlettend in het oog worden gehouden.

Vaarwegen',' •;/;",''

Het transport van goederen per schip veroor- zaakt over het algemeen minder overlast dan Vervoer over de weg. Mede tegen de achter- grond van eapaciteitsyergroting is aanpas- .

«Ing van hüt bestaande vaarwegennet nood- zakelijk. Verreweg de belangrijkste ontwik- keling is het toenemend laadvermogen van de schepen. Dit betreft met name het gedeelte van het' Rijn.-Schiekanaal vanaf Rotterdam tot de Haagvllet voor schepen tot een laadverm.o- gen van.lOOO' ton.Voor het gedeelte van dit kanaal tussen de Haagvllet §n het Korte Vlietkanaal ie een profiel van maximaal 600 ton voldoende. . ; ' ' "; v v . , ,:.

36. Hef zcstwaterkanaal Waddinxveen - Voor- burg moet worden aangelegd-. Het kanaal alsmede de aangrenzende oeverstroken moe- ten deel uitmaken van het patroon van groene dooradering, hetgeen inhoudt dat zowel de landschappelijke verzorging als de aanleg van recreatievoorzieningan ge- lijktijdig met de uitvoering van het ka- naal moeten plaatsvinden.

Waterverontreiniging

Het ingevolge de 'Wet verontreiniging opper- vlaktev.'ater opgestelde Provinciale . "sanerings- plan waterkwaliteit" is de basis voor het provinciale beleid ten aanzien van de kwali- teit van het oppervlaktewater (exclusiefde rijkswateren). Een van de doelstellingen is het verkrijgen van biologisch gezond water.

Aan de kwaliteit van het oppervlaktewater in natuur- en recreatiegeljieden zal een hogere eis worden gesteld. Op de voortgang van de uitvoering van de taken, die de waterschappen óp het gebied van het waterkwaliteitsbeheer hebben, zal nauwlettend worden toegezien..

Het beleid ter zake van de waterschappen is gericht op:

- het verbieden van het lozen van ongezuiverd afvalwater; hiertoe zullen met name in de Haagse agglomeratie spoedig één of meer rioolwaterzu.i vérinqs installaties moeten .worden gebouwd;

- het verbeteren en voltooien van gemeente- lijke rioleringssystemen;

- de bouw van mest- en gierkelders voorzien van een bodem.

Luchtverontreiniging

De kwaliteit van de lucht geeft.in het streek-

(bijlage 3 )

(23)

. 2'.B:..gtreekplari.Zuid-Holland Oost (1978)

WaterhuishoiuJ ing

In verband met een kwantitatief en kwalitatief tekort aan oppervlakte- water in Delfland tijdens droge perioden is besloten tot de aanleg van een zoetwaterkanaal tussen Waddinxveen (de Gouwe) en Voorburg

(het Rijn-Schiekanaal). Dit kanaal is op de streekplankaart opgenomen.

In 1979 zal de aanleg ter hand worden genomen. Een kosten-

batenonderzoek is verricht naar de wenselijkheid van de aanleg van een zoetwaterkanaal tussen Maarssen (Amsterdam-Rijnkanaal) en

Bodegraven (Oude Rijn) ter verbetering van de waterhuishouding in het westen van ons land.

*) Voor methodiek in Milieubeleid zie Streekplan Zuid-Holland West.

(bijlage 3 )

(24)

. 3.A. Sanerii'ipüsplan Waterkwaliteit Zuid-IIollarKl (197^)

l i e t plan moet gezien worden als

een nadeie oniscliiijviirg van de in de dcsl)ctrelfende ver- " • V'^'-wcrKins van het geproduceerde afvahvatcr.

ordenini;cn beiloeldc algemene taak van de waterschap-

pen om te zorgen vuor een goede kwaliteit van de opper- 1- verzamelen.

vlaktewateren binnen Imn gebied. De waterschappen ï"^ct afvalwater moet opgevangen worden in gesloten n e m e n d a a i i c e de in ijooidiUiL JL,oiiibelue\ea duelileiiiiig systemen. Ten aanzien v.in zeer verspreide bebouwings- üver en geven toepassing en uitvoering aan de in houfd- . eenheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt, stuk ill weergegeven niaalici'.eicn in lioofdlijncr. zij bet onder stringente bepalingen.

transport.

Onder een biologisch gezonti oppervlaktewater wordt verstaan een oi'pervlaktewaicr van een zodanige kwali- 'teit, dat zich tiaarin zonder direct men.sclijk ingrijpen een

I

aa:; de gcügralische situatie aangepaste evenwieblige en gevarieeriie tlora en fauna kunnen handhaven. De ver- wezenlijking van de/.o doelstelling dient <jp middellange termijn plaats te vinden. Als strecfjaar wordt daarbij ]9S5 genomen.

Voorzover bepaalde oppervlaktewateren reeds aan de kwalilicatie „biologisch gezond" voldoen, dient het water- kwaliteitsbeheer gericht te zijn up het in standhouden van die situatie. ^,

§ 2. Factoren en maatregelen.

De belnngrijkste factoren, die de Ir^vaüteit van liet op- perN-Iaktcwater op een gegeven punt bepalen, 5:ijn de volgende:

I. lozingen van afvalwater;

n . ondergrondse en bovengrondse afvloeiing van ver- ontreinigd v.'ater;

ITI. aanvoer van ander oppervlaktewater;

X V . \ O i l i i : i C » . x i ; i t , t ^ ' t . . . - ^ i i : ^ . . - . v . . .

:V. hoeveelheid en eigenschappen van de bodemspecic.

Ad I. Om de doelstelling „biologisch gezond" opper- vlaktewater te bereiken, is in de.eerste plaats een ver- gaande beperking van de produktie van afvalwater noodzakelijk. Het afvalwater, dat toch geproduceerd wordt zal op een doeltreffende wijze moeten v/ordcn verwerkt.

A. Beperking van de produklic ven cfvalwater.

• De produktie van huishoudelijk en industrieel afvalwa- ter dient in hoeveelheid zovee! mo-clijk beperkt te wor- den. Dat geldt evenzeer voor de verontreinigende of . schadelijke hoedanigheid van dit afvalwater. Het laatste is voor wat betreft het huishoudelijk afv.-.Jwater bijvoor- beeld te verv/ezenlijkcn door centrale ontlir.rding (ver- mindering van de hardheid) van liet drinkwater, waar- door vcnnindering van het fosfor^-elialtc wordt bevor- derd. Ten aanzien van industrieel afvalwater is voor . elke situatie een specifieke benadering vereist in ver-

band met de -grote versch.eidcnheid van industriële pro- cessen. Ook de productie van agrarisch afv.i.iwatcr dient zoveel mogelijk te worden beperkt. Dit kan o.m. be- ' reikt worden door de geproduceerde meststoffen, waar

mogelijk, in vrste vorm te houden of te brengen.

Het transport van afvalwater dient zo weinig mogelijk verontreiniging van het oppcr\''aktewa(cr te veroorza- ken! De overstortfrequcntie van rioleringsstelsels, waar- voor thans veelal 7 x per jaar wordt genomen znl laag moeten worden gehouden. Voor gebieden met krt'aliteits- klassc II zal deze nog lager dienen te zijn dan voor die met kwaliteitsklasse III.

3. zuivering.

Zuivering van huishoudelijk afvalwater moet in beginsel geschieden in grote in-tallaties. De optimale omvang hiervan kan mode worden bepaald door de kosten van bundeling van de afvalwaterstromen, met name in ge- bieden met uiteen gelegen kernen. De ziiivcring moet niet name indien het effluent op polder- of boezem- water woi'dt geloosd, zo vergaand mogelijk geschieden, zowel beoordeeld naar rendement wat betreft de T5.Z.V.

reductie, als naar verwijdering van andere bestanddelen, zoals fosfor. D e slibverwerking is hierbij een punt van groot belang. fZic Hoofdstuk I, § 2). Ook hier geldt het onder A met betrekking tot industrieel nf^'ahvater ge- stelde.

De grote vervnilingskracht van agrarisch afvahvater heeft tot gevolg, dat recht>;treekse lozing op een zuivc- rinssin'^fallntie voor huishoudelijk afvahvater veelal niet mogeliik is. De enige aangewezen weg is d.in voorzuive- ring in een eigen installatie, waarna vervolgens lozing op de installatie voor huishoudelijk afvalv/ater kan plaatsvinden.

4. lozingen.

De hier ^e ecvcn rnaatrc^elen hebben-z^wel betrekking oo de lozing van het effluent van zuiveringsinstallaties, als op andere lozingen.

Lozingen van af'?rcckharo organische stoffen, anorga- nische verbindingen en van i]i temperatuur verhoogd koelwo.tc- moeten zoveel als technologisch m.ogelijk is, beperkt worden. Lezingen van persistente en/of zich in sch'ideMJko boevcelh.eden in water of slib ophopende, potentieel gift'ge stoffen moeten in beginsel verboden

• ziin. evenals die van a-irroripche afvalstoffen. Voor wat' dit laatste betreft verdient het aanbeveling,'vooiTiover zuivering als onder 3. bedoeld niet plaatsvindt, deze afvalstoffen aan te v/enden voor hergebruik (b.v. als mesfstoO.

De keuze vaiv het lozinfspunt dient bepaald te worden aan de h'ind van het buffnrer^d vermogen van het opper-

• vlaktev.-ater, waarbij de belanoen vnn de gebr\iikcrs van het opriervlaktowater m.ede in beschouwing dienen te worden genomen.

Ad II. Het verdient de voorkeur het af\'loeicn in het oppervlaktewater van verontreinigd water afkonistig van bovenaronds oj''gC3!agen (•afvai)stoffea niet toe te stann.

Vóo'.'KOVor dit toch wordt toeaelatcn. dient dit te ee- schiedcn onder de Ad T gestelde regels. Gcv/aakt dient te worden t^-gen han'.lelingcn. die een ongc.vonste o.acicr- prondsc afvoer van afvalstoffen naar het nppervlaktc- v/ater mot zich zouden kunnen b.'"engen.

(bij].ace -p*^, blad 1)

(25)

Au HL Zolang Iiel oppervlaktewater niet overal „bio- logisch gezond" is, ca tevens wanneer. 7.;c1i oiTgewonc voorvallen voordoen waarbij verontreiniging s'an het opper^'Inktewater optreedt, zal doorspoeling een middel zijn tor voorkoming van extreem slechte waterkwaliteit.

Het beheer ten behoeve van de bestrijding der verzilting (eveneens een vorm van waterverontreiniging), de peiU beheersing, verversing enzovoort ciicnt rekening te hou- den met de eisen van het waterkwaliteitsbeheer. Voor het verkijgen van inzicht in deze materie is het nood- zakelijk dat do waterbeheerder beschikt over een kwnn- . tit'icerend rekenmodel voor het transport van oppervlak-

tewater.

Ad IV. Vergroting van b.et volume der watergangen,

• hetgeen tevens een langere verblijftijd van het opper- vlaktewater beteken.t, bevordert de werking van de zelf- reinigende processen.

Door de vergroting van de verblijftijd neemt de bezin- kingsmogelijkhcid toe.

Het is dan ook gewenst de boczemv.'atercn en dè hoofd- waterganwn der poldci^ regelmatig van bagger te ont- doen en op diepte te houden en desgewenst in inhoud te vergroten.

Ad V. Do reeds aanwezige bodemspecie en de specie, v.'clkc gevormd wordt a!s gevolg van lozingen vertegen- woordigen nog eens grote BZV-belasting, Ook uit dien hoofde kan het gewenst zijn, dat regelm.atig gebaggerd wordt.

In hel bijzonder zal het provinciaal beleid erop gericht zijn, dal de water- schappen, teneinde een zo dt elmulig mogelijke planning en financieiing van de ie intiton zniveiii>giechnische maatregelen te l.icwerkstelli-jn, zich in hun uiak niet be- perken tot het voeren v;ui i.vn ,;gn. passief waterkwaliteits- beheer (het vejler.en v.iii vcigiiniüngea en liet uitoefenen van controle), uuiar tevens c i m Cic venlcrc toekomst niet uiiirulting van andt.'re o-icabare Uchaaien het actieve waterkwaliteitsbeheer (bi.Hr.ven, exploiteren, beheren en onderho'udea van zuiveringleetuiische werken, ongeacht of deze lozen op rijks- dan wi;l polder- of boezemwateren) ter hand nemen. Zij zullen daartoe de bestaande (inter) geaieenielijke zuiverlngswciken dienen over te nemen.

Voor zover zulks niet viijv.illig gcrjchiedt, zal hel provin- ciaal bestuur daartoe gebruik maken van zijn bevoegd- hedeu kracliieus de waterslaaiswelgeving en in het bij- zonder van hel bepaalde in artikel 2, Waterstaalswel 19t)0,

(bijlage 3^^, blad 2)

(26)

^.A. i'jora wat:erK\.'faiii;en:sDeneer penorenae

•• Zuid-Holland (197^) .- _.-;_^:--.

JC.4. Mauire};t;li-ii ten aiin/icii vuii lie fücloren die de 'Walcrktvulitcil beïnvJocdeii.

10.4.1. De lüziiii;fii ter PILUUSC.

Wil het doel „biologisch gezond" water bereikt worden, dan is beperking van de prudLiküc van afvalwater en vergaande zuivering nodig. Slechts voorzover de techno- logie hier nog geen atdoend antwoord op heelt, mag worden overwogen de niet te verwijderen restvervuiling naar.het milieu i.c. het water af te voeren, mits het ont- vangende water daardoor '„biologisch gezond" kan blij- ven.

Het vorenstaande houdt ten aanzien van de produktie het verzamelen, transporteren, lozen en verwerken van afvalwater het volgende in (in het kort de inhoud van voorafgaande hoofdstukken samengevat):

a. Produktie: De hoeveeüieid gepioduceerd afvalwa- ter moet zo veel mogelijk beperkt worden evenals de verontreinigende of schadelijke hoedanigheid ervan. Z o zullen de agrarischse bedrijven het oppervlaktewater niet met hun afvalstoffen mogen beiasten. Er zal voorts naar gestreefd moeten worden de hoeveelheid geproduceerd huishoudelijk afvalwater te beperken en overwogen moet worden of bijvoorbeeld door • centrale ontharding van het drinkwater de fosforvracht van het huishoudelijk afvalsvater verminderd kan worden.

b. Verzamelen: Afvalwater zal opgevangen moeten worden in gesloten systemen. Hierbij kunnen wellicht uitzonderingen gemaakt worden voor enkele zeer ver- spreide bebouwingseenheden.

c. Transport: Het transport van afvalwater zal zo weinig mogelijk waterverontreiniging dienen te veroor- zaken. De overstortfrequentie der riolen in gebieden met . kwaliteitsklasse Ü.I zal laag gehouden moeten worden

(thans gewoonlijk gemiddeld 7 maal per jaar). In ge- bieden met kwaliteitsklasse 11 zal déze frequentie lager gesteld moeten worden.

d. Zuivering: Afvalwater zal in grote eenheden ge- reinigd moeten worden; en wel liefst zo. ver mogelijk,.

zowel beoordeeld naar reinigingsgraad als beoordeeld naar bestanddelen (fosfor- en stikslofeliminatie b.v.). Het industriële a'fvalwater zal veelal een eigen benadering vereisen.

' e. Lozingen: Lozingen van afbreekbare organische stoffen, fosfor- en stikstofverbindingen en van warmte zullen, zoveel als technologisch mogelijk is, beperkt moeten worden. Lozingen van persistente en/of in wa- ter of slib zich in schadelijke hoeveelheden ophopende potentieel giftige stoffen moeten verboden zijn. Het lozingspunt dient gekozen te worden op het bufferend (pag. 16) vermogen van het oppervlaktewater. Dit bete- kent in de praktijk dat het ruimste water daarvoor in aanmerking ko.mt, mits geen gebruikersbelangen — eisen bijvoorbeeld ten aanzien van de hygiënische kwaliteit gesteld vanuit de recreatie, landbouw en drinkwater- voorziening — zich hiertegen verzetten.

De juridische mogelijkheden tot een dergelijk beleid zijn vervat in artikel 1 van de Wet verontreiniging opper- vlaktewateren en artikel 18 van de Verordening Water- kwaliteit Zuid-l^lolland.

De waterkwaliteitsbeheerder zou — naar voorlopige 'Standpuntbepaling — de hem geboden mogelijkheden tot heffing van gelden (artikel 17 Wel verontreiniging oppervlaktewateren) ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en viKirkomen van ver- ontreiniging van oppervlaktewateren zodanig ruim kun- nen interpreteren, dat niet alleen do kosten van werken ter zuivering maar ook ter verzameling en van transport

DIJ saneringsplan waLerKwaxixen:

hieronder kunnen vallen. Met name wordt hier gedacht aan hét verlenen van financiële bijdragen in de aanleg van verzamelleidingen van huishoudelijk afvalwater waarvan de kosten abnormaal hoog zijn, zoals in bet geval van lintbebouwing.

10.4.2. De afvloeiing zowel onder- als bovengronds van verontreinigd water.

Bovengronds:

Het van bovengronds opgeslagen, (afval)stoffen afkom- stige water kan, bij toegekende bevoegdheid, uitsluitend in het oppervlaktewater worden toegelaten op de onder lü.4.1. gestelde regelen. Het verdient echter de voor- keur geen afvloeiing toe te staan. De waterkwaliteitsbe- heerder kan daarbij gebruik maken van de eigen ver- ordende bevoegdheid en van de mogelijkheden lot het indienen van bezwaren, die de Hinderwet (ex ai;tikel 10) of andere op de opslag betrekking hebbende wetten en verordeningen hem bieden.

Ondergronds:

Het is doorgaans niet noodzakelijk de natuurlijke uit- spoeling der gronden, zelfs waar dit kunstmatig door het aanleggen van drainagesystemen gebeurt, aan banden te leggen. Het is wel gewenst, dat gewaakt wordt tegen nieuwe menselijke activiteiten die een ongewenste af- vloeiing door de ondergrond van afvalstoffen naar het oppervlaktewater met zich mede zouden brengen. In dat geval zal de waterkwaliteitsbeheerder van de mogelijk- heden, die de Wet Ruimtelijke Ordening en de Hinder- wet bieden tot het indienen van bezwaren gebruik die- nen te maken. ,- 10.4.3. De aanvoer van water van elders.

Zolang het water niet overal ,,biologisch gezond" is en zolang zich ongewone voorvallen kunnen voordoen waarbij verontreiniging van het oppervlaktewater op- -^reedt, zal doorspoeling een middel blijven.ter.voorko- ming van extreem slechte waterkwaliteit.fHet beheer ten behoeve van de bestrijding der verziltihg, de peilbeheer- sing, verversing enz. dient rekening te houden met de (mogelijk zelfs tegengestelde) eisen van het waterkwali- teitsbeheer (lange verblijftijden).

Voor het verkrijgen van inzicht in deze materie is het noodzakelijk dat de waterbeheerder beschikt over een kwantificerend rekenmodel voor het transport van op- pervlaktewater.

Bij de inrichting c.q. wijziging van een waterstaatkundige . toestand in een gebied dient tevens het belang van de

waterkwaliteit mede te spreken.

Bestuurlijk-juridisch zijn er geen problemen wat betreft de coördinatie van het waterkwaliteits- en kwantiteitsr beheer, aangezien in Zuid-Holland deze beide beheren in één hand zijn, zij het dat in enkele gebieden voor polderwateren de poldcrbesturen (in afwachting van nadere regelingen) verantwoordelijk voor het kwantiteits- beheer blijven; fAangezien ,,doorspoelen" — althans na de saneringsperiode — niet erkend kan worden als een doeltrel'fendc structurele maatregel ter verbetering van . de waterkwaliteit/in de geest van deze nota.fdienen de ex artikel 17 van de Wet verontreiniging oppervlakte- wateren ingewonnen gelden in het algemeen niet voor doorspoelen ter beschikking gesteld te worden.JZou bij wijziging van de inrichting van een waterstaatkundige eenheid het waterbergend vermogen {=^ verblijftijd) ter wille van de waterkwaliteit vergroot worden, dan kan • dit wel gezien worden als een structurele maatregel tot het verbeteren van de waterkwaliteilJVoor incidentele

.(bijlage 3^^, blad 3)

(27)

gevallenjkan[gcdurendc 'de saneringspcriode^övcrwogen worden om de kosten van „doorspdclen" wel uit de hef- fingen te financieren7 Het „doorspoelen" moet dan een tijdelijke maatregel zijn. In de bcslrijdingsplannen kun- nen deze gevallen aangeduid worden.

10.4.4. Bagger en wotervolume ter plaatse.

Het is gewenst, mede uit waterkwaliieitsbelang, de boe- zemwateren en de hoofdwatcrgangen iler polders op diepte te brengen en te houden. Hel in de bcstrijdings- plannen te beschrijven baggeiprogramma dient te be- rusten op een inventarisatie, die bijgehouden zal moe- ten worden. De vrijgekomen specie dient op een uit milieu-oogpunt verantwoorde wijze verwerkt te worden (bijvoorbeeld als bemesting op landbouwgronden). Het baggeren dient in de koudere jaargetijden uitge\oerd te worden. Het baggerprogramma dient mede afgestemd te zijn op de te nemen maatregelen icr eliminering en, of beperkingen van lozingen ter verkrijging van een opti- maal resultaat. Dit houdt echter niet in, dal in urgente situaties niet eerder baggcrwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Deze maatregel vvordt beschouwd als een doeltreffend middel ter verbetering van de water- kwaliteit en komt als zodanig ook in aanmerking (niede) gefinancierd te worden uit de ex artikel 17 WVO inge- stelde heffingen.

(bijlage 3^^, blad 4)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

sersbond) de aktie &#34;Fietsen voor Nicaragua&#34;. Het doel van deze aktie is geld in te zamelen voor fietsen voor begeleiders van groepjes, die in hun vrije tijd les

Want in deze uiterst ruime station wagon heeft Mitsubishi de ideale combinatie gevonden van gedistingeerde vormgeving, perfect rijcomfort en fors transportvermogen.. Een auto

Verder bleek bij vergelijking van de berekende afvoercijfers van de hoogwaters in 1965 en 1966, met de Duitse afvoercijfers te Stah, dat de laatste tot 50 m3/s lager waren

achtneming.. achtneming van bij cle wet te stellen regelen en naar het beginsel, dat geen andere dan do uitdrukkelijk toegestane voordelen uit do bediening mogen worden genoten.

7. De flowcytometer meet geen bepaald volume monster door maar meet een bepaalde tijd. voor monsters van verschillende dichtheid en viscositeit betekent dat dat er een

In figuur 1 volgt deze de v/eg van (V) naar (V) naar (3J via(b) naar (V) terug; hier zijn vooral mineraliserende bacteriën verantwoordelijk voor: ze maten uit organisch P

In deze bijlage wordt beschreven op welke wijze de gegevens van de inventarisatie worden omgezet in een vorm die geschikt is voor Algemeen STEENTOETS.. Het betreft alleen

(In die tabel ziin nog niet opgenomen de buiten de (lendeliike) toetsing gebleven vekies die buiten de toetsdoorsneden van het waterschap vallen. Ten behoeve van het ontwerp moet