• No results found

Materiaal voor de woordenlijst. Over Willem Bilderdijk en L.C. Valckenaer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Materiaal voor de woordenlijst. Over Willem Bilderdijk en L.C. Valckenaer"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Materiaal voor de woordenlijst. Over Willem Bilderdijk en L.C.

Valckenaer

Door Jan Noordegraaf

Van Amsterdam naar Leiden

In het najaar van 1780 vertrok Willem Bilderdijk (1756-1831) uit Amsterdam, de stad waar hij als boekhouder werkzaam was op het kantoor van zijn vader, en ging rechten studeren in Leiden.

Bilderdijk studeerde in hoog tempo, ‘sliep zeer ijverig op de Collegien’ (cf. Honings 2006: 17) en wist binnen twee jaar zijn studie af te ronden. Op 19 oktober 1782 promoveerde hij op

honderdvijf als gebruikelijk in het Latijn gestelde juridische theses.

Bepaalde colleges had hij in verband met zijn beperkte studietijd niet kunnen volgen. Zo had hij bijvoorbeeld de colleges van de vermaarde classicus L.C. Valckenaar moeten laten schieten, zeer tot zijn spijt: ‘Had dit geluk my te beurt mogen vallen, ik zou in Latijn en Grieksch zekerlijk grooter vorderingen gemaakt hebben, ten minste ’t had my minder van mijn levenstijd behoeven te kosten en veel arbeids en nachtwaken gespaard’ (cf. Honigs & van Zonneveld

2013: 65 en Breuker 2014: 337).Wel was Bilderdijk door de Leidse repetitor en latere curator Laurens van Santen (1746-1798) al eens geïntroduceerd bij de bekende graecus. En met diens zoon, de briljante Johan Valckenaer (1759-1821), de latere hoogleraar en diplomaat, was een hechte vriendschap ontstaan. Bilderdijk kende ‘den ouden Valckenaer’, zoals hij hem ergens noemt, dus uit zijn Leidse studietijd en met zijn academievriend Valckenaer junior heeft hij langdurig nauwe contacten onderhouden.

Uit een brief van 30 juni 1782 aan Johan Valckenaer (cf. Bosch 1955: 138-139) blijkt dat Bilderdijk ook allerlei talen studeerde en ‘op zeer bijzondere wijze de wetenschap der woordafleiding’ beoefende, zo vat Kollewijn (1891, I: 118; curs. toegevoegd) het pregnant samen. Bepaalde voorbeelden uit die brief vinden we later terug in Bilderdijks Verhandeling over de geslachten der naamwoorden (cf. Bilderdijk 1818: 355 evv). In deze korte bijdrage wil ik laten zien dat er op taalkundig niveau een bepaalde connectie is geweest tussen de jurist en polyhistor Willem Bilderdijk en de door hem zo bewonderde Leidse graecus.

Over L.C. Valckenaer

Lodewijk Caspar Valckenaer (1715-1785) was in 1741 hoogleraar Grieks te Franeker geworden als opvolger van Tiberius Hemsterhuis (1685-1766). In 1765 werd hij hoogleraar Grieks in Leiden, wederom als opvolger van Hemsterhuis. Het Leidse professoraat was een functie die hij tot zijn dood toe vervuld heeft. Overigens heeft hij altijd geweigerd dat er van hem een portret vervaardigd werd. Valckenaer is onder meer bekend als een van de leerlingen van de vermaarde classicus Tiberius Hemsterhuis, wiens volgelingen te boek staan als de Schola Hemsterhusiana, die internationaal bekend was. Ook Valckenaer was een taalkundige van internationale statuur (cf. Gerretzen 1940: 195-368). Toen bijvoorbeeld de Duitse

taalkundige en diplomaat Wilhelm von Humboldt (1767-1835) op reis in Spanje in 1799 de

(2)

Bataafse gezant Johan Valckenaer had leren kennen, berichtte hij aan een correspondent, de Duitse classicus Friedrich August Wolff (1759-1824), dat hij in Madrid ‘der Sohn tou panu’, had ontmoet, d.w.z. ‘de zoon van de beroemde’. Ik neem maar aan dat Von Humboldt en Valckenaer het bij die gelegenheid niet over de toentertijd in Duitsland woonachtige Bilderdijk hebben gehad.

Hoe dit ook zij, ook de Friese taalgeleerde Joast Hiddes Halbertsma (1789-1869), een van Jacob Grimms Nederlandse correspondenten, kende Bilderdijk vrij goed. In een

ongepubliceerd opstel uit 1849 betoogt Halbertsma dat om tot een goede beoordeling van de taalkundige Bilderdijk te komen, we moeten beginnen ‘met zijnen groten meester Ludovicus Casparis Valckenaer’. Als student te Leiden had Bilderdijk namelijk Valckenaers

denkbeelden over etymologie in het algemeen en die van het Grieks in het bijzonder

‘ingezogen’, vertelt Halbertsma, en vervolgens had hij ze ‘op de afleidingen zijner eigene moedertaal’ toegepast (Zutt 1998: 221-222). Met andere woorden, Valckenaers beginsel om de Griekse taal uit zichzelf verklaren en af te leiden is door Bilderdijk ‘op onze taal’

overgebracht (Zutt 1998: 222; cf. Breuker 1994: 13n.55).

Een bewonderaar van Bilderdijk, H.J. Koenen (1809-1874), verklaarde later:

dat destijds hooggeroemde, als eene gansch nieuwe ontdekking met uitbundig lofgejuich begroete Valckenaersche stelsel, greep de dichterlijke

jongelingsverbeelding van BILDERDIJK (die eens zelve van den hoofdontwerper uitriep: ‘Wat was er in deze talen, waarvan de grote VALCKENAER geen helder inzicht had?’) met overmeesterende kracht aan, en deed in hem den vurigen wensch en het streven ontwaken, om voor onze Nederlandsche taal datgeen te verrichten wat Valckenaer voor het Grieksch tot stand gebracht had [...]

Koenen noemt nog enkele andere taalkundigen als Junius en Hickes om dan te concluderen:

En ziedaar het standpunt, waarop onze beroemde Dichter en Taalkenner zich bevond, toen hij in het begin dezer eeuw met zijn merkwaardige Verhandeling over de

Geslachten der zelfstandige naamwoorden optrad, die hem binnen- en buitenlands een grooten naam verworven heeft (Koenen 1860: 105; curs. toegevoegd).1

In een lofrede op de Leidse jurist F.W. (von) Pestel (1724-1805) verklaart Bilderdijk (1809:

64) dat hij in de taalkunde graag de evenknie wilde zijn van ‘den grooten Valckenaer’. Elders heeft Bilderdijk het over de ‘onvergelijkelijke Valckenaer’ als hij over de Leidse graecus (1818: x) spreekt. En de jurist L.C. Luzac blijkt een neef en naamgenoot ‘des grooten Valckenaers’ te zijn, zo noteert Bilderdijk in een gedichtje uit 1810.

1 Cf. Ten Kate (1862: 70): Bilderdijk volgt ‘hoofdzakelijk (op het voetspoor van Valckenaer), de analogiesch-etymologische methode’.

(3)

Dergelijke epitheta keren met enige regelmaat terug. Al met al mag men aannemen dat Bilderdijk blijvend een groot respect heeft gekoesterd voor deze hemsterhusiaanse

taalgeleerde.

Valckenaer en de Nederlandse taal

Over L.C. Valckenaer en het Nederlands is bij mijn weten nog niet uitvoerig geschreven.

Toch was deze graecus duidelijk betrokken bij het onderwerp moedertaal, net als andere volgelingen van Tiberius Hemsterhuis (cf. Gerretzen 1940: 266-268). In 1767 werd Valckenaer lid van de in 1766 opgerichte Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Hij is er actiever geweest dan men wel eens gedacht heeft. Willem Bilderdijk is in maart 1781 lid van de Maatschappij geworden, na zijn komst naar Leiden (Honings & van Zonneveld 2013: 68).

In de Leidse universiteitsbibliotheek vindt men onder de nagelaten Valckenariana

‘Annotationes de rebus in Societate q.d. “Maatschappij der Nederl. Letterkunde”, gestis et deliberatis’ (cf. BPL 527). Zo deed Valckenaer mee aan de besprekingen over het uitgeven van een ‘Nederduitsch woordenboek’ (Kossmann 1966: 146-147), die resulteerden in het bekende ‘Beredeneerd plan’ dat in 1773 aan de leden van de Maatschappij werd voorgelegd (cf. De Tollenaere 1977: 225). Van zijn hand vinden we een reeks van ‘Kleine aanmerkingen’

op een voorstel dat zomer 1771 aan de ‘groote vergadering’ werd voorgelegd. Valckenaer was overigens van mening dat men voor het ‘Nederduitsch Woordenboek’, het latere WNT dus, nog minstens een eeuw nodig had (Gerretzen 1940: 267). Niet geheel ten onrechte dus. Merk overigens op dat Valckenaer in 1739 als jong onderzoeker begonnen is met de uitgave van een

‘ouden lexicograaf’, te weten van een Grieks lexicon van de grammaticus Ammonius, De adfinium vocabulorum Differentia (cf. Gerretzen 1940: 100). Hemsterhuis adviseerde zijn leerlingen veelal om te beginnen met de studie van een lexicografisch werk (Janssen 1994:

58).

Wat het Nederlands betreft, blijkt dat Valckenaer ‘groot-Nederlandsch’ gevoeld heeft. ‘Het Vlaamsch wordt nadrukkelijk door hem bij het nederlandsche taalgebied getrokken’

(Gerretzen 1936: 359) en ‘met deze groot-nederlandsche opvattingen is Valckenaer wel heel vroeg geweest’ (Gerretzen 1940: 266). Valckenaer sluit zich aan bij de omschrijving die door het Maatschappijlid Ahasverus van den Berg (1733-1807) gegeven is: ‘woorden, welke in Holland zoowel als in Zeeland, Vriesland, Groningen, Over G.N. Braband en Vlaanderen hedendaags in ’t spreeken en schrijven gebruikt worden, en ten voren ooit gebruikt zijn, maken de N. Taal uit ... Doch het oud Friesch ... houden wij voor een andere taal’ (BPL 527 f.

90r; Gerretzen 1940: 267). Verspreid over het werk van Valckenaer zijn er opmerkingen te vinden waarin het Grieks en het Nederlands wat betreft woordvorming en overdracht van betekenis vergeleken worden.

Ook over het namaak-Vroegmiddelnederlands van de omstreden Rijmkroniek van Klaas Kolijn heeft Valckenaer zich uitgesproken, en wel in negatieve zin. Interessant is verder zijn observatie dat schrijvers geen nieuwe woorden kunnen maken: ‘Nog van den Vondel, nog Hooft, nog iemant anders heeft eenig nieuw woord kunnen maken. Wel hebben ze uit ouder boeken of schriften woorden, die reeds door onbruik scheenen afgestorven, door ze te

gebruiken en door haar gezag kunnen doen herleeven’ (f. 72; cf. Gerretzen 1940: 267). Ik laat deze kwestie hier nu rusten.

(4)

Bilderdijk en zijn geslachtlijsten

Geslachtlijst: ‘In de taalkunde [..] gebezigd voor lijst van naamwoorden met opgave der geslachten: volgens BILDERDIJK een misbruik, maar geriefelijk en algemeen aangenomen (zie de inleiding zijner Geslachtl.).’ (WNT, artikel gepubliceerd in 1887.)

Zoals hiervoor al gezegd, heeft H.J. Koenen (1860: 105) erop gewezen dat ‘onze beroemde Dichter en Taalkenner ... in het begin dezer eeuw met zijn merkwaardige Verhandeling over de Geslachten der zelfstandige naamwoorden optrad’.

In haar Calendarium van de Nederlandse taal. De geschiedenis van het Nederlands in jaartallen vermeldt Van der Sijs (2006: 162) dat Willem Bilderdijk in 1804 [recte 1805; cf.

Monfils 2006: 76 ] een Verhandeling over de geslachten der naamwoorden in de

Nederduitsche taal publiceerde. ‘Naar zijn mening is het woordgeslacht afhankelijk van de woordvorming en dient men de oorsprong van woorden te achterhalen om het geslacht te kunnen bepalen. Zelfstandige naamwoorden zijn volgens hem ofwel ontstaan uit een bijvoeglijk naamwoord (dan zijn ze vrouwelijk) ofwel uit een werkwoord (dan zijn ze vrouwelijk als het zelfstandig naamwoord uit een deelwoord is ontstaan, en anders meestal mannelijk)’.

In 1822 werkte Bilderdijk zijn ideeën uit 1805 over het Nederlandse woordgeslacht nader uit in een Geslachtlijst der Nederduitsche naamwoorden, op stellige taalkunde gevestigd. Een uitgebreider versie onder de titel Verklarende geslachtlijst der Nederduitsche naamwoorden, op stellige taalkunde gevestigd verscheen in 1832-1834, in drie delen. Hierin stelt hij van ieder woord op etymologische gronden het geslacht vast – een volstrekt willekeurig systeem (Van der Sijs 2006: 171). Deze herdruk werd overigens gefinancierd door Bilderdijks goede vriend Valckenaer Jr. En wie de Verklarende geslachtslijst doorzoekt, komt een aantal malen een verwijzing naar Valckenaer Sr. tegen.

(5)

Ik geef één voorbeeld, uit deel 2 van de Geslachtslijst, p.190 :

Als bron voor de geslachtslijst gebruikte Bilderdijk eveneens Valckenaers postuum verschenen Selecta e Scholis L.C. Valckenarii in libros quosdam N.T. (2 dln., Amsterdam 1815-1817), een uitgave die bezorgd is door Valckenaers leerling, Everwinus Wassenbergh (1742-1827). Wassenbergh was een volgeling van Hemsterhuis (cf. Sybrandy 1989) en aan de universiteit van Franeker was hij ook werkzaam als hoogleraar Nederlands (cf. Noordegraaf 1997a). Zijn uitgave geeft een goede indruk van het werk dat Valckenaer heeft besteed aan het nieuw-testamentisch Grieks, maar er schijnt indertijd weinig belangstelling voor bestaan te hebben. ‘Alleen Bilderdijk heeft dit werk op zijn juiste waarde geschat’, noteert Gerretzen (1940: 242 n.1): ‘Hebt gij de lessen van den ouden Valckenaer over het N. Test. gezien? Dat is ’t echte wederom, waarvan wij in zoo lang niets gezien hebben’, schrijft Bilderdijk op 11 juli 1815 aan Tydeman. ‘Ik verheug mij in die uitgave’ (Bilderdijk 1867: 82).

Aan het slot van de aantekeningen bij zijn Verhandeling verwijst Bilderdijk (1818: 374) zonder voorbehoud naar een passage in deel twee van de Scholae van ‘den grooten

Valckenaer [...], door den geleerden Wassenberg, kortlings uitgegeven, en die ik een weldaad voor de Letterkunde reken’.

In het ‘bericht’ bij de tweede editie van zijn Verhandeling (1818) noteert Bilderdijk een aan Valckenaer ontleend methodisch uitgangspunt:

De oplettende Lezer zal, wat de grondslag van mijn systema betreft, lichtelijk opmerken, dat, hoe vreemd of nieuw het aan sommigen voor mag komen, niets echter eenvoudiger is. Alles tot de eerste Grondsylbe, het Thema, te rug te brengen, is de eenige weg tot eene innige taalkennis. Dit heeft in den leeftijd onzer Vaderen, de onvergelijkelijke VALCKENAER in zijn onderwijs van de Grieksche taal niet slechts ten grondslag genomen, maar op de overtuigendste wijze doen blijken [...]; en nu onlangs heeft de onvermoeide en doorkundige WASSENBERG door zijne Excerpta e Scholis Valckenarii [1815-1817] daarvan eene nieuwe en vatbare ontwikkeling gegeven; die ook niet weinig toebracht om voor dit mijn vroeger opstel als ware ’t een nieuw belang op te wekken, zonder ’t welke misschien de druk nog ware achter gebleven (1818: x-xi).

Bilderdijk laat vervolgens een ernstige waarschuwing horen aan het adres van taalbeschouwers die louter hun fantasie laten werken:

(6)

Intusschen is van dit beginsel by sommigen, die het kwalijk gevat hebben, een groot misbruik gemaakt, tot niets anders strekkende dan om de gehele Afleiding tot een nietig spel van verbeelding te doen ontaarden. Men herinnere in onze dagen zich slechts het zoogenaamde Etymologicon Magnum [1800] van den Engelschman WALTHER WHITER, waarin men de wonderlijkste samenstellingen van grondsylben vindt, die door alles heen loopen, en waarby men niet nalaten kan aan onze BECANUS en SCHRICKIUS te rug te denken (1818: x-xi).

Slotopmerkingen

We kunnen concluderen dat Bilderdijk zich nog lange tijd geïnspireerd heeft gevoeld door de Leidse classicus L.C. Valckenaer, een echte hemsterhusiaan. Aan de ene kant kon Bilderdijk voor zijn geslachtlijst zonder problemen putten uit Grieks woordmateriaal in diens al dan niet postume uitgaven. Aan de andere kant zou hij zijn positie inzake Valckenaers opvattingen over de ‘Grondsylbe’ nader bepalen. Merk op dat wat de ‘taalwortels’ betreft Bilderdijk een heel andere benadering uitgewerkt heeft dan hetgeen men in de Schola Hemsterhusiana bijvoorbeeld door J.D. van Lennep, L.C. Valckenaer en E. Wassenbergh hierover te berde heeft gebracht. Want Willem Bilderdijk is altijd een onderzoeker sui generis gebleven.

Literatuur

Bilderdijk, W. 1809. Pestel. Gedachtenisrede. Leiden: Herdingh.

Bilderdijk, W. 1818. Verhandeling over de geslachten der naamwoorden in de Nederduitsche taal.

Tweede druk, met Byvoegselen en vermeerderde Aanteekeningen. Amsterdam: Sepp.

Bilderdijk, W. 1867. Briefwisseling met M. en H.W. Tydeman gedurende de jaren 1807 tot 1831.

Tweede deel. Sneek: Van Druten en Bleeker.

Bosch, J. 1955. Mr. W. Bilderdijk’s briefwisseling. Aanvullende uitgave. Eerste deel: 1772-1794.

Wageningen: Veenman.

Breuker, Ph. 1994. ‘De vriendschap tussen Bilderdijk en Halbertsma’. Het Bilderdijk-Museum 11: 1- 14.

Breuker, Ph. 2014. ‘De vriendschap tussen Bilderdijk en Halbertsma, de grote onverzoenlijken’.

Opkomst en bloei van het Fries nationalisme, 1740-1875 door Philippus Breuker. Leeuwarden:

Wijdemeer, 326-344.

De Tollenaere. 1977 ‘De lexicografie in de zeventiende en achttiende eeuw’. Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde onder redactie van D.M. Bakker & G.R.W. Dibbets. Den Bosch: Malmberg, 219-227.

van Eijnatten, Joris. 1998. Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831).

Hilversum: Verloren.

Gerretzen, J.G. 1936.‘Twee onuitgegeven oraties van L.C. Valckenaer over vaderlandsche geschiedenis uit de jaren 1769 en 1772’. Tijdschrift voor geschiedenis 51, 358-359.

(7)

Gerretzen, J.G. 1940. Schola Hemsterhusiana. De herleving der Grieksche studiën aan de

Nederlandsche universiteiten in de achttiende eeuw van Perizonius tot en met Valckenaer. Nijmegen

& Utrecht: Dekker & Van de Vegt.

Honings, Rick. 2006. ‘Ô bloem der steden’. Bilderdijk en Leiden. Leiden: Universiteitsbibliotheek Leiden.

Honings, Rick & Peter van Zonneveld. 2013. De gefnuikte arend. Het leven van Willem Bilderdijk (1756-1831). Amsterdam: Prometheus & Bert Bakker.

Janssen, L.F. 1994. ‘Van Vulcanius tot Hemsterhuis. Enkele impressies’. Miro Fervore. Een bundel lezingen & artikelen over de beoefening van de klassieke wetenschappen in de zeventiende en achttiende eeuw. Onder redactie van R.J. Langelaan e.a. Leiden: Collegium classicum c.n. M.F., 53- 63.

ten Kate, J.J.L. 1862. Bilderdijk en Da Costa. Een studie. Amsterdam: Centen.

Koenen, H.J. 1860. Over de verdiensten van Bilderdijk ten aanzien van de beoefening onzer taal’.

Redevoering, gehouden in de tweede zitting van het zesde Nederlandsch taal- en letterkundig congres.’s-Hertogenbosch: Muller.

Kollewijn, R.A. 1891. Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken. 2 dln. Amsterdam: Van Holkema &

Warendorf.

Kossmann, F.K.H. 1966. Opkomst en voortgang van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Geschiedenis van een initiatief. Leiden: Brill.

Luhrman, G.J. 2006. ‘Joannes Daniel van Lennep on the Principles of Language’. Studies on Humanistic and Rational Grammar by G.J. Luhrman. With the 1752 edition of Joannes Daniel van Lennep Oratio inauguralis, de linguarum analogia, ex analogicis mentis actionibus probata. Ed. by Jan Noordegraaf & Frank Vonk. Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU & Münster: Nodus Publikationen, 43-78.

Monfils, L.T. 2006. Willem Bilderdijk. Bibliografie. Analytische bibliografie van de zelfstandige publicaties 1777-2004, bibliografische lijst van niet-zelfstandige publicaties 1772-1831. Amstelveen:

EON Pers.

Noordegraaf, Jan. 1995. ‘The ‘Schola Hemsterhusiana’ Revisited’. History and Rationality. The Skövde Papers in the Historiography of Linguistics. (= Acta Universitatis Skodvensis. Series Linguistica.1.). Hrsg. v. Klaus D. Dutz & Kjell-Åke Forsgren. Münster: Nodus Publikationen, 133- 158. (Bijgewerkte versie in The Dutch Pendulum. Linguistics in the Netherlands 1740-1900 door Jan Noordegraaf. Münster: Nodus Publikationen 1996, 23-55).

Noordegraaf, Jan 1997a. ‘Het begin van de universitaire neerlandistiek. Franeker 1790?’. Voorlopig verleden. Taalkundige plaatsbepalingen 1797-1960 door Jan Noordegraaf. Münster: Nodus

Publikationen 1997, 14-27. (Oorspr. in Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans 2 (1995), no. 2 (Desember)).

Noordegraaf, Jan. 1997b. ‘Adam, Babel, Bilderdijk’. Voorlopig verleden. Taalkundige

plaatsbepalingen, 1797-1960 door Jan Noordegraaf. Münster: Nodus Publikationen 1997, 42-62.

(Eerder verschenen als ‘ Taalkundige tussen twee werelden. Willem Bilderdijk en de etymosofie’, in Taal in tijd en ruimte. Voor Cor van Bree bij zijn afscheid als hoogleraar historische taalkunde en

(8)

taalvariatie aan de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden . Leiden: Stichting Neerlandistiek Leiden 1997, 133-142).

Noordegraaf, Jan. 1999. ‘Willem Bilderdijk (1756-1831) and the Science of Language. A Dutch linguist between two worlds’. History of Linguistics 1996. Volume 2: From Classical to

Contemporary Linguistics. Selected Papers from the Seventh International Conference on the History of the Language Sciences (ICHOLS VII) Oxford, 12-17 September 1996. (= Studies in the History of the Language Sciences, 95). Ed. by David Cram, Andrew Linn & Elke Nowak. Amsterdam: John Benjamins 1999, 193-204.

Schöffer, I. 1985. ‘Een kortstondig hoogleraarschap. Johan Valckenaer in Leiden 1795-1796’.

Bestuurders en geleerden. Opstellen over onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Onder redactie van S. Groenveld e.a. Amsterdam/Dieren:

De Bataafsche Leeuw, 193-208

van der Sijs, Nicoline. 2006. Calendarium van de Nederlandse taal. De geschiedenis van het Nederlands in jaartallen. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Sybrandy, Sybren. 1989. ‘Analogy by Wassenbergh’. Frysk & Vrije Universiteit 1949–1989. Onder redactie van Alex M.J. Riemersma e.a. Amsterdam: VU Uitgeverij, 159-163.

Zutt, Lida. 1998. ‘J.H. Halbertsma en de taalkundige opvattingen van Willem Bilderdijk en Jacob Grimm’. Voortgang. Jaarboek voor de Neerlandistiek 17, 207-227.

(9)

BIJLAGE Uit Geslachtslijst, deel 1

(10)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar gy, mijn moeder, hoor me: In 't midden van de golven Doet ginds zich 't eiland op, ten deele in 't nat bedolven, Dat door de ruimte dwaalt, geen' vasten grondslag heeft,

Mijn liefde is 't, die voor u mijn' boezem doende beven, Uw tederheid ter gunst', my zorg gaf voor mijn leven, En, zoo ik met mijn vuist hem 't wreevle hart doorstiet, De dood my

Al overschreeuwt het piepend lied Ontboezemd in mijn leed, Den heeschen schorren kreet Van uw ontembaar krijschen niet, Niet minder scheurt het wolk en lucht Wanneer mijn borst

Voor wien geen Zefir zuist noch lispelt door de boomen, Geen rimplend beekjen ruischt of murmelt door het zand, Geen luitsnaar andwoordt aan de tokkling van de hand, Maar de aard

Die hecht zich aan geen nietig slijk, Maar voelt zich zalig, machtig, rijk, En door geen dood verganklijk. Uit SENECA

Gy smaakt dit, dierbre Ziel, die, thands van 't stof gescheiden, Verhemeld voor uw dood, door godsdienst, deugd, en leed, Voor ons vertroosting bidt die by uw rampen schreiden,.. En

neen: geen weeke minneklachten, Geen zuchten, reeds te veel voor de Auraas uitgestort, Geen smeekend hijgen meer, hebt ge uit een hart te wachten,!. Dat uw geweld'narije in 't

Neen, 't belge u niet, indien, voor eigen zangen, Ik thands mijn' toon door beter doe vervangen, En voor een stem die hart noch ooren terg', Een luttel gunst, een luttel