• No results found

Natuuronderzoek Heiligerbergerbeek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuuronderzoek Heiligerbergerbeek"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

van Amersfoort

Natuuronderzoek Heiligerbergerbeek

Werkgroep Wilde planten KNNV Amersfoort en omgeving

(2)

Met de serie “NATUUR, LANDSCHAP EN MILIEU van Amersfoort” biedt de gemeente Amersfoort aan bewoners en natuur- en milieuorganisaties een platform om hun inventarisatierapporten over flora, fauna, landschap en fysisch milieu van Amersfoort te publiceren.

Aflevering 33 Natuuronderzoek Heiligenbergerbeek. Werkgroep Wilde planten KNNV Amersfoort en omgeving (Maart 2015)

Aflevering 32 Het immergroen van Nimmerdor. Vogelinventarisatie 2014, door G. van Haaff (november 2014) Aflevering 31 Een (pre)historische vondst en een recente waarneming van de Bever in het Eemland. door

Vincent van Laar en Renée van Assema. (november 2014).

Aflevering 30 Vegetatieonderzoek Oud-Leusden. Werkgroep Wilde planten KNNV Amersfoort en omgeving (Maart 2014)

Aflevering 29 Vegetatieonderzoek graslanden Landgoed Schothorst. Werkgroep Wilde planten KNNV Amersfoort en omgeving (December 2012)

Aflevering 28 Vegetatieonderzoek Valleikanaal Amersfoort door Werkgroep Wilde planten KNNV Amersfoort en omgeving (maart 2012)

Aflevering 27 Broedvogelinventarisatie 2009 Hoogland West, door Gerard van Haaff (mei 2010)

Aflevering 26 Broedvogelinventarisatie 2007 van het Stadspark Schothorst te Amersfoort, door Gerard van Haaff (januari 2009)

Aflevering 25 Broedvogelinventarisatie 2007 van het Landgoed Coelhorst te Amersfoort, door André van Keken (januari 2009)

Aflevering 24 De Vijver in het Stadspark Schothorst te Amersfoort. Een fysisch, chemisch en biologisch onderzoek van het water en de oevers in de periode 1989-2003. door A.H.M. Grimbergen, V.

van Laar & G.J. van Schijndel (september 2008)

Aflevering 23 Dan liever de stad in. Vijf jaar (2002-2006) onderzoek in de Amersfoortse wijk Schothorst naar Eksters en Kraaien, door G. van Haaff (oktober 2007)

Aflevering 22 Inventarisatie van broedvogelterritoria in de Amersfoortse wijk Schothorst, door G. van Haaff ( augustus 2006)

Aflevering 21 Inventarisatie van broedvogelterritoria in het Waterwingebied van Amersfoort, door G. van Haaff ( juli 2006)

Aflevering 20 De zoogdierfauna van het Stadspark Schothorst in 1988, door R.H.J.M. Nollen & W.J. Onck (november 2004)

Aflevering 19 Nachtvlinderwaarnemingen op het Landgoed Schothorst 1985 tot en met 1999, door H. Bosma (juli 2000)

Aflevering 18 Water en waterdieren op het Landgoed Schothorst, door A.H.M. Grimbergen & A.A. Storm (augustus 1994)

Aflevering 17 De vogelfauna van het Bos Birkhoven en de Bokkeduinen, door Z. Bruijn (januari 1993) Aflevering 16 De gevolgen van spoorlijnverbreding te Amersfoort voor natuur en landschap, in het bijzonder

voor de fauna, door A.S. Couperus & V. van Laar (december 1992)

Aflevering 15 Flora en vegetatie van het Landgoed Coelhorst, door R. van Assema & H.J. Poppe (oktober 1992)

Aflevering 14 Vijf jaar inventarisatieonderzoek aan nachtvlinders op het Landgoed Schothorst (1985 t/m 1989), door H. Bosma (januari 1991)

Aflevering 13 Macrofauna en visfauna in het stroomgebied van de Barneveldse Beek. Een vergelijking tussen de biologische waterkwaliteit in 1970/1971 en 1987, door R. Hadderingh & J. Muilwijk

(december 1990)

Vervolg overzicht van verschenen publicaties op achterzijde van de omslag.

COLOFON:

Coördinatie en eindrapportage: Arie van den Bremer

Onderzoek Planten: LaurienTange, Gisela Baremans, Joop de Wilde, Wout de Jong, Jan Westerhof, Gert Lodewijk, Geert Hurkens, Tom Huijbregts, Kees Quaadgras, Jan van Asselt, Henk Bokkers en Arie van den Bremer;

Overig onderzoek en tekstbijdragen :

Hoofdstuk 2 Nieuwe inrichting 2014: Renée van Assema Hoofdstuk 3 Waterhuishouding: Tom Huijbregts

Hoofdstuk 4 Bodem: Geert Hurkens Hoofdstuk 5 Planten: Arie van den Bremer

Hoofdstuk 6 Korstmossen: Leo Spier en Arie van den Bremer Hoofdstuk 7 Vogels: Henk Bokkers

Hoofdstuk 8 Insecten: Jan van Asselt

Kaartmateriaal: Erik van Beers, gemeente Amersfoort

Foto’s zijn gemaakt door de auteurs van de hoofdstukken tenzij anders vermeld.

(3)

NATUURONDERZOEK HEILIGENBERGERBEEK

Werkgroep Wilde planten KNNV Amersfoort en omgeving

Maart 2015

(4)
(5)

INHOUD :

VOORWOORD

1. INLEIDING ... 1

2. HERINRICHTING HEILIGENBERGERBEEKDAL ... 2

3. WATERHUISHOUDING VAN DE GELDERSE VALLEI ... 6

4. BODEM EN GEOMORFOLOGIE ... 9

5. PLANTEN ... 13

6. KORSTMOSSEN ... 23

7. VOGELS ... 26

8. INSECTEN ... 29

9. VARIA ... 33

10. SAMENVATTING EN CONCLUSIES ... 34

BIJLAGE 1 STREEPLIJST PLANTEN ... 36

BIJLAGE 2 BOORPROFIELEN ... 47

(6)

V OORWOORD

De vraag van de gemeente Amersfoort

Eind 2013 heeft de afdeling milieu van de gemeente Amersfoort, vertegenwoordigd door mevrouw Renée van Assema, aan de KNNV afdeling Amersfoort e.o. gevraagd te onderzoeken welke planten voorkomen langs de Heiligenbergerbeek. De aanleiding is de herinrichting van het

Heiligenbergerbeekdal. Daarbij heeft onder andere de westoever tussen de A28 en de Bisschopsweg, en een klein stukje op de oostoever, een nieuw profiel gekregen en zijn er een aantal zaadmengsel is gezaaid. De hoofdvraag was: welke plantensoorten (vegetatie) komen nu voor na het herinrichten en inzaaien van een 5-tal zaadmengsels?

Aan dat verzoek is graag voldaan omdat dit type onderzoek geheel past in de doelstellingen van de KNNV, namelijk natuurbeleving, -studie en -onderzoek en kennisoverdracht.

Over de KNNV.

De Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, KNNV, is een vereniging van mensen die interesse hebben voor de natuur. Ze willen de natuur beleven, proberen te begrijpen en beschermen.

Daarvoor verrichten zij onderzoek, verzamelen data en dragen kennis over. Daarom zijn de leden van de KNNV vaak buiten in het veld te vinden. De KNNV is al meer dan 100 jaar de vereniging voor veldbiologie in Nederland.

Afdeling Amersfoort en omgeving

De Amersfoortse afdeling is opgericht in 1911 en bestaat in het jaar van dit onderzoek dus

ruim 103 jaar! Behalve de stad Amersfoort omvat de afdeling ook een vrij groot gebied eromheen. De vereniging heeft thans ca 130 leden.

Meer informatie over de landelijke vereniging is te vinden op http://www.knnv.nl en over de afdeling Amersfoort van de KNNV op http://www.knnv.nl/amersfoort/.

Arie van den Bremer, coördinator Werkgroep Planten

(7)

1

1. I NLEIDING

De gemeente Amersfoort is in 2013 en 2014 bezig geweest met de herinrichting van

Heiligenbergerbeekdal. De beek komt vanuit het zuiden (Leusden) bij de A28 Amersfoort binnen en het water stroomt daarna door de Amersfoortse grachten naar de Eem. Eén van de doelstellingen bij de herinrichting was meer ruimte voor de beek en de daarbij horende beeknatuur. Langs de beek zijn daarom oevers afgeplagd en is het talud naar de beek toe flauwer gemaakt. De oevers en

aanliggende graslanden zijn ingezaaid met een gebiedseigen zaadmengsel. Om de ontwikkeling van de natuur te volgen is het goed om een nulmeting te hebben. Daarom is het goed om net na aanleg een gebied te inventariseren. Het gaat om de waterloop tussen de Bisschopsweg en de Rijksweg A28 met een lengte van 1.400 meter en dan vooral de westoever. De oostelijke oever is een klein deel afgeplagd Behalve zaadmengsels zijn er ook een aantal nieuwe inheemse bomen en struiken geplant.

Naast de herinrichting van de oevers zijn er ook enkele infrastructurele voorzieningen aangebracht zoals:

 Een aantal bruggen voor voetgangers en fietsers;

 Een vistrap;

 Een drietal plasdras-zones waarvan een op de oostoever;

 Een voetpad langs de hele lengte van beek;

Het waterbeheer van de beek is in handen van het waterschap Vallei en Veluwe. Zij maaien waterplanten en soms vanuit het water het eerste deel van de oevervegetatie. De waterlijn is de formele beheergrens.

Natuur is een samenhangend geheel. De bodem en waterhuishouding zijn bepalend voor de vegetatie die zich er op kan ontwikkelen. De vegetatie gaat het leefgebied vormen voor allerlei fauna. En met dat de vegetatie zich ontwikkelt, zullen ook de daarbij horende soorten gaan veranderen. Zo verwachten we net na aanleg bijvoorbeeld meer pioniersoorten.

In dat licht gezien rijst natuurlijk ook de vraag welke invloed het inzaaien van die 5 mengsels op de huidige vegetatie heeft.

De Plantenwerkgroep van de KNNV Afd.Amersfoort e.o. een volledige planteninventarisatie

uitgevoerd. Daarnaast is aan individuele leden van de KNNV gevraagd de volgende aanvullingen op het onderzoek uit te voeren :

 Waterhuishouding;

 Bodem;

 Korstmossen;

 Vogels;

 Insecten;

Die facetten hebben allemaal een relatie met de flora en fauna in en rond de Heiligenbergerbeek. Er zullen niet altijd directe verbanden kunnen worden aangetoond maar een dergelijke werkwijze draagt wel bij aan de doelstelling van de KNNV: leden kennis te laten vergaren en over te dragen.

(8)

2

2. H ERINRICHTING H EILIGENBERGERBEEKDAL

Structuurvisie

Afgelopen jaren is er gewerkt aan de herinrichting van het Heiligenbergerbeekdal.

Aanleiding voor de gemeente Amersfoort om voorafgaand daaraan een structuurvisie voor het gebied op te stellen waren het verdwijnen van het zwembad en het ziekenhuis. Daarnaast had de sport meer ruimte nodig en had het bos te kampen met achterstallig onderhoud.

Het opstellen van zo’n visie is een moment om te kijken naar de kansen en de knelpunten. Zo was de beek al een belangrijke ruimtelijke drager van het gebied, alleen niet goed zichtbaar en beleefbaar.

Belangrijk uitgangspunt bij de herinrichting was daarom de beek meer zichtbaar te maken en de natuur die bij het beekdal hoort meer ruimte geven.

De natuurwaarden van het beekdal kenmerken zich door een gradiënt van nat naar droog. Met een afwisseling van vochtige graslanden, ruigten en beekbegeleidende beplanting van elzen en essen direct langs de beek en drogere bloemrijke graslanden en eikenbossen op de hogere delen. Naast deze aan de beek gekoppelde natuurwaarden komen er de oude loofbossen voor van landgoederen zoals Park Randenbroek.

De natuurwaarden weerspiegelen zowel de natuurlijke- als de meer cultuurlijke ontwikkeling van het beekdal. Zo horen bijvoorbeeld moeras, ruigten en elzenbroekbossen bij de natuurlijke processen in een beekdal. Droge en vochtige hooilanden, schraallanden, hakhoutbossen en landgoedbos zijn ontstaan door menselijke ingrijpen en gebruik van de natuur.

Door herschikking van de sportvelden en het aanleggen van kunstgrasvelden is er meer ruimte voor recreatie en natuur ontstaan.

Droge- en vochtige graslanden

Langs de beek zien we een afwisseling van droge en vochtige graslanden. Met name de vochtige graslanden verwijzen naar de hooilanden die ooit massaal langs de beek voorkwamen. Vanaf het water van de beek is een geleidelijke overgang naar de graslanden langs de beek. Op de overgang van land-water is een zone met moerasplanten zoals kattenstaart, gele lis, dotterbloem, moeras- vergeet-me-nietje, moerasrolklaver en wilgenroosje. Waar kwel in de ondergrond zit groeit bosbies en beekpunge. Voor een “visstek” met uitzicht blijft plaatselijk een els met overhangende takken langs de oever staan voor de ijsvogel. Op een aantal plaatsen langs de beek, ten zuiden van de Gasthuislaan, zijn ijsvogelwanden aangelegd.

De vochtige graslanden langs de beek zijn, daar waar mogelijk, aangelegd door het afgraven van de rijke toplaag. Waar dat niet mogelijk is wordt door beheer gewerkt naar de eindsituatie. In de

eindsituatie zal maximaal 2 keer maaien per jaar en afvoeren van maaisel voldoende zijn. Om een te rijke berm te verschralen is in de beginjaren een hogere frequentie nodig en/of met plaatselijk bijmaaien van brandnetelhaarden. In de eindsituatie moeten de velden in het voorjaar paars van de pinksterbloemen; een belangrijke waardplant voor het oranjetipje. Deze vlinder heeft naast

pinksterbloem ook look-zonder-look als waardplant. De look-zonder-look is te vinden in de

bosschages en langs de houtwallen iets verder van de beek af. Later in het seizoen verschijnen de echte koekoeksbloem. grote ratelaar, brunel en kale jonker. Op de drogere graslanden zien we veldzuring, knoopkruid en margriet.

(9)

3

IJSBAAN

OUD PARKBOS

VOETBALL

VOETBAL

KINDERBOERDERIJ HONK – EN SOFTBAL

BROEKBOS MET VLONDERPAD RECREATIE

SCHRAALGRASLAND IJSVOGELWAND

VLEERMUISBUNKER NATUURSPEELPLEK MOERAS

DAHLIATUIN

NATUURLIJKE OEVERS

NATUURLIJKE OEVERS

VOLKSTUIN

(10)

4

Nat schraalland

Net ten zuiden van de Gasthuislaan is een nat schraalland aangelegd. Nat schraalland is, net als vochtig hooiland, zeer oud boerengrasland. Nat schraalland is echter minder productief en de bodem is heel slap. De graslanden zijn daardoor slecht toegankelijk, ze kunnen ’s winters onder water staan maar zullen ’s zomers oppervlakkig uitdrogen. Door jaarlijks te hooien blijft het voedselarme karakter behouden.

De ontwikkeling van het schraalland zal afhangen van de grondwaterstand en de invloed van baserijk grondwater. De vegetatie is kruiden- en zeggenrijk. Nat schraalland kan rijk zijn aan zegge (blonde zegge, blauwe zegge, geelgroene zegge, vlozegge, tweehuizige zegge), en orchideeën (brede orchis, rietorchis, gevlekte orchis, vleeskleurige orchis, moeraswespenorchis). Andere kenmerkende soorten zijn spaanse ruiter en blauwe knoop. Ook een ontwikkeling naar dotterbloemhooiland en/of

veldrusschraallanden hoort tot de mogelijkheden. Bij de aanleg is rekening gehouden met een waterpeil gedurende de winter van tenminste op of rond het maaiveld (0-20 cm. Beneden maaiveld) en ’s zomers slechts oppervlakkig uitdrogend. De bodems zijn vanwege het natte karakter weinig draagkrachtig. Het nat schraalland wordt door een watervoerende greppel afgescheiden van de wandel- en fietspaden. Een voorbeeld van een nat schraalland is te zien achter het vroegere Hotel Den Treek.

Uit: Publicatie provincie Noord-Brabant – herstel beekdalen.

Moeras

Aan de oost-oever van de beek zien we naast elzenbroekbos en vochtige graslanden ook moeras.

Moeras komt voor op de overgang van zoet water naar land. Het lage deel van Nederland is vrijwel volledig ontstaan als moeras. Moeras ontstaat in stilstaand voedselrijk, zoet water. De bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Typische moerasplanten zijn hoge grassen als riet en rietgras, grote zeggen en biezen. Moeras is van groot belang voor vogels, libellen, vissen, amfibieën en enkele zoogdieren.

Elzenbroekbos

Aan de oost-oever van de beek is een elzenbroekbos geplant. Een broekbos is een bos op

laaggelegen drassig land. Broekbos staat onder invloed van basenhoudend kwel- of oppervlaktewater Een belangrijk kenmerk van broekbossen is dat het er nat is. De grondwaterstand is hoog, daalt

(11)

5

weinig onder het bodemoppervlak, bevindt zich 's winters en in het voorjaar vaak boven het bodemoppervlak en de luchtvochtigheid is er hoog. In broekbossen staan vooral elzen en wilgen.

Slechts weinig andere bomen kunnen tegen de hoge waterstand. Grote delen van Amersfoort en omgeving hebben uit deze slecht toegankelijke broekbossen bestaan. De naam Randenbroek verwijst er nog naar.

In goed ontwikkelde broekbossen die onder invloed staan van basenhoudend kwel- en

oppervlaktewater wordt de ondergroei gekenmerkt door aanwezigheid van diverse polvormende zeggensoorten in combinatie met moerasplanten. Karakteristiek zijn elzenzegge en de lage struik zwarte bes. Wanneer het water in de winterperiode onder het maaiveld blijft, komen er ruigtekruiden bij, waaronder grote brandnetel maar echte verruiging treedt pas op bij sterke verdroging en

vermesting.

Oude bossen van de landgoederen

Randenbroek heeft zich van een eenvoudige vestigingsplaats ontwikkeld tot een landgoed. Het omliggende bos is deels een voortzetting van het bos dat er oorspronkelijk groeide. Sinds het ontstaan van landhuizen en landgoederen in Nederland vanaf de late middeleeuwen is er ook aandacht voor de omgeving van het huis. In de zeventiende en achttiende eeuw ontwikkelen zich tuinstijlen, maar worden ook de omliggende bossen meegenomen in de aanleg. In de landschappelijke parkstijl hebben parkbossen een nadrukkelijke rol.

Oude landgoedbossen zijn van belang voor soorten die horen bij oud bos , zoals een aantal spechtensoorten, bosuil, vleermuizen en boommarter. Op oude bosbodems groeien dalkruid en bosanemoon. In de omgeving van Amersfoort zijn deze soorten vooral afhankelijk van deze bossen van landgoederen. Overige bossen zijn lange tijd alleen voor de houtproductie gebruikt en daardoor minder oud en ontwikkeld.

Voor het beheer in het Randenbroekerbos wordt onderscheid gemaakt tussen het meer cultuurlijke westelijk deel dat langs de beek is gelegen en het meer natuurlijke bosgedeelte aan de oostzijde.

Voor het westelijk deel is het beheer gericht op het behouden van de bijzondere (uitheemse) bomen en het handhaven van de karakteristieke struiklaag en kruiden. Dit kan betekenen het vrijstellen van bijzondere bomen, het vrijhouden van opslag van delen waar bijzondere stinzenflora voorkomt.

Voor het meer natuurlijke oostelijk deel is een actief beheer gericht op het in stand houden van oude bomen en boomholten en de daaraan gekoppelde aanwezigheid van broedvogels en vleermuizen.

Een apart stukje bos is het bos aan het einde van de Dorresteinsesteeg. Dit is het restant van een hakhoutbos. Het bos is een van de weinige plekken in Amersfoort waar dalkruid voorkomt, een plant typisch voor oude bosbodems.

(12)

6

3. W ATERHUISHOUDING VAN DE G ELDERSE VALLEI

Omdat de ontwikkeling van natuur nauw samenhangt met de waterhuishouding is deze nader

bekeken. Belangrijke drager in het gebied is de Heiligenbergerbeek, die vroeger Lunterse beek heette.

De Heiligenbergerbeek is één van de vele beken in de Gelderse vallei die bij Amersfoort samenkomen.

De Gelderse vallei is een driehoekige laagvlakte, die omringd is door stuwwallen te weten de Veluwe aan de oostzijde en de Utrechtse Heuvelrug aan de zuidwestzijde. Ook aan de zuidzijde heeft de stuwwal doorgelopen, maar die is door de Nederrijn weggespoeld. Zie figuur 3.1.

De Gelderse vallei is het hoogst aan de zuidkant (7m + NAP) en loopt af naar zeeniveau in het noorden bij Spakenburg. De Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe zijn beiden 20m of meer boven NAP.

De rivieren in de vallei moeten dus niet alleen het regenwater van de vallei afvoeren, maar ook het kwelwater, dat vanaf de oostelijk en westelijk stuwwal wordt aangevoerd.

Figuur 3.1 Gelderse vallei rond 1500 na Chr.

Geschiedenis

Tot ca het jaar 1500 lag er bij Veenendaal een hoogveenpakket van soms wel 5meter dik. Dit veenpakket vormde een waterscheiding tussen het deel van de Gelderse vallei ten noorden en ten zuiden hiervan. Het zuidelijke deel waterde via de rivier de Grebbe of Kromme Eem af op de Nederrijn

(13)

7

en het noordelijke deel via de Eem op de Zuiderzee. Omdat er ter hoogte van Amersfoort/Hoevelaken nog een verhoging ligt, is directe afwatering naar het noorden onmogelijk en worden alle beken gedwongen naar het westen af te buigen en hun water af te voeren via de nauwe doorgang van de Eem. Omdat turf in de middeleeuwen een belangrijke brandstof was, is rond 1475 de Bisschop Davidsgrift tussen globaal de Emminkhuizerberg en de Nederrijn gegraven. Via dit kanaal werd turf vervoerd naar de Rijn, om vervolgens verder naar de Randstad te worden getransporteerd. Voor de verdere vervening zijn aansluitend op de Grift ,vanaf 1545 (via het Rijnoctrooi), veengoten gegraven en vanaf 1550 is via het Zuiderzeeoctrooi een doorsteek gemaakt naar de Lunterse beek (rode stippellijn). Helaas was de hoeveelheid turf beperkt, zodat na verloop van korte tijd het commercieel vervenen ophield en er alleen nog voor lokaal gebruik turf werd gestoken (tot ca 19e eeuw).

Echter het kwaad was toen al geschied. Toen de natuurlijke waterscheiding verdwenen was, moest de gehele Gelderse vallei naar het noorden afwateren. Dit betekende, dat de wateroverlast in het

noorden toenam. Een aantal dijkdoorbraken van de Nederrijn tussen Rhenen en Wageningen in de 16e en 17e eeuw maakte dit probleem nog duidelijker. Dit punt van de afwatering naar de Eem is jarenlang een twistpunt geweest tussen de diverse steden en dorpen, over wie nu wat moest doen en wie dit moest betalen. Zo is er in 1651 de Slaperdijk tussen de Emminkhuizerberg en Utrechtse heuvelrug aangelegd om het Rijnwater tegen te houden. En bij de Rode Haan, ten zuidwesten van Emminkhuizerberg,werden in het Valleikanaal in 1713 duikers geplaatst, die slechts na goedvinden van de Amersfoorters, open mochten. Eigenlijk is de wateroverlast pas in de 20e eeuw opgelost door de aanleg van de Afsluitdijk en het graven van het Valleikaal. Hierdoor kon worden voorkomen dat hoge zeewaterniveau’s de afvoer belemmerden en het water sneller kon worden afgevoerd.

Landontginning.

Rond het begin van de jaartelling begon het zeewaterniveau te stijgen, waardoor de Gelderse Vallei veranderde in een aaneengesloten gebied van moerassen en bossen en de bewoners wegtrokken naar hoger gelegen delen, zoals de Utrechtse heuvelrug.

Men vermoedt, dat Lisiduna (Oud-Leusden) in de 2e helft van de 6e eeuw na Chr. opnieuw bewoond werd. De oudste vermelding van Leusden dateert uit 777, waarin Karel de Grote de aan de Eem gelegen villa Lisiduna, inclusief alle daarbij behorende gronden, hoeven, bossen, waterlopen etc.

schenkt aan de St. Maartensbasiliek in Utrecht. De in de acte genoemde waterlopen behoorden alle tot het stroomstelsel van de Eem, waarbij de Lunterse beek en de Barneveldse beek de belangrijkste stromen waren. Naast de landbouw was, gezien het grote aantal gevonden ijzerslakken, ook de ijzerproductie (uit ijzeroer), een belangrijk deel van de economie..

Tijdens hevige stormen sloeg de zee grote veengebieden rond het Almere (de voorloper van de Zuiderzee) weg. Hierdoor verbeterde de waterafvoer en daalde de grondwaterspiegel en vanaf de 12e eeuw werd de Gelderse vallei weer bewoonbaar.

In het jaar 1000 sticht de Heilige Ansfridus, bisschop van Utrecht, een klooster op de Heiligenberg.

Om in het levensonderhoud van de monniken te voorzien, schenkt hij aan dit klooster, uit het bisschoppelijk bezit, een grote hoeveelheid land in directe omgeving. Dit klooster is maar kort in gebruik geweest, want rond 1050 werd het klooster overgebracht naar Utrecht onder de naam de St Paulusabdij en op de Heiligenberg bleef slechts een kapel over. De aanwezigheid van dit klooster is de oorzaak dat de Heiligenberg nu een archeologisch Rijksmonument is.

In dezelfde tijd zie je dat door verbeterde landbouwmethoden en -werktuigen, vanaf het jaar 1000 in heel Europa, een enorme bevolkingstoename plaatsvindt. Ook hier is dat het geval en dat betekende dat men meer grond nodig had om alle monden te kunnen voeden. Vanuit de hoge gronden van de Utrechtse heuvelrug (de Heetvelderweg) en de hogere dekzandruggen wordt de Gelderse vallei ontgonnen. Deze ontginningen waren zeer lucratief voor de landeigenaren, daarom vonden deze op een systematische manier plaats. De ontginningen langs de Heiligenbergerbeek (na ca 1125) stonden onder leiding van de Heren van Lokhorst, die de bezittingen van de St. Paulusabdij beheerden. Zij hadden een Ridderhofstede niet ver van de plaats waar nu het huis Lockhorst staat, de exacte plaats is echter tot op heden onbekend.

(14)

8

Waterbeheer

Door de aanleg van het Valleikanaal, tussen 1935 en 1941, is de voormalige Lunterse beek verdeeld in drie delen:

- een deel ten zuiden van de Bruinenburgsluis,

- een deel tussen de Bruinenburgsluis en de Rode brug - en een deel ten noorden van de Rode brug.

Voor de loop van het Valleikanaal is, voor het zuidelijke deel, vanaf Lambalgen tot de

Bruinenburgsluis gebruik gemaakt van de uitgediepte Lunterse beek. Daarna heeft men een nieuw stuk gegraven, waarbij zo veel mogelijk gebruik gemaakt is van de bestaande beken als de Modderbeek, de Moorsterbeek etc.

Het deel tussen de Bruinenburgsluis en de Rode Brug heet nu Oude Lunterse beek en het laatste deel van de Lunterse beek ten noorden van de Rode brug met een lengte van ca 6 km heet

Heiligenbergerbeek. De naam van de beek is afgeleid van het door bisschop Ansfridus gestichte klooster op de Heiligenberg. Vanaf die tijd voert de Heiligenbergerbeek, via de Woudenbergse Grift, alleen het (kwel)water van het westelijk gelegen deel van de Gelderse Vallei af (dus globaal het gebied rond Woudenberg en Leusden) en het Valleikanaal het water van het oostelijker deel van de Vallei. De Heiligenbergerbeek en het Valleikanaal zijn op twee plaatsen met elkaar verbonden, te weten via de Oude Lunterse beek en het verbindingskanaal ten noordwesten van de A28. Via dit verbindingskanaal kan het overtollige water buiten de stad om, via het Valleikanaal worden afgevoerd.

Het water van de Heiligenbergerbeek stroomt door de binnenste en buitenste grachtenring van Amersfoort, via de Kleine Koppel naar de Eem. Beide stromen hebben bij de Koppelpoort stuwen, om het peil in de stadsgrachten en de Heiligenbergerbeek tussen de Koppelpoort en de A28 te regelen.

Voor een beheersing van het waterpeil in de Gelderse Vallei zijn in alle beken van de vallei stuwen aangebracht. Deze zijn in figuur 3.2 aangegeven. De breedte van de rivieren (lijndikte) geeft globaal de hoeveelheid water aan, die zij afvoeren. Uit dit plaatje blijkt duidelijk, dat het Valleikanaal het meeste water afvoert en dat de Heiligenbergerbeek nu, in de waterafvoer van de Gelderse Vallei, een ondergeschikte rol speelt.

Figuur 3.2 Afstromingspatroon en stuwen in Noordelijk deel van de Gelderse Vallei

Bron: Waterschap Vallei en Veluwe; NHI-Deelrapport Kenmerken regionaal oppervlaktewater 2008

(15)

9

4. B ODEM EN GEOMORFOLOGIE

Honderdduizend jaar geleden lag in de Gelderse vallei een gletsjer die enkele keren hoger was dan de Onze Lieve Vrouwetoren van Amersfoort. Deze gletsjer had de Gelderse vallei uitgeschuurd en aan de oostzijde van de Vallei de stuwwal van de Veluwe gevormd en aan de westzijde (ten westen van de Heiligenbergerbeek) de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. Na het smelten van de gletsjer werd de Vallei opgevuld met afzettingen van met name zand en klei. Twintigduizend jaar geleden, in de laatste ijstijd, kwamen hier afzettingen van dekzand overheen. Veelal door ruige winden gevormd in het toen heersende toendraklimaat.

Ruim tienduizend jaar geleden brak een nieuw tijdperk aan: het Holoceen. De ijstijden waren voorbij, het werd warmer en het ging meer regenen en de zeespiegel kwam naar boven. Er kwam uitgebreide plantengroei tot stand en vanaf ruim 5000 jaar voor christus begonnen zich ook in onze streken rond Amersfoort veenpaketten te vormen.

Wij gaan in het dal van de Heiligenbergerbeek op zoek naar resten uit die ijstijd, de tijd van de eerste veenvorming in het Holoceen en wat zich in het Holoceen nog meer rond de beek in de bodem heeft afgezet. Bodemvorming vindt plaats in het Holoceen omdat warmte en water condities scheppen voor plantengroei. Door plantengroei kan veenvorming en humusvorming in de bovenste laag van de bodem plaatsvinden. Uiteindelijk moet al dat water ook weer weg. Vroeger bestond een groot deel van de Vallei uit moeras en het water kon moeilijk weg omdat het werd vastgehouden door het veen. Pas vanaf de vroege middeleeuwen werd de ontwatering via beken richting zee beter.

Beeklopen.

In hoofdstuk 3 over de waterhuishouding is in figuur 3.1.

de loop van de beken in de Gelderse vallei goed te zien.

De beken in de vallei stromen globaal van oost naar west richting Amersfoort. De zuidelijk gelegen Lunterse beek stroomt vanuit het oosten naar het westen en dan naar het noorden om via de Heiligenbergerbeek bij Amersfoort uiteindelijk ook in de Eem uit te komen.

In ons onderzoeksgebied van de Heiligenbergerbeek kan het water van de beken niet verder van het oosten naar het westen stromen omdat de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug het water keert . De Heiligenbergerbeek stroomt hier dan ook globaal van zuid naar noord richting zee.

Verricht bodemonderzoek.

Om iets meer zicht te krijgen op de bodem en de geologie in ons onderzoeksgebied hebben een aantal leden van de KNNV op 18 november en 2 december 2014 een achttal boringen uitgevoerd.

De boorprofielen zijn weergegeven in bijlage 2. De situering van de boringen is weergegeven in figuur 4.1.

Boring 1 is gesitueerd ten westen van het voormalige Meanderziekenhuis (bij voetgangersbrugje ) en begint op de bodem van de beek 1,0 meter onder het waterniveau. Het waterniveau in de beek ligt op 0,65 m + NAP. Dat is gemeten bij de stuw vlakbij Rijksweg A28. Vanaf de beekbodem is 1,25 meter diep geboord. De bodem bestaat hier uit verspoeld zand met plantenresten. De oorspronkelijke ondergrond is hier niet aangeboord.

Figuur 4.1 Locaties boringen

(16)

10

De boringen 2 en 3 vonden plaats ten zuiden hiervan op een hoger en lager gelegen stuk ten westen van de beek. Hiervan kan worden opgemerkt dat rond en beneden het grondwaterniveau een 0,5 tot 0,75m dikke, slecht waterdoorlatende leemlaagaanwezig is met daaronder een laag verspoeld zand met (grof) hout. Dat wil zeggen dat er vroeger sprake was van een onstuimige beekloop met daarna een rustige periode waarin zich het fijne leem kon afzetten.

De boringen 4, 5, 6, 7 en 8 zijn gesitueerd nabij het bruggetje bij de Vosheuvel, zowel ten oosten als ten westen van de beek, om zo een globale dwarsdoorsnede van de bodem rond de beek te

verkrijgen. Op het diepste punt is, naast de beek, tot 3,70m beneden maaiveld geboord.

Boring 5 is de meest westelijk gelegen boring. Deze boring ligt op korte afstand van de beek op de rand van de Utrechtse Heuvelrug. De bodem die we naar boven haalden bestaat uit zwak lemig, matig fijn zand. Dit is het oorspronkelijke pleistoceen zandpakket dat globaal 20.000 jaar geleden door wind is afgezet als dekzand tegen de Utrechtse Heuvelrug. De heuvelrug zelf bestaat grotendeels uit gestuwd preglaciaal. Dat zijn grovere rivierzanden van voor de ijstijd, die door de gletsjer zijn opgestuwd.

In de bovenste halve meter van het dekzand heeft bodemvorming plaatsgevonden. Normaal gebeurt dat niet zo diep maar hier hebben mensen gedurende langere tijd heideplaggen en plantenresten op de akker gebracht en zo is in vele honderden jaren een dikke, rijkere landbouwlaag ontwikkeld: de enkeerdgrond.

De boringen 4 en 7 liggen pal ten westen van de beek. Boring 7 is de diepst uitgevoerde boring. Tot 2,4 meter beneden maaiveld bestaat de bodem uit lemige en leemarme, matig fijne en matig grove zanden met verspoeld hout. Hier is de beek in het verleden onstuimig tekeer gegaan en heeft mogelijk eerder gevormd veen en bos weggeslagen

en meegevoerd. Van 2,4 tot 2,6 meter beneden maaiveld is deels lemig fijn en grover zand aangetroffen met veel grof hout, takken, bladeren en onderin venig materiaal.

Van 3.15 m –mv tot 3.70m –mv is tenslotte leemarm grof zand aangeboord met een bijmenging van fijn grind. Zo te zien betreft dit zand van de rand van de Utrechtse Heuvelrug, het (pre)glaciale zand.

Op foto 4.2 zijn de korrels van dit

zand/grind te zien. Richting Vosheuvel ligt aan de oostzijde van de beek boring 6. Het maaiveld bij deze boring ligt een meter hoger dan bij de vorige beschreven boring

7 aan de westkant. Van 0,75 tot 1,45m –mv treffen we een sterk lemige zandlaag aan die overgaat in humeuze leem. Deze leemlaag hadden we ook al eerder aangetroffen bij de boringen 2 en 3, meer noordelijk in het gebied. Dat lijkt dan ook dezelfde afzetting. Hieronder tot 2,6m –mv zwak lemig, matig grof verspoeld zand met verspoeld hout dat we ook bij verscheidene andere boringen aantroffen.

Tenslotte is bij boring 8, die het meest oostelijk is gesitueerd, van 1,75 tot 2,0 m-mv een leemlaag aangetroffen met daaronder veen tot 3,2m –mv. Op dat moment lukte het niet dieper te boren. Het veen kon hier mogelijk in een rustiger hoek blijven liggen, daar waar het bij vele andere boringen mogelijk is weggeslagen. In die boringen zie je er verspoeld zand met verspoeld hout voor terug, omdat de beek toen onstuimiger was. Wellicht is de onderkant van dit veen dezelfde laag als het

Foto 4.2 (Pre) glaciaal zand (stuwwalzand)

(17)

11

onderste venige laagje op 2,6m –mv van boring 7 (aan de andere kant van de beek in de buitenbocht).

Zaden in het veen

Bij boring 7 en 8 zijn veenlaagjes aangetroffen. Een monster van het veen is uitgespoeld en onder een binoculair gehouden. Het was een complete verassing enkele tientallen zaadjes aan te treffen en een logische vraag was van welke soorten planten. Na enig rondvragen bleek dat het adviesbureau BIAX consult in Alkmaar antwoord zou kunnen geven. Dit bureau is gespecialiseerd in bodemkundig

archeologisch onder zoek (noem het maar beerputtenonderzoek). Er zijn foto’s gemaakt van de zaden en naar hen gestuurd. Daarna is door het bureau gevraagd de zaden te sturen en 2 weken later kwam de lijst in tabel 1en de volgende tekst:

“Uit de aanwezigheid van eik (Quercus) kan afgeleid worden dat het veen maximaal uit het midden-Boreaal afkomstig is. Het is dus niet ouder dan zo’n 8.500 jaar. Om precies te weten hoe oud het is kan je het laten dateren met C14. De aanwezigheid van zo’n veenlaagje is vrij uniek. Volledige analyse ervan door een pollen- en macrorestenspecialist kan een schat aan informatie opleveren over de lokale en regionale milieuomstandigheden . Voor een volgende keer: de zaadje kan je beter niet laten drogen, want dan ontstaan er bij sommige soorten spanningsverschillen waardoor zaden helemaal kunnen fragmenteren. Dat is hier en daar gebeurd.”

Quercus, knoppen Een Eiksoort

Carex cf riparia Oeverzegge

Sparganium emersum Kleine egelskop

Ranunculus repens-type Kruipende boterbloem

Menyanthes trifoliata Waterdrieblad

Schoenoplectus lacustris Mattenbies

Persicaria cf mitis Zachte duizendknoop

Sparganium erectum Grote egelskop

Foto 4.2 Zaadjes in veenlaag op 2.4 tot 2,6 - mv

(18)

12

Nasturtium officinale Witte waterkers

Note? Cf betekent determinatie niet zeker (lijkt sterk op) Tabel 1 zaadjes in het diepe veen bij de Heiligenbergerbeek.

Als je naar de plantensoorten kijkt zijn het allemaal veengebonden soorten en dat bevestigt dat de Gelderse Vallei al duizenden jaren een zeer nat gebied is geweest waar het water af en toe flink te keer ging. In dat licht zijn ook de zandlagen met verspoeld (versnipperd) hout tekenend.

(19)

13

5. P LANTEN

Verscheidenheid in biotopen

In hoofdstuk 2 is op hoofdlijnen beschreven hoe het Heiligenbergebeekdal er vanaf heden moet gaan uitzien. Er zijn drie biotopen ontwikkeld die een nauwe relatie hebben met de structuur van het Heiligenbergerbeekdal.

Als eerste de oevers tussen Gasthuislaan en A28 met als eindbeeld vochtig bloemrijk grasland.

Daarvoor is de bestaande beschoeiing afgezaagd of naar beneden geduwd en het talud langs het water afgeplagd en verflauwt. Vervolgens is er ingezaaid met B106 en deels B102 (zie verklaring hierna). Om bloemrijk grasland te krijgen zal men via maaibeheer blijven verschralen door 1 of 2 keer per jaar te maaien en af te afvoeren. Direct langs de beek zal het voedselrijker blijven onder invloed van het voedselrijke water van de beek

Als tweede de graslanden iets verder van de beek met als eindbeeld droog bloemrijk grasland. Deze zijn ingezaaid met mengsel B102. Verschralen is ook hier nodig en wordt bereikt door 2 tot 3 keer maaien en afvoeren.

Tenslotte zijn enkele afwijkende gebieden aangelegd of gehandhaafd zoals 2 graslanden op

“eilandjes” aangelegd met als eindbeeld schraal grasland, een moerasje op de oostoever en 2

wilgenbosjes bij de A28 . Op de eilandjes en in het moerasje is de teeltlaag verwijderd tot op het zand.

Daardoor liggen deze drie gebiedjes lager. Op de eilandjes is als zadenbron maaisel van Landgoed Den Treek opgebracht.

Vakindeling

De gemeente Amersfoort heeft voor het onderzoek op de oever van de Heiligenbergerbeek een kaart met een genummerde vakindeling gemaakt (zie kaart 5.1). De vakken zijn onderscheiden naar biotoop en van ongeveer gelijke grootte (lengte). De onderscheiden biotopen zijn:

1. Oeverstroken tussen de waterlijn en bovenkant talud (vochtig bloemrijk):

2. Graslanden tussen bovenkant talud en verhard voetpad (droog bloemrijk);

3. Schraal grasland 4. Wilgenbosje 5. Moeras

In tabel 5.1 is per vak aangegeven welke biotoop daar is gepland en welke bijzonderheden te melden zijn. In kolom 3 van tabel 5.1 is te lezen welke biotoop bij welk vak hoort.

(20)

14

Kaart 5.1. Vak- en subvakindeling met nummers

(21)

15

Vak Gewenst natuurtype Biotoop

type Bijzonderheden 1a Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1

1b Droog bloemrijk grasland 2

2a Wilgenbosje 4 Eilandje bij de vistrap. Begroeiing van bomen zoals wilgen gewenst i.v.m .afschermen beek en

vleermuisbunker voor verlichting van de sportvelden

2b Wilgenbosje 4 idem

3a Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1

3b Droog bloemrijk grasland 2

4 Wal van bosplantsoen 4

5a Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1

5b Droog bloemrijk grasland 2

6a Moeras 5 Naar verwachting ingezaaid met mengsel B112

6b Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1

7a Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1

7b Droog bloemrijk grasland 2 8a Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1 Weinig ruimte om te verflauwen. Soort dijkje

8b Schraal grasland 3

8c Droog bloemrijk grasland 2 Weinig ruimte om te verflauwen. Soort dijkje 9a Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1 Weinig ruimte om te verflauwen. Soort dijkje

9b Schraal grasland 3

9c Droog bloemrijk grasland 2 Weinig ruimte om te verflauwen. Soort dijkje 10a Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1

10b Droog bloemrijk grasland 2 11a Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1

11b Droog bloemrijk grasland 2 12a Oever – vochtig bloemrijk

grasland 1 Smalle berm met weinig ruimte om te verflauwen of af te plaggen. Door maaibeheer moet de berm verschraald worden

12b Droog bloemrijk grasland 2 13a Oever – vochtig bloemrijk

grasland - moeras 1 Slechts matig vergraven en afgeplagd. Veel van oorspronkelijke vegetatie, zoals bosbies, is blijven staan

13b Droog bloemrijk grasland 2 Onder de vegetatie bevindt zich het dak van de bezinkkelder. Met slechts een grondlaag van ong. 10 centimeter zal het een afwijkende begroeiing

opleveren

14 Droog bloemrijk grasland 2 Smalle berm met weinig ruimte om te verflauwen of af te plaggen. Door maaibeheer moet de berm verschraald worden.

(22)

16

Vak Gewenst natuurtype Biotoop

type Bijzonderheden

15 Droog bloemrijk grasland 2 Smalle berm met weinig ruimte om te verflauwen of af te plaggen. Door maaibeheer moet de berm verschraald worden

Tabel 5.1. Biotooptype per vak met bijzonderheden

Veldwerk en streeplijst planten

Er heeft een volledige planteninventarisatie plaatsgevonden in de lente, zomer en herfst van 2014.

Wat opviel is dat een inventarisatie in de herfst meer informatie oplevert dan in de lente. In de lente zijn veel planten nog een te pril groeistadium om ze te zien of te herkennen. In de herfst blijkt dat veel makkelijker te zijn. De planten zijn volgroeid en vaak is er nog een al of niet verdorde bloeiwijze aanwezig. Er zijn dan maar weinig planten echt verdwenen. In de praktijk betekent dit vaak een race tegen het maaien. Als er gemaaid is dan is er geen onderzoek meer uit te voeren. Ook dat is nuttige informatie.

Voor de registratie van de plantensoorten is een zogenaamde streeplijst gemaakt waarop kan worden aangegeven welke soorten planten voorkomen en met welke abundantie (hoe vaak komt een

plantensoort voor). De streeplijst is per vak ingevuld. De abundantie wordt met een code weergeven.

Zie Tabel 5.2.

Abundantie Aantal Verspreid Plaatselijk

Rp-Rare 1-3 X

Rv-Rare 1-3 X

Sp-Schaars 4-10 X

Sv-Schaars 4-10 X

Op-Occasional 11-20 X

Ov-Occasional 11-20 X

La-Lok.abun 21-100 X

F-Frequent 21-100 X

Ld-Lok.dom > 100 X

A-Abundant > 100 X

Cd-Co. Dom Dominant met andere soorten X

D-dominant > 50% dekking X

Tabel 5.2. Abundantie-schalen vegetatieonderzoek

Ter verduidelijking een voorbeeld. Stel dat in een vak de abundantie van Gestreepte witbol “A” is. Dat houdt in dat er veel Gestreepte witbol voorkomt, verspreid over het hele vak maar niet dominant. Als de aanwezigheid veel is maar plaatselijk dan wordt de abundantie “Ld”.

(23)

17

Resultaten van het veldonderzoek

In bijlage 1 is de zogenaamde streeplijst ingevuld opgenomen. Horizontaal staan alle subvakken genoemd en verticaal alle gevonden soorten planten. Totaal zijn er 15 vakken en 29 subvakken genoemd en totaal zijn er 318 soorten planten aangetroffen. In tabel 5.3 zijn alle vakken genoemd met het aantal gevonden soorten per vak. De bodem (biotoop) en grootte van de vakken is heel

verschillend en daarom kan niet een verband tussen die twee grootheden worden gelegd. Op zich is 318 soorten vrij veel en daar zijn drie verklaringen voor te geven. De eerste is dat er veel zogenaamde gradiënten zijn. Bijvoorbeeld overgang van water (beek) naar talud of van talud naar verharding (wandelpad). Opvallend zijn in dat verband ook de storingsvegetaties aan de voet van de steigers en brughoofden. De tweede verklaring is dat er 5 typen zaadmengsels zijn gezaaid. De derde is dat er veel maagdelijke, geroerde grond aanwezig is als gevolg van de herprofilering van de oever. Daar ontkiemen de eerst jaren veel pionierplanten.

In tabel 5.3 zijn met geel de vakken gemerkt die op de oever tegen de waterlijn aan liggen; vochtig bloemrijk grasland. De vakken met droog bloemrijk grasland zijn niet gekleurd. De overige biotopen zijn groen. Het gemiddeld aantal soorten in de vochtige vakken is 74 en in de drogevakken 84. Dat is dus niet een groot verschil. Opvallend is het geringe aantal soorten op de eilandjes (vakken 8b en 9b).

Nog geen 50 gemiddeld maar het zijn ook kleine vakken.

De verwachting is dat het aantal soorten de komende jaren sterk zal afnemen omdat niet alle

zaadmengselsoorten en pionierplantsoorten zich kunnen handhaven in een vergrassende omgeving.

Het maaibeleid zal daar nog een invloed op hebben.

Tabel 5.3.Overzicht vakken en aantal soorten planten in een vak. Vochtig bloemrijk grasland is geel, Droog bloemrijk grasland is wit en groene vakken zijn divers ebiotopen.

Bijzondere vondsten (waaronder 2 Rode lijst 2012 soorten) waren:

 Borstelbies

 Gevlekte scheerling

 Gevleugeld helmkruid

 Grote boterbloem

 Grote windhalm

 Krabbenscheer (Rode lijst 2012 gevoelig)

 Moeraswederik

 Oranje springzaad (in vak 5a)

 Prachtframboos

 Slangenwortel

 Wateraardbei

 Waterscheerling (Rode lijst 2012: kwetsbaar)

 Witte waterkers

Rendement van het zaaien van 5 zaadmengsels

De gemeente heeft na bewerking de westelijke oever van de Heiligenbergerbeek ingezaaid met verschillende zaadmengsels. Op de oostelijke oever is alleen vak 6a ingezaaid. De mengsels zijn geleverd door Biodivers (www.biodivers.nl) en staan daar bekend onder de nummers en

beschrijvingen in tabel 5.4. Ook is daar te lezen hoeveel kg er totaal is gezaaid. Waar welk mengsel is gezaaid is niet duidelijk meer. Voor een deel is dat nog af te leiden van de soorten die in een vak zijn

Vaknummer 1a 1b 2a 2b 3a 3b 4 5a 5b 6a 6b 7a 7b 8a 8b

Aantal soorten 41 73 65 68 73 67 88 84 101 71 82 64 94 86 52

Vaknummer 8c 9a 9b 9c 10a 10b 11a 11b 12a 12b 13a 13b 14 15 Aantal soorten 90 55 44 92 82 58 87 75 100 77 66 76 94 108

(24)

18

gevonden. Er zijn ook soorten die in meer dan 1 mengsel voorkomen maar dat is sporadisch (grote ratelaar).

Art.nr. Type zaadmengsel Hoeveelheid in Kg totaal

B102 Margrietmengsel 1 41,71

B106 Dotter/koekoeksbloemmengsel 6,50

B110 Bosrandmengsel 2,23

B112 Waterplantenmengsel 1,73

B113 Mengsel bloemrijke ruigte en struwelen 4,64

Tabel 5.4 Namen en hoeveelheden uitgestrooide zaadmengsels

De samenstelling van de mengsels is weergegeven in tabel 5.5. In die tabel is per mengsel te zien of een soort, die deel uitmaakt van het mengsel, ook in het veld is aangetroffen. In de kop van de kolommen staan een “V” en een “A”. Als een soort niet voorkomt dan is er in kolom “V” (van

Voorkomen) niets ingevuld. In dat geval is de soort in tabel 5.5. in blauw aangeduid. Als een soort wel voorkomt dan staat in de kolom “V” het aantal vakken waarin de soort is aangetroffen.

Bij het mengsel B102 zijn alle soorten op 1 na opgekomen. Alleen kleine ratelaar niet maar dat zou ook heel bijzonder zijn geweest. Dat is een mooi resultaat mede gezien het feit dat dit mengsel (41,71 kg) bijna dominant is uitgestrooid.

Voor de andere mengsels geldt dat zeker niet. Die zijn maar voor ca de helft opgekomen.

Omdat niet duidelijk is waar een mengsel is uitgezaaid, is er geen relatie te leggen tussen mengsel en de vakken. Waar wel iets over gezegd kan worden is de gemiddelde handgewogen abundantie van een soort voor de vakken waar de soort wel in voorkomt. Die staat in tabel 5.5 in de kolom “A“ (van Abundantie).

Ter verduidelijking twee voorbeelden. Gewone brunel (mengsel B102) komt in 11 vakken voor en de gemiddelde abundantie is “R”. Dat wil zeggen dat het vrij vaak in een vak voorkomt maar altijd 1-3 planten. Wilde Betram (mengsel (B106) komt in 14 vakken voor en de gemiddelde abundantie is “O”.

Dat wil zeggen gemiddeld tussen de 10 en 20 planten per vak en dat in het veld ook duidelijk herkenbaar. Een mooi voorbeeld is Waterscheerling met abundantie “F”. Dat zit in mengsel B112, komt maar in 1 vak voor maar wel heel veel (21 tot 100 stuks). Daarmee is gelijk vastgesteld dat dit mengsel in ieder geval gezaaid is in vak 6a. Dat is een moerasgebied en een geschikte biotoop voor Waterscheerling .

Verder is het allemaal heel verwarrend. In vak 6 a is bijvoorbeeld Wateraarbei aangetroffen maar het zaad zit in mengsel B106 en niet in B112 (het waterplantenmengsel). Dat roept de vraag op of dat toeval is of dat meerdere mengsels over elkaar heen gezaaid zijn. Dat is niet waarschijnlijk maar waar komt die Wateraarbei dan wel vandaan. Knikkend tandzaad zit in mengsel B112 en de hoeveelheid zaad was zeer beperkt (1,73 kg). Toch komt deze soort over de hele lengte van de beek voor met abundantie “O”. Dat is 11-20 planten per vak. Is zaad door wind en water verplaatst langs de oever?

Je zou het bijna gaan geloven.

Een vraag is ook wat er aan vegetatie zou zijn ontstaan als er niets was gezaaid. Totaal komen er in de 5 mengsels 126 soorten voor. 4 Soorten komen in meer mengsels voor en blijven er netto 122 over. Van die 122 soorten zijn er maar 85 aangetroffen. In de 85 zitten ook soorten die naar

verwachting ook zouden voorkomen als er niet gezaaid was. Welke is helaas moeilijk vast te stellen maar een discutabele raming geeft aan dat het er 29 zijn. in geel aangegeven. Het zaaien heeft dus 56 extra soorten opgeleverd. Zie samenvatting in tabel 5.5. Het zaad is een jaar geleden ingezaaid en het gebied is nog in een zeer prille pionierfase. Over 5 jaar zal dit heel anders zijn.

(25)

19

Gezaaid Waarvan reeds

aanwezig Opgekomen Niet opgekomen Rendement

122 soorten 29 soorten 85 soorten 37 soorten 85 – 29 = 56 soorten Tabel 5.5 Effect van uitstrooien van zaadmengsels

V A V A V A

Margriet I (B102) DKK (B106) Bosrand (B110)

Akkerhoornbloem 1 R Blauwe knoop Akkkerkool 8 R

Duizendblad 20 O Blauwe zegge Bosandoorn 1 O

Gele morgenster 3 R Dotterbloem 1 R Bosrank

Gestreepte witbol 27 A Echte koekoeksbloem 7 O Bos vergeet-mij-nietje

Gewone brunel 11 R Echte valeriaan 2 R Brem 3 S

Gewone rolklaver 4 R Egelboterbloem 7 S Dagkoekoeksbloem 14 O

Gewone margriet 24 F Geelgroene zegge Dolle kervel

Gewone spurrie 5 R Gele lis 7 S Egelantier

Gewoon biggenkruid 17 O Gevleugeld hertshooi 1 R Fluitenkruid 12 O

Gewoon reukgras 20 O Grote boterbloem 1 R Geel nagelkruid 5 S

Gewoon struisgras 19 A Grote kattenstaart 14 S Grote kaardenbol

Glad walstro 10 R Grote pimpernel Heggendoornzaad

Grasmuur 1 R Grote ratelaar 20 S Hondsroos

Grote ratelaar 20 S Grote wederik Hop 4 R

Grote klaproos 9 S Heelblaadjes 14 S Look-zonder-look 6 R

Kleine leeuwentand 5 R Hoge cyperzegge 3 S Maarts viooltje

Kleine ratelaar Kale jonker Robertskruid 3 S

Knoopkruid 18 O Melkeppe Ruig klokje

Kruipende boterbloem 23 F Moeraskartelblad Stinkende gouwe 1 O

Rode klaver 24 O Moerasrolklaver 23 F Valse salie

Rood zwenkgras 9 O Moeraspiraea 6 R Vingerhoedskruid 9 S

Schapenzuring 16 R Paddenrus Wilde akelei

Scherpe boterbloem 12 R Pinksterbloem 2 S Wilde kamperfoelie

St Janskruid 7 R Poelruit Wilgenroosje

Smalle weegbree 25 F Scherpe zegge 1 R Ruigte (B113)

Stijf havikskruid 2 R Wateraardbei 1 R Barbarakruid

Veldlathyrus 2 R Waterdrieblad Boerenwormkruid 11 S

Veldzuring 7 R Watermunt 3 S Canadese guldenroede 2 R

Vlasbekje 2 R Wilde bertram 14 O Echte (ruwe)smele 4 O

Vogelwikke 1 R Echte valeriaan 2 R

Waterpl (B112) Fluitenkruid 12 O

Gele lis 13 O Gewone engelwortel 8 R

Grote egelskop 3 R Gewone berenklauw 6 R

Grote lisdodde 8 O Goudgele honingklaver

Grote watereppe Groot kaasjeskruid 3 R

Knikkend tandzaad 12 O Grote engelwortel

Moeras vergeet-mij-nietje 17 F Grote kaardenbol

Melkeppe Grote kattenstaart 14 S

Moerasrolklaver 23 F Grote wederik

Pijlkruid 11 S Harig wilgenroosje 12 S

Riet 11 O Heggenduizendknoop

Scherpe zegge 1 R Kale Jonker

Waterdrieblad Koninginnekruid 2 R

Waterscheerling 1 F Look-zonder-look 6 R

Waterweegbree 14 S Melkeppe

Zwanenbloem Moerasspiraea 6 R

Muskuskaasjeskruid 9 S

Poelruit

(26)

20

V A V A V A

Rietzwenkgras 4 R

Vingerhoedskruid 9 S

Wilgenroosje

Witte honingklaver

Echte valeriaan 2 R

Tabel 5.6 De 5 zaadmengsels en resultaten (geel is uit waarschijnlijk uit reeds aanwezig zaad en blauw is niet opgekomen)

Enkele conclusies

Als men naar de lijst van ingezaaide soorten kijkt en naar wat er is opgekomen, dan valt op dat vooral het B102 Margriet mengsel goed is opgekomen. Blijkbaar zitten daar zaden in die goed passen bij de situatie die nu heerst op de droge graslanden langs de beek.

Minder goed opgekomen is mengsel B106. Dit zijn soorten die passen bij vochtige graslanden (dotterbloemhooilanden). De soorten die niet zijn opgekomen zijn de wat kritische soorten als blauwe knoop, blauwe zegge, geelgroene zegge, grote pimpernel en moeraskartelblad. Dit zijn soorten van graslanden die zich kenmerken door vocht, weinig betreding en als voedselarm. Deze vegetatie heeft zich waarschijnlijk niet kunnen ontwikkelen omdat de oever overwoekerd wordt door liesgras en andere hoogopgaande grasachtigen. Hoger op de oever speelt betreding door wandelaars en honden zeker ook een rol . Er ligt nu een compleet platgetrapt pad.

Van het bosrand(B110) en ruigte (B113)mengsel zijn ook relatief weinig soorten opgekomen. Mogelijk dat het zaadmengsel is aangebracht op rijke grond waar al een bestaande vegetatie aanwezig was.

De concurrentie van aanwezige soorten is waarschijnlijk te groot geweest. Soorten die wel zijn aangetroffen zijn voor een deel soorten die in het verleden ook al aanwezig waren (fluitenkruid, dagkoekoeksbloem, harig wilgenroosje etc.)

Het waterplantenmengsel (B112) is gezaaid in het moeras (vak 6a). Een kwart van de soorten is daar niet van opgekomen. Daarentegen zijn er wel veel andere soorten opgekomen (totaal 71 soorten)

(27)

21

Enkele mooie planten

Knikkend tandzaad Echt bitterkruid Blaassilene

Wilde cichorei Grote boterbloem Waterscheerling

Moerasvergeet-mij-nietje Gewone brunel Heelblaadjes

(28)

22

Wilde bertram Keizerskaars Muskuskaasjeskruid

Beemdlangbloem Moerasbeemdgras Kamgras

Grote vossenstaart Gewoon reukgras Bosbies

(29)

23

6. K ORSTMOSSEN

De verwachting was niet veel soorten korstmossen te vinden maar het tegendeel was waar. Langs de beek staan een aantal grote oudere bomen en enkele jonge net aangeplante bomen. En er is een oude brug bij de ingang van het park Randenbroek. Totaal zijn er 44 soorten gevonden en dat zijn vrij veel soorten. Zie tabel 6.1. Maar dat is niet hetzelfde als veel korstmos. Er is weinig korstmos omdat er weinig steenachtige biotoop is en weinig (oude) bomen.

Wat is een korstmos?

Korstmossen zijn samenlevingsvormen van algen met een schimmel. Zo'n samenlevingsvorm heet een symbiose. In korstmossen leven de schimmels van door algen aangemaakte voedingsstoffen:

suikers die ze onder invloed van licht maken van CO2 en water. Korstmossen zijn dus afhankelijk van licht en water. Korstmossen op bomen groeien in Nederland vooral aan de zuidwestkant omdat daar de grootste beschikbaarheid van licht en water is. (bron: www. BLWG.nl)

Korstmossen hebben tijd nodig om te zich vestigen en te groeien. Over het algemeen worden korstmossen aangetroffen op oudere bomen, bruggen, muren en bodems.

Korstmossen kennen vooral een aseksuele voortplanting door stukjes korstmos die afbreken en elders verder groeien. Geslachtelijke voortplanting vindt plaats door sporen van de schimmel die over grote afstanden door de lucht verspreidt kunnen worden en dan een nieuwe korstmos vormen als op de landingsplaats een geschikte alge wordt gevonden. De sporen komen uit zogenaamde apotheciën die op kleine paddenstoelen lijken, vaak niet groter dan 1 mm maar soms veel groter. In Nederland hebben veel korstmossen geen apotheciën en dus geen voortplanting via sporen

Wat is gevonden en opgevallen?

Het volgende is ten aanzien van korstmossen opgevallen:

 De meeste soorten zijn te vinden op oude eiken en daarna op essen en zwarte elzen. Op berken, wilgen en uitheemse boomsoorten, zoals Amerikaanse eik, nagenoeg niets;

 Jonge net geplante bomen zitten vol met Groot dooiermos en Gewoon purperschaaltje. Die soorten zijn meegekomen van de kwekerij;

 Op oudere essen zit veel Gewoon purperschaaltje en Melige schotelkorst. De thallus (de hele korstmos) is daar altijd horizontaal ovaalvormig. Dat komt omdat de stam dikker wordt maar niet langer en daardoor het thallus breder maar niet hoger;

 Op 3 bakstenen en betonnen brughoofden zitten enkele algemene steengebonden soorten zoals Steenpurperschaaltje, Muurschotelkorst, Stoeprandvingermos, Gewone citroenkorst en

Kalkschotelkorst. De brug bij de ingang van het Randenbroekerbos is rijk aan korstmossen. De daar aantroffen soorten zijn in tabel 6.1 aangegeven ;

 Een zeer oude geknotte schietwilg zit vol met Frietzak-bekermos;

 De met geel aangegeven soorten in tabel 6.1 zijn vrij zeldzaam tot zeer zeer zeldzaam. Ze zitten alle drie op bomen. Volgens de Rode lijst Korstmossen zijn de eerste 2 “Niet bedreigd”en de laatste “Gevoelig);

(30)

24

Foto’s van enkele korstmossen die voorkomen op hout en steen in het Heiligenbergerbeekdal Sierlijk schildmos Schubbige citroenkorst Frietzak-bekermos

Kauwgommos Groot schildmos Melig takmos

(31)

25

1 Amoebekorst Arthonia radiata

2 Bleekgroene schotelkorst Lecanora expallens

3 Bosschildmos Flavoparmelia caperata

4 Dun schaduwmos Hyperphyscia adglutinata

5 Dunne blauwkorst Porpidia soredizodes Brug

6 Frietzakbekermos Cladonia humilis

7 Gewone citroenkorst Caloplaca citrina Brug

8 Gewone kraterkorst Caloplaca obscurella

9 Gewone poederkorst Lepraria incana

10 Gewoon purperschaaltje Lecidella elaeochroma

11 Gewoon schildmos Parmelia sulcata

12 Grauw rijpmos Physconia grisea

13 Grijsgroene steenkorst Lecidella scabra

14 Groen boomschildmos Flavoparmelia soredians

15 Groot dooiermos Xanthoria parietina Brug

16 Groot schildmos Parmotrema perlatum

17 Grove geelkorst Candelariella vitellina

18 Grove poederkorst Lepraria rigidula

19 Heksenvingermos Physcia tenella

20 Kalkschotelkorst Lecanora albescens Brug

21 Kapjesvingermos Physcia adscendens

22 Kastanjebruine schotelkorst Lecanora campestris Brug

23 Kauwgommos Diploicia canescens

24 Kopermos Psilolechia leprosa Brug

25 Lichtvlekje Phlyctis argena

26 Melig takmos Ramalina farinacea

27 Melige schotelkorst Lecanora carpinea

28 Mosvreter Bilimbia sabuletorum Brug

29 Muurschotelkorst Lecanora muralis

30 Poedergeelkorst Candelariella reflexa

31 Rijpschildmos Punctelia jeckeri

32 Rond schaduwmos Phaeophyscia orbicularis Brug

33 Schoorsteentje Anisomeridium polypori

34 Schors-olievlekje Porina aenea

35 Schubbige citroenkorst Caloplaca britannica Brug

36 Sierlijk schildmos Melanohalea elegantula

37 Smalsporig boomglimschoteltje Lecania cyrtellina

38 Steenpurperschaaltje Lecidella stigmatea Brug

39 Stoeprandvingermos Physcia caesia

40 Vals dooiermos Candelaria concolor

41 Verborgen schotelkorst Lecanora dispersa

42 Vliegenstrontjesmos Amandinea punctata

43 Witstippelschildmos Punctelia borreri

44 Witte schotelkorst Lecanora chlarotera

Tabel 6.1 Gevonden soorten korstmos (geel aangemerkte soorten zijn vrij zeldzaam)

(32)

26

7. V OGELS

Wijze van werken

In 2014 is onderzoek gedaan naar de vogels die in het gebied langs de beek voorkomen. Er is niet een onderzoek gedaan naar vogels die ook broeden. Dit is gedaan in de periode van begin april tot begin november. Het onderzoek is net niet jaarrond, maar er kunnen toch wel enkele conclusies getrokken worden. Het is een gebied waar heel veel activiteiten plaats vinden. Een groot gedeelte bestaat uit sportvelden. De rest is als natuurgebied ingericht. In dit natuurgebied worden ook regelmatig activiteiten gehouden, zoals bijvoorbeeld een houtdag. Bovendien wordt dit gebied veelvuldig gebruikt als hondenuitlaatgebied. Ook ligt er in het gebied een kinderspeel terreintje. Aan de westzijde grenst dit gebied rechtstreeks aan de wijken Dorrestein en Vermeerkwartier.

Bij het eerste bezoek in april werd er nog volop gewerkt aan de ijsbaan. Verder is er nog de hele zomer gewerkt aan de inrichting van het gebied. Dit komt de rust in het gebied voor de vogels niet ten goede. Ook in de toekomst zullen er nog verschillende activiteiten plaats vinden. Aan de oostzijde zal het terrein van het oude ziekenhuis aan de natuur terug gegeven worden. Dit zal ook enige overlast veroorzaken. Het onderzoek betreffende het voorkomen van vogelsoorten is eigenlijk een paar jaar te vroeg.

In totaal hebben we vanaf half april tot begin november 10 bezoeken van ongeveer anderhalf uur aan het terrein gebracht. Alle op dat moment aanwezige vogels zijn geteld, zonder te kijken naar

broedgedrag of ander opmerkelijk gedrag. Dit is gebeurd op momenten dat er flink gesport werd en op momenten dat alleen de hondenuitlaters aanwezig waren. De tellingen waren afwisselend per fiets of te voet. Dit heeft in de gevonden aantallen geen verschillen opgeleverd.

Resultaten

Het is verbazingwekkend dat er nog zoveel soorten voorkomen. Waarschijnlijk ligt de oorzaak hiervan op de oostoever. Langs het hele gebied loopt een parkachtig landschap van het Randenbroekerbos, het ziekenhuis dat niet meer gebruikt wordt en de omgeving van de kinderboerderij. Echter de soorten die er voorkomen zijn allemaal cultuurvogels

De sportterreinen, met name werden, als er niet gesport wordt, dankbaar gebruikt door de kauwtjes om te fourageren. Dat is de reden dat er drie keer aantallen van boven de 100 zijn waargenomen.

Uit de gegevens van Waarneming.nl en de tellingen voor de vogelatlas de laatste twee jaar blijkt dat er in de wintermaanden regelmatig een buizerd of een sperwer gezien werd.

Ook waren in de nacht een bosuil en een ransuil actief. Deze zijn niet in de tellingen meegenomen.

Het aantal soorten dat hier regelmatig voorkomt is 32. Dit zijn de soorten die over 10 tellingen meer dan vier keer gezien zijn. Hierin zijn ook meegerekend de zomergasten die iets minder last van de drukte hebben. Dit zijn: boerenzwaluw, scholekster, tjiftjaf, zwartkop en witte kwikstaart. De laatste liet zich overigens pas zien met uitgevlogen jongen. Zij zijn dan ook slechts twee keer waargenomen.

Er zijn nog wel enkele zomergasten gesignaleerd. Deze zijn echter niet gebleven en werden maar een enkele keer waargenomen.

Zeer opvallend was dat de Scholeksters tot broeden gekomen zijn in het moerasachtig gebied. Ze hebben zelfs jongen groot gebracht, ondanks de vele honden.

Veel soorten die hun weg gevonden hebben naar dit gebied komen van de oostoever of uit de wijken aan de westkant waar ze vaak als tuinvogel gezeten hebben.

De meest voorkomende vogel die we geteld hebben is de kauw, mede doordat ze een aantal keren met grote aantallen aan het fourageren waren.

Met afstand op de tweede plaats komt de merel gevolgd door houtduif en wilde Eend.

In de tellingen zijn ook een aantal soorten opgenomen die slechts even als invasie aanwezig waren.

In het najaar was dit zo met de verzamelende boerenzwaluwen die aan het opvetten waren voor de lange trek naar het zuiden en de holenduif die een paar keer als groep gesignaleerd zijn.

(33)

27

Conclusies

De intensieve aanwezigheid van hondenbezitters en sporters heeft er toe bij gedragen dat het aantal soorten hier beperkt is gebleven. Door het intensieve gebruik zijn zelfs roofvogels en de ijsvogel uit het gebied verdwenen. Ook de rustminnende zomergasten waren slechts af en toe minimaal aanwezig.

Ook voor de toekomst zal dit gebied niet echt interessant zijn voor vogels. Daarvoor is het gebruik voor andere doeleinden veel te intensief. Met name los lopende honden zullen voor veel verstoring blijven zorgen. Het is wel interessant om te zien wat er gaat gebeuren als het terrein van het ziekenhuis aan de natuur terug gegeven wordt. Er ontstaat dan een aaneengesloten parkachtig terrein, dat overigens volledig omringd wordt door stadswijken. Het waterleiding gebied tussen de wijken Rustenburg en Liendert is een gebied dat voor vogels hiermee vergeleken kan worden.

De aanleg van ijsvogelwanden en ijsvogelvriendelijke oevers zullen pas effect hebben als het in het gebied weer rustig is. De onrust die ontstaat door uitvoering van werkzaamheden zal verdwijnen maar die door loslopende honden wordt veroorzaakt moet ook stoppen. Het kan daarom nog wel een paar jaar duren voor de ijsvogel weer terug is. Samenvattend is de conclusie dat meer rust ook meer vogels zal opleveren maar dat betekent minder recreatieve druk.

Boerenzwaluw Bosuil Kauw

Koolmees Groenling Boomklever

Scholekster Waterhoen Merel

Tjiftjaf Gaai Zwarte kraai

Foto’s van enkele vogels gemaakt door Theo Jacobs

(34)

28

Tabel 8.1 Resultaten van vogeltellingen

18-4 6-5 29-5 12-6 26-6 26-7 29-8 27-9 16-10 4-11 gem

1 Blauw Reiger 1 1 1 1 1 1 1

2 Boerenzwaluw 1 3 2 5 12 24 18 20 9

3 Boomklever 3 4 1 3 4 3 3 4 3

4 Boomkruiper 2 2 1 1 2 1 2 2 2 2

5 Braamsluiper 1

6 Dodaars 1 1 1 1

7 Ekster 2 2 2 3 6 5 3 3 3

8 Fitis 1 1 1 1

9 Gaai 2 1 2 2 4 3 1 2

10 Groenling 1 2 1 2 3 4 3 2 3 2

11 Grote Bonte Specht 1 1 2 1 1 1 1 1 1

12 Grote Lijster 1

13 Heggenmus 2 2 2 2 4 1 2 2

14 Holenduif 6 8 20 3

15 Houtduif 14 6 13 11 6 16 13 11 14 8 11

16 Kauw 24 26 167 5 8 136 37 14 23 121 56

17 Kleine Karekiet 1 1 1

18 Kokmeeuw 2

19 Koolmees 5 4 4 3 8 9 8 16 14 17 9

20 Krakeend 2

21 Matkop 1

22 Meerkoet 7 2 8 8 6 4 6 5 5 5

23 Merel 13 15 16 20 15 9 12 7 19 29 15

24 Pimpelmees 2 2 6 3 5 6 5 9 6 7 5

25 Putter 2 2 4 2 4 1

26 Rietzanger 1

27 Ringmus 2

28 Roodborst 3 5 4 2 6 3 3 9 14 17 7

29 Scholekster 3 4 4 1

30 Soepeend 4 4 6 4 6 4 4 6 16 20 8

31 Spotvogel 1 1

32 Spreeuw 2 2 5 3 6 2

33 Sperwer 1 1

34 Stadsduif 3 2 4 4 1

35 Tjiiftjaf 4 4 4 6 2 4 3 4 4 4

36 Tuinfluiter 2 1

37 Turkse Tortel 3 5 1 3 2 4 4 2 2

38 Vink 1 1 3 2 4 4 11 6 6 7 4

39 Waterhoen 6 3 6 3 1 7 4 12 12 10 6

40 Wilde Eend 8 7 12 7 7 8 5 16 16 26 10

41 Winterkoning 5 6 2 5 5 6 6 6 6 5

42 Witte Kwikstaart

6 8 1

43 Zanglijster 1 1 2 5 1 2 2 4 6 4 3

44 Zwarte Mees 1

45 Zwarte Kraai 6 6 4 1 10 6 4 7 8 14 7

46 Zwartkop 2 2 3 4 3 3 2 2 2

(35)

29

8. I NSECTEN

Tijdens de inventarisatie van de flora langs de gereconstrueerde Heiligenbergerbeek dit jaar, is ook met een schuin oog naar de aanwezige fauna gekeken. Zoals zo vaak zijn ook hier de insecten goed vertegenwoordigd met enkele tientallen soorten. Insecten behoren tot de stam van de geleedpotigen, Arthropoda. Ook de spinachtigen behoren hiertoe maar zijn geen insecten, evenmin als teken.

Insecten hebben altijd 6 poten, spinachtigen 8. Binnen de klasse van de insecten (Insecta) zijn verschillende vertegenwoordigers van diverse bekende orden gezien. Bijvoorbeeld kevers, vlinders, libellen, wantsen, vliegen e.d. Een selectie uit de waargenomen soorten is op foto’s hieronder weergegeven. Overigens viel het op dat het aantal vlinders erg laag was en er geen enkel rups is waargenomen.

De waargenomen soorten zijn algemene soorten die ook elders regelmatig worden aangetroffen. De opvallende weidebeekjuffer is een libellensoort die 20 jaar geleden erg zeldzaam was, maar heeft kunnen profiteren van de aanleg van natuurvriendelijke oevers en schoner water.

Wat opvalt is dat tijdens de veldbezoeken geen vlinders zijn aangetroffen

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Insectenorde

Weten. Insectenorde Nederl.

1 Elzenhaantje Agelastica alni Coleoptera Kevers

2 Kleine vos Aglais urtica Lepidoptera Vlinders

3 Larve van wantssoort Arma custos hemiptera Wantsen en cicaden

4 Een zwarte vlieg Bibio lanigerus Diptera Vliegen en muggen

5 Maartse vlieg Bibio marci Diptera Vliegen en muggen

6 Roomvleklieveheers-

beestje Calvia quatordecimguttata Coleoptera Kevers

7 Zwartpootsoldaatje Cantharis fusca Coleoptera Kevers

8 Larve van het zevenstippelig lieveheersbeestje

Coccinella septempunctata Coleoptera Kevers

9 Bessenwants Dolycoris baccarum Hemiptera Wantsen en cicaden

10 Een rietkeversoort Donaci semicuprea Coleoptera Kevers

11 Tweekleurig

zuringhaantje Gastrophysa polygoni Coleoptera Kevers

12 Zuringhaantje Gastrophysa viridula Coleoptera Kevers

13 Veelkleurig aziatisch

lieveheersbeestje Harmonia axyridis Coleoptera Kevers

14 Schietmotsoort Limnephilus lunulatus Trichoptera Schietmotten 15 Schietmotsoort Limnephilus rhombicus Trichoptera Schietmotten 16 Roodvlekweekkever Malachius bipustulatus Coleoptera Kevers

17 Meikever Melolontha melolontha Coleoptera Kevers

18 Een langsprietmot Nemophora degeerella Lepidoptera Vlinders 19 Veertienstippelig

lieveheersbeestje Propylea quatordecimpunctata Coleoptera Kevers 20 Rode weekschildkever Rhagonycha fulva Coleoptera Kevers

21 Strontvlieg Scatophaga stercoraria Diptera Vliegen en muggen

22 Akkerdistelboorvlieg Xyphosia miliaria Diptera Vliegen en muggen

23 Rups van de Yponomeuta cagnagella Lepidoptera Vlinders

(36)

30

kardinaalsmuts- stippelmot

24 Elzenvlieg Sialis lutaria Megaloptera Grootvleugeligen

25 Larve van een wants Arma custos Hemiptera Wantsen en cicaden

26 Lantaarntje Ischnura elegans Odonata Libellen

27 Weidebeekjuffer Calopteryx splendens Odonata Libellen

28 Azuurwaterjuffer Coenagrion puella Odonata Libellen

29 Gewone oeverlibel Orthetrum cancellatum Odonata Libellen

30 Zwarte heidelibel Sympetrum danae Odonata Libellen

31 Houtpantserjuffer Lestes viridis Odonata Libellen

32 Bruinrode heidelibel Sympetrum striolatum Odonata Libellen Tabel 6.6 Gevonden insecten

(37)

31

Foto’s van Insecten gemaakt door Jan van Asselt

Elzenhaantje Meikever Rode weekschildkever

Bessenwants Strontvlieg Schietmot

Rietkever Tweekleurig zuringhaantje Veertienstippelig

lieveheersbeestje

Veelkleurig Aziatisch

lieveheersbeestje Larve van snuitkeverwants Roodvlekweekkever

Maartse vlieg Zwartpootsoldaatje Bruinrode heidelibel

(38)

32

Foto’s van Libellen en Waterjuffers gemaakt door Ruud van Veenschoten

Lantaarntje Weidebeekjuffer (man) Azuurwaterjuffer

Gewone oeverlibel Zwarte heidelibel (man) Houtpantserjuffer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Thus, the identification of the factors that influence the use of non- pharmacological methods of pain management by midwives during the first stage of labour may

Als vermeld staat dat in het spermaonderzoek geen zaadcellen meer aangetroffen zijn, kunt u met de anticonceptie stoppen en bent u zeker van het succes van de ingreep.. Zo niet,

Mocht een dergelijke fout niet opgemerkt worden, dan zijn de gevolgen toch wel zuur, want de deskundige gaat af op wat hij weet en leest in de Bomenverordening en gaat er dus

Op twee wielen reden de Corona Brandenburg en de Corona Maidenhead, maar dat u die heeft zien rijden, is hoogst onwaarschijnlijk, dit zijn historische motorfietsmer- ken.

De zeer recente Avifauna voor Noord-Holland-Noord geeft wel aantal- len voor de meeste soorten, waarbij soms conclusies, over voor- of achteruitgang ge- trokken worden, doch

dit is voor de provincie aanleiding geweest om ook de landschappen zonder deze ‘status’, de Utrechtse heuvelrug en Gelderse Vallei, in deze kwaliteitsgids op te nemen.. doeL Van

relatief grotere open ruimte grootschaliger stroken stroken op de flank.

De database van waarneming.nl is maar beperkt bruikbaar voor zeer gerichte vragen als: wanneer werd de Boomvalk broedvogel in het meer open landschap van de zuidelijke Gelderse