• No results found

Ouderlijke sensitiviteit & seksuele delinquentie: de modererende invloed van seksueel misbruik als jeugdige.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ouderlijke sensitiviteit & seksuele delinquentie: de modererende invloed van seksueel misbruik als jeugdige."

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Ouderlijke sensitiviteit & seksuele delinquentie: de modererende invloed van seksueel misbruik als jeugdige.

Naam: N. M. Nesselaar Studentnummer: 2028602

Opleiding: Bachelor Psychologie

Onderwijsinstelling: Major Forensische Psychologie, Departement Ontwikkelingspsychologie, Tilburg University

Eerste beoordelaar: S. J. W. Verschueren Tweede beoordelaar: S. Bogaerts

Datum van inlevering: 27/06/2021

(2)

2 SAMENVATTING

In dit onderzoek werd onderzocht welke rol de ouderlijke sensitiviteit had op de kans voor het later begaan van seksuele delicten. Hiernaast werd gekeken naar de modererende rol van slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd. Veel seksueel delinquenten rapporteren een problematische relatie met ouders en de helft van de seksueel delinquenten is seksueel misbruikt als jeugdige. De eventuele relatie tussen de ouderlijke sensitiviteit, welke bestaat uit zorg en autonomie, en het slachtofferschap van seksueel misbruik werd onderzocht. De dataset bestond uit 116 mannen waarvan 46 seksuele delictplegers en 70 mannen in de controlegroep. De controlegroep is gecorrespondeerd met individuen uit de seksueel delictplegers groep op basis van educatie, leeftijd, burgerlijke staat. Met de PBI en een set vragen met betrekking tot seksueel misbruik in de jeugd werd data voltrokken. Aan de hand van een moderatieanalyse werd het onderzoek gedaan. Een positief significant interactie- effect voor vaderlijke autonomie met slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd werd gevonden. Voor moederlijke zorg werd een verband gevonden met daderschap.

Slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd lijkt een modererende rol te spelen bij de kans op daderschap wanneer een lage vaderlijke autonomie is ervaren.

(3)

3 INLEIDING

Eind jaren negentig is onderzocht welke hechtingsstijlen de jongeren in de justitiële behandelinrichting de OC Heldringstichting hadden. Hieruit kwam dat slechts zeven procent van deze jongeren veilig gehecht was (Schuengel, 2006). Op basis van cijfers van

Nederlandse en internationale studies uit 1988 is een schatting gemaakt waarin aangetoond wordt dat 60 tot 70 procent van thuiswonende kinderen in de leeftijdscategorie van 1 tot 12 jaar een veilige hechting heeft (de Wolf & Wilderman, 2017). Dit is een groot verschil ten opzichte van de gevonden cijfers door Schuengel. De hechtingsstijl lijkt bijgevolg een aandeel te spelen in het probleemgedrag wat de jongeren vertonen.

Bowlby (1969) heeft het meeste uitgebreid onderzoek gedaan naar het belang van hechtingsbanden tussen kinderen en hun ouders. Hechting is de band tussen kind en verzorger en is de belangrijkste bouwsteen in de relatie tussen deze. Een goede band zorgt voor de liefde en veiligheid die een kind nodig heeft om op te groeien en met zelfvertrouwen de wereld te ontdekken. Wanneer de band tussen ouder en kind van slechte kwaliteit is of verstoord is, ontwikkelen problemen in het aangaan van gezonde peerrelaties in de

adolecentie (Bowlby, 1973). Volgens Bowlby is hechting de basis voor het ontwikkelen van interne representaties van relaties tussen de zelf en anderen. Het dient als voorbeeld van het opbouwen van relaties in de toekomst, waaronder intieme banden in volwassenheid.

Bowlby’s hechtingtheorie omvat vier verschillende soorten stijlen: veilige, vermijdende, ambivalente en gedesoriënteerde hechting. Veilige hechting is een gevolg van een goede balans tussen sensitiviteit, coöperatieve en toegankelijkheid van de ouder. Bij de andere drie vormen van hechting is hier een disbalans (Bowlby, 1973).

Dicht gerelateerd aan hechting is de opvoedstijl. Deze is gericht op de dyadisch emotionele band tussen ouder en kind (Bell & Calkins, 2000; Desjardins, Zelenski, &

Coplan, 2008). De opvoedstijl of ouderlijke sensitiviteit is opgebouwd uit twee onderdelen:

autonomie/overbescherming en zorg/warmte. De verschillende combinaties die gemaakt

(4)

4 kunnen worden, verschaffen in gevolg vier opvoedstijlen. De eerste wordt de autoritaire opvoedstijl genoemd. Deze omvat een hoge mate van autonomie en een lage mate van zorg.

Kenmerkend hierbij zijn veel regels en weinig medeleven. Er wordt sterke waarde gehecht aan gehoorzaamheid. De tweede opvoedstijl gaat gepaard met een hoge mate van autonomie en zorg en wordt de autoritatieve opvoedstijl genoemd. Deze opvoedstijl wordt gezien als meest gunstig, het kind staat hierbij centraal (Baumrind, 1972). De derde opvoedstijl is de permissieve opvoedstijl en deze gaat gepaard met een lage mate van autonomie en een hoge mate van zorg. Bijgevolg zijn er bij deze opvoedstijl vrijwel geen regels, maar veel support.

De vierde en laatste opvoedstijl heeft kenmerkend een lage autonomie en zorg. Deze

opvoedstijl wordt verwaarlozend genoemd. Bijgevolg komt een lage zorg bij de opvoedstijlen voor die niet als ideaal zijn bevonden.

De samenhang tussen hechting en ouderlijke senisitiviteit is in meerdere studies onderzocht. Een veilige hechtingsstijl lijkt te zorgen voor weerbaarheid tegen negatieve of stressvolle ervaringen. Terwijl inadequate hechting juist zorgt voor snellere ontwrichting (Egeland & Soufre, 1981). De hechting is bijgevolg een voorspeller van een goede of slechte langdurige relatie met de ouder. Een soortgelijk resultaat werd gevonden voor ouderlijke sensitiviteit. In een longitudinaal onderzoek van Baumrind (1967, 1991) werden de kinderen met ouders die de autoritatieve opvoedstijl hanteerde het best functionerend bevonden. Deze werden door Baumrind als vrolijk, weerbaar en verantwoordelijk beschreven. Ouders die de autoritaire opvoedstijl gebruikte, hadden kinderen die humeurig waren en geen

toekomstbeeld zagen. Bij de permissieve opvoedstijl waren de kinderen vaak impulsief en agressief. Dit werd vooral bij jongens teruggevonden. De minst goed functionerende kinderen hadden ouders die een verwaarlozende opvoedstijl hanteerde. Bij de leeftijd van drie jaar waren sterke en frequente woede-uitbarstingen van toepassing. In de adolescentie

ontwikkelde deze groep zich vaak vijandig en antisociaal (Sigelman, 1999).

(5)

5 Ouders spelen een belangrijke rol in het gedrag van hun kinderen. Zowel factoren uit ouderlijke hechting als factoren uit ouderlijke sensitiviteit (harde regels van ouders, slechte supervisie, inconsistente discipline) zijn gerelateerd aan delinquent gedrag (Hoeve, M. et al (2011).

Vaders en moeders hebben allebei hun eigen rollen in de opvoeding van kinderen. Het is voor de hand liggend om te verwachten dat de ouderlijke sensitiviteit van moeder de grootste rol speelt voor het kind, omdat deze over het algemeen een groter deel van de zorg dragen, maar onder jongens lijkt de vader een belangrijke rol te spelen (Hoeve et al., 2009).

Moeders dragen met meer regelmaat meer kwantiteit van de zorg over kinderen dan de vaders. De rol van vader is ook kwalitatief verschillend met de rol van moeder. Vaders zijn veel voorkomend instrumenteel in de opvoeding en moeders zijn emotioneel (Videon, 2005).

Met betrekking tot het ontwikkelen van delinquent gedrag lijkt vader een belangrijkere schakel dan moeder. Hierbij betrokken is ook het voorbeeld wat de vaders uitdragen naar hun kinderen. Vaders die delicten begaan of hebben begaan zijn de sterkste voorspeller voor zonen om later ook delicten te begaan (Farrington et al, 2001). Laible & Carlo (2004) vonden dat kinderen de neiging hebben om ouder van hetzelfde geslacht te kopiëren in gedrag. Wat bijgevolg zorgt voor zonen die delinquent gedrag kunnen gaan vertonen, wanneer vader dit ook doet. Tevens is er een verband gevonden tussen de ouderlijke band met vader en het hebben van sekueel afwijkend gedrag in de volwassenheid (Marshall et al, 2000)

Ouderlijke sensitiviteit is gelinkt aan seksueel misbruik in de kindertijd. Ouderlijke afwezigheid en afwijzing zorgen voor verminderde supervisie en bescherming van ouders naar het kind, waardoor het kind minder psychologisch bestand is om zich te verzetten tegen seksueel misbruik (Alexander, 1992). Hierbij opperde Alexander (1992) tevens dat seksueel misbruik voor de kinderen met een lage zorg en autonomie vaak zwaardere schade oplevert, omdat deze kinderen een verminderde familiare support hebben dan kinderen met een hoge

(6)

6 zorg en autonomie. Bijgevolg lijkt de ouderlijke sensitiviteit bij te dragen aan risico’s op seksueel misbruik.

Een gebrek aan zorg en autonomie in de ouderlijke sensitiviteit lijkt een belangrijke voorspeller voor het begaan van seksuele delicten. De ouderlijke sensitiviteit van vader lijkt bij het begaan van seksuele delicten jegens jeugd een grotere rol te spelen. Hierbij is het ook van toepassing dat des te langer de antisociale vader een rol speelt in de opvoeding van het kind, des te hoger de kans wordt voor het kind om antisociaal gedrag te vertonen (Jaffee et al, 2003).

Gerelateerd hieraan is dat er vaak gerapporteerd wordt dat seksuele delictplegers een grotere kans hebben om seksueel misbruik te hebben ervaren in hun kindertijd (Hanson &

Slater, 1988). In een onderzoek van Romano & De Luca (1997) werd gevonden dat 75 procent van de seksueel misbruikers zelf misbruik heeft ervaren in de jeugd. In de non- offender groep was dit percentage slechts 15 procent. De gemiddeld schatting voor slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd onder seksuele delictplegers is achtentwintig procent (Barbaree et al., 1998).

De invloed van seksueel misbruikt zijn op het later begaan van seksuele delicten is in zekere mate onderzocht. Het lijkt dat seksueel delictplegers een hogere kans hebben om zelf misbruikt te zijn en hierbij aansluitend een slechte band hebben met ouders (Smallbone &

McCabe, 2003).

Het belang van de ouderlijke sensitiviteit wordt al jaren onderzocht. Dat de

onderzoeken nog steeds voortduren, laat zien dat onderzoek nog steeds relevant is. Derhalve lijkt de ouderlijke sensitiviteit van ouders een rol te spelen bij delinquent gedrag in de

volwassenheid. Voor jongens lijkt de vader een belangrijke rol te spelen. Ook is gezien dat seksueel misbruik gelinkt kan worden aan een lage zorg en lage autonomie.

(7)

7 Een groot deel van de studies over hechting gaan over de opvoedstijl van moeder, omdat de relatie tussen jonge kinderen en hun moeder is onderzocht (Smallbone & McCabe, 2003).

Over de opvoedstijl van vader zijn minder studies beschikbaar. Over de invloed van de opvoedstijl van zowel moeder als vader wordt zelden gesproken. Dit is een vraag die vooralsnog bestaat. Wat gebeurt er bij kinderen die de opvoedstijl van vader en moeder als verwaarlozend ervaren?

De invloed van ouderlijke sensitiviteit van vader en moeder onderling is belangrijk om te onderzoeken met betrekking tot het begaan van seksuele delicten in de volwassenheid.

Welke rol de ouderlijke sensitiviteit van vader tegenover moeder speelt is niet duidelijk. Ook is niet zeker welke rol de ouderlijke sensitiviteit van beide ouders speelt. Een voorspelling kan zijn dat de ouderlijke sensitiviteit van ouders elkaar versterken. Ouders kunnen een verschillende mate van zorg en autonomie hanteren. Bijgevolg is een sterker effect te verwachten wanneer ouders eenzelfde mate van zorg of autonomie hanteren. Een lage mate van zorg van beide ouders is gelinkt aan hoge mate van delinquentie (Barnes and Farrell, 1992). De modererende rol van slachtofferschap van seksueel misbruik in de kindertijd kan ons nog meer kennis verschaffen over hoe seksueel delinquent gedrag voorkomen kan worden.

De combinatie van ouderlijke sensitiviteit, seksuele delinquentie en slachtofferschap van seksueel misbruik is interessant om nader te onderzoeken, zodat meer duidelijkheid verkregen kan worden over hoe seksueel delictplegers behandeld kunnen worden. Meer onderzoek naar wat meespeelt in het begaan van seksuele delicten, zoals over de ouderlijke sensitiviteit van ouders aan kind, kan duidelijkheid verschaffen over hoe de behandeling van deze mensen verbeterd en recidive verminderd kan worden.

De onderzoeksvragen die onderzocht zullen worden zijn als volgt. Wat is de invloed van een lage zorg of lage autonomie van ouders op het later begaan van seksuele delicten?

(8)

8 Welk onderscheid is hierbij te vinden tussen moeder ten opzichte van vader? Welk effect heeft slachtofferschap van seksueel misbruik in de kindertijd op de associatie tussen ouderlijke sensitiviteit en het plegen van seksuele delicten?

De verwachting is dat een lage zorg of een lage autonomie een verhoogd risico geven op het begaan van seksuele delicten (Marshall et al., 1999). Hierbij heeft vaderlijke zorg en autonomie een grotere rol bij het later hebben van seksueel afwijkend gedrag, dan

moederlijke zorg en autonomie (Smallbone & Dadds, 2000). Slachtofferschap van seksueel misbruik versterkt het verband tussen lage zorg of lage autonomie en het plegen van seksuele delicten. Hierbij wordt het onderscheid tussen de rol van vader en moeder gemaakt.

METHODEN Participanten

Alle participanten zijn, na het krijgen van de ethische verantwoording van de

institutionele beoordelingsraad, geselecteerd uit België. De totale steekproef bestaat uit 164 mannen. Ongeveer de helft, 84, van hen vallen in de groep seksuele delinquenten. Het overige gedeelde van 80 personen komen uit de algemene samenleving en vormen de controlegroep.

Van de 84 personen uit de groep van seksuele delinquenten zijn 51 personen geworven bij een educatief trainingsprogramma voor herintreding in de gemeenschap. Het overige gedeelte van 33 personen is geworven in een gevangenis. Alle kindermisbruikers hebben op zijn minst één seksueel delict gepleegd jegens een jeugdige. Dit houdt in dat het slachtoffer 16 jaar was of jonger. Het gemiddelde hierbij gemeten is M = 11.86, met een standaardafwijking van SD

= 2.76 en een bereik van 2 tot 16. Het grootste deel van de groep seksueel delinquenten heeft 1 slachtoffer, dit omvatte 60% (n = 50) van de groep. Kleinere delen hadden 2 slachtoffers

(9)

9 (20%, n = 17) of drie slachtoffers (12%, n = 10) en de rest groep van 7 (8%) had vier of meer slachtoffers.

Vooronderzoek liet zien dat er geen significante verschillen waren tussen de

verschillende subgroepen van seksuele delinquenten. Met betrekking tot het wel of niet in de gevangenis zitten en het aantal slachtoffers dat ze hadden gemaakt. Hierom zijn alle

misbruikers van jeugdigen in één sample gevoegd voor een maximale power. Deze power is .99 met een effectsize van .3 en een α van .05.

Kenmerken die bij deze sample horen zijn; enkel mannen, gemiddelde leeftijd van 38 jaar en 5 maanden oud (SD = 11.1). Een gedeelte was getrouwd (n = 32 (38%)). Er waren er 33 (40%) alleenstaand en 19 (22%) gescheiden. Qua educatie zijn er 17 (20%) die alleen de lagere school hebben afgemaakt, 25 (30%) van hen heeft ook de vroege middelbare school gehaald en 27 (32%) hebben de late middelbare school afgemaakt. Nog 15 (16%) hebben hoger onderwijs, zoals een universitaire studie, gevolgd.

Aan de hand van deze informatie is de controlegroep geselecteerd. Via de

sneeuwbalmethode zijn participanten uit Vlaams België gewonnen. De participanten werden alleen meegenomen in het onderzoek als deze correspondeerde met een participant uit de groep seksueel misbruikers waarvan bovenstaande eigenschappen werden bekeken.

Uiteindelijk zijn er tachtig overeenstemmingen gevonden. Wat betekent dat vier van de seksuele delinquenten uit de sample geen match hadden met de controlegroep. Dit zorgde niet voor noemenswaardige verschillen.

Na het verwijderen van missende waarden en outliers in de dataset bleven er in de groep met seksuele delinquenten 46 participanten over en in de controlegroep bleven er 70 participanten over. Na deze inkrimping is de power .95 met een effectsize van .3 en een α van .05.

(10)

10 Meetinstrumenten

De ouderlijke sensitiviteit werd gemeten aan de hand van de Parental Bonding Instrument. Dit instrument bevraagt retrospectief aan volwassenen hoe ze als kind de

fundamentele opvoedingsstijlen van zijn/haar ouders hebben ontvangen (Parker et al., 1979).

Dit houdt in dat het wordt afgenomen bij volwassenen van zestien jaar of ouder en dat deze terugkijken op hoe deze personen de opvoeding van zijnde ouders herinneren gedurende de eerste zestien levensjaren. Zowel de opvoedstijl van moeder als de opvoedstijl van vader worden onafhankelijk van elkaar bevraagd aan de participant aan de hand van vragenlijsten die ingevuld worden. Het instrument bestaat uit twee schalen. De eerste schaal betreft vragen over de mate van zorg en warmte die ervaren is. Dit gedeelte bestaat uit 12 items. De tweede schaal betreft vragen over de hoeveelheid autonomie of overmatige bescherming welke de participant ervaren heeft. Dit gedeelte bestond uit 13 vragen.

De combinatie van de scores op verschillende vragen zorgen voor vier soorten kwadranten over ouderlijke sensitiviteit. Namelijk de kwadranten moederlijke zorg, moederlijke autonomie, vaderlijke zorg en vaderlijke autonomie.

De vragen worden beantwoord op een vierpunten likertschaal. Waarbij een score van 1 geen overeenstemming met de stelling toont en de score 4 een totale overeenstemming met de stelling weergeeft.

Voor de analyses zijn er verschillende schalen gevormd. Er zijn schalen voor “zorg”

gecreëerd voor moeder, vader en beide ouders. Dit is voor “autonomie” ook gecreëerd. Zo zijn 6 nieuwe variabelen ontstaan om beter overzicht te verkrijgen in de ouderlijke

sensitiviteit.

De PBI heeft een bewezen goede betrouwbaarheid en een validiteit, gemeten aan de hand van interne consistentie en her-testbetrouwbaarheid. Voor een onderzoek met 205 participanten werd een Cronbach’s alpha van .74 tot .95 berekent op de items van de PBI-

(11)

11 vragenlijst (Gomez-Beneyto, M., 1993). De Cronbach’s alpha berekent in dit onderzoek kwam uit op .92.

Slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd is gemeten door een aantal vragen die betrekking hebben op seksueel misbruik dat heeft plaatsgevonden in de jeugd van de participanten. De vragenlijst bestaat uit een aantal vragen. De eerste stellen of de

participanten wel of niet seksueel actief zijn geweest in de jeugd, oftewel onder de leeftijd van achttien jaar. Hiernaast werd een vraag over het wel of niet klaar zijn voor seksuele activiteit gesteld. De vragen worden gescoord op een vier puntenschaal (1= nooit tot 4 = dikwijls). De combinatie van wel of niet gedwongen tot seksuele handelingen onder de leeftijd van 18 jaar met de vragen over seksuele activiteiten met familie, kennis of vrienden, verschaffen duidelijkheid over het wel of niet misbruikt zijn als jeugdige van de

participanten. Voor de vragen over het seksueel actief zijn als jeugdige is een overkoepelende variabele gemaakt, zodat voor elke participant er één dichotoom antwoord is op de vraag

“ben je slachtoffer geweest van seksueel misbruik als jeugdige”. De opties zijn ja of nee.

Statistische analyse

Alle analyses zijn uitgevoerd met behulp van SPSS Statistics versie 23. Van origine zijn de vragenlijsten afgenomen bij 164 participanten. Een gedeelte heeft de vragenlijsten niet volledig ingevuld. Deze participanten zijn verwijderd uit de dataset. Van outliers was geen sprake. Er zijn verschillende assumpties getest voor multipele regressie. De assumpties zijn niet geschonden

Beginnend zijn de descriptieve statistieken berekend tussen de seksueel delinquenten en de controlegroep op alle variabelen. Vervolgens is voor de PBI gekeken naar de mate van zorg en autonomie op de zes gecreëerde variabelen. Hierna is vergeleken of de groep

(12)

12 seksueel delinquenten vaker een lage zorg of lage autonomie hebben ervaren dan de

controlegroep en welk effect het slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd had.

Door middel van een moderatie-analyse wordt gekeken of de sterkte tussen de relatie tussen het plegen van seksuele delicten en ouderlijke sensitiviteit (autonomie en zorg van vader en moeder) wordt beïnvloed door een moderator slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd. Hierbij wordt de methode PROCESS-macro test gebruikt. Via deze methode kan nagegaan worden of de sterkte tussen een relatie, in dit onderzoek het wel of niet zijn van seksueel delinquent en ouderlijke sensitiviteit, wordt beïnvloed door een moderator, het slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd.

Er werden zes moderatie-analyses uitgevoerd, waarbij steeds het plegen van seksueel misbruik de afhankelijke variabele was en slachtofferschap van seksueel misbruik de moderator. Elke moderatie-analyse had een andere onafhankelijke variabele, namelijk de verschillende schalen van ouderlijke sensitiviteit die gecreëerd zijn.

Ten slotte wordt gekeken welke effecten er zijn en of deze significant zijn.

Als een effect een belangrijke invloed wil hebben, moet deze statistisch significant zijn en een redelijke effect size hebben. Bij p < 0.05 is het effect statistisch significant en bij een effect size vanaf r = 0.30 is er een medium effect aanwezig. Vanaf r = 0.50 is dit een groot effect.

RESULTATEN

De descriptieve statistieken van de ouderlijke sensitiviteit zijn beschreven in tabel 1.

Zowel de gemiddelde als standaarddeviaties zijn berekend. Hierbij is te zien dat de

gemiddelden van moederlijke zorg bij beide groepen hoger zijn dan bij vaderlijke zorg. Dit verschil is niet significant gebleken met een independent sample t-test. Moederlijke en

(13)

13 vaderlijke zorg gecombineerd is hoger bij de controlegroep dan bij de seksueel delinquenten.

Door middel van een independent sample t-test is gebleken dat het een significant verschil is.

Moederlijke autonomie is volgens de descriptieve statistieken bij beide groepen gelijk, terwijl vaderlijke autonomie hoger is bij de controlegroep. Dit is niet significant gebleken door middel van een t-test. Logischerwijs volgt hieruit dat moederlijke en vaderlijke autonomie gecombineerd hoger is bij de controlegroep dan bij de seksueel delinquenten.

Het gemiddelde bij slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd is M = .26 bij de controlegroep en M = .13 bij de seksueel delinquenten. Er is meer misbruik in de jeugd gerapporteerd door mannen in de controlegroep. Dit is met een independent samples t-test niet significant gebleken.

Correlaties opvoedstijlen en slachtofferschap seksueel misbruik in de jeugd.

In de correlatiematrix (tabel 2) zijn de verschillende onderdelen van ouderlijke sensitiviteit te zien ook het slachtofferschap van misbruik in de jeugd is meegenomen. Te zien is dat er tussen de zorg en autonomie, significante positieve correlaties zijn. Tussen alle combinaties van zorg en autonomie bevinden zich correlaties die significant zijn op p < .01.

Tabel 1

Descriptieve statistieken van opvoedstijlen en slachtofferschap

Controlegroep Seksueel delinquenten

N % M SD N % M SD t p

Moederlijke zorg 70 - 3.16 .55 46 - 2.88 .64 2.52 .01

Vaderlijke zorg 70 - 2.83 .62 46 - 2.66 .64 1.49 .14

Moederlijke autonomie 70 - 2.79 .51 46 - 2.80 .50 2.26 .03

Vaderlijke autonomie 70 - 2.95 .50 46 - 2.78 .57 -1.47 .89

Moederlijke en vaderlijke zorg 70 - 2.99 .54 46 - 2.77 .53 1.65 .10 Moederlijke en vaderlijke

autonomie

70 - 2.87 .45 46 - 2.79 .47 .89 .38

Slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd

70 25,7 - - 46 13 - - 1.65 .10

(14)

14 Binnen de variabele slachtofferschap van seksueel misbruik in jeugd is met de

vaderlijke zorg een significante positieve correlatie gevonden van .204 op het niveau van p <

.05. Dit betekent dat er een positief verband is met de vaderlijke zorg en de kans op het zijn

van een slachtoffer van seksueel misbruik in de jeugd. Een sterker effect is gevonden tussen moederlijke en vaderlijke zorg en slachtofferschap van seksueel misbruik in jeugd. Dit effect is .211 op het niveau van p < .05. Ook tussen deze twee variabelen bevindt zich een positief verband. Beide effecten zijn zwak. Er is geen significant effect gevonden tussen moederlijke zorg, moederlijke autonomie en vaderlijke autonomie met slachtofferschap van seksueel misbruik in jeugd.

Moderatie analyse

Zes onafhankelijke moderatie analyses zijn uitgevoerd met behulp van de Process macro van Hayes. Derhalve om de rol van slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd voor de relatie tussen het plegen van seksuele delicten en de ouderlijke zorg en autonomie ervaren in de jeugd te bestuderen. Met controlegroep of misbruikersgroep als afhankelijke variabele en de verschillende onderdelen van ouderlijke sensitiviteit als onafhankelijke

Tabel 2

Correlatiematrix kwadranten opvoedstijl en misbruik in jeugd

Moederlijke zorg

Vaderlijke zorg

Moederlijke autonomie

Vaderlijke zorg

Moederlijke en vaderlijke

zorg

Moederlijke en vaderlijke autonomie

Slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd

Moederlijke zorg 1

Vaderlijke zorg .588** 1 Moederlijke

autonomie .428** .403** 1

Vaderlijke

autonomie .451** .648** .554** 1

Moederlijke en

vaderlijke zorg .877** .889** .470** .625** 1

Moederlijke en vaderlijke autonomie

.499** .600** .874** .888** .624** 1

Slachtofferschap seksueel misbruik in de jeugd

0.167 .204* 0.094 0.136 .211* 0.131 1

Note * p < .05, ** p < .01

(15)

15 variabele. De modererende factor die gebruikt wordt, is slachtofferschap van seksueel

misbruik in de jeugd. In de eerste analyse werden het effect van moederlijke zorg bekeken in de moderatie analyse. De resultaten zijn te lezen in tabel 3.

In het eerste model (tabel 3) is te zien dat de waarde van Chi-kwadraat χ2(1) = .06; p

= .81 zijn. Dit verklaart dat het model niet statistisch significant is, wat aangeeft dat er geen goede model fit is. Volgens Nagelkerke 𝑅2 = .09 wordt een zeer klein deel van de variantie verklaard door de geanalyseerde variabelen. Er is bijgevolg een groot deel dat verklaard wordt door andere variabelen. De variabele moederlijke zorg heeft een negatief significant effect heeft van -.71 met een p-waarde van .05. De odds ratio die hierbij hoor is .49. Wanneer er een hogere score behaald wordt op de variabele moederlijke zorg betekent dit dat de kans op het zijn van een seksueel delictpleger jegens jeugd met 49% kleiner wordt, derhalve de totale score op de analyse dichterbij 0 komt. Slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd heeft een versterkend effect, maar dit effect is niet significant. Het interactie-effect tussen variabele zorg moeder en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd heeft een negatief effect, maar is niet significant.

Tabel 3

Model 1: Zorg moeder en slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd Nagelkerke 𝑅2 = .09

B OR SE Z p Chi-

kwadraat

Betrouwbaarheidsinterval

Constant 1.87 - 1.12 1.66 .97 - -.34;4.07

Moederlijke zorg -.71 .49 .37 -1.92 .05* - -1.43;.01 Slachtofferschap

seksueel misbruik in jeugd

.13 - 2.09 .00 .99 - -5.69;5.71

Interactie-effect -.22 - .92 -.24 .81 .59 -2.03;1.59 Noot. B: ongestandaardiseerde coëfficiënt. * p<.05.

(16)

16 Het tweede model (tabel 4) heeft een Chi-kwadraat χ2(1) = 3.71; p = .05. Het model heeft een goede model fit. Het interactie-effect heeft een significant verschil in de verhouding controlegroep en seksueel misbruikersgroep. De Nagelkerke 𝑅2 = .09. Deze laat zien dat een zeer klein deel van de variantie wordt verklaard door zorg vader en slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd. Zowel vaderlijke zorg als slachtofferschap van seksueel misbruik hebben een niet significant negatief effect op het zijn van een seksueel misbruiker. Dit betekent dat hoe hoger de score op vaderlijke zorg of slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd is, des te dichterbij 0 de totaalscore komt en dus hoe lager de kans zou zijn op het zijn van seksueel delinquent. Het ervaren van veel vaderlijke zorg of het zijn van een slachtoffer van seksueel misbruik in de jeugd heeft geen significant verband met het wel of niet zijn van seksueel delinquent. Het interactie-effect van vaderlijke zorg en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd is positief en verhoogd bijgevolg de kans op het plegen van seksuele delicten. Dit effect is echter niet significant.

Tabel 4

Model 2: Zorg vader en slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd Nagelkerke 𝑅2 = .09

B OR SE Z p Chi-

kwadraat

Betrouwbaarheidsinterval

Constant 1.24 - .92 1.35 .18 - -.56;3.04 Vaderlijke zorg -.56 0.57 .33 -1.67 .09 - -1.21;.07 Slachtofferschap

seksueel misbruik in jeugd

-7.42 - 3.91 -1.90 .06 - -15.09;.25

Interactie-effect 2.20 - 1.23 1.78 .08 3.71 -.22;4.62 Noot. B: ongestandaardiseerde coëfficiënt. * p<.05.

Model 3 (tabel 5) laat de variabelen moederlijke autonomie, slachtofferschap seksueel misbruik in de jeugd en het interactie-effect zien. Het Chi-kwadraat χ2(1) = 5.02; p = .03

(17)

17 toont aan dat het interactie-effect een significant verschil heeft in de dichotome seksueel delinquent of controlegroep. De Nagelkerke 𝑅2 = .09. Bijgevolg wordt een zeer klein deel van de variantie verklaard door de verklarende variabelen. Er zijn voor moederlijke

autonomie en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd niet significante negatieve effecten gevonden. Dit betekent dat in dit sample een hoge score op moederlijke autonomie de kans op het zijn van een seksueel delinquent verlaagd. Bijgevolg betekent dit hoe hoger de gerapporteerde moederlijke autonomie is, hoe hoger de kans dat de participant uit de

controlegroep komt. Het effect is echter niet significant, dus er is geen verband tussen moederlijke autonomie en slachtofferschap van seksueel van misbruik in de jeugd. Het interactie-effect heeft een coëfficiënt van 3.47. Er is derhalve een positief verband tussen moederlijke autonomie en slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd met het als participant behoren bij de seksueel delinquenten groep. Dit positieve verband is niet significant.

Tabel 5

Model 3: Moederlijke autonomie en slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd Nagelkerke 𝑅2 = .09

B OR SE Z p Chi-

kwadraat

Betrouwbaarheidsinterval

Constant .22 - 1.15 .19 .85 - -2.04;2.48 Moederlijke autonomie -.18 0.84 .41 -.43 .67 - -.98;.63 Slachtofferschap seksueel

misbruik in jeugd

-11.26 - 5.83 -1.93 .054

- -22.70;.17

Interactie-effect 3.47 - 1.88 1.85 .07 5.02 -.21;7.15 Noot. B: ongestandaardiseerde coëfficiënt. * p<.05.

Het Chi-kwadraat χ2(1) = 7.02; p = .01 voor model 4 (tabel 6) laat een significant effect zien. Er is bijgevolg een goede modelfit. Een klein deel van de variantie wordt verklaard door de variabelen in de tabel, daar Nagelkerke 𝑅2 = .13. Het overgrote deel is

(18)

18 bijgevolg onverklaarde variantie. Vaderlijke autonomie heeft een p-waarde van p = .03. Dit maakt de variabele significant in deze analyse. De bijbehorende odds ratio is 0.40. Elke eenheid stijging van vaderlijke autonomie, gaat samen met 40% minder kans op daderschap.

Ook is er sterk negatief effect van slachtofferschap van seksueel misbruik in jeugd. De moderatieanalyse laat zien wanneer de participant slachtoffer is geweest van seksueel

misbruik in de jeugd dat deze 11.42 punt lager scoort en bijgevolg een grotere kans heeft bij de controlegroep te horen.

Voor het interactie-effect tussen vaderlijke autonomie en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd is een positief significant effect gevonden op het niveau van p

< .05. Bijgevolg gaat een hoge score op het interactie-effect gepaard met een grotere kans van de participant om uit de groep seksueel delinquenten te komen. In tabel 8 is te zien dat voor de slachtoffers van seksueel misbruik de slope voor vaderlijke autonomie gelijk is aan -.91.

Elke eenheid stijging op vaderlijke autonomie zorgt voor kleinere kans op daderschap voor de groep slachtoffers van seksueel misbruik, wegens de totale waarde die dichter bij 0 komt.

Dit effect is significant. De participanten die geen slachtoffer zijn van seksueel misbruik in de jeugd gaat elke eenheid stijging van vaderlijk autonomie samen met een stijging van 2.55 eenheid voor de kans op daderschap. Dit effect is niet significant.

(19)

19 Tabel 6

Model 4: Vaderlijke autonomie en slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd Nagelkerke 𝑅2 = .13

B OR SE Z p Chi-

kwadraat

Betrouwbaarheidsinterval

Constant 2.32 - 1.19 1.95 .05* - -.013;4.65 Vaderlijke

autonomie

-.91 0.40 .41 -2.20 .03* - -1.72;-.10

Slachtofferschap seksueel

misbruik in jeugd

-11.42 1.10 4.89 -2.34 .02* - -21.00;-1.84

Interactie-effect 3.46 - 1.52 2.28 .02* 7.02 .48;6.45 Noot. B: ongestandaardiseerde coëfficiënt. * p<.05.

Tabel 7

Simple slopes interactie-effect vaderlijke autonomie en slachtofferschap seksueel misbruik in de jeugd Slope vaderlijke autonomie p

Slachtoffer seksueel misbruik in jeugd -.91 .03*

Geen slachtoffer seksueel misbruik in jeugd 2.55 .08

In model 5 (tabel 8) zijn de uitkomsten te zien van de moderatieanalyse waarbij de variabelen moederlijke en vaderlijke zorg en slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd zijn gecombineerd. De Chi-kwadraat χ2(1) = .63; p = .43 geeft aan dat er geen significante

verschillen zijn in de groepen die meegenomen zijn in de analyses. Er is geen goede modelfit.

Tevens is Nagelkerke 𝑅2 = .08. Bijgevolg wordt een zeer groot deel in de variantie niet verklaard door de variabelen in de analyses. Er zijn kleine negatieve effecten gevonden op moederlijke en vaderlijke zorg en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd. Het effect van moederlijke en vaderlijke zorg is significant op p < .05. De odds ratio is 0.44. Een stijging van een eenheid moederlijke en vaderlijke zorg gaat bijgevolg gepaard met 44%

minder kans op behoren tot de groep seksueel delinquenten, oftewel daderschap.

(20)

20 Tabel 8

Model 5: Moederlijke en vaderlijke zorg en slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd Nagelkerke 𝑅2 = .08

B OR SE Z p Chi-

kwadraat

Betrouwbaarheidsinterval

Constant 2.09 - 1.17 1.79 .07 - -.20;4.38 Moederlijke en

vaderlijke zorg

-.83 0.44 .41 - 2.04 .04* - -1.6;-.032

Slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd

-3.33 - 3.49 -.95 .34 - -10.17;3.51

Interactie-effect .87 - 1.11 .78 .43 .63 -1.31;3.06 Noot. B: ongestandaardiseerde coëfficiënt. * p<.05.

De laatste moderatieanalyse die is voltrokken bestaat uit de variabelen moederlijke en vaderlijke autonomie en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd. Deze vormen model 6 (tabel 9). Chi-kwadraat χ2(1) = 7.33; p = .01 en is bijgevolg significant. Er zijn geen significante verschillen in de groepen. Nagelkerke 𝑅2 = .12 wat derhalve betekent dat een zeer klein deel in de variantie wordt verklaard door de variabelen uit de moderatieanalyse.

Slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd heeft een sterk negatief verband welke significant is op p < .05. Bijgevolg gaat slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd gepaard met een kleinere kans op daderschap. Het interactie-effect is positief met 4.24 punten en significant op p < .05. Dit impliceert dat een hoge score op het interactie-effect een

verhoogde kans geeft op daderschap. De simple slopes voor de groep slachtoffers en niet slachtoffers zijn echter beide niet significant.

(21)

21 Tabel 9

Model 6: Moederlijke en vaderlijke autonomie en slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd Nagelkerke 𝑅2 = .12

B OR SE Z p Chi-

kwadraat

Betrouwbaarheidsinterval

Constant 1.77 - 1.32 1.34 .18 - -.82;4.36 Moederlijke en

vaderlijke autonomie

-.73 - .47 -1.55 .12 - -1.64;.19

Slachtofferschap seksueel misbruik in jeugd

-13.68

- 6.04 -2.27 .02* - -25.51;-1.85

Interactie-effect 4.24 - 1.92 2.21 .03* 7.33 .49;7.99 Noot. B: ongestandaardiseerde coëfficiënt. * p<.05.

Tabel 10

Simple slopes moederlijke en vaderlijke autonomie en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd

Slope moederlijke en vaderlijke autonomie

p

Slachtoffer van seksueel misbruik in de jeugd -.73 .12

Geen slachtoffer van seksueel misbruik in de jeugd 3.51 .06

DISCUSSIE

In dit onderzoek werd onderzocht wat de invloed is van de zorg of autonomie van ouders op het later begaan van seksuele delicten. Er werd hierbij een onderscheid gemaakt tussen de moederlijke en vaderlijke zorg en autonomie, tevens werd de combinatie van moederlijke en vaderlijke zorg of autonomie bekeken. De modererende variabele

slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd op de associatie tussen opvoedingsstijl en het plegen van seksuele delicten werd hiernaast ook bestudeerd.

(22)

22 De belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek zijn als volgt. Vanuit de

correlatieanalyses is gekomen dat tussen slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd en zorg van moeder en vader een significante correlatie is gevonden op het niveau van p <

.05. Dit betekent dat er een relatie is tussen deze twee variabelen.

Vervolgens is verdergegaan met de moderatieanalyses. De moederlijke zorg hangt negatief samen met daderschap. Dit betekent dat stijging van de score op de variabele moederlijke zorg samenhangt met een afname op de kans van daderschap van seksuele delicten jegens jeugd. Hoe groter de ervaren zorg, hoe groter de kans dat de participant geen seksueel delictpleger is. Dit komt overeen met de bevinding uit het onderzoek van Smallbone

& Dadds (1998). Hierin stelden zij dat seksueel delinquenten jegens jeugd vaker een problematische band met moeder rapporteren.

De vaderlijke autonomie en het slachtofferschap van seksuele delicten in de jeugd en het interactie-effect zijn allemaal statistisch significant. Vaderlijke autonomie en

slachtofferschap van seksuele misbruik in de jeugd hebben een negatief verband met daderschap. Dit betekent dat hoe meer vaderlijke autonomie is gerapporteerd op de PBI- vragenlijst, des te kleiner de kans op daderschap wordt. Het interactie-effect van vaderlijke autonomie en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd had een positief significant effect. Vanuit de simple slopes kwam voort dat de analyse voor slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugd significant is. Dit is een negatief verband. Het zijn van een slachtoffer van seksueel misbruik betekent bijgevolg dat een hoge score op vaderlijke autonomie samengaat met een kleinere kans op daderschap. Dit correspondeert met het onderzoek van Bronte-Tinkew et al. (2006). Waarin de autoritaire opvoedstijl, welke een hoge autonomie bevat, van vader een verhoogd risico teweegbracht voor delinquent gedrag bij adolescenten.

Dit was ongeacht de opvoedstijl van moeder. Voor jongens is de opvoedstijl van vader van groter belang dan de opvoedstijl van moeder (Hoeve, M. et al, 2011).

(23)

23 De moederlijke en vaderlijke zorg had een negatief significant effect op daderschap.

Hoe hoger de mate van gerapporteerde moederlijke en vaderlijke zorg, hoe kleiner de kans op daderschap is.

Moederlijke en vaderlijke autonomie en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd heeft een significant negatief interactie-effect. De simple slopes laten geen significante effecten zien, waardoor geen verband geïnterpreteerd kan worden. Aansluitend laat het slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd een negatief significant effect zien. De kans op daderschap daalt in dit onderzoek met het zijn van een slachtoffer van seksueel misbruik in de jeugd.

Overkoepelend lijken zowel vaderlijke autonomie en moederlijke zorg en het slachtoffer zijn van seksueel misbruik in de jeugd de kans op daderschap te verkleinen.

De invloed van lage zorg op het begaan van seksuele delicten is significant gebleken bij de variabele moederlijke zorg en moederlijke en vaderlijke zorg. Deze twee variabelen hebben allebei een negatief significant effect. Naarmate er meer zorg is ervaren, daalt de kans op daderschap. Er is bijgevolg een grotere kans op daderschap bij een lage mate van

moederlijke zorg. Dit geld ook bij de variabele moederlijke en vaderlijke zorg. De variabele vaderlijke zorg heeft geen significant effect op daderschap.

Een lage vaderlijke autonomie gaat gepaard met een negatief significant effect op het zijn van een seksueel delinquent. Dit houdt in dat naarmate de ervaren vaderlijke autonomie stijgt, de kans op daderschap afneemt. Zowel de variabele moederlijke autonomie als moederlijke en vaderlijke autonomie laten geen significante effecten zien op daderschap.

De effecten van de modererende variabele slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd op de associatie tussen opvoedingsstijl en het plegen van seksuele delicten zijn als volgt. Vanuit de interactie-effecten is te verklaren dat de variabele vaderlijke autonomie en de moederlijke en vaderlijke autonomie een positief significant effect hebben. De groep

(24)

24 slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugd hebben een negatief significant verband met de vaderlijke autonomie en het daderschap. Voor deze groep geldt dat een hogere ervaren vaderlijke autonomie samenhangt met een lagere kans op daderschap. Voor het andere deel van de groep die niet seksueel misbruikt is geweest in de jeugd was er geen significante samenhang met vaderlijke autonomie. Voor het interactie-effect tussen de variabelen moederlijke en vaderlijke autonomie en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd werden op het niveau van de groepen wel of niet slachtoffer van seksueel misbruik geen significante effecten gevonden.

Bijgevolg is een gedeelte van de bevindingen in overeenstemming met de hypothesen en een groot gedeelte niet.

In overeenstemming is de bevinding dat slachtofferschap van seksueel misbruik een modererende variabele is voor het later begaan van seksuele delicten wanneer een lage mate van vaderlijke autonomie is ervaren. Echter had de modererende variabele bij geen van de andere variabelen over ouderlijke sensitiviteit een significante betekenis. De verwachting was dat vaderlijke zorg en autonomie een grotere rol speelde dan moederlijke zorg en autonomie.

De moederlijk zorg heeft echter een meer prominente rol dan de vaderlijke zorg in het later begaan van seksueel delicten. Vaderlijke zorg heeft geen significant effect op daderschap. De moederlijke en vaderlijke zorg gecombineerd heeft wel een significant negatief effect voor daderschap. Hoe hoger de ervaren moederlijke en vaderlijke zorg is, hoe kleiner de kans op daderschap. Wat de autonomie betreft is een lage vaderlijke autonomie een voorspeller voor daderschap voor de groep slachtoffers van seksueel misbruik. De variabele moederlijke en vaderlijke autonomie heeft geen significante effecten. Ook bij de moederlijke autonomie zijn geen verbanden gevonden. Deze bevindingen zijn een aanvulling op de theorieën over ouderlijke sensitiviteit in combinatie met seksuele delinquentie.

(25)

25 Suggesties voor vervolgonderzoek zijn het uitbreiden van deze bevindingen. Een verdieping in soorten seksuele delictplegers zou een vervolgstap kunnen zijn. Ook het aan elkaar koppelen van verschillende onderdelen van de ouderlijke sensitiviteit zou een voorstel zijn voor volgend onderzoek. Hierbij zou de samenhang tussen ouderlijke sensitiviteit en slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd en het later begaan van seksuele delicten nog duidelijk gemaakt kunnen worden. Ook het verschil tussen mannen en vrouwen zou bekeken kunnen worden, dewijl de data voor dit onderzoek bestond uit een sample van mannen.

Dit is tevens een limitatie in dit onderzoek. De dataset van mannen was beperkt na het verwijderen van missing values en outliers. Andere limitaties in dit onderzoek zijn het

onderzoeksdesign. Deze had beter met een normale logistische regressieanalyse voltrokken kunnen worden. Bij de Hayes moderatieanalyse werd een gedeelte van de uitkomsten niet gebruikt. Ook de onderzoeksuitkomsten hadden beter geweest, wanneer deze naast de losse analyse ook gecombineerd werden naar de opvoedstijlen van ouders in plaats van stoppen bij de onderdelen van ouderlijke sensitiviteit. Er waren veel niet significante effecten.

Sterkte punten van dit onderzoek omvatten de details in analyses over de onderdelen in ouderlijke sensitiviteit. Het onderzoek snijdt een onderwerp aan waar nog ruim onderzoek toepasbaar is.

Concluderend zijn er voldoende mogelijkheden voor vervolgonderzoek. Uit dit

onderzoek is gebleken dat een lage moederlijke zorg een klein significant effect heeft voor de ontwikkeling tot daderschap. Tevens is de vaderlijke autonomie het sterkst gevonden verband met daderschap en slachtofferschap van seksueel misbruik, maar de data is te gelimiteerd om hierbij een conclusie te trekken naar de populatie. Er is niet genoeg bewijs gevonden om de modererende rol van slachtofferschap van seksueel misbruik in de jeugd te bevestigen.

(26)

26 REFERENTIES

Burton, D.L. (2000). Were Adolescent Sexual Offenders Children with Sexual Behavior Problems? Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, Vol. 12, No. 1.

https://doi.org/10.1023/A:1009511804302

De Wolff, M. & Wildeman, I. (2017). Richtlijn Problematische gehechtheid voor jeugdhulp en jeugdbescherming. 4e druk, 24-26.

Garofalo, C., & Bogaerts, S. (2019). Attachment and personality disorders among child

molesters: The role of trust. Sexual Abuse. A Journal of Research and Treatment, 31(1),

97-124. https://doi.org/10.1177/1079063217720928

Gómez-Beneyto M, Pedrós A, Tomás A, Aguilar K, Leal C. (1993) Psychometric properties

of the parental bonding instrument in a Spanish sample. Soc Psychiatry Psychiatr

Epidemiol. 28, 252-255. DOI: 10.1007/BF00788745

Hoeve, M., Dubas, J S., Eichelsheim, V.I., van der Laan, P.H., Smeenk, W. & Gerris, J.R.

M. (2009) The Relationship Between Parenting and Delinquency: A Meta-analysis.

Journal of Abnormal Child Psychology. 37, 749–775. https://doi.org/10.1007/s10802- 009-9310-8

Hoeve, M., Dubas, J.S. Semon, Gerris, J.R.M., van der Laan, P.H., Smeenk, W. (2011) Maternal and paternal parenting styles: Unique and combined links to adolescent and early adult delinquency. Journal of Adolescense. 34, 813-827.

(27)

27 https://doi.org/10.1016/j.adolescence.2011.02.004

Joseph M.V. & John J. (2008). Impact of parenting styles on child development. Global Academic Society Journal: Social Science Insight,

Lau, S.R., Beilby, J.M., Byrnes, M.L. & Hennessey, N.W. (2011) Parenting styles and

attachment in school-aged children who stutter. Journal of Communication Disorders.

DOI:10.1016

Marshall, W.L., Hudson, S.M., & Hodkinson, S. (1993). The importance of attachment bonds in the development of juvenile sex offending. The juvenile sex offender. p. 164–181.

Parker, G., Tupling, H. & Brown, L.B. (1979) A Parental Bonding Instrument. British Journal of Medical Psychology. 52, 1-10.

https://doi.org/10.1111/j.2044-8341.1979.tb02487.x

Sigre-Leirósa, V., Carvalo, J. & Nobrea, P.J. (2016) Early parenting styles and sexual offending behavior: A comparative study. International Journal of Law and Psychiatry Volume 46, 103-109. https://doi.org/10.1016/j.ijlp.2016.02.042

Sarwar, S. (2016) Influence of Parenting Style on Children’s Behaviour. Journal of

Education and Educational Development. 3, 222-249. Available at

SSRN: https://ssrn.com/abstract=2882540

Smallbone, S.W. & McCabe, B. (2003) Childhood Attachment, Childhood Sexual Abuse, and Onset of Masturbation Among Adult Sexual Offenders. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment. 15, 1-8. DOI: 10.1177/107906320301500101

(28)

28 Starzyk, K.B. & Marshall, W.L. (2003) Childhood family and personological risk factors for

sexual offending. Aggresion and Violent behaviour. 8, 93-105.

https://doi.org/10.1016/S1359-1789(01)00053-2

Winsler, A., Madigan, A.L. & Aquilino, S.A. (2005) Correspondence between maternal and paternal parentingstyles in early childhood. Elsevier. DOI:10.1016

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

With the approach described in this paper, we expect to be able to generate RUMs from source code, augmented with the energy profiles extracted by JouleUnit. Such RUMs should

when searching for or using information. Adapted from a taxonomy that resulted from similar research [13], we coded the information types into a) patient-specific (all information

The central question of this thesis is: How do low-fee private schools build capacity for social change from the smooth space in Kayin State, Myanmar and what is the role of

Figure 2: Effect of ozone on contamination of mineral oil based emulsion (treatment time of 2 hours).. Figure 3: Effect of ozone on contamination of polymer based dilution

In 2014, the Marie Skłodowska-Curie reimbursement system has been transformed from a system partly based on percentage rates, for example for management activities, to a

In this study we show that morphological characters (mantle patterns and colouration, shell morphological features) of selected species in the genus Cyphoma do not correspond with

Thus, adjustment of brush grafting density and chain length by surface dilution of initiator molecules, and application of controlled radical SIPs (such as RAFT 91 or ATRP 97

With the 69 papers we identified on the conceptualization of engagement, we have identified seven different domains of engagement: student, customer, health, societal, work,