• No results found

Archeologisch onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologisch onderzoek"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten 2012

A rcheologisch onderzoek

in W intersoord

Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 121

Joris Habraken (red.)

(2)

2

© 2012 Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten Archeologisch onderzoek in Wintersoord

J. Habraken (red.)

Vormgeving : R.M.H.C. Mols Tekstredactie : H. van Enckevort In opdracht van : gemeente Nijmegen Autorisatie : H. van Enckevort

ISSN 2212-5337

Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd in een geautomatiseerd gegevens- bestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo, het besluit van 29 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men daarvoor wet- telijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen).

Voor het overnemen van gedeelte(n) van deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

De Gemeente Nijmegen aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without the written permission from the publisher.

nieuwe tijdnieuwste tijdmiddeleeuwenRomeinse tijdijzertijdbronstijdneolithicum (jonge steentijd)mesolithicum (midden-steentijd)

paleolithicum (oude steentijd) laat

vol

vroeg midden

laat vroeg midden

laat vroeg

vroeg midden

laat 1500

1800

1250

900

450 270 70 0 19

250 500

800

1100

1800 2000

5300

8800 na Chr.

voorChr.

4900 4200 2900

vroeg midden

laat

noord

zuid

(3)

3

1 i nleiding

Joris Habraken

In het kader van rioleringswerkzaamheden in Wintersoord, een straat in het centrum van Nijmegen, heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen (BAMN) in opdracht van de Directie Grondgebied van de gemeente Nijmegen in april en mei 2011 een opgraving en een archeologische begeleiding uitgevoerd (fig. 1).1

Figuur 1. De locatie van het onderzoeksgebied. rm

1.1 Administratieve gegevens

Provincie : Gelderland

Gemeente : Nijmegen

Plaats : Nijmegen

Toponiem : Wintersoord

Kaartblad : 40C

RD-coördinaten : 188.143 / 428.715 ; 188.183 / 428.700 Projectverantwoordelijke : H. van Enckevort

Bevoegd gezag : gemeente Nijmegen, contactpersoon M. Smit

Opdrachtgever : gemeente Nijmegen,

contactpersoon M. Vermeulen

ABK-nummer + status : Z-08, waarde 3 (terrein van zeer hoge archeolo- gische waarde)

Soort onderzoek : opgraving (DO)

en archeologische begeleiding (AB) Onderzoeksmeldingsnummer : 46284

Projectcode : Wit1

Complex en ABR-codering : stad (NS)

Periode(n) : Romeinse tijd (ROM), late middeleeuwen (LME), nieuwe tijd (NT)

Geomorfologische context : spoelzandwaaier

A rcheologisch onderzoek in W intersoord

Nijmegen

Bemmel

Weurt Slijk-Ewijk

Oosterhout

Ressen

Beuningen Lent

1 Habraken, J., 2011 : Programma van Eisen definitieve opgraving Wintersoord, Nijmegen.

(4)

4

Hoogte maaiveld : ca. 32,50 +NAP Maximale diepte onderzoek : ca. 4,5 m −mv

Uitvoering van het veldwerk : 19–21 april (DO) en 27 april–6 mei 2011 (AB) Veldteam : Carmen Harmsen (archeoloog), Roel Hoek,

Willem Kuppens, Marcel van Loon Coördinatie werkzaamheden : Kees Brok

Beheer en plaats documentatie : Bureau Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen

2 h et vooronderzoek

Joris Habraken & Joep Hendriks

Het onderzoeksgebied ligt in het zuidoostelijk deel van het centrum van Nijmegen en valt volgens archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen binnen een terrein (Z-08) van zeer hoge archeologische waarde (waarde 3). Dit terrein maakt deel uit van één groot gebied met dezelfde status dat ook de terreinen Nijmegen-West (Z-07) en Nijmegen-Oost (Z-09) omvat. Deze drie naadloos aan elkaar grenzende terreinen zijn slechts om beschrijvings-technische redenen van elkaar gescheiden. Binnen Z-08 liggen de rijksmonumenten Z-02 en Z-03. In Nijmegen-Centrum (Z-08) zijn bijna alle in de gemeente Nijmegen bekende archeologisch perioden vertegenwoordigd, van vroege prehistorie tot de nieuwe tijd. In dit deel van de stad heeft het verleden zich letterlijk opgestapeld. Het is dan ook begrijpelijk dat in dit deel van de stad voorafgaande aan ingrepen in de bodem veel archeologisch onderzoek is verricht (fig. 2).

Kelfkensbos

Derde Walstr aat St. Josephhof

Her togstr

aat

Hertogplein

Her togstr

aat Burchtstr

aat

Gerard Noodtstr aat

St. Canisiussingel

Berg en Dalsew eg Van der Brugghenstr

aat Koningsplein

Mariënbur g Marikenstr

aat Nieuw

straat Broerstr

aat

St Jor isstr

aat

Klein M ariënbur

g Mariënbur

gsestr aat Raadhuisstr Gruitberg aat

`Van Broeckhuysenstr Tweede Walstraat aat

Ziekerstr aat Pauwelstr aat

Voerweg Valkhof

Staringstr aat

Lindenberg

Gn1 Gn3

Ca1 Jo1

Ke1

Ke1

Ra1 Ra2

Mb2 Bu2

Ht3 Wit1

Ht3

0 100 m

RMO ROB BAMN Wit1

Figuur 2. Overzicht met de onderzoekslocatie Wintersoord en ander archeologisch onderzoek in de omgeving. RMO Rijksmu- seum voor Oudheden in Leiden, ROB Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort, BAMN Bureau

Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen. tw

(5)

5

2 Hendriks 2011, 8.

3 Hendriks 2011.

4 Kemmers 2005, 44–57.

5 Van Enckevort & Zee 1996, 32–37 ; Willems & Van Enckevort 2005.

6 Van Enckevort & Heirbaut 2008 ; Visser 2010, 60–66 ; Van Enckevort 2011, 61–64.

In Nijmegen-Centrum zijn op twee plaatsen laat-neolithische begravingen aangetroffen.

In het deel van de Burchtstraat dat tot kort na de Tweede Wereldoorlog nog Lange Burchtstraat werd genoemd is een klokbeker gevonden, die als bijgave meegegeven is in een graf, en in de Stikke Hezelstraat zijn twee inhumatiegraven uit dezelfde periode gevonden. Ook zijn er aanwijzingen voor bewoning in de late ijzertijd in de Benedenstad, vanwege enkele vondsten in de Priemstraat en omgeving. Aanwijzingen voor prehistorische activiteiten in de directe omgeving van Wintersoord zijn spaarzaam bekend en vooral gebaseerd op waarnemingen uit het begin van de vorige eeuw. Het gaat hier om enkele graven en urnen uit de late bronstijd, afkomstig van het Valkhof en uit de Derde Walstraat. Dit zou erop kunnen wijzen dat zich een urnenveld uitstrekte vanaf het Valkhof over het Kelfkensbos tot aan de St. Josephhof ten zuiden hiervan.2

Het voornaamste archeologische onderzoek dat in de directe omgeving van Win- tersoord heeft plaatsgevonden, is dat van het BAMN op de St. Josephhof (Jo1) in 2005–2006, direct achter de huizen aan de oostzijde van het noordelijke deel van de Hertogstraat. Deze opgraving had plaats in een dicht bebouwd deel van de vroeg- Romeinse nederzetting Oppidum Batavorum (fig. 3a.1). Het onderzoek heeft veel nieuwe informatie opgeleverd over de aard en de structuur van de bewoning ten zuiden van de vermoedelijke hoofdas van de nederzetting, het tracé St. Jorisstraat–Kelfkensbos–

Burchtstraat. Resten van deze vroeg-Romeinse nederzetting waren al aangetroffen bij eerdere onderzoeken (fig. 2), zoals dat van Hendrik Brunsting (RMO) op de St. Joseph- hof (1952) en dat van de ROB in de Nieuwstraat (1978), op het Kelfkensbos (1973–1975 en 1979–1980) en eveneens op de St. Josephhof (1981–1983). BAMN heeft daarnaast de gelegenheid gehad om delen van deze stedelijke nederzetting te onderzoeken in en langs de Gerard Noodtstraat in 1993–1994 en 2005 (Gn1 en Gn3) en wederom op het Kelfkensbos (Ke1), tijdens de bouw van Museum Het Valkhof en de parkeergarage daar in 1996–1997. Aanwijzingen dat de zuidelijke begrenzing van Oppidum Batavorum – in de vorm van één of meerdere grachten – zich aan de noordzijde van het Hertogplein kan bevinden, zijn aangetroffen bij opgravingen in 1998–1999 (Mb2), voorafgaand aan de herinrichting van de Mariënburg en omgeving.3

Op de geomorfologische kaart behoort het plangebied tot de smeltwater- of spoel- zandwaaier (sandr) van de stuwwal bij Nijmegen, die tijdens de Midden-Saalien ijstijd, ca. 150.000 jaar geleden, ontstond.

3 d e n ijmeegse binnenstAd

in de r omeinse tijd

Joep Hendriks

Het begin van de Romeinse tijd in ons land valt samen met de komst van de Romeinen naar Nijmegen. Rond 19 voor Chr. bouwden zij op de Hunerberg in Nijmegen-Oost – strategisch gelegen op de noordelijke rand van de spoelzandwaaier – een legerplaats met ruimte voor maar liefst twee legioenen. Dit dubbele legioenskamp werd echter al tussen 15 en 12 voor Chr. weer verlaten.4 Vervolgens heeft men tussen 12 en 10 voor Chr.

iets ten oosten van de Hunerberg op het Kops Plateau een nieuwe legerplaats aangelegd.

Vooral tijdens haar eerste bezettingsfase, die duurde tot ca. 10 na Chr. of enkele jaren later, lijkt deze legerplaats als commandopost een belangrijke positie ingenomen te hebben ten behoeve van de Augusteïsche veroveringscampagnes in het vrije Germania.5 Het is zodoende niet onwaarschijnlijk dat Drusus en mogelijk ook Tiberius en Germanicus als bevelhebber in de legerplaats verbleven hebben. De vroegste aanwezigheid van de Romeinen in Nijmegen was in de eerste plaats dus hoofdzakelijk van militaire aard.

Min of meer tegelijkertijd met het dubbele legioenskamp op de Hunerberg werd ten westen hiervan op en rond het Valkhofplateau een nederzetting met een duidelijk civiel karakter gesticht (fig. 3a.1).6 Dankzij de opgravingen van de laatste decennia wordt tegenwoordig algemeen aanvaard dat het gaat om het Oppidum Batavorum, de bij Tacitus beschreven hoofdplaats van de Bataven. Een belangrijke aanwijzing hiervoor kan gezien worden in de vondst van fragmenten van een kalkstenen godenpijler op het

(6)

6

7 Panhuysen 2002, 36–38 ; Van Encke- vort & Th ijssen 2005a, 100.

8 Van Enckevort & Heirbaut 2008, 21–22.

9 Van Enckevort & Th ijssen 2005a, 100–111.

10 Goede aanwijzingen hiervoor zijn bijvoorbeeld de graven die op de Hessenberg zijn aangetroff en. Zie Van Enckevort & Th ijssen 1996, 83–86.

Kelfkensbos in 1980. Deze pijler werd mogelijk rond 17 na Chr. opgericht en kan zich bevonden hebben in het hart van de hoofdplaats van de nieuwe Bataafse civitas.7 In de loop van de 1e eeuw na Chr. groeide Oppidum Batavorum uit tot een semi-stedelijke of proto-urbane nederzetting die gezien de lay-out van de bewoning eerder Romeins dan

‘Bataafs’ van karakter was. De bewoners van de nederzetting kunnen naast inheemse Bataven vooral Romeinse veteranen, handelaren en immigranten uit bijvoorbeeld Gallië zijn geweest. De opgravingen op de St. Josephhof in 2005–2006 hebben aange- toond dat de percelering zich hier voornamelijk oriënteerde op een oost–west lopende hoofdas, die over via het Kelfkensbos en door de Burchtstraat naar het westen liep.8 In de vroegste fase bestond de bewoning hier uit lange, smalle huizen van hout en leem, die vanaf 40 na Chr. verlengd en soms van een stenen fundering voorzien werden. De nederzetting kende een oppervlakte van ca. 20–25 ha en lijkt op basis van vondsten in de (Korte) Nieuwstraat, op de Mariënburg en oostelijk van het Trajanusplein door een of meerdere grachten omgeven te zijn. De zuidgrens zou zich ter hoogte van de noordkant van het Hertogplein moeten bevinden.

Rondom Oppidum Batavorum bevonden zich in de eerste decennia van de jaartel- ling enkele omgrachte terreinen, die mogelijk als kampementen voor hulptroepen geïnterpreteerd kunnen worden. Het best onderzocht is dat ten oosten van het Tra- janusplein (fi g. 3a.4), maar ook aan de St. Canisiussingel en bij op het Koningsplein zijn hiervoor aanwijzingen gevonden (fi g. 3a.2–3). De grafvelden die bij de nederzet- ting hoorden, lagen aan weerszijden van de hoofdas, in de omgeving van de Museum Kamstraat in het oosten (fi g. 3a.5) en bij het Kronenburgerpark in het westen (fi g.

3a.7). Hoe het landschap er in het midden van de 1e eeuw direct buiten de grachten van het Oppidum Batavorum uitzag, is (nog) niet bekend. Sporen van bijvoorbeeld een noordzuid-as ontbreken vooralsnog. Wel staat vast dat de Bataafse Opstand van 69–70 na Chr. het einde voor de nederzetting betekende waarbij de huizen gingen in as opgingen of werden verlaten. Deze cesuur in de bewoning zien we ook terug in de vroeg-Romeinse grafvelden, die eveneens buiten gebruik raakten. Na 70 zijn delen van de nederzetting kortstondig weer in gebruik genomen, maar het staat vast dat al in het begin van de Flavische periode in diezelfde tijd het brandpunt van de civiele bewoning naar het westelijker gelegen Waterkwartier verplaatst is. Hier ontstond de nederzetting die rond het jaar 100 de nieuwe hoofdplaats van de Bataven werd, Ulpia Noviomagus.9 Tijdens de midden-Romeinse tijd kende het areaal van het voormalige Oppidum Batavorum een relatief perifere ligging, met in het oosten een nieuwe legerplaats op de Hunerberg en in het westen de jonge stad Ulpia Noviomagus. Helemaal leeg was het gebied ook weer niet, want op de Waalkade en ten zuiden van de Ziekerstraat bevonden zich enkele kleinere bewoningskernen. Daarnaast werd er langs de oude hoofdas, vanaf de Burchtstraat richting het westen, nog op grote schaal begraven.10

Pas in de late 3e eeuw ging men – nadat de Romeinse stad in het Waterkwartier gro- tendeels verlaten was – weer activiteiten ontplooien op en rond het Valkhofplateau.

Waal

8

9 10

11

12

b

Waal

1

2

3

4

5 6

7

a

Figuur 3. Overzicht van het centrum van Nijmegen in de (a) vroeg-Romeinse tijd (ca. 19 voor Chr. – 70 na Chr.) en (b) laat-Romeinse tijd (ca. 290–450 na Chr.). De grachten en de wegen, resp. de reconstructies daarvan, zijn door getrokken en gestippelde lijnen weergegeven. Wintersoord bevindt zich binnen de cirkel. 1 Oppidum Batavorum, 2 versterking Koningsplein, 3 versterking St. Canisiussingel, 4 versterking Trajanusplein, 5 grafveld Museum Kamstraat, 6 graven op de Waalkade, 7 grafveld Kronenburgerpark, 8 versterking op het Valkhofplateau, 9 Frankische nederzetting aan de St. Canisiussingel, 10 nederzetting

aan de Waalkade, 11 grafveld Binnenstad, 12 grafveld Oost. rm

(7)

7

11 Thijssen 2002, 13–14 ; Van Encke- vort & Thijssen 2005b, 134–137.

12 Zie o.a. Bloemers & Thijssen 1990, 138–139.

13 Van Enckevort & Thijssen 1995, 91–92 ; Van Enckevort & Thijssen 2005b, 137.

14 Thijssen 1999, 18–20 ; Zie Van Enckevort & Heirbaut (2010) voor de graven op de St. Josephhof.

15 Hendriks & Kuppens 2011, 25.

Het betreft hier de inrichting van een versterking, waarvan op de Lindenberg en het Kelfkensbos de resten van een dubbele omgrachting en een tufstenen muur zijn aan- getroffen (fig. 3b.8).11 Dit castellum besloeg het huidige Valkhof en het noordelijke deel van het Kelfkensbos. Het past binnen een reeks van laat-Romeinse versterkingen die omstreeks het jaar 300 werden gebouwd, zoals de castella van Cuijk en Maastricht.

Typerend voor Nijmegen is de aanwezigheid van een tweede linie van dubbele grachten, waarvan de resten onder andere op de Eiermarkt en St. Josephhof aangetroffen zijn.12 Of er tussen deze twee verdedigingslinies bewoning plaats heeft gevonden, is onbekend.

Wel weten we dat er in de eerste helft van de 4e eeuw nog aan de Waalkade gewoond werd (fig. 3b.10). Daarnaast zijn op enige afstand buiten de tweede grachtenlinie aan de St. Canisiussingel aanwijzingen voor een vermoedelijk ‘Frankische’ nederzetting aangetroffen (fig. 3b.9). De vondst van een hutkom en munten uit het midden van de 4e eeuw wijzen hierop.13

In de laat-Romeinse tijd concentreerde de bewoning in Nijmegen zich dus weer daar, waar die rond het begin van de jaartelling begonnen was. Dat deze bewoning in de 4e en tenminste de vroege 5e eeuw niet onaanzienlijk is geweest, blijkt echter niet zozeer uit concrete nederzettingssporen afkomstig van het Valkhofplateau. Aanwij- zingen voor de omvang van de bevolking vallen af te leiden van de aanwezigheid van twee grote grafvelden in de nabije omgeving. Zo zijn in zowel het westelijke grafveld tussen de Burchtstraat en Mariënburg (fig. 3b.11), als in het oostelijke grafveld achter het verpleeghuis Margriet (fig. 3b.12) vele honderden graven uit deze periode aange- troffen. Dat de begravingen zich niet tot deze twee grote grafvelden beperkten, blijkt uit het feit dat ook op de St. Josephhof 4e-eeuwse graven gevonden zijn.14 Hoe het terrein vóór de verdedigingslinies van het castellum ingericht was, blijft onduidelijk.

Het is bijvoorbeeld nog onbekend waar in het centrum van Nijmegen precies de weg vanaf het Valkhofplateau naar het zuiden – richting de wachtpost bij in de bossen van Malden-Heumensoord en het castellum van Cuijk – gelopen heeft. Het lijkt er op dat het castellum in ieder geval tot in het begin van de 5e eeuw in gebruik bleef. Dat de bewoning zich ook na het midden van de 5e eeuw voorzette, blijkt uit de continuïteit van het westelijke grafveld tot in de 7e eeuw, waarna het is vervangen door een kerkhof op het Valkhofplateau.

4 d e lAAt - middeleeuWse infrA -

structuur en bebouWing

Joep Hendriks, Willem Kuppens & Femke de Roode

De laat-Romeinse versterking op het Valkhof zou in de vroege middeleeuwen voor Nijmegen en omstreken voortgezet worden als een machtsbasis van de Merovingische en Karolingische vorsten. Van een bijbehorende nederzetting uit de 7e tot met 9e eeuw zijn tot op het heden nog maar weinig aanwijzingen gevonden, al wijzen vondstcon- centraties in de Benedenstad wel in die richting. Uit latere eeuwen zijn er in de jaren tachtig van de vorige eeuw gebouwstructuren en aanzienlijke hoeveelheden scherven aangetroffen die dateren vanaf de 10e / 11e eeuw. Vondsten en vooral structuren uit de gevorderde vroege en volle middeleeuwen in het hoger gelegen deel van de binnen- stad – die geassocieerd kunnen worden met de palts op het Valkhof – zijn daarentegen schaars. In welke mate rondom het Valkhof in deze periode activiteiten zijn ontplooid is onduidelijk, maar gelet op parallellen met andere paltsen in Duitsland ligt dit in Nijmegen wel de lijn der verwachting. Tot nieuwe vondsten gedaan worden, zal de ontwikkeling van de laat-middeleeuwse stad uit pre-stedelijke bewoningskernen in het centrum van Nijmegen voorlopig ter discussie blijven staan.15

Vanaf de 20e eeuw zijn verschillende modellen geformuleerd van de ruimtelijke ontwikkeling van middeleeuws Nijmegen. Uitgangspunt van deze discussie is de lig- ging van de vroegmiddeleeuwse bewoningskern(en) van waaruit de laatmiddeleeuwse stad is ontstaan, op de hooggelegen glaciofluviale sedimenten of juist de lager gelegen helling en oeverzone aan de Waal. Rekening moeten worden gehouden dat ook op

(8)

8

16 Den Braven 2009 ; De Roode 2011.

17 Hendriks & Kuppens 2011, 25–26.

Hierbij gaan we gemakshalve voorbij aan de hypothetische ‘eerste’ omwal- ling van Gorissen (1956, 73–75), waar- voor zowel historisch als archeologisch nog geen bewijzen zijn. Mogelijk is bij de opgravingscampagne op Scheide- makershof in 2011 de onderzijde van een droge gracht aangetroffen die tijdens het veldwerk in de volle mid- deleeuwen is gedateerd (De Roode in voorbereiding).

18 In Hendriks & Kuppens (2011, 26) staat dit verkeerd geformuleerd. Ook is de locatieaanduiding van de Oude Stadgracht op de bijbehorende figuren niet correct.

19 Zie de Stratenlijst gemeente Nijmegen 1880–2010 van Rob Es- sers onder het lemma ‘Oude Stads- gracht’ (http : / / www.gaypnt.demon.

nl / straatnamen / H.html op 22 au- gustus 2010).

20 www.noviomagus.nl.

andere plekken middeleeuwse bewoningskernen zijn geweest van waaruit de latere stad is gegroeid.16

De laat-middeleeuwse stad begon pas echt vorm te krijgen in het begin van de 13e eeuw, toen men een begin maakte met de aanleg van een stadsomwalling en de bouw van stadspoorten. Deze activiteiten worden tegenwoordig eerder als een oorzaak dan als een gevolg beschouwd voor de verlening van het stadsrecht aan Nijmegen in 1230.

Het exacte verloop van de eerste stadsomwalling is nog steeds onbekend, maar het lijkt erop dat deze in het midden van de 13e eeuw al nagenoeg dezelfde omvang heeft gehad als in eerste helft van de 15e eeuw (fig. 4).17

In het zuidoostelijk deel van de laat-middeleeuwse stad volgde het tracé van Agter den Esel / Oude Stadsgracht de loop van de 13e-eeuwse stadsmuur en stadsgracht (fig. 4–5).18 Al in de 14e eeuw maar mogelijk al eerder heeft hier een weg gelegen, die Agter den Esel (1390) wordt genoemd, naar een huis dat aan de Burchtstraat heeft gelegen. In 1542 krijgt deze straat de benaming Oude Gracht ; uit 1548 stamt de benaming Oude Stadsgracht. In 1607 en 1702 wordt de straat ook Pauwstraat genoemd, in 1649 Achter die Muer en in 1695 De Stadt Graeff of Agter den Esel. De naam Achter de Ezel werd aan het eind van de 19e eeuw definitief verdrongen door de naam Oude Stadsgracht.

De naamgeving Achter die Muer wordt tot in de 18e eeuw gebruikt. De tuinen aan de achterzijde van de huizen aan De Oude Stadsgracht liggen in de oude droge gracht van de vroegere 13e-eeuwse stadsomwalling. Die droge gracht werd in vredestijd verhuurd voor de aanleg van tuinen, die (in de 13e eeuw) ‘hanckhoven’ werden genoemd.19

De Oude Stadsgracht is zowel bij het bombardement op 22 februari 1944 als in september 1944 door oorlogshandelingen zwaar beschadigd20 en is daarna verdwenen tijdens de grootschalige herstructurering van de binnenstad in de periode 1945–1950.

Ter hoogte van de huidige Mariënburgsestraat sloot de stadsomwalling aan op de Burchtstraat ; hier gaf de Burchtpoort toegang tot de stad. Het terrein vóór de Burcht- poort, het huidige Kelfkensbos, zal in de late middeleeuwen nog grotendeels leeg zijn geweest. Hier moeten tot in de 13e eeuw de grachten van de laat-Romeinse versterking

Burc htstra

WAAL

Broerstraat W

B V

H

M O

U

Z Grotestraat

at

NIEUW- STAD

VOORSTAD

Valkhof

novum fossa tum

nije grave

nova fossata Mariënburg

Agnieten- convent

He

rsteeg

Pedelersgas

naar

Mo ok/Cuijk

Ubber gsestr

aat

Ziekerstr aat

antiqu a fossata Molen

straat

naar Wijch en/Grave

naarMalden

0 500 m

H B

M

bebouwing voorsteden ca. 1400

open water gracht (mogelijk tracé) verdedigingssysteem ca. 1450 hamei (mogelijke ligging) klooster in de voorstad Melatenhuis Burchtpoort

Hertsteeg- of Hertogpoort Molenpoort

huidige topografie bebouwing binnen eerste omwalling

O Oude Hezelpoort U

V

Ubbergse of St. Joostpoort Veerpoort

W Z

Windmolen- of Wiemelpoort Ziekerpoort

Figuur 4. Nijmegen omstreeks 1400 en 1450, met de stad, haar eerste omwalling en de latere uitbreiding van de verdedigingswerken in de Nieuwstad en Voorstad. Wintersoord bevindt zich binnen de cirkel. Vrij naar Gorissen 1956, kaart 34–35 en Thijssen 1999, 21. jh/wb

(9)

9

21 Gorissen 1956, 75, noot 75.

22 Gorissen 1956, 103 ; Zie ook de Stratenlijst gemeente Nijmegen 1880–2010 van Rob Essers onder het lemma ‘Hertogstraat’ (http : / / www.

gaypnt.demon.nl / straatnamen / H.

html op 22 augustus 2010).

23 Gorissen 1956, 58, Schepenprotocol 1558 : „extra Hertsteechse poert : Moeckse straet”.

24 Gorissen 1956, 76, Charter 139 (1322) ; De Jong 1960, OAN regesten- lijst nr. 45 (3 mei 1322) : „Wilhelmus van Hastert, schepen te Nijmegen, en zijn huisvrouw Aleydis verkopen aan Margareta, weduwe van de schoenma- ker Reynardus, een erfpacht van 1,5 mal- der wintertarwe die zij hadden uit het huis met toebehoren van de bontwerker Wenemerus, gelegen in de Hyrtstege...”.

25 De Jong 1960, OAN regestenlijst nr. 191 (1 oktober 1430) : „Johannes Posthouwer en zijn vrouw Hilla, Henri- cus en Aelbertus Posthouwer, gebroeders, Neudo Lamberti en zijn vrouw Jutta, schenken aan Elisabeth Manten, rectrix van het klooster Marienberch naast de stadsgracht, als deel van de erfenis voor Aleida Posthouwer, zuster in dat klooster, (…) de helft van een jaarrente van 3 oude gouden schilden, geldende op de vigilie van Pasen en op St. Victor uit het huis en het erf van Johannes de Man in de Hirtstege, begrensd door de erven van Johannes Canis, Goisswinus Spaen en Henricus Nyborger, (…) alsmede een erfjaarrente van 3 vlaamse schilden uit de huizen erven van Johannes Schaeck, genaamd Schaexken, Jutta dochter van Nycolaus, en Wilhelmus Borre, allen gelegen in de Hirtstege, begrensd door de erven van de erfgenamen van Henricus van Persingen, van Lubborgen van Persingen, Petrus de Heer, Johannes Schaeck en Jutta…”..Regestenlijst nr.

254 (4 juni 1457) : „Theodoricus Kremer verklaart ontvangen te hebben van broe- der Johannes van Beerze, procurator van het besloten klooster der regulier kano- nikessen Marienberch te Nijmegen, en van Lambertus Wilhelmi, kramer, een huis en erf in de Hijrtzstegen, begrensd door de erven van Conradus Braem en Wynandus Arnoldi, stadsbode, tegen een erfjaarrente van...”.

26 Gorissen 1956, 80.

27 Van Schevichaven et al. 1910–1919, StRN 1382 : „...de reperatione vie in der Hyrtsteghe ex opposito hanchouoven...”.

28 Van Schevichaven et al. 1910–1919, StRN 1427 : „...gestopt ende gestrait an die Hirtstege…” en StRN 1530 : „...den naburen van den Valckenborch ende van die Hyrtsteegschepairt van tgruys te halen vanden Egmontschen tairn ende dait myt den weegh gemaict buyten ende bynnen die Hyrtsteegschepairt”.

nog zichtbaar zijn geweest. Rond het midden van die eeuw werd voor de muren van de Valkhofburcht een nieuwe gracht aangelegd, die in de bronnen novum fossatum wordt genoemd.21 Vanaf het Kelfkensbos en mogelijk zelfs vanuit de burcht vertrok in zuidelijke richting de oude uitvalsweg, de huidige Hertogstraat.

In vroeger eeuwen werden voor de Hertogstraat diverse benamingen gehanteerd, waaronder Hyrtstege (1322) Hyrtsteghen (1382), Hirtstege (1405), Hertstege (1412), Hirtzstege (1422), Hyrtzstegen (1422), Hyrtstesche strait (1537), Hyrtsteechsche straat (1557), Hersteeg (1640) en Hertsteeg (1890).22 De huidige benaming Hertogstraat is kort na het slopen van de Nijmeegse vestingwerken in de periode 1876–1880 ontstaan. Eind 19e eeuw besloot de straatnaamcommissie dat de benaming Hertsteeg een afkorting was van de benaming Hertogsteeg. Naar aanleiding daarvan werd de Hertsteeg ‘omgedoopt’

tot Hertogstraat. In werkelijkheid zal de straatnaam, gelet op de oudste varianten uit de 14e en 15e eeuw, afgeleid zijn van ‘hert / d’ of het Duitse ‘Hirt’ wat herder betekent.

Een dergelijke verklaring lijkt verleidelijk, aangezien de straat in zuidelijke richting naar de woeste gronden van het Nederrijkswald voerde, waaronder de bekende Mokerhei.

De huidige Hertogstraat loopt vermoedelijk deels gelijk of in ieder geval parallel aan het tracé van de al genoemde Romeinse weg en was als zodanig de hoofdverbinding tussen de nederzettingen op en rond het Valkhofplateau en de Maasovergang bij Cuijk.

Tot in de late middeleeuwen maakte deze belangrijke verkeersroute onderdeel uit van de Boven-Maasroute (vanuit Nijmegen globaal via de Driehuizerweg, dwars door Heumensoord naar Mook / Cuijk). Naar het noorden toe sloot de Hertogstraat min of meer aan op de aanvankelijk tussen de Valkhofburcht en de voormalige Burchtpoort lopende weg (thans Lindenberg) naar het veer over de Waal nabij de Veerpoort (fig.

4). De oudere benamingen van de Hertogstraat – zoals Hertsteeg – hebben tot aan de aanleg van de laatste stadsomwalling (omstreeks 1522) betrekking op de weg, die vanaf de Burchtpoort globaal naar het huidige kruispunt Groesbeekseweg / Driehuizerweg loopt. Vanaf dit punt heette de verder naar het zuiden lopende weg Moldickerstraat, Mouwickschestraat of Mookse Straat. Kort na de aanleg van de laatste stadsomwalling kwam daar verandering in. De weg buiten de Hertogpoort heette toen geen Hertsteeg meer, maar Mookse Straat.23

Vanaf het begin van de 14e eeuw boette de Hertsteeg als verkeersroute aan belang in.

Waarschijnlijk is het tot stand komen van de omwalling van de stad daarvan de oorzaak.

De as Broerstraat–Grotestraat werd de belangrijkste noord–zuidroute en de overgang over de Waal verplaatste men enige tijd later van de Veerpoort onderaan de Lindenberg naar de locatie onderaan de Grotestraat. Vanaf de nog buiten de omwalling liggende Hertsteeg heeft men bovendien een nieuwe weg aangelegd die naar de aan het zuidelijke uiteinde van de Broerstraat liggende Windmolen- of Wiemelpoort voerde. Globaal volgde deze weg het verloop van de huidige Ziekerstraat. In de loop van de 14e eeuw zal het verkeer in de Hersteeg nog verder afgenomen zijn in verband met de aanleg van de weg naar Malden, thans St. Annastraat. Deze weg sloot ongeveer 200 m ten zuiden van de Wiemelpoort aan op wat thans de Molenstraat is en had als oriëntatiepunt de toren van de op de Hundisberg gelegen St. Stevenskerk. De Hertsteeg is tot in de late middeleeuwen wel onderdeel gebleven van de route Nijmegen–Groesbeek–Goch–Aken.

De route werd veelvuldig gebruikt en onderhouden door de graven, later hertogen van Gelre ten behoeve van hun reizen van en naar Opper-Gelre.

Wanneer men langs de oude Hertsteeg de eerste bebouwing oprichtte, is niet exact bekend. Begin 14e eeuw is er in elk geval al sprake van huizen langs de oostzijde van straat24 en in de 15e eeuw treffen we in de historische bronnen een al meer aaneenge- sloten lintbebouwing aan.25 De Hertsteeg bevond zich op dat moment nog buiten de stadsomwalling en werd samen met de bebouwing langs de Molenstraat en Ziekerstraat gerekend tot de Voorstad. Op het open terrein achter de huizen, dat hoofdzakelijk langs de straten gelegen waren, was genoeg ruimte voor de bouw van enkele kloosters, zoals Mariënburg en het Agnietenconvent.26 Het meest zuidelijk gesitueerd, voorbij de splijting van de Hertsteeg en de Ziekerstraat aan het begin van de Mookse Straat, bevond zich het Melaten- of Ziekenhuis (fig. 4).

In de tweede helft van de 14e eeuw waren alle straten van de oude stad (inclusief de belangrijke toevoerwegen) al min of meer bestraat of verhard. In de Voorstad werd het wegdek van bijvoorbeeld de Hertsteeg nabij de ‘hanchouoven / hanckhueve’ in 1382 gerepareerd.27 Ook uit latere eeuwen zijn meldingen bekend van reparatie- of bestratingswerkzaamheden in Hertsteeg, zoals in 1427 en 1530.28

(10)

10

5 W intersoord

Femke de Roode

Het moderne Wintersoord is een dwarsverbinding tussen de Hertogstraat en de Ma- riënburgsestraat.29 Wintersoord werd vroeger gerekend tot de Hertogstraat30 en liep voor de verwoesting van de binnenstad in 1944, van de vroegere Hertogstraat naar de vroegere Oude Stadsgracht (fig. 5).31 Wintersoord werd bij het bombardement op 22 februari 1944 niet getroffen, maar is een van de straten die in september 1944 geheel of gedeeltelijk in vlammen op gingen.32

Uit een passage in het Rekenboek van 1551 kan men concluderen dat de straat in ieder geval al in de tweede helft van de 16e eeuw bestaat. Wanneer de straat precies is ontstaan of aangelegd is niet duidelijk, maar aannemelijk is dat dat in de fase gebeurd is van het buiten gebruik raken en de uiteindelijke afbraak van de 13e-eeuwse stadsom- muring en een grote brand die in deze hoek van de stad (afbranden van huizen bij de Burchtpoort) heeft plaatsgevonden. In het Rekenboek van 1521 is er namelijk sprake van een verkoop van een lege plaats die ontstaan is na een brand „ghekofft die ledige plaitze van wilner Nennen van Boemellen verbernden husen by der Borchpoirten”.33 In het Rekenboek van 1551 is er sprake van een verkoop van een lege plek op de hoek van de straat richting Hertogstraat : „Ontfangen van Thys Blye van een verkoffte ledige plaetz, gelegen opten hoick van die straet als men geet wter die Hiertstegsche straet na den nyhen putte”. De plek is ontstaan na een grote brand, jaren voor 1551. Langzamerhand wordt deze buurt bebouwd en wordt de straat in 1620 bestraat.34 In de Stadsrekening van 1620 is er sprake van de „Nieuwe straet bij den haege, streckende nae die Hertsteech”.35 Op een uitsnede van de kaart van Jacob van Deventer (1557) is het historisch stratenpatroon goed te zien (fig. 6). De naamgeving Wintersoord is van jongere datum. De straat dankt haar naam aan de timmerman en aannemer Witte Wittezoon Winter die van 1769 tot 1800

Figuur 5. Straten en gassen (overzichtskaart). Wintersoord bevindt zich binnen de cirkel. Naar Gorissen 1956, 98, kaart 49.

29 De Marienburgsestraat wordt in 1531 voor het eerst vermeld als Ma- rienberchse straat. Latere vermeldingen hebben het over de Cininkstraet bij die Marienborch (1597) en Marienienber- chsche strate off Coninckstraet (1615).

30 Teunissen 1933.

31 Hendriks 1987.

32 www.noviomagus.nl.

33 Van Schevichaven 1896, 141 ; Reken- boek 1551 : „Ontfangen van Thys Blye van een verkoffte ledige plaetz, gelegen opten hoick van die straet als men geet wter die Hiertstegsche straet na den nyhen putte”.

34 Van Schevichaven 1896, 141 ; Reken- boek 1551 : „Ontfangen van Thys Blye van een verkoffte ledige plaetz, gelegen opten hoick van die straet als men geet wter die Hiertstegsche straet na den ny- hen putte”. De open plek was ontstaan na het afbranden van een huis jaren tevoren (dus vóór 1551). Langzamer- hand werd deze buurt bebouwd en wordt de straat in 1620 bestraat.

35 Gorissen 1956, 103.

(11)

11

36 Nijmegen in kaart gebracht 1655–

1832.

37 Voor deze en de vorige hoofd- stukken is in algemene zin gebruikt gemaakt van In de Betouw 1818 ; Stieltjes 1868 ; Schönstedt 1889 ; Van Schevichaven 1898 ; 1901 ; Hermesdorf 1960 ; Janssen 1966 ; Kersten, Pierik &

Willems 1990.

38 Hundertmark 2011 ; De Roode in voorbereiding.

39 Gorissen, 1956, 76, 79 fig. 35 en 134, fig. 51.

de gehele zuidelijke kant van de straat bezat. In 1800 verkoopt hij zijn eigendommen aan J. van Veersen.36 De naam Wintersoord treft men voor het eerst aan in 1800 als naam van een huis, vroeger Stad Grave geheten. Mogelijk is dit een verbastering van de naam van de locatie „die olde stadt graeff” waarmee de middeleeuwse stadsgracht behorend bij de 13e-eeuwse stadsommuring wordt bedoeld.

6 d e verdedigingsWerken rond de stAd

Femke de Roode & Willem Kuppens

Bij archeologisch onderzoek op het Plein 1944 zijn in 2011 een onbekende stadsmuur en stadstoren aangetroffen.37 Deze liggen buiten de eerste stadsgracht en zijn volgens bouwhistorisch-archeologische analyse aangelegd in 1400–1425.38 Deze dubbele stad- sommuring en omgrachting wordt door Gorissen al in 1956 verondersteld, echter door hem gedateerd in het midden van de 14e eeuw.39 De veronderstelling is in de daarop volgende decennia door verschillende auteurs en onderzoekers buiten beschouwing gelaten en hierdoor in de vergetelheid geraakt. Met het onderzoek op het Plein 1944 is voor het eerst een gedeelte van deze tweede stadsommuring archeologisch aangetrof- fen. De veronderstelde loop van deze dubbele veldommuring en dubbele omgrachting staat weergegeven in figuur 4, en zal met toekomstig onderzoek al dan niet verder aangepast kunnen worden. Interessant is dat tegelijkertijd met het bestaan van deze dubbele veldommuring en omgrachting kort na 1400 begonnen wordt met de aanleg van een ruimer verdedigingsysteem om de onbeschermde bebouwing buiten de stad en Figuur 6. Uitsnede van de Kaart van Nijmegen en omgeving van Jacob van Deventer (1557).

In de cirkel het onderzoeksgebied Wintersoord. Bron Regionaal Archief Nijmegen.

(12)

12

40 Voor een uitvoerige beschrijving van deze ruimere stadsverdediging wordt verwezen naar Hendriks &

Kuppens 2011, 27–30.

41 Beleg 1473 door Karel de Stoute.

Beleg 1494 door keizer Maximiliaan.

42 Gorissen 1956, 137–138.

43 Van Schevichhaven et al. 1910–1919, StRN 1522 : „...verdinght an smeytken mit synen gesellen, die deels eerde vanden wal opgyn zyde der hyrtstege- sche porten, voirt die eerde tussen der selver poerten ende der ziekerpoerten opten wall to schieten, ende den wall dair mede to hoigen bis ander mueren, enen halven voit boven die overste tandieronge...”.

44 Soentgerath 2007, 60.

omwalling van Nijmegen – de Voorstad en Nieuwstad – binnen de stadsverdediging te brengen.40

Nog vóór het laatste kwart van de 15e eeuw zijn de voorsteden omringd door een muur, die vermoedelijk rustte op gewelfbogen en voorzien was van een brede gang met borst- wering. Tegen de nieuwe aanvalstechnieken van de vijand en in het bijzonder de intro- ductie van zwaardere en steeds verder schietende kanonnen bleken de oude bakstenen muren en de daarachter liggende aarden wallen echter niet meer bestand.41 Vanaf 1521 begon men sectorgewijs met het afbreken van de bakstenen stadsmuur en het aanleg- gen van een compleet nieuwe stadsmuur, die bekend staat als de tweede omwalling.42 De op sommige plaatsen al bestaande aarden wal werd opgehoogd en verbreed.43 In verband met het bouwen van de nieuwe stadsmuur zijn vanaf 1521 grote hoeveelheden kalk en mergelsteen uit het Land van Luik aangevoerd. In 1522 kwam de sector tussen St. Joosttoren (op de plek van de kortstondig bestaande Ubbergsepoort) en Hertog- poort gereed en in 1523 volgde het aansluitende gedeelte tot aan de Ziekerpoort. De bouwactiviteiten concentreerde zich vervolgens in 1525 rond de Molenpoort en in 1526 werkt men aan het traject Molenpoort–Hezelpoort. Tot 1542 was men daarna nog bezig met het traject Hezelpoort–Oude Haven en de Waalkade. Hiermee was de binnenste ring van de tweede omwalling voltooid ; deze in gebruik blijven tot de afbraak van de vestingwerken aan het einde van de 19e eeuw. Bij de bouw van de nieuwe muur werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oud bouwmateriaal.44 Het meeste opnieuw te gebruiken materiaal was afkomstig van de bakstenen stadsmuur uit de periode 1456–1468 en de meer stadinwaarts gelegen eerste stadsmuur. Maar rond 1528 is er ook sprake van het slopen van muurwerk van de versterkte huizen te Persingen, Hernen en Ewijk (Doddendaal). Ook de stenen en andere materialen van deze versterkte huizen werden Figuur 7. Uitsnede van de Kaart van Nijmegen en omgeving van Jacob van Deventer (1577).

In de blauwe cirkel het onderzoeksgebied Wintersoord. Bron Regionaal Archief Nijmegen.

(13)

13

45 Kennelijk is de hertog van Gelre bezorgd over het slopen van de oude stadsomwalling, incl. het deel rond de Valkhofburcht. In het najaar van 1537 richt de stad Nijmegen een schrijven aan de hertog, waarin men hem de verzekering geeft dat de afbraak van torens, poorten en muren, het dichtmaken van de grachten en het vervangen van al die werken door nieuwe, niet is gedaan om afbreuk te doen aan zijn macht, maar om de stad beter te kunnen verdedigen zoals ten tijde van hertog Karel (de Stoute) van Bourgondië (De Jong 1960, OAN, brievenlijst nr. 83).

Van Schevichaven et al. 1910–1919, StRN 1539 : „...van den datum te vergulden aen de Hyrtsteegsche poir...”.

46 Aanbevolen wordt deze werkput 4 mee te nemen in de uitwerking van de begeleiding in de Hertogstraat (Ht3), Hendriks in voorbereiding.

hergebruikt bij de bouw van de nieuwe ommuring. Naast mergel uit de omgeving van Maastricht en Luik werd bij de bouw van de nieuwe omwalling nieuwe baksteen gebruikt. Deze baksteen was afkomstig van de stadsticheloven in de Ooijpolder nabij de Hoenderpoort. Vanaf 1534 is er sprake van de alden tichgeloeven én de loegenoven op de bleick. Kennelijk had men in de groeiende behoefte aan nieuwe baksteen voorzien door de bouw van een tweede steenoven. De loegenoven bevond zich op het bleekveld buiten de stadsmuur tussen de Hezelpoort en de Waal.

Tijdens de aanleg van de nieuwe ommuring rondom de Voorstad en Nieuwstad blijft de midden in de stad gelegen eerste omwalling (het traject Oude Hezelpoort–Dod- dendaal–Windmolen–Oude Stadsgracht–Burchtpoort) als verdedigingslinie in gebruik.

Eerst vanaf 1530, als de nieuwe ommuring aan de stadszijde op de meest bedreigde plaatsen is voorzien van verbeteringen en versterkingen, vervalt de oude uit de late middeleeuwen daterende omwalling als verdedigingslinie (fig. 6–7).45

7 r esultAten

vAn het veldWerk

Femke de Roode & Joris Habraken

7.1 Methoden van onderzoek

Voorafgaand aan de rioolwerkzaamheden is het archeologisch onderzoek gestart in de vorm van een opgraving. Op basis van deze eerste resultaten is een beeld verkregen van de staat van het bodemarchief en kon een strategie vastgesteld worden voor eventueel vervolgonderzoek. Dit heeft geresulteerd in de begeleiding van een deel van de niet opgegraven delen (fig. 8).

Fase 1 : opgraving

Er zijn drie opgravingsputten aangelegd, werkput 1–3. De afmetingen van de werk- putten zijn respectievelijk 4,5 × 3,0 m, 4,0 × 2,5 m en 3,5 × 3,0 m. Zij liggen min of meer gelijkmatig verspreid in de straat. De afmetingen en locatie zijn grotendeels bepaald door de aanwezige kabels en leidingen in de bodem die het graven op de meeste plek- ken verhinderd hebben. In de drie werkputten is de oude rioolsleuf opgezocht en is gegraven tot op het niveau van de onderzijde van het oude riool. In de werkputten 1 en 3 zijn twee vlakken aangelegd, in werkput 2 is aan de noordzijde onder het niveau van het oude riool nog een derde vlak aangelegd. In alle drie de werkputten zijn in het laatste vlak één of meerdere boringen gezet om het vervolg van de bodemopbouw vast te kunnen stellen.

Fase 2 : archeologische begeleiding

De straatdelen buiten de werkputten zijn archeologisch begeleid. Er is gelet op sporen, structuren en bijzondere vondsten. Door het nieuwe riool op dezelfde hoogte en bin- nen de contouren van het oude riool te leggen is de aantasting van het bodemarchief beperkt gebleven. Alleen ten oosten van werkput 1 zijn sporen en een bodemopbouw aangetroffen die nader onderzoek behoefden. Deze zone is geadministreerd als werkput 4. Interessant is dat werkput 4 in de directe nabijheid ligt van werkput 22 van project Ht3, de archeologische begeleiding in de Hertogstraat. In deze werkput 22 zijn diverse sporen aangetroffen.46

7.2 Bodemopbouw

Op basis van de waarnemingen in de werkputten is een beeld verkregen van de bodemopbouw onder Wintersoord. Gezien de beperkte omvang van het onderzoek en de verstoringen door latere kelders is het beeld niet overal even helder. In de hele

(14)

14

straat ligt een dik ophogingspakket met daarin veel puin. Dit dateert van na de Tweede Wereldoorlog.

Werkput 4 is de enige put waarin het onderste deel van de originele bodemopbouw goed is waargenomen (fig. 9). Het gaat om een donkerbruin cultuur- / akkerpakket of het restant van een B-horizont (S5010). In het pakket is Romeins aardewerk aangetrof- fen. Daaronder is de geleidelijke overgang naar de C-horizont zichtbaar, op ca. 30,30 m +NAP (S5011). In die overgangszone is één paalspoor waargenomen (S4.6). Hierin zijn helaas geen vondsten aangetroffen waardoor de datering niet nader te bepalen is dan Romeins of ouder. Laag 5010 wordt afgedekt door een mogelijk middeleeuws wegpakket bestaande uit een harde laag van verkit zand en grind (S4.5). Boven het wegpakket liggen twee lagen uit de nieuwe tijd (S5001 en S5002).

In werkput 1 is het restant van de originele bodem alleen in een boring waargenomen.

Dat restant bestaat uit een ca. 45 cm dik pak- ket bruin zand dat mogelijk deel uitmaakt van laag S5010. Dit bruine zand gaat op ca.

4 3

2

1 428737

188118 188198

428667

0 20 m

Her

toghof Her

togstr aat Wintersoor

d

Figuur 8. De locatie van de werkputten. jg

5000

5001 S 4.5 5002

5010

5020 S 4.6 5011

32,00

31,00

30,00 m + NAP Wit1.04-Noordprofiel

Schaal 1:40

Figuur 9. Noordprofiel werkput 4. tw

(15)

15

47 Aan de oostzijde was de muur tot onderin de rioolsleuf vernietigd. De voortzetting van de muur onder de rioolsleuf is wel vastgesteld.

48 De Vries et al. 2004, bijlage bak- steenformaten in Nijmegen.

49 Zie verder hoofdstuk 9.

28,65 m +NAP over in de C-horizont, het gele zand. In werkput 3 is het gele zand al veel hoger waargenomen, op ca. 30,00 m +NAP. De top van het gele zand heeft zelfs nog hoger gelegen. Hoeveel hoger is niet bekend want direct daarboven ligt de egaliseerlaag van een subrecente keldervloer (S3.4). Het beeld in werkput 2 is heel anders vergele- ken met de naastgelegen werkputten. Hier is in een boring in het midden van de put waargenomen dat een bruin cultuurpakket tot onder 27,90 m +NAP doorloopt. Dieper is niet geboord en de overgang naar het gele zand is niet vastgesteld. Vermoedelijk is hier de middeleeuwse stadsgracht aangeboord.

7.3 Sporen en structuren Werkput 4

Enkele meters van het hoekpunt van Wintersoord en de Hertogstraat is aan de zuidzijde van de insteek van het oude riool een forse muurfundering (S4.1) gevonden (fig. 10–11).

De driesteens brede muur is 86cm breed en ca. 1,50 m hoog bewaard. Het metselwerk van de fundering is uitgevoerd in het metselverband van koppen- en strekkenlagen met baksteenformaten van 26,5 × 12,6 × 5,4 cm en een 10-lagenmaat van 73 cm. Aan de westzijde zit onderin de fundering een snijlaag van twee steenlagen dik die 6 cm uitsteekt.47 De aanlegbreedte van de fundering bedraagt 92 cm en de onderkant ligt op 29,2 m +NAP. De muur is zuidwest–noordoost georiënteerd. Opvallend is verder dat de muur uit het lood gemetseld is, hij helt iets naar buiten (zuidoost) en lijkt aan de zuidzijde aangeaard te zijn (S4.3).

Op basis van de baksteenafmetingen, de mortel, de lagenmaat en het metselverband kan de muur globaal gedateerd worden van de tweede helft van de 14e eeuw tot in 16e eeuw.48 De tweede dateringsmethode betreft historisch onderzoek voor het traceren en interpreteren van geschreven bronnenmateriaal en eventuele historische vermeldingen die gekoppeld zouden kunnen worden aan dit stuk muurwerk.49 Het lijkt – gezien de breedte – geen muur te zijn geweest die onderdeel is geweest van een gewone

4.4 4.4

4.6 1.3

1.7

1.1 3.10

3.8 3.11 3.9

3.3

3.12 3.5 3.2

3.13 3.1

3.14 2.3

2.1 2.2

2.6

1.2 1.6 1.4 1.5 2.4

2.5

3.7 3.6

3.4

4.1

4.999 4.3

428721

188143

428693

188184

0 5 m

profiel

CB A 6 5 4 2

7 1

8

10 9 3

Figuur 10. Allesporenkaart van vlak 1. 1 muur, 2 muurinsteek, 3 tegel- en baksteenvloer, 4 dorpel, 5 cementen vloer, 6 cementen goot, 7 laag, 8 puinlaag, 9 riool, 10 recent. A bebouwing voor 1944, B bebouwing 1832, C perceel 1832. jg

(16)

16

laatmiddeleeuwse stadswoning. Tijdens het veldwerk werd verondersteld dat het mo- gelijk om de oostelijke voortzetting gaat van de onbekende stadsmuur die begin 2011 bij opgravingen op Plein 1944 is gevonden.50

Langs de buitenzijde en tegen de zuidzijde van de muur S4.1 bevindt zich een spoor (S4.3) van ca. 1 m breed, opgevuld met zandlagen waarin ook grond van de aangren- zende intacte bodem lijkt te zijn gevallen. Dit is de insteek die voor het maken van het muurwerk gegraven is met een aanaarding tegen de uit het lood staande muur S4.1.

Deze insteek loopt door tot de onderzijde van de muur. Tegen de binnenzijde (noord- zijde) van de muur S4.1 ligt een kuil (S4.2), die op grond van het aardewerk gedateerd kan worden in de tweede helft van de 13e eeuw tot 15e eeuw).51 Boven de insteek en de muur ligt een dik pakket puin met veel bakstenen (S4.4), mogelijk ontstaan bij de afbraak van de muur. Het geheel is afgedekt met dezelfde puinrijke na-oorlogse ophogingslagen (S5000) die in de andere werkputten zijn gezien.

Aan de overzijde van de rioolsleuf, in het noordprofiel, is de bodemopbouw over een grotere lengte waargenomen. De muur S4.1 is in het noordprofiel niet meer gezien omdat deze op de verwachte plek verstoord is door recente vergravingen. De insteek van de muur S4.3 is echter wel zichtbaar en snijdt daar door een mogelijk middeleeuws wegpakket (S4.5). Deze laag S4.5, die ook in het zuidprofiel is waargenomen, is over een lengte van ca. 8,5 m gezien en wordt aan beide uiteinden doorbroken ; in het westen door de insteek van de muur (S4.3) en in het oosten door de recente rioolput op de hoek van de Hertogstraat. Op het wegdek ligt een ca. 30 cm dik pakket bestaande uit twee lagen (S5002 en S5001). De onderste laag (S5002) is iets lichter van kleur, de bovenste (S5001) is donkerder. In dit pakket is materiaal aangetroffen uit de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd. De bovenste 1,25 m van het profiel bestaat uit recente ophogingslagen (S5000) die over de gehele straat zijn waargenomen.

Figuur 11. Muur S4.1 en insteek S4.3 links daarvan. rh

50 Hundertmark 2011 ; De Roode in voorbereiding.

51 Zie hoofdstuk 8.

(17)

17

Werkput 1

Het eerste vlak in deze werkput is aangelegd op ca. 2,0 m beneden maaiveld ofwel 30,50 m +NAP (fig. 10–11). Daarboven bevindt zich, evenals in de andere werkputten, het pakket van naoorlogse ophogingslagen (S5000). Op vlak 1 was de insteek van het oude riool (S1.2) zichtbaar. Ten zuiden hiervan ligt een door de insteek van het riool afgekapte keldervloer (S1.1) van machinaal vervaardigde bakstenen van 21 × 10 × 5 cm en ongeglazuurde, oxiderend gebakken plavuizen van 22 × 22 × 3 / 2,7 cm.52 Deze baksteen- formaten kunnen globaal gedateerd worden in de 19e en 20e eeuw en de plavuizen in de 18e–19e eeuw. Waarschijnlijk zijn de bakstenen een reparatiefase in de plavuizenvloer. Op grond van deze combinatie wordt de keldervloer in aanleg gedateerd in de 18–19e eeuw.

De reparatie is vermoedelijk eind 19e, begin 20e eeuw uitgevoerd. Onder de keldervloer S1.1 bevindt zich een dik heterogeen zandig pakket met baksteen, bouwmateriaal en mortel (S1.10) dat zich over het gehele tweede vlak van de werkput voortzet, ook onder een drietal recente sporen / lagen (S1.3, S1.4 en S1.5) ten noorden van rioolinsteek S1.2 Het puinpakket S.1.10 wordt als subrecent in de 18e eeuw gedateerd en hiermee wordt de aanlegdatum van de keldervloer ondersteund.

De sporen / lagen S1.3, S1.4 en S1.5 zijn onduidelijk van aard en zijn waarschijnlijk recente ophogingslagen. Het puinpakket S1.10 ligt namelijk onder de sporen / lagen S1.3, S1.4 en S1.5 en hiermee wordt een recente datering ondersteund. In de laag S1.3 langs de rioolinsteek S1.2 zit veel recent puin, de andere twee lagen, S1.4 en S1.5 zijn schoner.

Het puinpakket S1.10 is vervolgens machinaal uitgediept tot 29,45 m +NAP. Daarmee is het niveau van de onderzijde van het oude riool bereikt. De bodem werd namelijk bij de rioleringswerkzaamheden niet dieper verstoord. In een boring wordt duidelijk dat het puinpakket nog ca. 35 cm naar beneden doorloopt. In totaal is het puinpakket daarmee ca. 1,35 m dik. Daaronder bevindt zich het restant van een B-horizont (S5010 of S5011) die het onderste deel van het oude Romeinse cultuurniveau geweest kan zijn.

Na ca. 45 cm, op ca. 28,85 m +NAP, gaat deze laag over in de C-horizont, het gele zand.

52 Zie hoofdstuk 8.

3.7 2.13

2.11

2.12 2.7

2.14

2.10 2.8

2.15

1.9 2.9

2.11

1.8 1.10

1.2 3.15

3.5050 3.6

428720

188141

428697

188173

0 5 m

11 12 13 7 1

8 9

C B A

Figuur 12. Allesporenkaart vlak 2. Voor 1–10 en ac zie fig. 10. 11 gewelf van een beerkelder, 12 muur van een beerkelder, 13

C-horizont. jg

(18)

18

Werkput 3

In werkput 3 zijn op ca 30,5 m +NAP vijf muren aangetroffen (fig. 10 en 12). Tussen muur S3.12 en muur S3.5 bevindt zich een pakket puin met daarin veel baksteen en mortel (S3.13 en S3.7) dat tot onder het niveau van de onderzijde van muur S3.5 doorloopt.53 Muur S3.12 is onregelmatig opgebouwd uit hele en halve rode bakstenen van het formaat 21 × 10 × 6,5 cm en ? × 11 × 5 cm, en uit ijsselstenen, stukken van vloertegels en machinaal vervaardigde bakstenen (20,7 × 8,7 × 5,0 cm). De voeg bestaat uit zachte mortel. De machinale stenen maken een datering rond eind het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw aannemelijk.54 Het lijkt erop dat de oostzijde van de muur de binnenzijde is geweest, wellicht van een (beer)kelder.

De muren S3.3 en S3.5 staan met elkaar in verband door een recente betonnen vloer (S3.4) die ertussen ligt, afgesmeerd met cement dat tegen beide muren oploopt.

Muur S3.5 is waarschijnlijk wel ouder dan S3.3, vanwege het baksteenformaat van 22 × 11 × 4,5 cm en de zachtere voegmortel. Een datering in de tweede helft van de 16e

eeuw is aannemelijk.55 De muur heeft verder twee versnijdingen en de onderzijde van de muur ligt op 30,13 m +NAP. Het lijkt erop dat muur S3.3 gemetseld met bakstenen van 21 × 10 × 5 cm later is toegevoegd en dat nog later de betonvloer is aangelegd. Op grond van de baksteenformaten kan S3.3 in de 18e en / of 19e eeuw worden gedateerd.56 In de noordwestelijke hoek van de werkput is nog net een restant van een met cement dichtgesmeerd gootje en de aanzet van een volgende muur (S3.1) gezien dat gemetseld is met bakstenen ? × 10 × 5 cm. Aan de zuidzijde van muur S3.5 lijkt zich ook een latere bouwfase voor te doen, een dorpel van Belgisch hardsteen S3.10 is hier waarschijnlijk later in de muur aangebracht. Muur S3.11 met baksteenformaten van 22 × 11 × 4,5 cm staat koud en haaks op muur S3.5, maar slechts de aanzet is zichtbaar in de werkput.

Op grond van deze formaten is een datering in de 19e eeuw waarschijnlijk.57

Onder dit niveau van muren en vloer bevindt zich de natuurlijke ondergrond van geel zand. Alleen het puinpakket S3.13 en S3.7 dat tussen de muren S3.12 en S3.5 is waargenomen loopt tot op het niveau van de onderzijde van het oude riool nog door.

In de hoek van het west- en noordprofiel tekent zich onder de betonnen vloer (S3.4) de ca. 40 cm diepe kuil S3.16 af in het gele zand.58

Werkput 2

In werkput 2 zijn een kelderstructuur (S2.8 en S2.9) en een fundering- of keldermuur (S2.1 / S2.10) aangetroffen (fig. 10 en 12–13). Het gaat om een beerkelder (S2.8) met

53 Door het vernauwen van de werk- put bij het verdiepen naar vlak 2 is de onderzijde van muur 3.12 niet waargenomen.

54 De Vries et al. 2004, bijlage bak- steenformaten in Nijmegen.

55 Idem.

56 Idem.

57 Idem.

58 Even leek het erop dat dit wellicht een grafkuil zou kunnen zijn, door de vondst van enkele ijzeren nagels, een Romeinse scherf, veel houtskool en verbrand bot. De nagels doen echter recenter aan en gezien de schuine insteek en 18e-eeuws glas bovenin de kuil is het waarschijnlijker dat het een recentere kuil betreft. In de latere begeleidingsfase was de kuil niet meer zichtbaar in de rioolsleuf.

2.20 2.19

2.16

2.17 2.22

2.21

2.18

428716

188144

428712

188147

0 1 m

12 14 7

C B A

Figuur 13. Allesporenkaart vlak 3. Voor 1–13 en ac

zie fig. 10 en 12. 14 kuil ?jg

(19)

19 een nog deels intact tongewelf (S2.9) en een fundering- of keldermuur S2.1 / S2.10 die tegen de beerkelder aangebouwd is. De beerkelder en de fundering- of keldermuur lopen niet volledig parallel en zijn niet als één structuur gebouwd. De muur S2.1 / 2.10 bestaat uit drie lagen rode baksteen van het formaat 23 × 12,5 × 5,5 cm en daarop een laag ijsselstenen van het formaat 16 × 9 × 3,5 cm. Op grond van deze samenstelling van bak- steenformaten kan deze muur gedateerd worden in de 17e–19e eeuw. Het keldergewelf S2.9 is opgebouwd uit een dubbele laag ijsselstenen van het formaat 16 × 8 × 5 cm, de muur van de beerkelder S2.8 bestaat uit rode bakstenen van het formaat 23,5 × 11 × 5cm en is op dieper niveau aan de binnenzijde beklampt met ijsselstenen.

Omdat deze muur en beerkelder niet bedreigd worden door de rioleringswerkzaam- heden is het muurwerk intact gelaten. Door middel van een boring is de bakstenen bodem van de kelderstructuur op ca. 28,65 m +NAP vastgesteld. Op vlak 2 (30,0 m +NAP) is aan de noordzijde van het oude riool een laag S2.14 aangetroffen waarin een fibula type Haalebos 6b, een Romeinse follis en een Keltische avaucia-munt zijn gevonden. Hier is het vlak verder verdiept tot ca. 60 cm onder het oude riool (29,16 m +NAP) om meer inzicht te krijgen in de profielopbouw. Er lijken zich op dit niveau lagen of sporen in het pakket af te tekenen maar door de diepte van de werkput was het bestudeerde vlak niet veel groter dan 1 m2 waardoor de lagen en sporen niet meer duidelijk te interpreteren waren.

Waar in de andere werkputten het gele zand al tussen ca. 30,30 en 28,65m +NAP bereikt werd, bleek in deze werkput op een diepte van ca. 27,90 m +NAP (het laatste stuk door middel van een boring in het midden van de put) de ongeroerde grond nog niet te zijn bereikt. Een bruin cultuurpakket zet zich tot minimaal deze diepte voort.

Vermoedelijk is hier sprake is van een opgevulde gracht uit de middeleeuwen.

categorie aantal gewicht (gr)

aardewerk 40 1917

kleipijp 5 42

glas 24 80

bouwkeramiek 17 19.942

munt 6 15

metaal, overig 41 810

natuursteen 1 5657

crematieresten / verbrand bot ? 15 3

dierlijk bot 53 1575

slak / sintel 4 373

houtskool 15 2

totaal 220 30.416

Tabel 1. Samenstelling van het vondstmateriaal.

8 d e vondsten

Arjan den Braven

Tijdens de archeologische begeleiding zijn 220 vondsten gedaan met een totaalgewicht van ruim 30 kg (tabel 1). De meeste vondsten zijn afkomstig uit puin- / afvallagen. Het onderzoek heeft 40 aardewerkscherven opgeleverd (recente breuk niet meegeteld). In totaal dateren 14 scherven van maximaal evenveel exemplaren uit de Romeinse tijd (tabel 2).59 Zes fragmenten zijn afkomstig uit kuil S3.16. Het ruwwandige aardewerk (Rhineland granular grey) dateert globaal tussen 40 en 80 na Chr.60 Het overige aar- dewerk uit de kuil laat geen nauwkeurigere datering dan Romeins toe, maar het is gezien de context (Oppidum Batavorum) aannemelijk dat het eveneens uit de 1e eeuw dateert, vooral vóór 70 na Chr. De ijzeren nagels die in de kuil zijn aangetroffen doen echter recenter aan en gezien de schuine insteek en de aanwezigheid van een bodem van een 18e-eeuwse glazen fles, is het waarschijnlijk dat het een recentere kuil betreft.

De rest van het Romeinse aardewerk is afkomstig uit werkput 4. Uit laag 5002 komt een wandfragment van een dolium. Het valt echter te betwijfelen of deze laag op basis

59 Determinatie met hulp van Harry van Enckevort.

60 Vgl. Willems 2005, 92–93.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor deze soorten (fint, harnasmannetje, kleine pieterman, kleine zeenaald, pitvis, schurftvis, slakdolf en zeeprik) wordt aangeraden een ontheffingsaanvraag in te dienen op

Streekproducten komen in een groot aantal vormen voor met verschillende prij zen en kostenopbouw en bedienen ook verschillende productmarkten. Daarom is het, gezien de doeleinden

Door de beleidswijziging is de taak- stelling voor nieuwe natuur door ftmctie- wijziging van particuliere grond, ruim tweemaal groter geworden dan de 'oude' taakstelling uit de

Indien grondwerkzaamheden plaatsvinden op locaties waar historische bebouwing aanwezig is, wordt geadviseerd hier een proefsleuvenonderzoek uit te voeren ten einde deze

Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: regelmatig geploegd/bewerkte A-horizont, interpretatie: bouwvoor Archeologie: enkele

Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, donkerbruin, Bouwvoor Veen, sterk zandig, resten roest, neutraalzwart, Veraard Zand, matig fijn, zwak siltig, brokken veen,

Voor het plangebied geldt een brede archeologische verwachting als er daadwerkelijk geen veen was, er kunnen dan vondsten worden aangetroffen uit het paleolithicum tot en met de

Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een brede archeologische verwachting, waarbij resten aangetroffen konden worden vanaf het paleolithicum tot en met de