• No results found

rijkswaterstaat directie zeeland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "rijkswaterstaat directie zeeland"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

directie zeeland

ONTWERPNOTA COMPARTIMENTERINGSDAMMEN DEELNOTA I: OESTERDAM EN

MARKIEZAATSKADE

Nota Z.BC 87-20.004

c 7-343

(2)

ONTWERPNOTA COMPARTIMENTERINGSDAMMEN DEELNOTA I: OESTERDAM EN

MARKIEZAATSKADE

Nota Z.BC 87-20.004

"»*r

Opgesteld door: p . j . Eversdijk

(3)

Inhoudsopgave

B l z .

Samenvatting 4 1. I n l e i d i n g 6 2. Tracé 7

2.1 Tracékeuze 7 2.2 Tracé Oesterdam 8

2 . 2 . 1 Afstand t o t w e s t e l i j k e havendam/hoogwater- 8 k e r i n g Kreekraksluizenkomplex

2 . 2 . 2 Afstand Oesterdam - S c h e l d e - R i j n v e r b i n d i n g 8

2 . 2 . 3 S i t u e r i n g s c h u t s l u i s 9

2 . 2 . 4 B o c h t s t r a l e n 10 2.3 Tracé omkading Markiezaat 10

3 . F a s e r i n g 12 4. Relaties met derden 14

4.1 Provincie Zeeland 14 4.2 Waterschappen 14 4.3 Gemeenten 14 4.4 Stichting Noord-Brabants Landschap 14

5. Randvoorwaarden 15 5.1 Hydraulische randvoorwaarden 15

5.1.1 Ontwerppeilen 15 5.1.2 Golven Oosterscheldezijde 15

5.1.3 Golven Zoommeer zijde 18 5.2 Grondmechanische gegevens 18

5.2.1 Rapporten 18 5.2.2 Stabiliteitskriteria 19

6. Vormgeving, inrichting en landschappelijke inpassing 20

6.1 Inleiding 20 6.2 Wegen 20 6.3 Kruinhoogte 22

6.4 Oeverkonstrukties 22 6.5 Vormgeving werkeiland 23

7. Ontwerp 24 7.1 Dwarsprofiel dam 24

7.2 Kruinhoogte 28 7.2.1 Inleiding 28 7.2.2 Methodiek kruinhoogtebepaling 28

7.2.3 Berekening dijktafelhoogten 34 7.2.4 Ophoging damvak Speelmansplaten 34

7.3 Verdedigingskonstrukties 36

7.3.1 Inleiding 36 7.3.2 Berekeningsmethodieken 37

7.3.3 verdedigingskonstrukties Oosterscheldezijde 39 7.3.4 Verdedigingskonstrukties Zoommeerzijde 44

7.3.5 Kleibekledingen 44

(4)

Blz.

7.4 Wegen 46 7.4.1 Inleiding 46

7.4.2 Aansluiting op Zuid-Beveland 46

7.4.3 Aansluiting op Tholen 48

7.4.4 Bochtstralen 48 7.4.5 Uitwisselingspunten 49

7.4.6 Wegkonstrukties 49 7.4.7 Berm- en kruinbreedten 50

7.4.8 Overbrugging Bergsediepsluis 52

7.4.9 Evaluatie aanleg wegen 54 7.5 Werkeiland Bergsediepsluis 55

7.5.1 Schutsluis 55 7.5.2 Situering 56 7.5.3 Vorm en afmetingen 56

7.6 Sluitgaten 57 7.7 Materiaaleisen 58

7.7.1 Bekledingsklei 58 7.7.2 Klei onder betonblokken 59

7.7.3 Stortsteen 60

7.8 Zandwinning 61 7.9 Verblinding scheepvaart 63

7.10 Omkading Markiezaat 63 7.10.1 Inleiding 63 7.10.2 Noordelijke Markiezaatskade 64

7.10.3 Westelijke Markiezaatskade 64

8. Beheersaspekten 68 8.1 Oesterdam 68

8.1.1 Waterkering 68 8.1.2 Strand Speelmansplaten 68

8.1.3 Wegen 68 8.2 Markiezaatskade 68

8.2.1 Waterkering 68

8.2.2 Wegen 69 9. Onderhoudsaspekten 70

9.1 Toetsing hydraulische randvoorwaarden 70

9.2 Ontgrondingen 70 9.3 Verdedigingskonstrukties 71

9.3.1 Zoommeerzijde Oesterdam 71 9.3.2 Westelijke Markiezaatskade 71

9.4 Dijktafelhoogten 71 9.4.1 Oesterdam 71 9.4.2 Westelijke Markiezaatskade 71

Literatuurverwij zing 72

(5)

SAMENVATTING

Het ontwerp van de compartimenteringswerken in de Oosterschelde is vastgelegd in een aantal ontwerpnota's.

De besluitvorming en algemene ontwerp randvoorwaarden van de comparti- menteringswerken zijn beschreven in de algemene "Ontwerpnota Comparti- menteringswerken" .

De meer specifieke uitgangspunten en ontwerp van de afzonderlijke pro- jekten, die deel uitmaken van de compartimenteringswerken, zijn vast- gelegd in een aantal deelnota's. In voorliggende deelnota wordt het

ontwerp van Oesterdam en Markiezaatskade beschreven.

De funktie van de Oesterdam is:

- waterkering;

- scheiding van zout en zoet water;

- getijvrij maken van de Schelde-Rijnverbinding;

- bereiken van het gewenste getijverschil op de Oosterschelde.

De funktie van de Markiezaatskade is:

- reduktie stroomsnelheden in sluitgaten Tholensche Gat en Marollegat;

- secundaire waterkering;

- scheiding kwalitatief beter water Markiezaatsmeer van water Zoom- meer.

De wegverbindingen gelden als een afgeleide funktie.

Voor de Oesterdam is gekozen voor een zo oostelijk mogelijk tracé, ge- kombineerd met een omkading van het Markiezaat.

Teneinde het gebied ten oosten van de dam bereikbaar te houden voor schepen die een onbeperkte doorvaarthoogte behoeven, is een schutsluis aangelegd.

De aanleg van de Oesterdam heeft gefaseerd plaatsgevonden.

Daarbij zijn in eerste instantie de damvakken over de platen (gebie- den) aangelegd om pas daarna over te gaan tot het afsluiten van de resterende stroomgeulen Marollegat (juni 1985) en Tholensche Gat (ok- tober 1986).

Als eerste onderdeel is in 1979/1980 het werkeiland ten behoeve van de aanleg van de schutsluis gerealiseerd. Daarna zijn achtereenvolgens de damvakken zuid (1980-1981), Speelmansplaten I (1984-1985) en Speel- mansplaten II (1985) aangelegd.

Het ontwerp van de dam is in belangrijke mate bepaald door het tracé, de ligging van de wegen, het dwarsprofiel en de verdedigingskonstruk- ties.

De uitgangspunten en randvoorwaarden die daarbij golden zijn in de loop van de tijd diverse malen bijgesteld. In kombinatie met gewijzig- de inzichten in ontwerpmethodieken heeft dit geleid tot diverse aan- passingen van het ontwerp. In de onderhavige deelnota zijn over het algemeen slechts de vigerende randvoorwaarden en het uitgevoerde ont- werp opgenomen.

Voor de evaluatie van het ontwerp en de randvoorwaarden wordt verwezen naar lit. 2.

De deelnota biedt een ingang tot de vele notities, nota's, rapporten e.d. die in het kader van de totstandkoming van de Oesterdam zijn op- gesteld.

(6)

Voor de hydraulische randvoorwaarden in de eindsituatie is uitgegaan van omstandigheden welke met een frekwentie van 2,5 x 10^ keer per jaar worden overschreden. Het ontwerppeil aan de Oosterscheldezijde is afhankelijk van het beheer van de stormvloedkering. Bij het ontwerp is hiervoor NAP + 4,00 m aangehouden.

Voor de Zoommeer zijde gold in de ontwerpperiode voor de eindsituatie een advies voor de keuze van een ontwerppeil dat is gelegen tussen NAP - 0,25 m en NAP + 0,25 m.

Het profiel van de dam is zodanig ruim ontworpen, dat de aanleg van een hoofdrijbaan en een parallelweg mogelijk is. Afhankelijk van de inrichting van de diverse damvakken is de hoofdrijbaan op de binnen- berm of op de kruin en de parallelweg respektievelijk op de kruin of op de buitenberm gepland. De hoofdrijbaan en de op diverse plaatsen ontworpen uitwisselingspunten tussen hoofdrijbaan en parallelweg zul- len door de provincie Zeeland worden aangelegd. De wederzijdse ver- plichtingen tussen het Rijk en de provincie met betrekking tot de weg- verbinding zijn vastgelegd in een overeenkomst.

De buitenberm is, uit oogpunt van optimale reduktie van de golfoploop, geprojekteerd op NAP + 4,00 m. De kruinhoogte van de dam bedraagt ca.

NAP + 6,00 m.

De glooiingskonstruktie aan de Oosterscheldezijde heeft een talud van 1:4 en bestaat tot een niveau van NAP + 1,80 m uit koperslakblokken, dik 0,20 m of 0,25 m, op mijnsteen en daarboven, tot NAP + 4,00 m uit betonblokken dik 0,20 m of 0,25 m op klei. De betonblokken zijn door- gezet tot 1,50 m op de buitenberm, met aansluitend daaraan nog 0,80 m doorgroeistenen voor een geleidelijke overgang tussen betonblokken en gras.

De verdedigingskonstruktie aan de Zoommeerzijde bestaat uit stort- steen en fosforslakken T.V.

Het benodigde zand voor de Oesterdam is gewonnen uit diverse winplaat- sen langs het Tholensche Gat aan de oostzijde en aan de westzijde van het sluiseiland. Voor de bekledingsklei is voor een groot gedeelte ge- bruik gemaakt van klei die is vrijgekomen bij de aanleg van het Bathse Spuikanaal. De klei voor onder de betonblokken is grotendeels van el- ders aangevoerd.

De benodigde stortsteen is voor een groot deel uit de sluitkade van de Markiezaatskade teruggewonnen.

Door de aanleg van een tijdelijke verbindingsdam tussen de Oesterdam en de westelijke havendam van het Kreekraksluizenkomplex kon ten zui- den van deze dam de bestaande glooiing van koperslakblokken van de ha- vendam grotendeels worden opgenomen en opnieuw gebruikt.

(7)

INLEIDING

De besluitvorming omtrent de aanleg van de compartimenterings- dammen wordt beschreven in de algemene "Ontwerpnota Comparti- menter ingswer ken" . Tevens is in die nota een aantal uitgangs- punten voor het ontwerp opgenomen (o.a. ontwerppeilen Ooster- schelde en Zoommeer en ontwerpfilosofie).

In voorliggende nota worden meer specifieke uitgangspunten en ontwerp van de Oesterdam en Markiezaatskade beschreven.

Ook wordt ingegaan op onderhouds- en beheersaspekten.

Op grond van een analyse van diverse tracé's is voor de Oester- dam gekozen voor een aanleg zoveel mogelijk oostelijk in de Oosterschelde, met als begrenzing de Schelde-Rijnverbinding.

In de dam is een sluis geprojekteerd aan de zuidzijde van het Tholensche Gat, op de rand van de Speelmansplaten.

De primaire funkties van de Oesterdam zijn:

- waterkering;

- scheiding zout en zoet water;

- getijvrij maken van de Schelde-Rijnverbinding.

- bereiken van het gewenste getijverschil op de Oosterschelde De funkties van de Markiezaatskade zijn:

- reduktie stroomsnelheden in sluitgaten Tholensche Gat en Ma- rollegat (tijdelijke funktie);

- secundaire waterkering;

- scheiding kwalitatief beter water Markiezaatsmeer van water Zoommeer.

Voor het ontwerp is de funktie van waterkering maatgevend; als hieraan wordt voldaan wordt tevens aan de andere funkties vol- daan. De kruinhoogte moet voldoen aan het 2% golfoploopkrite- rium. Bij het ontwerpen van verdedigingskonstrukties en de ver- eiste dijktafelhoogte gelden randvoorwaarden die kunnen voorko- men met een overschrijdingsfrekwentie van 2,5.10"^ keer per

jaar.

Naast de primaire funkties moet de dam ook nog de funktie kun- nen vervullen van wegverbinding. Het damprofiel is zo ruim ont- worpen dat hierop ruimte is voor een hoofdrijbaan en een paral- lelweg en enkele uitwisselingspunten tussen beide wegen. Ter plaatse van de kruising van de wegverbinding met de Bergsediep- sluis is een basculebrug aangebracht.

Omtrent de wederzijdse verplichtingen van het Rijk en de Pro- vincie Zeeland met betrekking tot de wegverbinding is een over- eenkomst opgesteld.

Bij het ontwerp van de Oesterdam en de omkading van het Markie- zaat zijn door de projektgroep OEVIL adviezen uitgebracht en voorstellen gedaan ten aanzien van de vormgeving, inrichting en landschappelijke inpassing. Een belangrijk resultaat daarvan is de keuze voor de ligging van de wegen op de Oesterdam.

(8)

2. TRACÉ 2.1. Tracékeuze

In lit. 1 is een vergelijking gemaakt tussen twee mogelijke tracé's van de Oesterdam, al dan niet gekombineerd met een om- kading van het Markiezaat. Bovendien is in genoemde nota een vergelijking gemaakt tussen twee mogelijke aansluitingen van de Oesterdam op Tholen.

Op advies van de Raad van de Waterstaat (lit. 7) is uiteinde- lijk gekozen voor een zo oostelijk mogelijk tracé van de Oes- terdam, gekombineerd met een omkading van het Markiezaat en een meer westelijke aansluiting op Tholen (circa 3 km westelijk van de Schelde-Rijnverbinding). De reden van de keuze voor een zo oostelijk mogelijk tracé is dat een zo groot mogelijk deel van de ondiepe kom van de Oosterschelde onder getij-invloed

blijft. De plaats van de aansluiting op Tholen maakt het moge- lijk om met de weg een bestaande waterloop te volgen, waardoor een gunstige kavelscheiding mogelijk wordt.

De tracé's van de Oesterdam en de omkading van het Markiezaat zijn in hoofdlijnen vastgelegd in het Koninklijk Besluit nr. 3 2 van 12 januari 1979 (fig. 2.1.1).

Figuur 2.1.1 Tracé Oesterdam en Omkading Markiezaat volgens het Koninklijk Besluit

(9)

2.2. Tracé Oesterdam

2.2.1. Afstand tot westelijke havendam/hoogwaterkering Kreekrakslui- zenkompïex

De afstand die moest worden vrijgehouden tussen de Oesterdam en de westeljke hoogwater kering en havendam van het Kreekrakslui-

zenkomplex is bepaald door de ruimte die nodig was voor de aan- leg van het spuikanaal Bath. Gekozen is voor een kanaal met een bodembreedte van 65 m o p N A P - 7,00 m en taluds van 1:4. Stre- vend naar een zo oostelijk mogelijke ligging van de Oesterdam

zijn de tussenbermen o p NAP aan beide zijden van het spuikanaal 5 m breed ontworpen, volgens lit. 9 is bij deze bermbreedte de stabiliteit van de Oesterdam voldoende verzekerd.

Uitgaande van bovenstaande gegevens ontstaat tussen de t e e n l i j - nen van de Oesterdam en de westelijke havendam/hoogwaterkering een afstand van 130 m (fig. 2 . 2 . 1 ) .

BATHSE SPUIKANAAL

OESTERDAM BEST. H.W.K.

Figuur 2.2.1 Dwarsprofiel Oesterdam - Bathse Spuikanaal

2.2.2. Afstand Oesterdam - Schelde-Rijnverbinding

De minimale afstand tussen de Oesterdam en de Schelde-Rijnver- binding werd bepaald door de zandsluiting van het Marollegat en moest zo groot zijn dat tijdens d e aanleg geen aanzanding van de Schelde-Rijnverbinding zou worden veroorzaakt.

Bij het bepalen van die afstand is uitgegaan van een sluitkade met een kruinbreedte van 25 m o p NAP +3,00 m , met taluds van

1:30 boven gemiddeld laag water (NAP -1,90 m) en 1:10 (in on- diepe gedeelten) en 1:15 (in diepere gedeelten) beneden gemid- deld laag water (fig. 2 . 2 . 2 ) . Tussen de teen van de sluitkade en de insteek van de Schelde-Rijnverbinding is een minimale re- serve van 25 m aangehouden.

De as van de sluitkade is bij het ontwerp zodanig gesitueerd gedacht ten opzichte van de as van de dam dat het benodigde grondverzet tot een minimum kon worden beperkt.

Bovenstaande overwegingen hebben geleid tot een zodanige keuze van het tracé dat de afstand tussen de as van de Schelde-Rijn- verbinding en de as van de kruin van de Oesterdam (= as hoofd- rijbaan) 300 m bedraagt.

(10)

In een later stadium is het ontwerp van de sluitkade gewij- zigd. De gekozen afstand van 300 m bleek echter nog ruim vol- doende te zijn.

Voor een meer gedetailleerde uitwerking van de keuze wordt ver- wezen naar paragraaf 4.1.2 uit lit. 2.

Figuur 2.2.2 Dwarsprofiel sluitkade Marollegat

2.2.3 Situering schutsluis

De sluis in de Oesterdam is aangelegd langs het Tholensche Gat. De belangrijkste reden hiervoor is dat de scheepvaart na het gereedkomen van de Oesterdam gebruik kan blijven maken van de bestaande route door het Tholensche Gat.

Omdat de sluis om waterloopkundige redenen niet in de geul ge- bouwd kon worden is deze gesitueerd op de rand van de Speel- mansplaten aan de zuidzijde van het Tholensche Gat.

In verband met benodigde bochtstralen is de plaats van de over- brugging van de sluis mede bepalend geweest voor het verloop van de wegen en daarmee het tracé van de dam direkt ten zuiden van de sluis.

(11)

2.4 Bochtstralen

Uit landschappelijke overwegingen is de voorkeur uitgesproken voor scherpe bochten tussen de verschillende rechtstanden in de dam. De minimaal toe te passen stralen worden bepaald door de hoofdrijbaan, die op de Oesterdam is gepland. In par. 7.5.4 wordt hierop nader ingegaan.

3 Tracé omkading Markiezaat

De omkading van het Verdronken Land van het Markiezaat van Ber- gen op Zoom bestaat uit een noordelijk en een westelijk damvak.

Noordelijke Markiezaatskade

Het tracé van de noordelijke omkading is gekozen als de kort- ste verbinding tussen de Molenplaat en het vasteland van Bergen op Zoom (fig. 3.2).

Westelijke Markiezaatskade

Bij de bepaling van het tracé is rekening gehouden met een zo westelijk mogelijke situering op het moment van aanleg van de Westelijke Markiezaatskade en het gewenste tracé in de eindsi-

tuatie.

Tijdens de aanleg is de situering ten opzichte van de Schelde- Rijnverbinding maatgevend in verband met scheepvaarthinder. in de eindsituatie is de situering ten opzichte van de 380KV-hoog- spanningsleiding de belangrijkste faktor. Om zoveel mogelijk te voldoen aan de meest optimale situatie ten aanzien van beide aspekten is gekozen voor de aanleg van de dam op 300 m ten oos- ten van de as van de SRV. Deze keuze is als volgt gemotiveerd:

1. Tijdens de sluiting kan met passende maatregelen de dwars- stroomhinder voor de scheepvaart beperkt blijven tot een aanvaardbaar minimum.

2. Het tracé voor de Oesterdam was vastgesteld op 300 m ten westen van de as van de SRV. Uit scheepvaartkundig oogpunt is er een duidelijke voorkeur voor een situering van de vaarweg midden tussen de twee dammen, vooral als met behulp van radar gevaren wordt, biedt een symmetrisch beeld van de oevers ten opzichte van de as van de vaarweg voor de koers- bepaling grote voordelen. Het tracé van de Westelijke Mar- kiezaatskade is mede daarom vastgesteld evenwijdig aan de as van de SRV.

3. Een damtracé zo dicht mogelijk bij de SRV geeft het kanaal de grootst mogelijke lengte-breedteverhouding; tevens wordt het Markiezaatsmeer zo groot mogelijk, hetgeen de waterkwa- liteit ten goede komt.

4. Een tracé 300 m ten oosten van de SRV betekent ongeveer 250 m ten westen van de hoogspanningsleiding. Hierdoor werd een, voor de eindsituatie ongewenste, kruising van hoogspannings- leiding en dam voorkomen. Door de afstand van 250 m was ook de kans klein dat ongewenste situaties zouden ontstaan door

(12)

risiko's bij werkzaamheden van materieel in de buurt van de hoogspanningsmasten en -leiding.

5. Een tracé dicht langs de SRV gaf de mogelijkheid voor een specieberging tussen de dam en de westelijke dijk van de Mo- lenplaat, bij aansluiting van de dam aan de noordzijde van de Molenplaat.

(13)

FASERING

De aanleg van de Oesterdam heeft gefaseerd plaatsgevonden.

Daarbij zijn in eerste instantie de damvakken over de platen aangelegd, om pas daarna over te gaan tot het afsluiten van de resterende stroomgeulen (fig. 3.1 en 3.2).

THOLEN ZUIO-BEVELAND

Figuur 3.1 Lengteprofiel maaiveld ter plaatse van het tracé van de Oesterdam.

kma70

Figuur 3.2 Algemeen overzicht Oesterdam.

(14)

Om de scheepvaart door het Tholensche Gat niet te blokkeren moest, voordat aan de afsluiting werd begonnen, de Bergsediep-

sluis gereed zijn. Dit hield in dat vroegtijdig een werkeiland, met bouwput moest worden aangelegd.

Uitgaande van de oorspronkelijke liftsluisplanning betekende dit dat de aanleg moest plaatsvinden vóór 1981. De uitvoering

is gestart medio 1979 en voltooid in juni 1980 (lit. 8 ) . Ten behoeve van de aanleg van het werkeiland is gekozen voor een steunpunt nabij de werkhaven Molenplaat (lit. 12). Daartoe

is in 1979 een dam aangelegd tussen de Molenplaat en Bergen op Zoom (noordelijke Markiezaatskade) en een wegverbinding tussen de werkhaven en Bergen op Zoom. De evaluatie van het ontwerp en de uitvoering hiervan zijn opgenomen in lit. 13.

Van de Oesterdam is in eerste instantie damvak Zuid in uitvoe- ring genomen. Dit damvak is zodanig gesitueerd dat geen vernau- wing van het doorstroomprofiel en toename van stroomsnelheden in het tracé van de Oesterdam optraden. De uitvoering heeft plaatsgevonden in 1980 en 1981. De evaluatie van het ontwerp en de uitvoering zijn opgenomen in lit. 14.

Deels parallel aan de uitvoering van damvak Zuid is de uitvoe- ring van de westelijke Markiezaatskade ter hand genomen. Dit werk is gestart in 1981 en opgeleverd eind 1983. Door de vol- tooiing van de omkading van het Markiezaat was de komberging achter de Oesterdam aanmerkelijk afgenomen. Hierdoor zijn de stroomsnelheden in de bestaande stroomgeulen verminderd.

De aanleg van damvak Speelmansplaten heeft in twee gedeelten plaatsgevonden. De uitvoering van deel I is gestart in de loop van 1984. Het ontwerp van dit damvak is opgenomen in lit 16.

Aansluitend hierop is het tweede gedeelte van het damvak Speel- mansplaten ter hand genomen. In dit bestek is tevens een grond- verbetering uitgevoerd ter plaatse van het sluitgat Marollegat

(lit. 17).

Op het oost-west gelegen gedeelte van damvak Speelmansplaten is de hoofdrijbaan geprojekteerd op een brede binnenberm (par.

7.4). Deze berm wordt pas afgewerkt na sluiting van de compar- timentering sdammen. Daardoor kan het niveau laag blijven, het- geen diverse voordelen biedt.

De sluiting van het Marollegat, met zand, is uitgevoerd direkt aansluitend op damvak Speelmansplaten II (in hetzelfde bestek) en is voltooid in juni 1985. Het ontwerp van deze sluiting is opgenomen in lit. 18.

De sluiting van het Tholensche Gat zou oorspronkelijk plaats- vinden in augustus/september 1986, vlak voor het gereedkomen van de stormvloedkering, met stortsteen (lit. 19). In de tweede helft van 1983 is een diepgaande studie gepleegd ten aanzien van de diverse mogelijkheden voor de sluitingen van de compar- timentering sdammen. Uit deze studie is het advies naar voren gekomen het Tholensche Gat te sluiten met zand, met gebruikma-

king van de stormvloedkering (lit. 19 en 20). Dit advies is door de minister overgenomen.

De sluiting met zand heeft plaatsgevonden in oktober 1986. Het definitieve ontwerp is opgenomen in lit. 21.

De evaluatie van de sluiting is uitgebreid beschreven in lit.

22 en 23.

Op de besluitvorming omtrent de sluitgaten is nader ingegaan in de algemene ontwerpnota compartimenteringswerken.

(15)

4 . RELATIES MET DERDEN 4 . 1 . P r o v i n c i e Zeeland

Tussen Rijkswaterstaat en de provincie Zeeland zijn afspraken gemaakt betreffende de konstruktie en kostenverdeling van de wegen.

Hiervoor wordt verwezen naar overeenkomst DED 1938 (lit. 11) + wijzigingen en par. 7.4.8 en 7.4.9 van deze nota. Afspraken t.a.v. beheer worden vermeld in hoofdstuk 8.

4.2. Waterschappen 4.2.1. Waterschap Tholen

- Tot het gereedkomen van de wegaansluiting op Tholen is een tijdelijke ontsluiting naar de Bergsediepsluis gemaakt.

Uit hoofde van eigendom en beheer is t.b.v. bovengenoemde ontsluitingswerken door het waterschap Tholen een vergunning verleend waarin tevens de ontheffing van de betreffende ver- bodsbepaling in de wegenverordening Zeeland is opgenomen voor het verbreden van de Veerweg tot 4,5 m.

- In verband met het niet tijdig gereedkomen van de steigers nabij de Bergsediepsluis heeft het waterschap Tholen aan Rijkswaterstaat vergunning verleend voor het aanbrengen van een tijdelijke konstruktie t.b.v. sportvisboten tegen de bij haar in beheer en onderhoud zijnde zeewering in de haven van St. Annaland.

4.2.2. Hoogheemraadschap_West-Brabant_^H1W1Bi)^

Met het HWB zijn afspraken gemaakt inzake het toekomstig water- kwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer van het Markiezaatsmeer en m.b.t. beheer en onderhoud van de omkading van het Markie-

zaatsmeer. Deze afspraken zijn nog niet in een overeenkomst vastgelegd.

4.3. Gemeenten 4.3.1. Gemeente_Tholen

Tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Tholen zijn afspraken ge- maakt m.b.t. het beheer en onderhoud van het strand van het damvak Speelmansplaten van de Oesterdam (rekreatie) (overeen-

komst nog niet gereed) 4.3.2. Gemeente Bergen op Zoom

Inzake het beheer van de weg over de Noordelijke Markiezaats- kade zijn afspraken gemaakt met de gemeente Bergen op Zoom

(overeenkomst nog niet gereed)

4.4. Stichting het Noord-Brabants Landschap

In verband met het natuurwetenschappelijk karakter van het ont- stane Markiezaatsmeer zal hierop een zakelijk recht worden ge- vestigd in de vorm van een erfpachtuitgifte aan het Noord-Bra- bants Landschap.

(16)

RANDVOORWAARDEN

Hydraulische randvoorwaarden Ontwerppeilen

Oosterscheldezijde

Voor het ontwerp van de compartimenteringsdammen is uitgegaan van een ontwerppeil van NAP +4,00 m. Voor de onderbouwing van deze waarde wordt verwezen naar de algemene ontwerpnota compar- t imentering sdammen.

Volkerakzijde

Bij het ontwerp is uitgegaan van een streefpeil met een boven- grens van NAP +0,25 m, vermeerderd met 0,15 m opwaaiing en een ondergrens van NAP -0,25 m, verminderd met 0,15 m afwaaiing.

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de algemene ontwerpnota compartimenteringswerken.

5.1.2. Golven Oosterscheldezijde Algemeen

Voor de kruinhoogtebepaling en de berekening van de verdedi- gingskonstrukties zijn maatgevend de signifikante golven die optreden bij de (ontwerp)waterstand van NAP +4,00 m. Daartoe zijn voor diverse punten aan de Oosterscheldezijde van de dam bij diverse windrichtingen de golven berekend die voorkomen met een overschrijdingsfrekwentie van 2,5.10"^ keer per jaar, beho- rende bij de betreffende windrichting (lit. 34).

Dit betekent dat de kans dat de berekende golven gelijktijdig met de ontwerpwaterstand voorkomen in feite kleiner is dan

2,5.10-4 keer per jaar.

De golfrandvoorwaarden zijn bepaald met behulp van het kompu- terprogramma HGENER, dat gebaseerd is op de golfgroei-bereke- ningsmethode van Bretschneider. Hiermee zijn op verschillende plaatsen in het tracé voor maatgevende kombinaties van wind- richting, de diepte van het voorland en strijklengte de signi- fikante golfhoogten bepaald als funktie van de windsnelheid en de waterstand.

Voor de omgeving van de compartimenteringsdammen zijn de wind- snelheden uit de windstatistiek van het voormalige lichtschip Goeree omgerekend en geëxtrapoleerd naar overschrijdingsfre- kwentielijnen van windsnelheid voor Philipsdam en Oesterdam.

Wegens het ontbreken van een golfhoogte-golfperiode relatie voor het oostelijk deel van de Oosterschelde, is een empirische

relatie toegepast, welke is afgeleid voor het Veerse Meer en waarmee de situatie van de omgeving van de Oesterdam vergelijk- baar is. Deze relatie luidt:

Hg - 0,1 (Ts)2

waarin:

5.

5.1.

5.1.1.

(17)

Ts = gemiddelde golfperiode van de signifikante golf

Hs = signifikante golfhoogte; dit is de gemiddelde golfhoogte van het 1/3 hoogste deel van de golven

De lokaties, waar golfhoogte en -richting berekend zijn, zijn weergegeven in fig. 5.1.1. De berekeningsresultaten zijn samen- gevat in tabel 5.1.1..

Damvak

- Zuid

(zuid.ged.) (noord.ged.) - Mosselkreek - Marollegat - Speelmanspl.il - Speelmanspl.I

- Thol.Gat

Vak

11 111 1III 21 211 3 4 51

511 6

damrich- ting

174°-354°

21°-20r 174°-354°

174°-3548

130°-310°

11

r r

var.

25°-205°

wind- richting

300°

300°

270°

300°

270°

300°

270°

210°

240°

210°

270°

210°

240"

270"

270°

270°

300°

refrak- tie

10"

10°

10"

10"

10°

5"

20°

10°

5"

10°

hoek R t.o.v.

lijnj_dam *

36-5=31°

36-10=26°

6-5 =1°

36-10=26"

10-5=5°

20-5=15°

10-5=5°

50-20 = 30 10-10=0°

20-5=15°

50-5=45°

25-5=20°

Hs (m)

1,45 1,60 1 ,45 1,60 1,60 1,70 1,65 1,45 1,50 1,45 1 ,50 1 ,30 1,40 1 ,50 1,70 1,30 1,55

Hs*cosfl

1,24 1,44 1,45 1,60 1,60 1 ,53 1,65 1 ,44 1 ,45 1 ,44 1,30 1,30 1 ,35 1 ,06 1 ,70 1,22 1 ,55

* B = B1 - refraktie

Tabel 5.1.1 Maatgevende golfhoogte/windrichting kombinatie bij een waterstand van NAP +4,00 m en een overschrijdings- frekwentie van 2,5.10-4.

(18)

Figuur 5.1.1 Overzicht maatgevende golfaanval Oosterschelde- zijde Oesterdam

(19)

5.1.3. Golven Zoommeerzijde

Voor de oostzijde van de dam gelden voor de eindsituatie waar- den van Hs = Of9 m voor het damgedeelte Tholensche Gat en 0,6 m voor het overige gedeelte van de dam (bron: lit. 28).

De golven gelden bij aanwezigheid van voldoende waterdiepte.

Op de plaatsen waar voor de dam een strandprofiel aanwezig is worden de golven door het aanwezige voorland gereduceerd. Op die plaatsen wordt uitgegaan van de fysisch maximale golfhoogte

(= 0,6 maal waterdiepte). Uitgaande van een maximale waterstand van NAP +0,5 m wordt Hs = o,3 m. De door de scheepvaart veroor-

zaakte golven zullen deze waarde niet overschrijden.

5.2 Grondmechanische gegevens 5.2.1 Rapporten

De informatie uit het geologische rapport van de Rijks Geolo- gische Dienst (RGD) (lit. 15) en het grondmechanische rapport van het Laboratorium voor Grondmechanica (LGM) (lit. 24) is ge- bruikt ten behoeve van het samenstellen van het eind 1977 ver- schenen rapport waarin de alternatieve tracé's van de Oesterdam worden besproken (lit. 1). In het rapport van de RGD zijn voor de mogelijke tracé's van de Oesterdam geologische profielen ge- presenteerd. In het LGM-rapport worden conclusies getrokken ten aanzien van de stabiliteit en de zettingen van een tweetal mo- gelijke tracé's van de Oesterdam.

In het voorjaar van 1979 is een rapport van de RGD verschenen in verband met een onderzoek naar de mogelijkheden van zandwin- ning (lit. 25) .

Na de keuze van het tracé zijn een aantal aanvullende boringen en sonderingen in de as van het tracé uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn in de vorm van een geologische beschrij- ving en een geologisch profiel over de as in een geologisch rapport van de RGD (lit. 26) gepresenteerd.

Naar aanleiding van de instabiliteiten opgetreden bij de aanleg van de Westelijke Markiezaatskade is voor deze dam achteraf een aanvullend geologisch onderzoek uitgevoerd op basis van de be- schikbare sonderingen en boringen (lit. 27). Een van de belang- rijkste konklusies was dat voor het vervaardigen van een goed geologisch profiel van de Oesterdam de afstand tussen de op dat moment reeds verrichte boringen en sonderingen in de as van het tracé te groot was. Dit in verband met de aanwezigheid van een zogenaamd dekzandlandschap. Aangezien over het gedeelte van de Oesterdam evenwijdig met de as van de Schelde-Rijnverbinding een dergelijke grondlagenopbouw verwacht werd, zijn vooral voor dit gedeelte van de dam aanvullende boringen uitgevoerd in zo- wel de as als evenwijdig met de as. Aan de hand van deze borin- gen en het eerder uitgevoerde onderzoek is voor het tracége- deelte tussen het sluiseiland en damvak Zuid een nieuw geolo- gisch profiel samengesteld (lit. 31).

(20)

Tijdens de ontwerpfase van het bestek Speelmansplaten II zijn in verband met het vaststellen van de zuidelijke begrenzing van de toe te passen grondverbetering (zie lit. 7) nog enkele aan- vullende boringen uitgevoerd. Hierdoor konden de geologische

profielen in lit. 31 plaatselijk worden aangepast. De uiteinde- lijke geologische beschrijving en profielen in de as en voor het zuidelijk deel van de Oesterdam tot damvak Zuid tevens ten oosten en ten westen van de as, zijn opgenomen in lit. 36.

In de ontwerpnota's betreffende de verschillende onderdelen van de Oesterdam is verder ingegaan op de geologische opbouw van de ondergrond van de diverse damvakken.

5.2.2. Stabiliteitskriteria

Indien taluds over een grote hoogte te steil worden, kunnen grondmechanische instabiliteiten optreden.

Voor een ondergrond bestaande uit zand kunnen in taluds van be- perkte hoogte (kleiner dan 5,00 m) door plaatselijke verstei- lingen (tot 1:2 a 1:4) afschuivingen ontstaan. De gemiddelde eindhelling na afschuiven is daarbij steiler dan of gelijk aan

1:6.

Van een vastgepakte zandondergrond (poriëngehalte kleiner dan 40 a 42%) zullen ook bij grotere taludhoogten afschuivingen kunnen optreden, waarbij de gemiddelde eindhelling eveneens steiler is dan of gelijk aan 1:6.

Bij losgepakt zand (poriëngehalte groter dan 40 a 42%) kunnen in dat geval lokale afschuivingen overgaan in zettingsvloeiin- gen. De gemiddelde eindhelling na het optreden van een zet- tingsvloeiing is daarbij veel flauwer, maar blijft in de meeste gevallen beperkt tot een talud van 1:15.

Het mechanisme van zettingsvloeiingen is langs vele oevers en zandbanken in het Oosterscheldegebied een regelmatig voorkomend verschijnsel. Met name recent afgezette holocene zandlagen

staan bekend om hun zettingsvloeiingsgevoeligheid.

Uitgangspunt voor de beoordeling van het gevaar voor instabili- teiten door ontgrondingen en zandwinning is dat deze niet de stabiliteit van bestaande damvakken mogen aantasten.

De Adviesdienst Vlissingen hanteert een hellingskriterium waar- bij tot bestorting van de vooroevers wordt overgegaan bij 1:3.

Dit geldt echter alleen voor langzaam verlopende erosieproces- sen. Voor de stabiliteit van de randen van de bodembescherming van de stormvloedkering wordt, bij het soms snel verlopende ontgrondingsproces en mede gelet op het permanente karakter van de bodembescherming, met een hellingskriterium voor het bestor-

ten van 1:4,5 a 1:5 gewerkt.

Voor het bepalen van de lengte van de bescherming van de voor- oever (kreukelberm) moet, bij een ontgrondingskuil met een ge- ringere diepte dan 5,00 m worden gerekend met een eindhelling van 1:6 vanaf het diepste punt, nadat de instabiliteit is opge- treden.

(21)

6. VORMGEVING, INRICHTING EN LANDSCHAPPELIJKE INPASSING 6.1. Inleiding

In het kader van de uitvoering van de stormvloedkering en de compartimenteringswerken zijn vier zogenaamde VIL-projektgroe- pen ingesteld, waaronder de projektgroep OEVIL (Oesterdam en omkading van het Markiezaat van Bergen op Zoom, vormgeving, In-

richting en Landschappelijke inpassing).

De taak van OEVIL was het doen van zodanige keuzen of voorstel- len met betrekking tot de vormgeving, inrichting en landschap- pelijke inpassing van de verschillende onderdelen van de Oes- terdam en de omkading, dat een samenhangende, afgewogen, bij de aard van de werken en het omringende landschap passende vormge- ving wordt bereikt.

In de toekomst zal de Oesterdam behalve zijn funkties als wa- terkering en wegverbinding wellicht nog meer funkties te ver- vullen krijgen. Daarbij kan men denken aan vormen van rekrea- tie, zoals sportvissen, onderwatersport en oeverrekreatie. in de vormgeving, de inrichting en de landschappelijke inpassing van de dam is getracht op deze mogelijke ontwikkelingen te an- ticiperen. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten in acht ge- nomen :

- De dam moet enige toekomstige ontwikkeling van nevenfunkties kunnen opvangen zonder dat daarvoor grote aanpassingen moeten worden uitgevoerd; deze mogelijkheden behoeven niet meteen volledig te worden benut: later kan hierover per geval worden beslist;

- De Oosterschelde als natuur- en schelpdiergebied mag niet worden aangetast;

- Grootschalige rekreatieve voorzieningen langs de dam verdra- gen zich niet met de tegenwoordige ideeën omtrent de inrich- ting van de kom van de Oosterschelde; bij de vormgeving be- hoeft daar dan ook niet op te worden geanticipeerd.

In het ontwerp zijn als belangrijkste de volgende adviezen tot uitdrukking gebracht:

- ligging wegen en uitwisselingspunten; gerapporteerd in lit.

10

- kruinhoogte

- oeverkonstrukties - vormgeving werkeiland 6.2. Wegen

Bij het advies ten aanzien van de ligging van de wegen is er van uitgegaan dat de realisering van een enkelbaans autoweg met een parallelweg mogelijk moet zijn. De beslissing over het in eerste instantie al of niet volledig benutten van deze moge- lijkheid kan op een later tijdstip worden genomen.

Zo zou bijvoorbeeld in het begin kunnen worden volstaan met een doorgaand fietspad naast de hoofdrijbaan, dat na gebleken be- hoefte over enkele gedeelten voor rekreatief autoverkeer toe- gankelijk kan worden gemaakt.

(22)

In lit. 10 zijn een aantal alternatieven voor de ligging van beide wegen beschouwd. Gekozen is voor een ontwerp waarbij de parallelweg westelijk ligt van de hoofdrijbaan. Zo kunnen on- derdelen van de dam die zich het beste lenen voor enigerlei vorm van kleinschalige rekreatie, eenvoudig worden ontsloten.

Het gaat hier om het sluiseiland, de Oosterscheldezijde van het damvak Marollegat en de Zoommeer zijde van de Speelmansplaten.

Vormgeving en inrichting bedoelen tegelijkertijd zoveel moge- lijk de aandacht af te leiden van gebieden die zich juist niet voor rekreatie lenen.

De wegen op de dam zullen een boeiend lijnenspel opleveren:

gaande van noord naar zuid bevindt de hoofdrijbaan zich op het damvak Tholensche Gat op de kruin en de parallelweg op de brede buitenberm. Op de brug over de sluis liggen beide wegen geheel op gelijke hoogte (fig. 6.2.1).

Figuur 6.2.1 Ligging wegen op Oesterdam

(23)

Over de Speelmansplaten daalt de hoofdrijbaan tot een laag ni- veau (circa NAP + 1,50 m) aan de noordoostkant van de dam. Op vrij eenvoudige wijze is hier op een eventuele lager gelegen oeverstrook een parkeerplaats in te richten. De parallelweg of het fietspad blijft op de kruin van de dam en houdt zoveel mo- gelijk afstand van het kwetsbare intergetijdegebied.

Vóór de bocht gaat de parallelweg naar de buitenberm, die daar, op het langs de Schelde-Rijnverbinding gelegen damvak, breed genoeg is; zo nodig kan nog een parkeerstrook worden toege- voegd. Deze lokatie is geschikt voor sportvisserij, waartegen op deze plaats ook nauwelijks bezwaar bestaat. De hoofdrijbaan

is hier op de kruin gesitueerd, waardoor een vrij uitzicht over het uitgestrekte gebied mogelijk is.

Verder naar het zuiden, waar het Bathse Spuikanaal begint, gaat de parallelweg weer naar de kruin, omdat de dam daar langs on- diepe slikken en schorren gaat. De hoofdrijbaan komt dan weer op een lager niveau te liggen, namelijk op een berm aan de oostzijde van de dam.

Uitwisselingspunten

Het is niet wenselijk dat het doorgaande snelverkeer gebruik maakt van de parallelweg. Om toch het sluiseiland te ontsluiten en het damgedeelte tussen de Kreekraksluizen en de Speelmans- platen open te stellen voor eventuele dagrekreatie, zijn uit- wisselingspunten tussen hoofdweg en parallelweg gepland (fig.

6.2.1) waar het verkeer zich van de hoofdweg naar de parallel- weg en vice versa kan begeven.

6.3. Kruinhoogte

Vanwege landschappelijke vormgeving is een voorkeur uitgespro- ken voor een horizontale, zo laag mogelijke kruin (lit. 10).

Dit kon worden bereikt door op het, ten aanzien van de golfaan- val, maatgevende damvak (Marollegat) voor een brede buitenberm te kiezen. Door de grote reduktie op de golfoploop kan dan wor- den volstaan met een relatief lage kruin.

Op de overige damvakken is de kruinhoogte gelijk gehouden en de breedte van de buitenberm gevarieerd. Hierop wordt verder inge- gaan bij het ontwerp.

6.4. Oeverkonstrukties

Uit landschappelijk oogpunt bestond ten aanzien van de glooi- ingskonstrukties voor de Oesterdam de volgende voorkeur:

- aan de westzijde van de dam betonblokken met indien mogelijk een visuele scheiding ongeveer ter hoogte van de gemiddelde hoogwaterlijn in de eindsituatie (NAP +1,50 m ) ;

- aan de oostzijde van de dam stortsteen;

- langs het spuikanaal zou, op het gedeelte dat is gelegen ten zuiden van de tijdelijke verbindingsdam met de westelijke ha- vendam van het Kreekraksluizenkomplex, gestreefd moeten wor- den naar een op beide oevers gelijke konstruktie, waarbij de voorkeur uitgaat naar steenachtige materialen.

(24)

Keuze konstrukties

Voor de westzijde van de dam is uiteindelijk gekozen voor een blokkenglooiing vanwege:

- de mogelijkheid tot hergebruik van materialen (vooral koper- slakblokken); hierop wordt nader ingegaan in par. 7.3;

- de landschappelijke voorkeur.

Voor de oostzijde van de dam is gekozen voor toepassing van een stortsteenglooiing. Deze keuze is ingegeven door een landschap- pelijke voorkeur, de flexabiliteit van de konstruktie ten aan- zien van aanpassingen en vooral vanwege de beschikbaarheid van stortsteen uit de Markiezaatskade voor hergebruik.

6.5. Vormgeving werkeiland

Getracht is het werkeiland in zijn uiteindelijke vorm zo harmo- nieus mogelijk in te passen in het landschap.

Hiervoor is als uitgangspunt gekozen de kruising van de ver- keersweg over de dam met de waterweg ter plaatse van het eiland zoveel mogelijk te benadrukken. In dit verband is de overbrug- ging van de verkeersweg met de sluis aan de oostzijde geprojek- teerd. Dit heeft ertoe geleid dat de volgende elementen in het ontwerp zijn meegenomen:

a. de langgerektheid (slankheid) van het eiland is zoveel moge- lijk benadrukt;

b. de vorm van de werkhaven is vrij hoekig gemaakt (bochten met kleine stralen; schuin stuk noord-oostelijke begrenzing werkhaven;

c. teenkonstruktie is aangebracht op NAP + 1,00 m, terwijl de kniklijn tussen talud en berm op NAP + 0,50 m ligt;

d. om het aanplanten van bomen mogelijk te maken zijn beide ha- vendammen uitgevoerd met een kruinbreedte van 15 m;

e. om het onder d. gestelde mogelijk te maken, reiken de naven- dammen tot NAP + 4,80 m;

f. de overbrugging is gesitueerd aan Zoommeerzijde.

De inrichting van het terrein wordt verder besproken in de deelnota "Bergesediepsluis".

(25)

7. ONTWERP 7.1. Dwarsprofiel dam

Het dwarsprofiel van de dam wordt bepaald door teenhoogten, ta- luds en de breedte en de hoogte van buitenberm, kruin en bin- nenberm.

Teenhoogten

Aan de Oosterscheldezijde is gekozen voor een teenhoogte van NAP + 0,50 m. Dit maakt het mogelijk, uitgaande van een eerste spuitslag tot NAP, de kraagstukken zonder veel grondverzet op het gespoten zand aan te brengen. Hierbij is gerekend met een bestortingslaag die gemiddeld 0,50 m dik is. Een hogere teen- konstruktie is niet wenselijk in verband met een vroegtijdige verwering van de houten onderdelen van de teenkonstruktie.

Aan de Zoommeer zijde is, uitgaande van een gemiddelde Zoommeer- stand van NAP, de teen van het natte beloop ontworpen op NAP.

Het beloop wordt verdedigd met stortsteen.

Taluds

De keuze van het talud hangt samen met de kruinhoogtebepaling.

In principe is het mogelijk hierin te optimaliseren door te streven naar de geringste kosten. Bij de Oesterdam wordt uitge- gaan van de voor Oosterscheldedijken gebruikelijke hellingen van 1:4 voor het buitentalud en 1:3 voor het binnentalud. Hel- lingen steiler dan 1:3 zijn niet wenselijk in verband met be- gaanbaarheid ten behoeve van onderhoud.

Buitenberm

De breedte van de buitenberm is gekozen in nauwe relatie met de kruinhoogtebepaling (par. 7.2). De hoogte is afgestemd op de hoogte van het ontwerppeil (NAP +4,00 m ) . Op de konsekwenties hiervan voor de fase tot gereedkomen van de stormvloedkering wordt ingegaan in paragraaf 4.3.3 van lit. 2.

Binnenberm

De binnenbermbreedte wordt op de plaatsen waar de hoofdrijbaan op de binnenberm is gelegen bepaald door de wegkonstruktie en de benodigde bermbreedten (par. 7.4.6). Op de overige gedeelten wordt in verband met onderhoud een breedte van 5,00 m minimaal nodig geacht, mede omdat de glooiingskonstruktie wordt doorge-

zet tot 1,50 m op de berm.

De hoogte van de binnenberm is afhankelijk van diverse fakto- ren, die voor de diverse damvakken verschillend zijn. Op de plaatsen waar de hoofdrijbaan op de binnenberm ligt wordt de hoogte bepaald door de vormgeving. Op de overige damgedeelten is gekozen voor een hoogte van NAP + 3,00 m, omdat na aanleg de berm nog gedurende enige tijd zou blootstaan aan het getij.

Op het oost-west gelegen damgedeelte Speelmansplaten is de

(26)

hoofdrijbaan op de binnenberm geprojekteerd. Door deze berm pas (definitief) af te werken na de sluiting van de compartimente- ringsdammen kon worden volstaan met een minimale hoogte. Om de afwatering van een aan de binnenzijde van de hoofdrijbaan ge- projekteerde drainagekoffer mogelijk te maken geldt als minimum bermhoogte NAP + 1,50 m (fig. 7.1.1). In het kader van de in- richting is tevens een voorkeur uitgesproken voor de aanleg van een oeverstrook naast de hoofdrijbaan.

Figuur 7.1.1 Detail afwatering Zoommeerzijde damvak Speelman- splaten

Bij de aanleg van de eerste fase van damvak Speelmansplaten wordt een tijdelijke glooiingskonstruktie aangebracht en wordt reeds voldoende zand gespoten om de aanleg van de binnenberm in een later stadium mogelijk te maken. Genoemde fasering biedt naast een financieel voordeel de mogelijkheid om bij het op- stellen van een definitief ontwerp in te spelen op dan geldende inzichten c.q. vastgestelde bestemmingen.

Kruin

De kruinhoogte is vastgesteld in paragraaf 7.2.3. De breedte van de kruin wordt bepaald door de breedte van de weg en de be- nodigde bermen en is dus voor de diverse damvakken verschillend

(par. 7.4.7). De minimale kruinbreedte bedraagt 11,50 m op de plaatsen waar de werkweg op de kruin ligt.

Het hierboven omschreven ontwerp leidt tot de in figuur 7.1.3 weergegeven dwarsprofielen. Het betreft hier algemene dwarspro- fielen. Ter plaatse van uitwisselingspunten en overgangs-ge- deelten zal het dwarsprofiel afwijken. Belangrijk is om op die punten het ontwerp te toetsen aan de geldende uitgangspunten en randvoorwaarden. In figuur 7.1.2 is aangegeven voor welke ge- deelten de dwarsprofielen gelden.

(27)

Figuur 7 . 1 . 2 O v e r z i c h t d w a r s p r o f i e l e n Oesterdam

(28)

.4.00 .5.60

ttr-

Verbinding

Dwarsprofiel A - A

• *.00 e.oo

? JL3>22_ N A Oost«r*ch»M«

Dwarsprofiel B - B

Schalde- Rijn Verbinding

.A.00 . 5 . 8 0

7.50 11.50 17.10

. • « 0 .0.75

">.oo

Bergse**

OI«p

Dwarsprofiel C - C

4.00 6.10

Dwarsprofiel D - 0

• 4.00 . 5 . 8 0

• P i " , OoMertchetde

If.W

3.00

£ 0 0

Thoienecne gat

Dwarsprofiel E - E

Figuur 7.1.3 Dwarsprofielen Oesterdara

(29)

7.2 Kruinhoogte 7.2.1 Il}i®id i09

Vanwege landschappelijke vormgeving is een voorkeur uitgespro- ken voor een horizontale, zo laag mogelijke kruin (par. 6.3).

Ten tijde van het vaststellen van de bermbreedte/kruinhoogte (in 1979) was de golfaanval op het damvak dat is gelegen even- wijdig aan het Schelde-Rijnkanaal maatgevend. Uitgaande hiervan zijn de buitenbermbreedten bepaald zoals die zijn weergegeven in tabel 7.2.1. (7,5 a 11 m ) .

De benodigde kruinhoogte bedroeg voor het damgedeelte ten zui- den van het werkeiland NAP +5,60 m. Voor het damvak Tholensche

Gat was oorspronkelijk van het principe van een vaste kruin- hoogte afgeweken in verband met de hoogte van de dijkovergang bij het eiland Tholen (NAP +7,00 m) en de hoogte van de over- brugging van het destijds vigerende liftsluisontwerp (NAP +7,00 m ) . Uit esthetisch en verkeerstechnisch oogpunt was het minder aantrekkelijk om de weg tussen deze punten teveel te laten da- len. Derhalve was gekozen voor een oplossing met een minimale buitenbermbreedte (5 m) en een relatief hoge kruin van NAP +6,30 m.

Eind 1984 is de kruinhoogteberekening vanwege gewijzigde rand- voorwaarden en gewijzigde inzichten met betrekking tot de kruinhoogtebepaling bijgesteld. Een gedeelte van de dam was toen reeds aangelegd, uit de nieuwste berekeningen bleek dat de kruinhoogte van deze damvakken niet altijd voldoende was. Op diverse plaatsen is de kruinhoogte daarom aangepast.

Inmiddels was ook het sluisontwerp gewijzigd. De brughoogte kan hierbij beperkt zijn. voor de vaststelling van de kruinhoogte van het damvak Tholensche Gat is daarom uitgegaan van een brede buitenberm en een relatief lage kruin (zie tabel 7.2.1). Voor de overbrugging is dezelfde hoogte aangehouden (NAP +5,80 m ) .

In deze nota wordt volstaan met het aangeven van de vigerende methodiek voor de kruinhoogtebepaling.

Voor een meer diepgaande beschouwing van de materie en de ont- wikkelingen tijdens de ontwerpperiode wordt verwezen naar lit.

2 en lit. 37.

7.2.2 Methodiek kruinhoogtebepaling

Voor het bepalen van de aanleghoogte van de dam is in grote lijnen uitgegaan van de richtlijnen en aanbevelingen uit de rapporten van de Deltakommissie (lit. 3 ) .

De aanleghoogte wordt verkregen door bij de vereiste dijktafel- hoogte een overhoogte op te tellen. De dijktafelhoogte kan wor- den gezien als de minimaal toelaatbare (berekende) kruinhoog- te. Zodra de kruin daalt beneden dit niveau is aanpassing van de hoogte noodzakelijk. De overhoogte die is aangebracht is zo- danig dat gedurende een lange tijd (orde 20 a 30 jaar) wordt voldaan aan de vereiste dijktafelhoogte. De overmaat aan vei- ligheid door de overhoogte neemt in de tijd geleidelijk af. Dit vormt een zekere kompensatie van een nog verse dijk.

In de figuren 7.2.1 en 7.2.2 is de methodiek van de kruinhoog-

(30)

tebepaling schematisch weergegeven. Hierbij is tevens te zien uit welke komponenten de dijktafelhoogte en de overhoogte zijn samengesteld. Aansluitend daarop vindt de uitwerking plaats.

4 - 4 - aanleghoogte-

kruindaling

( ^.na.p.-dahng hoogste punt = dnktafethoogfe •

bui-oscillatie • buistoot golfoploopR2%

Figuur 7.2.1 Schematisch dwarsprofiel ter bepaling van de kruinhoogte van Deltadij ken met een buitenberm

ontwerppeil

alarmpeil storm.

vloedkering

dijktafelhoogte T

buistoot en buioscillatie

Z n » rB

omi«rzo«» of 8 Hs. t g o t onflerioeli of 1--S- 1

aanleghoogte dijk

I «aakhoogte j overhoogte

minimum waakhoogte

golfoploopZ2%

= z0-rf-rB-r|3-r(<

rf3 =,c« (P=P-10°)

I relatieve zeespiegeirijzing

l

! zeespiegei-

rijzing

I bodemdaling (map. daling)

n.

kruindaling

klink zandt ichaam

zetting onder grond boven belasting

totale klink klink ~~ bouwfase

totale zetting zetting ~" bouwfase

advies deltacommissie > 0 . 6 Advi es d t e n s t V L I S S ING E N >, 0.75

Figuur 7.2.2. Stroomschema voor het bepalen van de kruinhoogte van Deltadij ken

(31)

De diverse in het schema voorkomende begrippen kunnen, konform de rapporten van de Deltakommissie, als volgt worden omschre- ven:

Aanleghoogte = Dijktafelhoogte =

Bui-oscillaties =»

Buistoten

Totale waak- hoogte

2%-golfoploop Relatieve zee- spiegelrijzing

NAP-daling

Kruindaling

Overhoogte

kruinhoogte van de dijk, onmiddellijk na het gereedkomen hiervan.

minimaal toelaatbare kruinhoogte. Bij daling van de kruin beneden deze hoogte is aanpas- sing noodzakelijk.

onregelmatige schommelingen van de zeespie- gel, veroorzaakt door macroscopische turbu- lenties in de atmosfeer bij storm. Hun pe- riode varieert van enige minuten tot meer dan een uur, hun amplitude reikt vaak tot 0,20 a 0,30 m.

eenmalige extra-opslingeringen van de zee- spiegel bij storm. Zij hebben een duur, va- riërend van enkele minuten tot een uur. De grootte loopt aan de open kust meermalen op tot 0,50 m. Zij zijn niet begrepen in de stormvloedhoogte en het ontwerppeil, doch dienen als een toeslag op het ontwerppeil te worden gezet.

hoogte van de kruin boven het ontwerppeil.

golfoploop, welke door 2% van het totale aantal golven wordt overschreden.

de stijging van de zeespiegel ten opzichte van het NAP-vlak (daling NAP-vlak en/of rij-

zing zeespiegel).

de daling van het NAP-vlak als gevolg van verschuivingen in de aardkorst, vanwege in het verleden gemaakte fouten bij overbren- ging van het NAP en foutieve korrektie van nulpunten van peilschalen kan dit effekt moeilijk worden gekwantificeerd. Het NAP- vlak is vastgelegd aan het pleistoceen.

vermindering van de hoogte van de dijkkruin ten opzichte van NAP. De oorzaak hiervan is inklinking van het alluviale pakket door bo- venbelasting van de dijk. De in rekening te brengen overhoogte wordt bepaald op grond van de resultaten van grondmechanisch onder-

zoek.

de hoogte, welke nodig is om gedurende lange(re) tijd te voldoen aan de vereiste dijktafelhoogte (orde 20 a 30 jaar), waarbij de zetting tijdens de bouwfase niet wordt meegerekend. De overmaat aan veiligheid door de overhoogte neemt in de tijd geleidelijk af. Dit vormt een zekere kompensatie tegen het veelal geringe weerstandsvermogen van een nog verse dij k.

(32)

In het volgende worden genoemde begrippen toegelicht.

Aanleghoogte en dijktafelhoogte

Bij het berekenen van de kruinhoogte van een dijk wordt onder- scheid gemaakt in dijken met een relatief smalle kruin (tot 5 m) en een brede kruin (groter dan ca. 10 m ) .

Bij een dijk met een smalle kruin wordt de kruinhoogte berekend voor de buitenkruinlijn.

Als de kruin breed is wordt de kruinhoogte berekend voor het hoogste punt van de dijk (over het algemeen de as van de kruin). In beide gevallen ligt achter het punt waarvoor de kruinhoogte wordt berekend nog een kruinbreedte van minimaal 5 m (zie fig. 7.2.3) .

BEREKENDE KRUINHOOGTE WERKENDE I

KRUINBREEDTE bK 5.5 a 9 5 m

Figuur 7.2.3 Dwarsprofiel dam met smalle en brede kruin

Relatieve zeespiegelrijzing

Het in rekening brengen hiervan is afhankelijk van de rol van de stormvloedkering. Er is vanuit gegaan dat het effekt wordt gekompenseerd door een verhoging van de sluitfrekwentie van de kering, zodat hiervoor geen toeslag moet worden gerekend.

Buistoot/bui-oscillatie

Hiervoor is, konform de rapporten van de Deltakommissie, aange- nomen 0,05 m.

(33)

Golfoploop

De golfoploop kan voor golven met steilheden van circa 0,05 worden bepaald uit

z2 % - Zo-^B-rk-rf.rfl.

Hierin is:

z2 % : golfoploop die door 2% van het totale aantal golven wordt overschreden (m)

Z0 : 2% golfoploop op een doorgaand talud (= 8.Hs«t a n O0 Hs : signifikante golfhoogte. Hiervoor wordt toegepast de

gemiddelde golfhoogte van het 1/3 hoogste deel van de golven

<OC : hoek die het talud maakt met een horizontaal vlak (°) rB : bermreduktie

r^ : kruinreduktie; de reduktie die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een brede kruin (-)

rf : ruwheidsfaktor in verband met de aard van de taludbe- kleding (-)

rjj : cosB, waarbij B de hoek is tussen de normaal op de dam en de golfvoortplantingsrichting ("). In verband met de refraktie van de golven wordt de uit de golf-

richting af te leiden hoek B1 verminderd met 10° tot B.

ad rf:

De waarde van deze faktor is afhankelijk van de toe te passen materialen op taluds en bermen.

Bij de Oesterdam gaat het om betonblokken met/zonder inkassin- gen, koperslakblokken en grasbekleding.

Bij de berekening van de golfoploop wordt uitgegaan van rf = 1.

ad r&:

Aan de hand van onderzoek is vastgesteld dat bij een bermbreed- te van minimaal 5HS de volgende reduktie van de golfoploop geldt:

rB = 2/3 bij taluds van 1:4

= 0,6 bij taluds van 1:3 ad r^:

Bij aanwezigheid van een brede kruin wordt, afhankelijk van de breedte b|< een kruinreduktie toegepast.

De hieraan toe te kennen waarde kan worden afgeleid uit een grootschalig Deltagootonderzoek (schaal 1:2) naar de waarde van de faktor rg.rj^.rf voor het damvak Marollegat van de Oester- dam (lit. 5 ) .

Op grond van het volgende is het aanvaardbaar geacht voor de berekening van de golfoploop gebruik te maken van de gegevens uit dit onderzoek:

- het betreft hier een grootschalig onderzoek (schaal 1:2), waardoor de schaaleffekten gering zijn;

- beproefd is een geometrie, waarbij tevens een gedeelte van het voorland is ingebouwd;

(34)

- door een opgetreden extra opslingering van de golven is de bij het onderzoek gemeten golfoverslag te beschouwen als een bovengrens; hierbij is ervan uitgegaan dat een geschatte mo- delonzekerheid van 10% ruimschoots valt binnen de extra golf- overslag;

- de ruwheid van de taluds en de bermen in het prototype is groter dan bij de proefopstelling. Door de ruwheid als ge- lijkwaardig aan te nemen wordt een exra veiligheid ingebouwd.

In het onderzoek uit lit. 5 is voor een dam met een buitenberm van 11 m, taluds 1:4 en bk = 9,5 m een waarde afgeleid voor rg.rfc.rf van 0,56.

Ervan uitgaande dat rB = 0,67 en rf = 1, bedraagt in dit ge- val rk = 0,56/0,67.1 = 0,84.

Uitgaande van een verondersteld lineair verband tussen rk en bk kan de kruinreduktie en daarmee het produkt rB.rk.rf worden afgeleid voor een smallere kruin.

Stel b.v. bk = 5,5 m, dan wordt

rk = 1 - l i l «(1-0,84)) = 0,91 en rB.rk.rf = 0,67.0,91.1=

9,5 0,61.

Omdat bij toenemende kruinbreedte de reducerende werking naar verhouding minder toeneemt is dit een veilige aanname.

ad rf.rB.rk:

Bij de Oesterdam bedragen de kruinbreedten, afhankelijk van het damvak 11,5 en 19 m (par. 7.1). Voor de reduktiefaktoren

rf.rB.rk kan dus respektievelijk 0,61 en 0,56 worden gehan- teerd.

Buitenberm

Een berm heeft in het algemeen een reducerende invloed op de golfoploop. Uit onderzoekingen is gebleken dat het effekt van een berm maximaal is, als deze ongeveer op het niveau van de ontwerpwaterstand ligt. Verder neemt de reduktie in het alge- meen toe naarmate de berm breder wordt. De optimale bermbreedte

bedraagt ca. 5.HS.

De reduktiefaktor rB (zie ad rB) mag nog volledig in reke- ning worden gebracht indien de berm minder dan 1/3 Z0 boven respektievelijk minder dan H beneden het gemiddelde waterniveau ligt. De berm geeft geen reduktie meer indien deze ZQ (golfop- loop op een ononderbroken talud, zonder redukties) boven res- pektievelij k 2,5 H beneden de waterlijn ligt. De laatste grens is slechts een benadering omdat er te weinig gegevens zijn om deze nauwkeurig vast te stellen. Ook zijn onvoldoende meetre- sultaten beschikbaar om de invloed van de bermhoogte bij afwij- kende breedten te bepalen.

Indien de berm onder een flauwe helling (1:20) komt te liggen wordt de oploop bij kleine bermbreedten groter dan die bij een horizontale berm. Bij grotere bermbreedten is het omgekeerde het geval.

(35)

7.2.3. Berekening dijktafelhoogten

De dijktafelhoogte is bepaald door bij de ontwerpwaterstand (NAP + 4,00 m) op te tellen de golfoploop en een maat voor de buistoot (0,05 m) . De relatieve zeespiegelrijzing is niet in rekening gebracht (par. 7.2.2).

De resultaten van de berekeningen zijn weergegeven in tabel 7.2.1.

Benaming damvak 1)

- Zuid

zuid.gedeelte noord.gedeelte - Mosselkreek - Marollegat

- Speelmansplaten II - Speelmansplaten I - Speelmansplaten I

(bocht) - Tholensche Gat

bermbreedte

(m)

7,5 7,5 11 11 11

7,5 11 11

HsrB 2}

=HgCOSfl

1,24 1,44 1,60 1,60 1,65 1,45 1,70 1,55

Cftb^k (-)

0,61 0,61 0,56 0,56 0,56 0,61 0,61 0,56

z

2

%

(m)

1,52 1,76 1,79 1,79 1,85 1,77 2,07 1,74

dij ktafelhoogte (m t.o.v. NAP) berekend

+5,57 +5,81 +5,84 +5,84 +5,90 +5,82 +6,12 +5,79

vastge- steld

+5,6 +5,9 +5,9 +6,0 +6,0 +5,8 +6,1 +5,8

1) De plaats van de damvakken is te vinden in figuur 5.1.1.

2) Maatgevende waarden uit tabel 5.1.1 Tabel 7.2.1. Dijktafelhoogten Oesterdam

7.2.4. Ophoging damvak Speelmansplaten

Medio 1985 zijn de damvakken Speelmansplaten 1 en 2 opgele- verd. De kruinhoogte op moment van opleveren (aanleghoogte) was gelijk aan de dijktafelhoogte vermeederd met een overhoogte voor de nog te verwachten zettingen. Deze zettingen zijn be- paald op basis van voorspellingen van het Laboratorium van Grondmechanica.

Waterpassingen van de dijk in augustus 1987 gaven aan dat de optredende zettingen groter waren dan de voorspelde zettingen.

Op bepaalde plaatsen was de dijktafelhoogte al onderschreden.

Ophoging was noodzakelijk, in lit. 37 worden de resultaten ge- geven van nieuwe zettingsberekeningen en zijn de benodigde

kruinhoogten na ophoging berekend. Deze kruinhoogten (zie tabel 7.3.1) zijn kruinhoogten op het niveau van de slakkenbaan. De gerealiseerde kruinhoogte is ca. 10 cm hoger (uitvullaag slak-

ken en asfaltlaag).

(36)

raai

4000-5400 5400-6100

ophoogniveau slakkenbaan

(m + NAP) 6,00 6,30

dij ktafelhoogte (m + NAP)

5,80 6,00

Tabel 7.3.1. Kruinhoogten damvak Speelmansplaten na ophoging

(37)

7.3. Verdedigingskonstrukties 7.3.1 Inleiding

Ter bescherming van de dam tegen erosie is hierop een bekleding aangebracht. Hiertoe zijn aan de bekleding o.a. de volgende eisen gesteld:

de bekleding moet zo dicht zijn dat er geen materiaal uit het dijklichaam kan treden door de bekleding heen;

de bekleding moet bestand zijn tegen belastingen door:

* golven, opgewekt door wind (en schepen)

* wateroverdrukken, bij een dichte konstruktie

* stromend water;

de bekleding moet duurzaam zijn;

de gekozen konstruktie moet uitvoerbaar zijn;

op sommige plaatsen moet rekening gehouden worden met de inpassing in het landschap;

- op enkele plaatsen moet rekening gehouden worden met moge- lijke rekreatie.

Bij de bekleding van dijken en oevers kunnen diverse zones wor- den onderscheiden, die ieder een geëigende konstruktie verei- sen:

glooiing; te splitsen in getij zone, gedeelte boven de ge- tijzone tot ontwerpwaterstand en gedeelte boven de ontwerp- waterstand;

overgangskonstrukties (teenkonstruktie, overgang naar een andere bekleding, bovenbegrenzing van de harde bekleding;

konstruktie aansluitend aan de teenkonstruktie (kreukel- berm) ;

- onderwatertalud; hiermee wordt bedoeld het talud aanslui- tend aan de kreukelberm bij dijken en oevers langs diep wa- ter .

Bij de Oesterdam zijn de volgende konstrukties toegepast:

Glooiing:

* losse bestorting van steenachtige materialen (stort- steen, slakken) op een filterkonstruktie

* betonblokken op klei

* koperslakblokken op een filterkonstruktie

* kleibekledingen Kreukelberm

* stortsteen op een filterkonstruktie Onderwatertalud

* stortsteen op een filterkonstruktie.

In paragraaf 7.3.2 worden de berekeningsmethodieken die zijn toegepast bij de dimensionering van de verschillende konstruk- ties behandeld.

(38)

In de paragrafen 7.3.3 t/m 7.3.5 worden achtereenvolgens de re- sultaten weergegeven van:

Oosterscheldezijde Zoommeer zijde Kleibekledingen Berekeningsmethodieken Betonblokken op klei

üit een DeItagootonderzoek naar het dwarsprofiel van de Oester- dam (lit. 5) volgt dat de benodigde blokdikte voor een talud 1:4 kan worden bepaald uit:

D - HS/7.A Hierin is:

Hg = signifikante golfhoogte (m)

A = relatieve dichtheid beton; (P s - P w ) / P w »

(2300-1020) /1020 = 1 , 2 5 (-) Granulaire materialen op een talud

üit een onderzoek dat is verricht door het Waterloopkundig La- boratorium (lit. 6) volgt een relatie tussen Hg en Dn»

Volgens dit onderzoek geldt:

/ - 0 , 5

HsA* -Dn » 2,25[5 z\ (geen schade)

(<r V

0

'

5

Hs / A .Dn - 3,0 (\ z\ (nog acceptabele schade na 3000 golven)

( f / 3 ; brekende golven) H i e r i n i s :

Hs = signifikante golfhoogte (ra)

A = relatieve dichtheid steenmateriaal (PS-PW)/PW (-) /Os = dichtheid van steenmateriaal ^ ^ (kg/m3)

aw " dichtheid van water (kg/m3) f z = (cotanc* \ / HS/ L O ' ) ~1

met 0< = hellingshoek van het talud (*) Lo = g . Tz 2/ 2 T = golflengte op diep water (m)

g = zwaartekrachtversnelling (m/s2) Tz = gemiddelde golfperiode (s) Dn = nominale diameter * (M50/Ps) 1/3 W

met M50 = massa welke door 50% van de

steenstukken wordt overschreden (kg)

(39)

De ontwerpformule geldt voor taluds van 1:1,5 tot 1:10.

Bij de toepassing van kalksteen met p s = 2700 kg/m3 geldt:

2700 - 1020 1020

e

= 1,647

Tevens geldt L * 1,56 T2.

In plaats van Tz is de topperiode Tp aangehouden. Dit levert een veilige benadering op.

Uit lit. 30 volgt de relatie Tp = 1 , 2 \J 10 Hs. Dit betekent dat hier geldt

f 2 • (0,2 cotan c< )- 1.

Dit betekent dat bij een talud 1:3 : f z »(3.0,2)~1 « 1 , 6 7 1:4 : ' (4.0,2)"1 - 1,25 1:10: (10.0,2) -1 0,50 In tabel 7.3.1 is voor een aantal golfhoogten de benodigde M50 weergegeven.

Hs (m) 0,3 0,6 0,7 0,8 0,9 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,6 1,7

M50 (kg) 1 : 3

1 a 3 11 a 25 16 a 42 25 a 59 37 a 88 47 a 114 64 a 152 83 a 198 106 a 152 133 a 314

1 : 4 1 a 2 7 a 16 11 a 25

31 a 74 42 a 99 54 a 128 69 a 163 86 a 203

1 : 10 0,2 a 0,5

2 a 4 3 a 6 4 a 10 8 a 19

11 a 25 14 a 32 17 a 41 22 a 51

Tabel 7.3.1. Benodigde stortsteen bij taluds 1:3, 1:4 en 1:10

Bestorting kreukelberm

Hiervoor zijn geen dimensioneringsregels bekend.

Door in de hiervoor genoemde formule voor granulaire materialen voor de taludhelling 1:10 in te vullen kan een indikatieve waarde worden verkregen, die kan worden gezien als een boven- grens.

Lengte kreukelberm

De verdediging die voor de teen van het talud wordt aangebracht geeft steun aan de glooiing en dient om bij toepassing op een

(40)

strandprofiel, om te voorkomen dat door ontgrondingen instabi- liteiten van het talud optreden. Verwacht wordt dat de ontgron- ding zeker niet dieper wordt dan de berekende Hg ter plaatse.

Hierop wordt uitgebreid ingegaan in paragraaf 4.6.2 van lit.

2. uitgaande van een eindhelling van 1:6 bij een eventueel op- tredende instabiliteit wordt de lengte van de kreukelberm ont- worpen op 5HS. Op de plaatsen waar de dijk is gelegen langs diep water is een breedte van 5,00 m voldoende.

Figuur 7.3.1 Benodigde bodembescherming gerelateerd aan ont- grondingskuil

7.3.3. Verdedigingskonstrukties Oosterschelde-zijde

Gekozen is voor een bekleding met betonblokken en koperslak- blokken vanwege:

- kosten; mede van invloed hierop was de mogelijkheid tot her- gebruik van koperslakblokken, afkomstig van de westelijke hoogwaterkering en havendam van het Kreekraksluizenkomplex;

- landschappelijke voorkeur (zie par. 6.4).

Verdere achtergronden van de keuze zijn te vinden in paragraaf 4.5.1 van lit. 2.

De hoeveelheid vrijkomende koperslakblokken was voldoende om over de gehele lengte van de Oesterdam een strook aan te kunnen leggen vanaf de teenlijn tot NAP + 1,80 m. Hierboven zijn be- tonblokken met inkassingen (Haringmanblokken), op een onderlaag van klei, toegepast (zie fig. 7.3.2). Betonblokken op klei kun- nen alleen boven de getij zone worden toegepast.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De projectmanager van het project Zeeweringen van de Dienst Zeeland van het Directoraat- generaal Rijkswaterstaat draagt hierbij over aan waterschap Scheldestromen de

De projectmanager van het project Zeeweringen van de Dienst Zeeland van het Directoraat- generaal Rijkswaterstaat draagt hierbij over aan waterschap Scheldestromen de

Ten aanzien van het punt kwaliteitsádministratie heeft Tonny Maranus (disciplineleider Uitvoering), mede naar aanleiding van de bij de audit naar voren gekomen knelpunten, de actie

De projectmanager van het project Zeeweringen van de Dienst Zeeland van het Directoraat-generaal Rijkswaterstaat draagt hierbij over aan waterschap Scheldestromen de

Om een overzicht te krijgen van de aanwezigheid van kabels en leidingen verzoek ik u om tekeningen met omschrijvingen te sturen naar ondervermeld adres.. Tijdens de besteksfase

Het gaat om een bekleding van basalt en een lagergelegen bekleding van doornikse steen, Deze bekledingen liggen zowel op het dijkgedeelte dat wordt beheerd door het waterschap

De projectmanager van het project Zeeweringen van de Dienst Zeeland van het Directoraat-generaal Rijkswaterstaat draagt hierbij over aan waterschap Scheldestromen de

Wij zijn bereid, in overleg met uw afdeling civiele techniek, het voor de transportroute benodigde deel van de toekomstige ontsluitingsweg, uitgevoerd als funderingsconstructie, aan