• No results found

Nieuw asfalt gevaarlijk.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuw asfalt gevaarlijk."

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INLEIDING

Bij de herziening van de kerndoelen zijn zes algemene onderwijsdoelen geformuleerd waaraan de schoolvakken gezamenlijk een bijdrage moeten leveren.

Deze zes algemene vaardigheden zijn:

- vakoverstijgende thema's;

- leren uitvoeren;

- leren leren;

- leren communiceren;

- leren reflecteren;

- leren reflecteren op de toekomst.

Per paragraaf beschrijven wij aan welke algemene onderwijsdoelen de vakken natuur- en scheikunde en biologie in ieder geval bijdragen moeten leveren. Wij illustreren een en ander met voorbeelden.

par. 3.1: WERKEN AAN VAKOVERSTIJGENDE THEMA'S

In het kader van een brede en evenwichtige oriëntatie op mens en samenleving leren leerlingen enig zicht te krijgen op relaties met de persoonlijke en maatschappelijke omgeving.

Voor de twee vakken betekent dit:

 het herkennen van natuurwetenschappelijke aspecten in maatschappelijke situaties en daar verantwoord mee omgaan (1.1). Hier kan bijvoorbeeld nader ingegaan worden op het eigen gedrag in het verkeer en ook in het dagelijkse doen en laten thuis, op school en in de vrije tijd;

 het relateren van natuurwetenschappelijke begrippen en methoden aan voor meisjes en jongens herkenbare concrete verschijnselen (1.2);

 het verwerven van inzicht in relaties tussen natuur, techniek en milieu en het concept van duurzame ontwikkeling (1.3). Hierbij valt te denken aan:

verantwoord gebruik van gemotoriseerde voertuigen, de schade aan de natuur als gevolg van deelname aan gemotoriseerd verkeer, het gebrek aan lichaamsbeweging dat daardoor kan ontstaan, de gevolgen voor het milieu door huishoudelijk gebruik van reinigingsmiddelen en huishoudelijk gebruik van

elektrische apparatuur;

 het verwerven van inzicht in de maatschappelijke betekenis van natuurwetenschappelijke en technologische ontwikkelingen (1.6). Hierbij valt te denken aan: de voordelen van deze ontwikkeling in de zin van toenemende welvaart, maar ook de nadelen ervan voor het milieu;

 het doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur (2.6) en daarbij rekening houden met zichzelf, met anderen en met de omgeving (1.5). Ook veilig functioneren in het verkeer hoort hierbij.

Het onderstaande is afkomstig uit de volgende bron:

‘Naar een schoolbrede aanpak van de basisvorming.; Een handreiking bij de herziene kerndoelen (natuur- en scheikunde, biologie); Auteur: W.Davids e.a.; SLO (1998); ISBN: 990 329 1881 8.

Hieruit de paragrafen 3.1 en 6.5 die zich bezig houden met: vakoverstijgende thema’s/verbreding.

Hierin is tevens een gedeelte van par 3.1 van de handreiking, die voor het vak techniek is gemaakt, opgenomen.

(2)

SLO (1998)

voorbeeld 1: ad: Herkenbare concrete verschijnselen (algemeen onderwijsdoel 1.2)

Het relateren van natuurwetenschappelijke begrippen en methoden aan voor meisjes en jongens

herkenbare concrete verschijnselen (natuur- en scheikunde) en het herkennen van biologische aspecten in maatschappelijke situaties (biologie) kan in vakoverstijgende thema's uitgewerkt worden.

Een voorbeeld van een vakoverstijgend thema, waarin deze algemene onderwijsdoelen uitgewerkt zijn is te vinden in de lessenserie Beweging. Ter illustratie volgt hier les 3 over krachten.

Deze contextrijke lestekst bevat spreektaaljargon als 'kilo suiker', 'zwaarder dan 1000 gram', 'gewicht van de arm', enzovoort. U dient hiermee rekening te houden.

Bron: Beweging, Een lessenserie voor natuuronderwijs, SLO, 1995.

In deze les leer je werken met "modellen". Dat zijn hulpmiddelen (eenvoudige proefopstellingen of schema's) waarin de belangrijkste zaken zijn nagemaakt. Alles dat niet nodig is, is daarbij weggelaten.

In deze les krijg je te maken met een model van de arm, waaraan je kunt meten hoe groot de spierkracht van je eigen arm is.

Wat is de kracht die je nodig hebt om een kilo suiker op te tillen? Dat lijkt een heel eenvoudige vraag!

Maar als je er goed over gaat nadenken is dat niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Je moet niet alleen de suiker optillen, maar natuurlijk ook je arm en die is alleen al zwaarder dan 1000 gram. Om daar een idee over te krijgen moet je de volgende opdrachten uitvoeren.

1. Strek beide armen en houd ze op zij gestrekt horizontaal. Dat zal je niet zoveel moeite kosten omdat de spieren sterk genoeg zijn.

Hoe lang hou je dit vol?

2. Draai met je armen kleine kringetjes, maar let wel op dat je ze gestrekt blijft houden.

Je zult merken dat de spieren moe beginnen te worden. Voel nu een precies waar de spieren zitten.

Kleur in de tekening de spieren die je voor de opdracht gebruikt hebt rood.

Toch is het niet alleen het gewicht van de arm, die een probleem vormt bij het uitrekenen van de kracht die we voor een kilo suiker nodig hebben. Een tweede probleem is de plaats waar de spieren aan de arm vastzitten. Om hier inzicht in te krijgen zijn de volgende vragen en opdrachten belangrijk.

Hieronder zie je drie tekeningen, die een onderarm moeten voorstellen. Wij hebben hier de spieren in twee tekeningen op een afwijkende plaats aan het bot bevestigd.

(3)

3. Welk van de bovenstaande tekeningen komt het meest overeen met je eigen arm?

4. Bij welke tekening is de kracht die de spier moet leveren het kleinst en in welke het grootst?

Bovenstaande tekeningen heten "modellen". Het zijn schema's waarmee je de werkelijkheid beter kunt begrijpen.

Nu moeten we het model aanpassen aan onze eigen arm.

5. Meet de afstand van jouw elleboog tot aan het midden van je hand. Antwoord: ...cm (A)

6. Hoe groot is de afstand van je elleboog tot aan de aanhechting van de biceps? (dat is de buigspier van de bovenarm)

Antwoord: ... cm (B)

7. Vul nu de afmetingen in het onderstaande model in.

Nu het model aangepast is aan de werkelijkheid kun je de krachten van je eigen armspieren uitrekenen.

Hiervoor heb je de volgende materialen nodig;

 Unster tot 10 Newton

 Gewicht van 10 gram

 Arm-"model"

Zet het model zo in elkaar dat de afstanden overeenkomen met de afmetingen van je eigen onderarm.

8. Eerst moet je bepalen hoeveel kracht er nodig is om een gewichtje van 10 gram op te tillen zonder scharnieren. Hiermee bepaal je dus de kracht waarmee de aarde aan het gewichtje trekt. Hang hiervoor het gewichtje rechtstreeks aan de unster en meet de uitslag.

9. Meet nu de kracht die nodig is om de arm horizontaal te laten hangen.

10. Hang nu het gewicht van 10 gram aan het uiteinde van de arm (dus op afstand A).

Maak de unster vast op de plaats van de spieraanhechting van je onderarm (dus afstand B). Meet nu de kracht, die je nodig hebt om de arm met het gewicht horizontaal te kunnen houden.

11. Hoe groot is nu de kracht die nodig is om alléén het gewichtje van 10 gram op te tillen? (dus zonder het gewicht van de onderarm mee te tellen).

(4)

SLO (1998)

12. Hoe groot is dus de kracht die een pak suiker van één kilo zou uitoefenen op de biceps?

13. Meet nu het gewicht van jouw onderarm.

Denk erom, dat je de omstandigheden zoveel mogelijk laat lijken op de model-omstandigheden". Je armspieren moeten dus volledig ontspannen zijn.

14. Reken met behulp van de gegevens die je hierboven hebt gekregen uit hoeveel kracht jouw biceps moet leveren om één kilo suiker op te tillen als je je onderarm horizontaal houdt.

Antwoord: ...N

Tot slot twee voorbeelden uit de dierenwereld.

De mol

Mollen hebben krachtige voorpoten. Ze moeten daarmee harde aardkluiten weg kunnen graven. Op de volgende bladzijde zie je een voorpoot van een mol.

15. Let eens goed op de elleboog. Waar zit de strekspier van de voorpoot vast denk je? Teken de spier erbij.

16. Wat valt je hierbij op in vergelijking met onze eigen ellebogen?

De kat

Katten kunnen grote sprongen maken. Hun achterpoten zijn dus krachtig.

17. Bekijk de tekening van het skelet van de achterpoot goed. Waaraan kun je bij een kat heel goed zien, dat ze ook de buigspieren van de voet gebruiken voor het springen?

(5)

voorbeeld 2: ad: Doelmatig en veilig omgaan met materialen …. (algemeen onderwijsdoel 1.5) Een voorbeeld van lesmateriaal natuur- en scheikunde over het veilig functioneren in het verkeer is te vinden in de lessenserie ‘Veilig rijden’. Afstemming met biologie ligt voor de hand, maar verkeerseducatie leent zich ook voor schoolbrede afstemming (zie hoofdstuk 6, paragraaf 6.5).

Bron: Veilig rijden, SLO, 1992

Je koopt een nieuwe fiets. Let je dan ook op het type remmen dat de fiets heeft? Kies je dan voor een terugtraprem, trommelremmen of voor velgrem met remblokjes? Zijn alle remmen even veilig?

Het is de moeite waard na te denken over het type rem dat je wilt hebben. Maakt dat uit voor de prijs van de fiets? Slijt het ene type rem sneller dan het andere? Deze vragen kan een rijwielhandelaar

beantwoorden.

In opdracht 44 kun jij het antwoord vinden op de vraag welk type rem het beste is.

Je wilt het remmen eerlijk vergelijken. Zorg er voor dat de fietsen met dezelfde snelheid rijden, ze even zwaar zijn ze op hetzelfde wegdek remmen en op hetzelfde punt beginnen te remmen. Verder moeten de remmen goed zijn afgesteld- de wielen mogen nét niet slippen.

44. Opdracht: Remproeven

Voor dit onderzoek kun je in de klas de taken te verdelen Hier staan vier verschillende onderzoeken. Voer een of meer van deze onderzoeken uit samen met enkele klasgenoten. Bij elke proef staat aangegeven met hoevelen je moet zijn Bij elke proef is een leerling nodig, die steeds de stopafstand meet en de snelheid voor het remmen. Herhaal een proef meerdere malen.

a. Welk soort rem? (4 leerlingen)

Drie leerlingen die ongeveer even zwaar zijn rijden op een fiets. Een fiets met een terugtraprem, een fiets met trommelremmen en een fiets met velgremmen. Ze rijden met gelijke snelheid naar een stopstreep. Daar remmen ze tegelijk.

Controleer of ook bij jullie proef blijkt dat trommelremmen het beste zijn.

b. Invloed van de massa (4 leerlingen)

Neem twee fietsen met hetzelfde type rem, bijvoorbeeld velgremmen. Controleer of de bagagedrager van een van de fietsen in orde is. Op die fiets nemen twee leerlingen plaats en op de andere een. Nu rijden beide fietsen naar de stopstreep en beginnen daar tegelijk te remmen. Meet ook de massa van elke fiets, inclusief zijn berijder(s) (Zie figuur 22.) Controleer of ook bij jullie proef blijkt dat de zwaarste fiets het verste doorrijdt.

c. Voorrem of achterrem? (3 leerlingen)

Twee leerlingen met velg-rem-fietsen rijden op de stopstreep af met gelijke snelheid. De een remt vanaf de streep met de achterrem, de ander met de voorrem. Controleer of ook bij jullie proef blijkt dat de voorrem het meeste werk doet.

d. Invloed van snelheid (2 leerlingen)

Een leerling rijdt op de stopstreep af met een bepaalde snelheid. Vervolgens rijdt dezelfde leerling met een andere snelheid op de stopstreep af. Vergelijk de snelheden en de remwegen in het eerste en tweede geval. Controleer of ook bij jullie proef blijkt dat de remweg groter wordt als de snelheid groter wordt.

De remafstand van voertuigen hangt af van:

- de snelheid vlak voordat het remmen begint: hoe groter de snelheid, hoe langer de remafstand;

- de massa van het voertuig: hoe groter de massa, hoe langer de remafstand;

- de remkracht die op het voertuig werkt: hoe groter de remkracht, hoe korter de remafstand;

- de aard van het wegdek: bij nat weer is de remafstand langer dan bij droog weer.

(6)

SLO (1998)

Als er sneeuw op de weg is kun je niet zo goed remmen als op een droge weg. En bij ijzel is het helemaal hopeloos. Door Volkswagen is onderzocht hoe de remafstand verandert met de aard van het wegdek. De resultaten zie je in figuur 23. Bij de proeven is men steeds uitgegaan van een auto met een snelheid van 54 km/h. De getallen die horizontaal staan afgebeeld stellen de remweg voor.

Sinds 1985 is een nieuw soort asfalt toegestaan. Het heet "zoab" ("zeer open asfalt-beton"). Op dit asfalt blijft water niet staan. Bovendien is het stroever. Een groot voordeel is dat het verkeer minder

geluidsoverlast veroorzaakt. Zelfs het motorgeluid wordt gedempt! Uit het artikeltje uit de krant kun je ook zien dat het oppassen geblazen is... Men weet dat pas gelegd zoab nog met een dunne en gladde olieachtige laag is bedekt.

Vragen

45a. Hoe groot is de remweg van een auto die op een droge weg remt bij een snelheid van 54 km/h?

45b. Hoe groot is de remweg van een auto die op vastgereden sneeuw remt bij een snelheid van 27 km/h?

45c. Het blijkt dat automobilisten op een weg die met zoab is bedekt, harder gaan rijden. Dat gebeurt onbewust bij regenweer en bij droog weer. Maak duidelijk hoe dat komt.

46. Op een autosnelweg rijden met dezelfde snelheid twee personenauto's naast elkaar. In de ene zit alleen de bestuurder, in de andere zitten vijf volwassenen met hun bagage. De bestuurders zien in de verte een file en ze remmen gelijktijdig. Leg uit welke auto de kortste remafstand heeft.

47. Voor auto's die een caravan trekken, geldt op de autosnelweg een maximumsnelheid van 80 km/h.

Leg het nut van deze maatregel uit.

48. Noem vier factoren waarvan de remweg van een voertuig afhangt.

Nieuw asfalt gevaarlijk.

HILVERSUM (ANP) – Het nieuwe asfalt, zoab (zeer open asfaltbeton), kan bij plotseling rem men tot gevaarlijke situaües leiden. Auto's hebben een veel langere remweg dan op het oude

conventionele asfalt.

Dat blijkt uit een onderzoek van het gerechtelijk laboratorium. Het zoab-asfalt wordt steeds vaker in

Nederland voor de aanleg van wegen gebuikt Groot voordeel Is dat het makkelijk water afvoert.

(7)

voorbeeld3: ad: Inzicht in relatie natuur, techniek en milieu … (algemeen onderwijsdoel 1.3) Het ontwikkelen van inzicht in de relatie tussen natuur, techniek en milieu en het concept van duurzame ontwikkeling is als vakoverstijgend thema in alle twee de vakken aan de orde. Elk vak zal vanuit de specifieke invalshoek hieraan uitwerking geven.

Bij biologie wordt vaak ingezoomd op milieuvraagstukken, bijvoorbeeld op het gescheiden inzamelen van GFT-afval.

Naar aanleiding van een krantenbericht kunnen vragen gesteld worden die leerlingen bijvoorbeeld in groepjes kunnen beantwoorden. In Biologie voor jou zijn de volgende vragen opgenomen. Deze vragen kunnen ook gebruikt worden bij natuur- en scheikunde.

Bron: Biologie voor jou 1mhv, Malmberg, 1992, pag. 256-259 Opdracht 20: Beantwoord de volgende vragen.

1. Wat bedoelen we met gescheiden inzamelen van afval?

2. Welk voordeel heeft het gescheiden inzamelen van GFT-afval oor het composteren?

3. Welk voordeel hee'ft het gescheiden inzamelen van GFT-afval voor het verbranden van de rest van het afval?

4. Wat is klein chemisch afval?

5. Noem zes voorbeelden van klein chemisch afval.

6. Welk nadeel heeft het als klein chemisch afval met het huisvuil wordt verbrand?

7. Compost van de VAM kan (kleine hoeveelheden) schadelijke stoffen bevatten. Waar komen deze schadelijke stoffen vandaan?

8. Door gescheiden inzameling van GFT-afval wordt de kans kleiner dat compost schadelijke stoffen bevat. Leg dat uit.

9. Hoe wordt in de gemeente waar je woont het klein chemisch afval verzameld?

BASISSTOF 5: Wat kun je zelf doen?

Wat kun je zelf doen om ervoor te zorgen dat er minder afval komt?

Voordat we deze vraag beantwoorden, behandelen we eerst hoe het komt dat we in Nederland zoveel afval produceren. Eén van de oorzaken is de groei van de bevolking. Nederland heeft nu veel meer inwoners dan aan het begin van deze eeuw (zie afbeelding 22). Al deze inwoners produceren afval. Een andere belangrijke oorzaak is de groei van de welvaart. De mensen in Nederland hebben het steeds beter gekregen. Volwassenen verdienen meer geld dan vroeger; kinderen krijgen meer zakgeld. Daardoor worden er steeds meer dingen gekocht. Vaak kopen mensen zelfs dingen die ze niet nodig hebben. Al deze dingen geven extra afval. Door de welvaart kopen mensen vaak ook wegwerpartikelen (zie afbeelding 23). Dat zijn produkten die meestal slechts één keer worden gebruikt. Daarna worden ze weggegooid. Weggooien is gemakkelijker dan bijv. schoonmaken of opnieuw vullen. Maar door

wegwerpartikelen komt er onnodig veel afval.

Veel wegwerpartikelen zijn gemaakt van plastic. Plastic wordt uit aardolie gemaakt.

Aardolie wordt opgepompt uit de bodem. Op dit moment is er nog voldoende aardolie, maar ooit zal de aardolie op zijn. Want er komt geen nieuwe aardolie bij en plastic kan niet worden afgebroken tot aardolie. Plastic maakt geen deel uit van de kringloop van stoffen. Het gebruik van wegwerpartikelen zorgt voor uitputting van grondstoffen.

(8)

SLO (1998)

Hergebruik

Door de welvaart gooien mensen vaak dingen weg die nog bruikbaar zijn. Denk bijvoorbeeld aan kleding, wasmachines, t.v.-toestellen en meubilair. Tegenwoordig krijgen veel van deze spullen via

rommelmarkten, kringloopwinkels of het Leger des Heils een nieuwe bestemming (zie afbeelding 24.1).

Het opnieuw gebruiken van afgedankte produkten noemen we hergebruik. Door hergebruik komt er minder afval. Bovendien spaart het grondstoffen.

Een bijzondere manier van hergebruik is het gebruik van GFT-afval als voer voor dieren. Vroeger kwam overal een schillenboer. De schillenboer nam al het eetbare afval mee en verkocht het aan de boeren. De boeren voerden het afval aan het vee, vooral aan de varkens.

In sommige gemeenten in Nederland zijn er nu proeven met een moderne schillenboer (zie afbeelding 24.2).

Opdracht 21: Beantwoord de volgende vragen.

1. Door welke twee oorzaken produceren we zoveel afval in Nederland?

2. Hoeveel miljoen mensen woonden er in 1900 in Nederland?

3. En hoeveel miljoen wonen er nu in Nederland?

4. Wat zijn wegwerpartikelen?

5. Geef drre voorbeelden van wegwerpartikelen.

6. Noem twee redenen waarom plastic wegwerpartikelen slecht 8. Noem twee redenen waarom hergebruik goed is voor het milieu

9. Wat zit er in de zakken die door het Leger des Heils worden opgehaald (zie afbeelding 25)?

10. Het ophalen van GFT-afval door een schillenboer kost meer dan dat het afval opbrengt. Toch willen verschillende gemeenten deze extra kosten betalen. Welke voordelen heeft het ophalen van dit afval door de schillenboer?

Opdracht 22: Je mening over wegwerpartikelen!

Steeds meer mensen vinden dat wegwerpartikelen niet nodig zijn.

Zij gebruiken liever produkten die langer meegaan.

Wat vind jij? In dezeopdrachtgajeje mening geven over de noodzaak van een aantal wegwerpartikelen.

In afbeelding 5 van de knipbladen staan een aantal wegwerpartikelen.

- Knip afbeelding 5 uit en plak deze in je schrift.

- Kruis aan of jij vindt dat de artikelen wel of niet nodig zijn.

- Noteer in de rechterkolom waarom jij vindt dat de artikelen wel of niet nodig zijn. Bij het eerste wegwerpartikel is een voorbeeld gegeven.

Opdracht 23 Wat kun je met het afval thuis doen?

Je hebt geleerd dat veel afval nuttig kan worden gebruikt. Gescheiden inzameling van afval speelt daarbij een belangrijke rol. Ook heb je geleerd dat er minder afval komt als we produkten hergebruiken en als we minder wegwerpartikelen gebruiken.

In deze opdracht ga je onderzoeken watje met het afval thuis kunt doen.

Wat heb je nodig?

- je turflijst

(9)

Wat moetje doen?

Je gaat met kleuren aangeven watje met het afval thuis kunt doen. Je moet hierbij de vakjes in de rechterkolom van je turflijst kleuren.

- Kleurde vakjes achter het afval dat te composteren is bruin.

- Kleur de vakjes achter het afval dat voor recycling in aanmerking komt groen.

- Kleur de vakjes achter het klein chemisch afval rood.

Welke conclusie kun je trekken?

Beantwoord de volgende vragen.

1. Wordt al het afval dattecomposteren is gescheiden ingezameld?

2. Wordt al het afval dat voor recycling in aanmerking komt ge scheiden ingezameld?

3. Wordt al het klein chemisch afval gescheiden ingezameld?

4. Staan er in je turflijst wegwerpartikelen? Zo ja, waren die wegwerpartikelen echt nodig?

(10)

SLO (1998)

par. 6.5 Schoolbrede afstemming van vakoverstijgende thema’s.

Vijf van de algemene onderwijsdoelen bij de herziene kerndoelen hebben betrekking op algemene vaardigheden, een op vakoverstijgende thema's. Over deze vakoverstijgende thema's hebt u in hoofdstuk 3 al het een en ander kunnen lezen. Daar werd ingegaan op de bijdrage van uw vak aan

vakoverstijgende thema's. In deze paragraaf staat schoolbrede afstemming centraal. Schoolbrede afstemming van vakoverstijgende thema's kan een aantal voordelen opleveren. Zo kan er bijvoorbeeld tijdwinst worden geboekt wanneer wordt besloten om een thema maar bij één of - op een goede wijze afgestemd - slechts bij een beperkt aantal vakken te behandelen. Overlap kan daardoor worden

gereduceerd. Schoolbrede afstemming kan ook leiden tot verdieping en verbreding, bijvoorbeeld wanneer een thema vanuit verschillende vakperspectieven wordt behandeld. Behalve tijdwinst, verdieping en verbreding kan schoolbrede afstemming de leerlingen ook zicht geven op de samenhang van vaardigheden en inhouden tussen verschillende vakken. Tot slot biedt schoolbrede afstemming een school de mogelijkheid zich qua onderwijskundige aanpak en keuze van thematieken te profileren.

Daarmee kan de school behalve aan leerlingen ook aan ouders en medewerkers laten zien waar zij voor staat.

Elk vakoverstijgend thema heeft een plaats gekregen in meerdere vakken in de basisvorming. Het gaat daarbij om thema's die een natuurlijk onderdeel van de vakken uitmaken. Zo levert Nederlands

bijvoorbeeld een bijdrage aan het verwerven van inzicht in taal als onderdeel van kunst en cultuur en draagt economie een steentje bij aan het verwerven van inzicht in de maatschappelijke betekenis van de verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid, ook tussen mannen en vrouwen.

Een ander vakoverstijgend thema dat in de algemene onderwijsdoelen is opgenomen is de relatie tussen de mens en de natuur en het concept van duurzame ontwikkeling. Aan dit thema wordt door veel vakken een bijdrage geleverd. In ieder geval de vakken aardrijkskunde, biologie, economie, geschiedenis en staatsinrichting, natuur- en scheikunde en techniek. Ter illustratie wordt nu een voorbeeld van een milieuproject besproken waarbij sprake is van schoolbrede afstemming.

voorbeeld1: Milieuproject

In de jaren 1992-1994 draaide op het Dominicus College in Nijmegen een milieuproject waaraan verschillende vakken deelnamen. Hieronder geven wij hiervan een beschrijving."

De school, die al jaren met milieueducatie bezig is en tegen enige problemen aanloopt, besluit om een frisse start temaken. De problemen hebben te maken met het feit dat milieueducatie teveel losstaat van de reguliere vakinhoud en dat de organisatie te zwaar drukt op enkele docenten. Er wordt een

projectgroep gevormd die de opdracht krijgt om de bestaande milieuprojecten om te bouwen tot een project waarbij de relatie tussen projectdagen en de vakken wordt hersteld zonder dat dit tot een extra belasting van vakdocenten leidt.

Vanuit het koepelthema 'duurzame ontwikkeling' wordt het nieuwe project uitgewerkt. Onder deze paraplu kunnen alle vakinhouden worden ondergebracht. Anderzijds is het thema zo breed dat de motivatie van leerlingen geen probleem hoeft te zijn omdat milieu steeds vanuit een andere invalshoek benaderd kan worden. Het begrip duurzame ontwikkeling wordt door de projectgroep omschreven en er worden handelingscriteria geformuleerd. Deze maken het mogelijk om activiteiten van personen of instellingen te toetsen. Er wordt vanuit gegaan dat duurzame ontwikkeling betekent: aanpassingen en veranderingen doorvoeren op een aantal gebieden. De gebieden die genoemd worden zijn het milieu, de economie, de cultuur en de politiek. Bij elk van die gebieden worden ook ideeën genoemd. Op leerlingen-niveau wordt dit alles teruggebracht tot vijf vuistregels voor duurzaam handelen. Dit alles wordt aan de vaksecties voorgelegd met de vraag welke bestaande vakinhouden uit het 2e leerjaar passen binnen het thema 'duurzame ontwikkeling'. Ook wordt gevraagd of zij bereid zijn aan de invulling van het thema bij te

(11)

voor duurzaam handelen vormen daarbij het uitgangspunt.

Na overleg met de zeven vaksecties volgt de invulling van het project. Het milieuproject in het tweede leerjaar bevat de volgende onderdelen.

1. De introductieles.

2. Het toneelstuk 'Ratman' gaat over de dreigende milieuproblemen en de onmacht van mensen.

3. De vakdocenten bepalen zelf het onderwerp en hoeveel lesuren zij aan het project besteden.

4. Een integratieles, waarin het begrip duurzame ontwikkeling sec aan de orde komt. En een aantal milieuprojecten wordt door leerlingen beoordeeld.

5. De interviewinstructie.

6. Twee onderzoeksdagen; leerlingen kiezen voor aanvang van de projectdagen een onderwerp uit en bereiden dit thuis voor. Het onderzoek wordt zelfstandig uitgevoerd en docenten ondersteunen hen waar nodig. Leerlingen toetsen hun onderwerp aan de criteria van duurzaam handelen.

7. De presentaties; een week na de onderzoeksdagen volgen de presentaties.

Bij de organisatie van het milieuproject zijn de conrector, de projectleidster (zorgt voor de algemene coördinatie en afstemming), de mentoren, de vakdocenten en een staflid van het gemeentelijk Milieu Educatie Centrum betrokken.

(12)

SLO (1998)

voorbeeld 2: Verkeersproject.

Een ander vakoverstijgend thema dat in de algemene onderwijsdoelen wordt genoemd is 'het op een voor henzelf en anderen veilige manier functioneren in de eigen omgeving, ook in het verkeer'.

Aan het thema verkeer leveren in ieder geval de vakken aardrijkskunde, biologie, natuur- en scheikunde en verzorging een bijdrage. Dit vakoverstijgende thema leent zich er eveneens goed voor om schoolbreed te worden aangepakt. Ook van dit vakoverstijgende thema wordt ter illustratie een voorbeeld gegeven.

Enkele opmerkingen vooraf.

- Indien het initiatief om verkeer schoolbreed aan te pakken niet van de schoolleiding uitgaat, is het van belang om de mogelijkheden met hen te bespreken. In dat gesprek kan tevens worden nagegaan hoe de medezeggenschapsraad en de leerlingenraad bij de besluitvorming kunnen worden betrokken.

- Vorm een werkgroep verkeer. Daarvoor kunnen bijvoorbeeld leden van de vaksecties aardrijkskunde, biologie, natuur- en scheikunde en verzorging, en van de ouderraad en/of leerlingenraad gevraagd worden. De taak van de werkgroep bestaat uit het plannen en organiseren van alle werkzaamheden.

- Zorg voor een breed draagvlak. Dit is van belang om tot een goed resultaat te kunnen komen. Voor dat draagvlak valt te denken aan de medezeggenschapsraad, de leerlingenraad, de onderraad, leden van de vaksecties aardrijkskunde, biologie, natuur- en scheikunde en verzorging. Om informatie over het project aan alle leerlingen, docenten en ouders te geven kan gebruik worden gemaakt van de schoolkrant.

- Het inschakelen van externe deskundigen. Er zijn allerlei instanties op lokaal en regionaal niveau die voor scholen activiteiten ontplooien op het gebied van verkeersveiligheid. Zo is het vaak mogelijk om een van deze instanties in te schakelen om gegevens te verzamelen over het lokale en regionale aanbod van materialen en diensten op verkeersgebied.

De uitvoering

1. Het is van belang om de bestaande situatie rond verkeer in en om de school in kaart te brengen. Het gaat daarbij om zaken als verkeerseducatie op school, verkeersgedrag van leerlingen, knelpunten op de schoolroutes en de bereikbaarheid van de school per openbaar vervoer. Bedenk'bij het beschrijven dat de visie op de bestaande situatie rond verkeer kan variëren voor de diverse groepen. Voor de schoolleiding staat het rijgedrag van (brom)fietsende leerlingen wellicht centraal. Voor leerlingen misschien de

bereikbaarheid van school met het openbaar vervoer en voor docenten mogelijk de afstemming van de diverse vakken wat betreft verkeerseducatie. Het is daarom van belang om de diverse geledingen binnen de school te betrekken bij de schoolbeschrijving. Indien het initiatief niet van de schoolleiding is uitgegaan is het van belang om uw plan met hen te bespreken. In dat gesprek kan tevens worden nagegaan hoe de medezeggenschapsraad en de leerlingenraad bij de besluitvorming kunnen worden betrokken.

2. Als er een schoolbeschrijving is kunnen actiepunten waaraan gewerkt gaat worden gekozen worden.

Het resultaat van deze stap is een actieplan waarin de school aangeeft wat haar prioriteiten zijn voor de komende periode. Zo'n actieplan biedt het voordeel dat verkeer planmatig aangepakt kan worden en dat verkeer in de verschillende vakken op

elkaar kan worden afgestemd. Tevens biedt het de mogelijkheid ouders op voorhand duidelijk te maken wat de school doet aan verkeerseducatie. Ook maakt zo’n actieplan het eenvoudiger om uit het

veelsoortige aanbod van verkeersprojecten een keuze te maken die aansluit bij de eigen wensen. Om een breed draagvlak bij de uitvoering te realiseren is het van belang dat de verschillende geledingen in de school mee kunnen beslissen bij het vaststellen van het actieplan.

3. Met het actieplan kunnen diensten en materialen geselecteerd worden. Er zijn door allerlei instanties overzichten gemaakt van landelijke diensten en materialen. Daarnaast kunt u aan bijvoorbeeld het Regionaal Orgaan voor de Verkeersveiligheid (ROV) in uw provincie vragen om een overzicht van lokale en/of regionale diensten en materialen.

(13)

verzorging die in ieder geval aandacht aan verkeer moeten besteden? Of zijn er andere vakken bij betrokken? Of gebruikt u ook de introductieweek om aandacht aan verkeer te besteden? Ook moet worden bepaald wie de taken gaat uitvoeren en in welke periode. Daarbij is het van belang te bedenken bij welke actiepunten de school ondersteuning wenst. In het uitvoeringsplan vragen ook communicatieve activiteiten om aandacht, bijvoorbeeld bij het op de hoogte houden van schoolleiding, docenten en ouders.

5. Evalueer na afloop het vakoverstijgende thema verkeer.

Tips voor schoolbrede afstemming van vakoverstijgende thema's

Om een goede afstemming over een vakoverstijgend thema te bewerkstelligen zijn afspraken tussen vakken op school nodig. Op de eerste plaats gaat het dan om afspraken tussen verwante vakken.

Bijvoorbeeld afspraken tussen de vakken economie en verzorging over 'betaalde en onbetaalde arbeid'.

Voor andere vakoverstijgende thema's is het daarnaast van belang om schoolbrede afspraken te maken.

Om vakoverstijgende thema's een vaste plaats te geven in het onderwijs is het nodig dat gekozen wordt voor een planmatige, door de schoolleiding gestuurde aanpak. Bij de schoolbrede afstemming van vakoverstijgende thema's kan onderstaand stappenplan een hulpmiddel zijn.

Stel de beginsituatie van de school vast.

1. Formuleer een projectvoorstel.

2. Zorg voor een breed draagvlak.

3. Formeer een werkgroep.

4. Bepaal of een beroep gedaan moet worden op externe deskundigheid.

5. Werk de opdracht verder uit.

6. Zorg voor een goede evaluatie.

(14)

SLO (1998)

Aanvulling voor het vak techniek

(par. 3.1 uit de handreiking die gemaakt is voor het vak techniek)

In de kerndoelen van de basisvorming worden algemene doelen beschreven Alle vakken leveren bijdragen aan deze doelen. Voor het ene doel ligt dat wat meer voor de hand dan voor het andere. Meer dan voorheen wordt samenhang en afstemming nagestreefd tussen de basisvorming en de jaren daarna tot het examen.

Techniek draagt in ieder geval bij aan het realiseren van de volgende onderdelen van de algemene onderwijsdoelen:

3.1 Werken aan vakoverstijgende thema's

- het ontwikkelen van inzicht in de relatie tussen techniek en het concept van duurzame ontwikkeling (1.3);

- het ontwikkelen van inzicht in de maatschappelijke betekenis van technologische ontwikkeling (1.6).

In het vak techniek wordt informatie- en communicatietechnologie gebruikt om inzicht te krijgen in besturings- en telecommunicatiesystemen. Aan de hand van toelichting en voorbeelden willen wij u in dit hoofdstuk laten zien, hoe het mogelijk is om binnen de technieklessen aandacht te besteden aan deze algemene onderwijsdoelen. Wij realiseren ons dat veel techniekleraren hier al mee begonnen zijn, sommigen zijn zelfs al heel ver. Anderen zijn echter nog bezig met het zetten van de eerste stappen. Aan de hand van voorbeelden en beschrijvingen willen wij u, in welke fase van het invoeringsproces u zich ook bevindt, voorbeelden aanreiken van manieren waarop u de aandacht voor de algemene doelen in de techniekles kunt vergroten. Uit de voorbeelden zal blijken dat steeds onderdelen van algemene doelen en vakinhoudelijke doelen aan de orde zijn. De verwevenheid van de algemene doelen met de

vakinhoudelijke doelen van techniek is groot.

De voorbeelden zijn voor een belangrijk deel ontleend aan herziene en nieuwe techniekmethoden.

(15)

voorbeeld 1: ad: Het ontwikkelen van inzicht in de relatie tussen techniek en het concept van duurzame ontwikkeling (algemeen onderwijsdoel 1.3)

Het ontwikkelen van inzicht in de relatie tussen techniek en milieu en het concept van duurzame ontwikkeling is een vako verstijgend onderwerp. Elk vak zal dit vanuit de specifieke invalshoek hieraan uitwerken. Bij techniek bijvoorbeeld kunnen milieuaspecten een vast onderdeel zijn van ontwerpen (kerndoel 15). Leerlingen stellen zich vragen over de materialen die gebruikt worden, de vervuiling tijdens het productieproces, de vervuiling tijdens het gebruik van het product en daarna.

Ter illustratie geven wij een voorbeeld uit de methode ‘Kijk op techniek’.

‘Uit: Kijk op techniek’: Ontwerpen en het milieu.

Bij het ontwerpen van producten kun je op allerlei momenten letten op de effecten voor het milieu.

1. Welke materialen gebruik je?

a. Vraagt het materiaal veel bewerkingen?

Neem bijvoorbeeld het omhulsel van een stofzuiger. Het bestaat uit twee kunststof helften. Deze worden in de fabriek in een keer met een paar mallen gemaakt.

Zou je dat omhulsel van ijzer willen maken?

Dan zul je platen moeten knippen, omzetten en de verschillende onderdelen zullen vast geschroefd of gelast moeten worden.

Bovendien klik je bij de stofzuiger alle onderdelen vast. Hiervoor gebruik je vaak slimbedachte haakjes en klemmen die onderdeel uit maken van het omhulsel. Dat gaat makkelijk met kunststof, maar bij metaal is dit moeilijker.

b. Moet je het materiaal nog nabehandelen?

Hout en ijzer zul je moeten verven. Maar verf is niet goed voor het milieu. Bovendien maakt deze extra verfbehandeling het product duurder. Kunststof maak je direct in de juiste kleur. Je hoeft niets meer te verven.

c. Moet het materiaal van ver worden

aangevoerd? Door materialen te transporteren ver vuil je natuurlijk ook het milieu. Denk maar aan de uitlaatgassen van auto's.

2. Vervuiling tijdens productie Je moet letten op:

 het energieverbruik;

 de vervuiling van de lucht;

 de vervuiling van de bodem;

 de vervuiling van het water;

 het lawaai dat ontstaat tijdens de productie.

 Moeten er grote ijzeren platen worden doorgesneden? Dat kun je doen met een valbijl. Dat veroorzaakt wel een hoop lawaai. Je kunt ze ook doorsnijden met een krachtige waterstraal. Maar dat duurt langer.

Ijzer snijden met water

3. Vervuiling tijdens het gebruik van het roduct ook hier kun je weer op dezelfde zaken letten als bij punt 2.

• Hoeveel energie verbruikt het apparaat?

Televisies gebruikten vroeger wel drie keer zoveel energie als nu. Met een goed ontwerp kun je dus energie sparen.

• Vervuiling van lucht, bodem en water. Denk maar eens aan de auto. Deze vervuilt de lucht behoorlijk. Maar toch veel minder dan

vroeger. Dankzij een beter ontwerp.

Regelmatig wordt de auto gewassen. Je vervuilt dan water en bodem. Zou je een lak kunnen ontwerpen die vuil afstoot, dan heeft dit een positieve uitwerking op het milieu.

• Regelmatig onderhoud. Moet er vaker olie verwisseld worden zoals bij de auto? Moeten bepaalde onderdelen regelmatig geolied worden, zoals bij een naaimachine of een fiets?

(16)

SLO (1998)

4. Vervuiling via afgedankt productie

• Is het product gemakkelijk uit elkaar te halen?

• Zitten er niet teveel verschillende materialen aan het product?

• Zijn de verschillende materialen goed te recyclen?

(17)

voorbeeld 2: ad: Het ontwikkelen van inzicht in de maatschappelijke betekenis van technologische ontwikkeling (algemeen onderwijsdoel 1.6)

Leerlingen moeten door middel van beperkt onderzoek relaties aangeven tussen technische ontwikkelingen en veranderingen in de samenleving (kerndoel l). Zij moeten daarvoor van enkele fundamentele ontwikkelingen in de techniek consequenties aangeven voor het dagelijkse leven en met voorbeelden toelichten hoe mensen en situaties van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van nieuwe producten. Ook moeten ze oefenen in het op basis van argumenten (inclusief waarden en normen) verwoorden van een standpunt over technische ontwikkelingen. Bij de uitwerking van dit vakdoel wordt tevens een bijdrage geleverd aan het algemene onderwijsdoel. De uitwerking kan op de verschillende manieren plaatsvinden.

Bron: Techniek Koerier, SLO, 1995

Een les over 'drinkwater'. De leerkracht introduceert het onderwerp. In een klassengesprek wordt gesproken over de hulpmiddelen, apparaten en installaties die bij de bereiding van drinkwater gebruikt worden. Na een inventarisatie van de huidige situatie wordt de leerlingen gevraagd naar de

watervoorziening in het verre verleden. De belangrijkste veranderingen worden op het bord gezet.

Daarna krijgen de leerlingen de volgende opdracht die ze samen met een klasgenoot moeten uitvoeren.

Opdracht

Het leven in Nederland anno 1950 zag er anders uit dan nu. De watervoorziening vond op een andere manier plaats dan nu. Maak een vergelijking tussen de situatie in 1950 en nu. Welke technische ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat het watergebruik is toegenomen?

Wat zijn de gevolgen voor het dagelijkse leven?

Om de leerlingen op weg te helpen krijgen ze een aantal voorbeeldvragen die aangevuld kunnen worden.

Als huiswerk moet een interview afgenomen worden om antwoorden te vinden op de vragen.

Mogelijke vragen voor vader/moeder/buren of kennissen zijn:

- Waar woonde u?

- Was dat huis aangesloten op een waterleiding?

- Zo nee, hoe kwam u aan drinkwater?

- Had u thuis een bad/douche?

- Hoe werd het water warm gemaakt voor afwas/douche/bad?

- Hoe was de kwaliteit van het water?

- Hoe vaak ging u in bad?

- Mocht u dat zelf beslissen?

- Kunt u een reden bedenken waarom mensen vroeger minder water gebruikten?

- Heeft baden iets te maken met het geloof?

- Hoe kan volgens u het watergebruik minder worden?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Elke waterbeheerder bestrijdt bruine en zwarte ratten langs de waterlopen onder zijn beheer: dit wil zeggen dat de provincie Vlaams-Brabant bruine en zwarte

V Het fuseren met een ander schoolbestuur en/of overgaan tot splitsing van de Stichting Binnen drie maanden nadat het door het college van bestuur voorgenomen besluit tot

Minister van Welzijn Jo Vandeurzen (CD&V) wil woonzorgcentra afrekenen op goede afspraken met bewoners over onder meer euthanasie.. Hij kiest voor overleg, niet voor het

De belangrijkste inzet voor een nieuwe cao was voor zowel de PO-Raad en de vakbonden om afspraken te maken over vaste contracten en flexibele inzet van personeel.. Over de weg om

Maak daarom duidelijke afspraken tussen trainer, leider en sporters en eventueel ouders: welk gedrag verwachten wij van elkaar.. Daarbij kun je de verenigingsre- gels als

Minister Dekker: ‘Als we bijvoorbeeld verduidelijken welke essentiële informatie steeds als minimum moet worden verstrekt door de franchisegever voor het sluiten van

Uitspraak over woonplaatsbeginsel en bekostiging (geld volgt cliënt) Regionale

Een door VECOZO afgewezen Declaratie wordt beschouwd als niet ingediend bij de gemeente en dient na correctie door de zorgaan- bieder zo spoedig mogelijk via VECOZO alsnog bij