• No results found

BESLUIT Nederlandse Mededingingsautoriteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT Nederlandse Mededingingsautoriteit"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Nummer 5843 / 29 Betreft zaak: Sierstenen

Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) als bedoeld in artikel 62 van de Mededingingswet.

Inleiding

1. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) heeft onderzoek verricht naar overtreding(-en) van artikel 6 Mededingingswet (hierna: Mw) en artikel 81 Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG) in de deelsector

sierbestratingsproducten. Naar aanleiding van deze onderzoeksactiviteiten, alsmede naar aanleiding van informatie die in het kader van de clementieregeling bij de NMa is ingediend door een aantal ondernemingen, is door de NMa op basis van artikel 59 Mw een rapport opgesteld over afspraken en gedragingen in de deelsector sierbestratingsproducten1 (hierna:

het Rapport). Het Rapport is op 21 november 2006 vastgesteld. In het Rapport wordt geconcludeerd dat er een redelijk vermoeden bestaat dat M.B.I. Beton B.V. (hierna: de Onderneming) deelnam aan bijeenkomsten waarin het gedrag met betrekking tot

prijsverhogingen werd afgestemd en waarbij over en weer informatie werd uitgewisseld met betrekking tot de voorgenomen en gerealiseerde prijsstelling. Bedoelde gedragingen vormen een overtreding van artikel 6 Mw en artikel 81 EG.

Besluit

2. De Raad legt een boete op van EUR 185.474,00 aan M.B.I. Beton B.V., gevestigd te Veghel.

Dit besluit richt zich tot bovengenoemde rechtspersoon.

(2)

Verloop procedure

3. De NMa heeft de Onderneming het Rapport toegezonden waarin uiteengezet is op basis van welke feiten en omstandigheden de NMa het vermoeden heeft dat de Onderneming zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 Mw en artikel 81 EG. In een

begeleidende brief heeft de NMa aan de Onderneming onder meer de keuze gelaten deel te nemen aan hetzij de versnelde procedure hetzij de reguliere procedure zoals normaliter volgend op een Rapport ex artikel 59 Mw. Door middel van de versnelde procedure heeft de NMa de Onderneming in de gelegenheid gesteld snel ‘schoon schip’ te maken.

4. De Onderneming heeft aan de NMa kenbaar gemaakt te kiezen voor voornoemde versnelde procedure. Door te opteren voor de versnelde procedure heeft de Onderneming ingestemd met het afzien van gehele of gedeeltelijke betwisting van de feiten en juridische beoordeling uit het Rapport, het recht om individueel te worden gehoord en het recht op individuele inzage in het dossier. De Onderneming heeft een vertegenwoordiger gemachtigd (hierna: de Gemachtigde) die tevens optreedt namens de andere partijen in de versnelde procedure en die namens deze partijen op generieke wijze een zienswijze naar voren heeft gebracht. De NMa heeft vooraf aangegeven dat in geval van deelname aan de versnelde procedure en het voldoen aan de daarvoor gestelde voorwaarden – en daarmee het bijdragen aan het snel ‘schoon schip’ maken in de bouwsector – de aan de Onderneming op te leggen boete wordt verminderd met 15%.

5. Na toezending van het Rapport heeft op 2 maart 2007 een hoorzitting plaatsgevonden ten kantore van de NMa, waarbij de Onderneming door de Gemachtigde werd

vertegenwoordigd. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt dat aan de Onderneming is gezonden. Op 19 april 2007 is door de NMa aan de Onderneming een addendum bij het Rapport toegezonden. Door dit addendum is de bijlage bij het Rapport gewijzigd, waarin namen van betrokken ondernemingen en enkele vennootschapsrechtelijke verhoudingen zijn aangepast. De Onderneming is in de gelegenheid gesteld hierover mondeling dan wel schriftelijk een nadere zienswijze in te dienen.

6. In de loop van de procedure zijn door de Gemachtigde namens de Onderneming generiek toepasselijke argumenten naar voren gebracht. Deze argumenten zijn ingebracht namens alle door hem vertegenwoordigde ondernemingen. Tevens is de Onderneming de

(3)

De overtreding zoals beschreven in het Rapport

7. In het Rapport wordt geconstateerd dat negen ondernemingen (hierna: Deelnemende ondernemingen) in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2005 periodiek, in ieder geval twee keer per jaar, in het najaar en het voorjaar bijeenkwamen. Deze bijeenkomsten worden in het Rapport aangeduid als het Sieroverleg.

8. In het najaar stemden de Deelnemende ondernemingen prijsverhogingen voor het aankomende jaar af, mede naar aanleiding van stijgingen van de grondstofprijzen. De prijsverhogingen die aldus tot stand kwamen, werden door Deelnemende ondernemingen als uitgangspunt gebruikt bij dealeronderhandelingen. De uitkomsten van de

dealeronderhandelingen werden vervolgens door de Deelnemende ondernemingen geëvalueerd tijdens een bijeenkomst in het voorjaar. Hiertoe wisselden Deelnemende ondernemingen over en weer informatie uit met betrekking tot de voorgenomen en gerealiseerde prijsstelling.

9. Het Rapport constateert dat bovengenoemde gedragingen tot doel hadden een onderlinge afstemming van prijsverhogingen, waarbij tevens over en weer informatie werd uitgewisseld met betrekking tot de voorgenomen en gerealiseerde prijsstelling. Aangezien de in dit Rapport beschreven gedragingen van de Deelnemende ondernemingen erop gericht waren concurrenten op de hoogte te stellen van hun voorgenomen commercieel gedrag, hebben de Deelnemende ondernemingen hierdoor welbewust een feitelijke samenwerking in de plaats gesteld van concurrentie.

10. Voorts constateert het Rapport dat bovengenoemde gedragingen dienen te worden

gekwalificeerd als één voortgezette gedraging die als één voortdurende inbreuk moet worden beschouwd, in de zin van artikel 6, eerste lid, Mw en artikel 81, eerste lid, EG in de periode vanaf 1 januari 1998 tot en met 31 december 2005.

(4)

Beoordeling

Algemeen

12. Het verboden karakter van bovenbedoelde afspraken en gedragingen en haar deelname daaraan is door de Onderneming uitdrukkelijk niet betwist. Vast is komen te staan dat de Onderneming heeft deelgenomen aan afspraken en gedragingen, zoals nader beschreven in het Rapport.2 De Raad stelt vast dat in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december

2004 het kartelverbod ex artikel 6 Mw en artikel 81 EG is overtreden door de Onderneming.

13. Met betrekking tot de beoordeling van de zienswijzen van de Onderneming maakt de Raad onderscheid tussen het (generieke) verweer zoals aangevoerd door de Gemachtigde en het individuele verweer, zoals aangevoerd door de Onderneming.

Beoordeling zienswijze aangevoerd door de Gemachtigde

14. Namens de Onderneming heeft de Gemachtigde diverse argumenten aangevoerd waarmee de Raad, naar het oordeel van de Gemachtigde, bij het opleggen van een boete rekening dient te houden.

15. Voor een aantal van deze argumenten geldt dat zij inhoudelijk zouden kunnen neerkomen op een gehele of gedeeltelijke betwisting van de in het Rapport vastgelegde feiten en juridische beoordeling en derhalve de essentie van het Rapport raken. Zoals expliciet is verwoord in de aanbiedingsbrief bij het Rapport, biedt de versnelde procedure geen ruimte voor argumenten die de essentie van het Rapport raken. Door uitdrukkelijk te kiezen voor deelname aan de versnelde procedure heeft de Onderneming met deze voorwaarde ingestemd. Om die reden zal op bedoelde argumenten in dit besluit slechts worden ingegaan voor zover zij passen binnen de versnelde procedure.

16. De Gemachtigde heeft aangevoerd dat de overtreding zoals deze in het Rapport te lezen is, zou moeten worden opgevat als informatie uitwisseling tussen concurrenten. De schade van deze informatie uitwisseling is beperkt gebleven omdat aan afnemers aanzienlijke kortingen op bruto prijzen werd verleend. Daarnaast is er sprake van een weinig transparante markt door de structuur van de markt voor sierbestratingsproducten en het feit dat het een heterogeen product betreft. De concurrenten beschikken hierdoor volgens de Gemachtigde niet over kennis van het prijsniveau dat andere marktpartijen hanteren. De Gemachtigde

(5)

wijst in dit kader op eerdere deelsectoren van de bouw, waar geen vergelijkbare overtredingen zijn beboet.

17. De Gemachtigde voert vervolgens aan dat de door hem weergegeven aard van de overtreding in de deelsector sierbestratingsproducten wellicht vergelijkbaar is met die van de overtreding in de zaak Betonmortelcentrales.3 De overtreding in het onderhavige geval dient echter lichter

althans niet zwaarder te worden gekwalificeerd. De Gemachtigde heeft – onder andere in dat verband – aangevoerd dat de overtreding in de zaak Betonmortelcentrales plaatsvond op een markt die een oligopolistische structuur heeft en dat betonmortel een homogeen product is. Dit in tegenstelling tot de markt voor sierbestratingsproducten, welk product heterogeen is en waar geen sprake is van een oligopolistische marktstructuur, zodat er met de informatie uitwisseling veel minder transparantie werd bewerkstelligd. Hierdoor zou de ernst van de overtreding in de zaak Betonmortelcentrales ernstiger zijn dan in de ernst in de onderhavige zaak.

18. De Gemachtigde stelt tevens dat de Raad rekening moet houden met boeteverlagende omstandigheden. De betrokken partijen hebben volgens de Gemachtigde door de onderlinge uitwisseling van informatie geen economisch voordeel genoten. Daarnaast voert de

Gemachtigde aan dat het door de NMa uitgebrachte persbericht wat betreft inhoud en tijdstip van uitbrengen reputatieschade voor de betrokken partijen heeft opgeleverd.

19. De Raad is van oordeel dat de bovenstaande argumenten in geen geval het verboden karakter van de betrokken afspraken en gedragingen teniet kunnen doen. De Raad acht om deze reden beboeting van de Deelnemende ondernemingen op zijn plaats. Hieronder wordt ingegaan op de argumenten die zijn aangevoerd en passen binnen de versnelde procedure.

20. De Raad stelt voorop dat het uitgangspunt voor de boete wordt gevormd door het algemene boetepercentage van maximaal 12%, zoals volgt uit de Bekendmaking boetetoemeting ten behoeve van bepaalde mededingingsbeperkende activiteiten in de betonsector (hierna: Boetebekendmaking).4 De Boetebekendmaking maakt, anders dan de algemene

Boeterichtsnoeren,5 geen onderscheid naar zeer zware, zware en minder zware

overtredingen.

21. Bij de vaststelling van het boetepercentage neemt de Raad mede in aanmerking het verschil in de aard van de overtreding in de deelsector sierbestratingsproducten ten opzichte van de

3 Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, zaaknummer 2112, van 11 januari 2006. 4 Bekendmaking van 28 november 2005, Stcrt. 2005, nr. 230. p. 16.

(6)

vastgestelde overtredingen in de andere deelsectoren, welk argument ook door de

Gemachtigde is aangevoerd. Daarbij overweegt de Raad dat hij naar aanleiding van rapporten in andere deelsectoren van de bouw heeft vastgesteld dat sprake is van het onderling

verdelen van werken en het afstemmen van inschrijfbedragen tijdens vooroverleg bij aanbestedingen, terwijl in de onderhavige zaak prijsverhogingen voor het aankomende jaar werden afgestemd, mede naar aanleiding van stijgingen van de grondstofprijzen. Deze prijsverhogingen werden als uitgangspunt gebruikt bij de dealeronderhandelingen. De uitkomsten van deze onderhandelingen werden vervolgens geëvalueerd tijdens een bijeenkomst in het voorjaar. Hiertoe wisselden de Deelnemende ondernemingen over en weer informatie uit met betrekking tot de voorgenomen en gerealiseerde prijsstelling. De Raad let bij de vaststelling van het boetepercentage ook op de in de deelsectoren prefab betonnen heipalen en kanaalplaatvloeren vastgestelde overtredingen, alsmede de in die deelsectoren gehanteerde boetepercentages.

22. Bij de vaststelling van het boetepercentage neemt de Raad hetgeen door de Gemachtigde is gesteld met betrekking tot de aard en ernst van de overtreding alsook de gestelde

overeenkomsten in de aard van de overtreding met de zaak Betonmortelcentrales mede in aanmerking. De stelling dat de overtreding in het onderhavige geval als minder ernstig moet worden aangemerkt volgt de Raad niet. De factoren die werden meegenomen bij het bepalen van de prijsverhogingen gelden voor alle sierbestratingsproducten. Van de in het najaar afgestemde prijsverhogingen voor het aankomende jaar werden de uitkomsten van de daadwerkelijke dealeronderhandelingen geëvalueerd in een tweede bijeenkomst in het voorjaar. Tijdens deze laatste bijeenkomst wisselden Deelnemende ondernemingen over en weer informatie uit met betrekking tot de voorgenomen en gerealiseerde prijsstelling. Het feit dat partijen meer dan eens per jaar bijeenkwamen en het proces van voorgenomen

prijsstelling tot en met gerealiseerde prijzen evalueerden zorgde voor een hoge actualiteitswaarde van de beschikbare informatie.

23. Voorts merkt de Raad op dat de overtreding in de onderhavige zaak tot en met 31 december 2005 is voortgezet. Reeds in december 2002 toonde de Parlementaire enquêtecommissie bouwnijverheid zich in haar eindrapport geschokt door de omvang van de “ structurele

kartelvorming, gefundeerd in ingenestelde gewoontes en de cultuur van de bouwnijverheid.” De

enquêtecommissie constateerde dat het hoog tijd was “ om de ingesleten gewoontes uit te

bannen en daadwerkelijk tot fundamentele veranderingen te komen.” In 2003 leidde intensief

(7)

24. Op basis van het voorgaande acht de Raad in beginsel een boetepercentage van 9,5% passend, waarbij de Raad heeft meegewogen dat de overtreding in de onderhavige zaak, gezien de stand van het onderzoek naar de (structurele) overtredingen van artikel 6 van de Mededingingswet in de bouwsector, zeer lang is voortgezet.

25. De Raad ziet aanleiding de bovenstaande 9,5% met 1% te verhogen gezien het feit dat de ondernemingen, zelfs na de dringende oproep van de NMa en het Kabinet aan de bouwsector begin 2004 om schoon schip te maken, de overtreding nog tot en met 31 december 2005 hebben voortgezet. Het feit dat een overtreding van de mededingingsregels na een dergelijke oproep niet wordt gestaakt acht de Raad zeer ernstig.

26. De Raad stelt derhalve een boetepercentage van 10,5% vast.

27. Over de stelling van Gemachtigde dat de Onderneming door de onderlinge uitwisseling van informatie geen economisch voordeel heeft genoten, merkt de Raad het volgende op. Het feit dat de Onderneming geen economisch voordeel zou hebben genoten is niet relevant, en bovendien enkel gesteld. Met het afstemmen van prijsverhogingen en het uitwisselen van actuele informatie over de voorgenomen en gerealiseerde dealeronderhandelingen heeft de Onderneming onzekerheid omtrent het marktgedrag van concurrenten weggenomen. Dit ten voordele van de deelnemers aan het Overleg.

28. De Raad merkt ten aanzien het tijdstip van het uitbrengen van het persbericht en de stelling van de Gemachtigde dat uit de inhoud van het persbericht niet duidelijk zou blijken dat het om een vermoeden van een overtreding ging, het volgende op. In het persbericht wordt in de eerste alinea duidelijk gesteld dat “ de NMa negen producenten van kartelafspraken verdenkt” , dat er “ Rapport is opgemaakt wegens een redelijk vermoeden van een overtreding” en dat “ de

ondernemingen nu kunnen reageren op het rapport” en “ de NMa daarna vaststelt of er sprake is van een overtreding en zo ja, of de NMa een boete oplegt” . In alinea drie wordt voorafgaand aan

de beschrijving van de vermoedelijke overtreding aangegeven dat het gestelde “ Volgens het

Rapport” heeft plaatsgevonden. In alinea 4 wordt nogmaals aangegeven dat “ de NMa vermoedt dat” de ondernemingen een overtreding hebben begaan. De Raad meent dan ook

dat uit het persbericht overduidelijk blijkt dat er sprake was van een vermoeden van een overtreding. Alhoewel het verstrekken van het persbericht aan de Onderneming kort voor de publicatie van het persbericht heeft plaatsgevonden, blijkt uit het hierboven gestelde dat het persbericht op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

(8)

29. Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de Raad relevant is voor het te nemen besluit in de onderhavige versnelde procedure.

Duur deelname overtreding

30. De Onderneming meent dat ten onrechte is vastgesteld dat zij tot en met 31 december 2004 bij de overtreding betrokken is geweest. Volgens de Onderneming staat vast dat zij zich op 22 oktober 2003 uitdrukkelijk van de overtreding heeft gedistantieerd. Derhalve kan er geen sprake zijn van na-ijl effecten. In het sanctiebesluit dient de NMa dan ook uit te gaan van deelname aan de overtreding tot en met 22 oktober 2003.

31. Uit het Rapport blijkt volgens de Onderneming niet dat zij op 22 oktober 2003 op de bijeenkomst aanwezig is geweest op het moment dat over prijsverhogingen voor het volgende jaar werd gesproken. De vertegenwoordiger van de Onderneming op de

bijeenkomst van 22 oktober 2003 kan zich ook niet herinneren dat over prijsverhogingen is gesproken. Volgens de Onderneming dienen bovenstaande argumenten, conform het gelijkheidsbeginsel, te leiden tot een boeteverlaging van 25%.

32. De Raad merkt op dat door de Onderneming enkel is gesteld dat zij zich op 22 oktober 2003 uitdrukkelijk van de overtreding heeft gedistantieerd. De Onderneming dient echter aan te tonen dat zij zich publiekelijk van de overtreding heeft gedistantieerd. De Onderneming toont niet aan dat zij expliciet op de bovengenoemde bijeenkomst haar afkeuring heeft laten blijken over de onwettige handelingen noch dat zij heeft meegedeeld dat zij niet als

deelnemer aan deze handelingen wenste te worden beschouwd.6 De enkele bewering dat een

onderneming voorafgaand aan de bijeenkomst reeds had besloten de tijdens de bijeenkomst besproken prijswijzigingen niet door te voeren kan geen bewijs vormen voor distantiëring.

33. Voor zover de Onderneming argumenten aanvoert om haar aanwezigheid op het moment dat de prijsverhogingen werden besproken te betwisten, betreft het een betwisting van de feiten van het Rapport waarvoor in de versnelde procedure geen plaats is.

Staking van de overtreding

34. De Onderneming voert als boeteverlagende omstandigheid aan dat zij, reeds voordat de NMa een onderzoek zou zijn gestart, de overtreding uit eigen beweging heeft gestaakt.

(9)

35. Dit verweer dient te worden verworpen. De Raad overweegt dienaangaande dat de

Onderneming niet meer heeft gedaan dan hetgeen waartoe iedere onderneming is gehouden: zich onthouden van handelen strijdig met de Mededingingswet. Deze omstandigheid

rechtvaardigt op zichzelf dan ook geen boeteverlaging. Het belang van het wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van de Onderneming geldt naar het oordeel van de Raad te meer, omdat de Onderneming niet onkundig kon zijn van het verboden karakter van de onderhavige afspraken en doelbewust in strijd met de geldende regels heeft gehandeld. Reeds in 1992 heeft de Europese Commissie afspraken tussen bouwbedrijven in aanbestedingsprocedures in strijd geacht met het (Europese) kartelverbod. Uit deze procedure en de mede daarop betrekking hebbende publicaties in de media in de periode 1993 – 1999, waaronder met name Cobouw, moet worden geconcludeerd dat partijen niet onkundig konden zijn van het verboden karakter van de gedraging.7

Geocolor

36. De Onderneming stelt dat de NMa in strijd met de Boetebekendmaking en de Richtsnoeren Boetetoemeting handelt wanneer de omzet behaald met afzet van Geocolor sierstenen (hierna: Geocolor) bij haar Opgave Productomzet 2003 wordt gerekend. Volgens de Onderneming is namelijk een directe relatie vereist tussen de verboden gedraging en de betrokken omzet. Bij Geocolor is dit niet het geval aangezien de andere betrokken

ondernemingen niet in staat zouden zijn een vergelijkbare steen te produceren. Dit unieke karakter is in de deelsector betonnen straatstenen door de NMa geaccepteerd. Geocolor in het onderhavige geval wel tot de Productomzet rekenen is volgens de Onderneming dan ook in strijd met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast zou volgens de Onderneming ook het evenredigheidsbeginsel worden geschonden omdat de boete, door het meenemen van Geocolor bij de Productomzet, onevenredig hoog zou zijn.

37. De Raad stelt zich op het standpunt dat de omzet behaald met Geocolor in het onderhavige geval tot de Productomzet 2003 van de Onderneming dient te worden gerekend. In zaak 5268 is Geocolor niet meegenomen bij de Productomzet, omdat deze omzet onder de categorie “ een op een” omzet viel.8 Het uitgangspunt bij het bepalen van de Productomzet in

het onderhavige geval is het afzetkanaal, aangezien de overtreding geen onderscheid maakt naar specifieke productgroepen binnen het siersteensegment. De stelling dat Geocolor op basis van haar unieke karakter buiten de Productomzet valt, volgt de Raad derhalve niet. Uit het bovenstaande volgt dat de NMa niet handelt in strijd met haar handelspraktijk, noch dat het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel geschonden zijn.

(10)

38. De Raad heeft vastgesteld dat in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2004 de overtreding van het kartelverbod (ex artikel 6 Mw en artikel 81 EG) is begaan door de Onderneming genoemd in randnummer 1 van dit besluit.

39. Onder het regime van het Nederlandse en communautaire mededingingsrecht zijn het ondernemingen die een overtreding van de materiële mededingingsregels kunnen begaan. De Raad kan ingevolge artikel 56, lid 1 Mw en de artikelen 88 en 89 Mw bij een overtreding van respectievelijk artikel 6 Mw en artikel 81 EG, een boete opleggen aan de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend. Aangezien de Raad ingevolge artikel 56, lid 1 Mw en de artikelen 88 en 89 Mw bij een overtreding van respectievelijk artikel 6 Mw en artikel 81 EG, alleen een boete kan opleggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend, dient de Raad waar sprake is van in concernverband opererende rechtspersonen, binnen het concern de geëigende rechtspersonen te kiezen. Dit zijn naast de rechtspersonen die blijkens het bewijs rechtstreeks bij de overtreding zijn betrokken, andere rechtspersonen die voor de gedragingen van deze rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld.9

40. In het onderhavige geval wordt de overtreding begaan door de Onderneming genoemd in randnummer 1 van dit besluit en toegerekend aan de met name genoemde

rechtsperso(o)n(en) in randnummer 2 van dit besluit.10

Boete

41. Conform randnummer 9 van de Boetebekendmaking en randnummer 2 van de

Toepassingsverklaring wordt de boetegrondslag voor de Onderneming vastgesteld op EUR 4.364.573,00. Gelet op het vastgestelde boetepercentage van 10,5%, gaat de Raad ten aanzien van de Onderneming uit van een bedrag EUR 458.280,00 (hierna: de bruto-boete).

9 HvJEG, zaak 48/ 69, ICI, Jur. 1972, p. 619, pt. 132-135.

(11)

42. De Raad ziet in het feit dat de Onderneming korter heeft deelgenomen aan de overtreding aanleiding de bruto-boete te verminderen met EUR 17.459,00. Na deze vermindering bedraagt de bruto-boete derhalve EUR 440.821,00.

43. Door de NMa is aan de Onderneming een clementietoezegging gedaan. De Onderneming heeft zich aan de in dit verband door de NMa gestelde voorwaarden gehouden en heeft aldus bijgedragen aan het onderzoek in het onderhavige geval. Op basis van de gedane toezegging vermindert de Raad de boete als uiteengezet in het vorige randnummer met 42,5%. Dit resulteert in een verlaging van EUR 187.349,00 van de bruto-boete.

44. De Raad ziet conform randnummer 15 van de Boetebekendmaking reden om de boete te verminderen met een percentage van 15% van bruto-boete ad EUR 440.821,00, gezien de deelname van de Onderneming aan de versnelde procedure. Dit resulteert in een vermindering van EUR 66.124,00 van de bruto-boete.

45. Het bedrag dat resulteert na vermindering in verband met de clementietoezegging en het deelnemen aan de versnelde procedure, wordt aangeduid als netto-boete. In het onderhavige geval bedraagt de netto-boete EUR 187.348,00.

46. De Raad houdt bij de vaststelling van de op te leggen boete rekening met eventuele boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden.

47. De Raad neemt in deze versnelde procedure geen boeteverhogende omstandigheden in aanmerking.

48. De Raad ziet conform randnummer 17 van de Boetebekendmaking aanleiding de netto-boete lager vast te stellen om de navolgende redenen.

49. In het onderhavige geval heeft de Onderneming vrijwillig informatie verstrekt aan de NMa en heeft zij hiervoor een clementietoezegging ontvangen in de zin van de Richtsnoeren

Clementietoezegging. Tevens is de Onderneming akkoord gegaan met het doorzenden van de vrijwillig verstrekte informatie aan de Belastingdienst. Als gevolg hiervan vermindert de Raad de netto-boete met 1%, tot een maximum van EUR 10.000. Dit resulteert in een verlaging van EUR 1.874,00 van de netto-boete.

50. De Raad neemt in de onderhavige zaak voor het overige geen boeteverlagende omstandigheden in aanmerking.

(12)

Datum:02-10-2007

Den Haag,

Overeenkomstig het door de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit genomen besluit.

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, namens deze:

W.g.

P. Kalbfleisch

Voorzitter Raad van Bestuur

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de Raad relevant is voor het

Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de Raad relevant is voor het

Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de Raad relevant is voor het

Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de Raad relevant is voor het

Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de Raad relevant is voor het

Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de Raad relevant is voor het

Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de Raad relevant is voor het

Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de Raad relevant is voor het