• No results found

jaarrekening? opgenomen   kredieten   in   de   Wat   wordt   er   toegelicht   op   2013

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "jaarrekening? opgenomen   kredieten   in   de   Wat   wordt   er   toegelicht   op   2013"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2013 

  F.T. de With  University of Groningen  Msc Accountancy  23/09/2013  Plaats: Groningen  Begeleider: Dhr. K.L. Leijendekker 

Wat wordt er toegelicht op 

opgenomen kredieten in de 

jaarrekening?

(2)

Voorwoord  

Voor u ligt de scriptie die ik ter afronding van mijn Master Accountancy & Controlling aan de  Rijksuniversiteit Groningen geschreven heb.     De scriptie gaat over de mate van toelichting op de kredieten in de jaarrekening. Ik vind de externe  verslaggeving een interessant onderdeel van de accountancy. Daarom heb ik besloten dat een  onderwerp van mijn scriptie ook onder deze categorie te laten vallen. Door een rapport van de AFM ben  ik op dit onderwerp gekomen. Dit rapport gaf aan dat de verslaggeving op het gebied van kredieten nog  beter kon. Ik heb uiteindelijk besloten om de aandachtspunten van de AFM en de wetgeving hierover te  toetsen aan de werkelijkheid. Hoeveel bedrijven houden zich hieraan? Dat is wat u in deze scriptie kunt  lezen.     Ik wil een aantal mensen graag bedanken in dit voorwoord. Allereerst wil ik mijn begeleider Klaas  Leendert Leijendekker bedanken voor zijn feedback en tips die hij tijdens het schrijven van mijn scriptie  gegeven heeft. Ook wil ik familie, vrienden en studiegenoten bedanken die tijdens het schrijven van mijn  scriptie mij motivatie hebben gegeven om verder te gaan als ik even niet wist hoe ik verder moest met  scriptie. Als laatste wil ik mijn zusje bedanken die mijn hele scriptie doorgelezen heeft om alle  zinsopbouw‐ en spelfouten eruit te halen.     Ik wens u veel leesplezier!    Marieke de With    Groningen, 23 september 2013 

(3)

Samenvatting 

Dit onderzoek gaat over de toelichting op kredieten in de jaarrekening. Specifiek over de toelichting die  wordt gedaan op de langlopende financiële verplichtingen, zoals langlopende leningen. Omdat de AFM  een rapport heeft uitgebracht waarin werd aangekaart dat er nog te weinig werd toegelicht over de  kredieten in de jaarrekening heb ik besloten hier een onderzoek naar te doen.     Ik heb allereerst duidelijk gemaakt wat er door de wetgeving verplicht gesteld wordt en dit vooral op de  punten die de AFM aanhaalt. Op basis van de RJ en IFRS heb ik een disclosure index opgesteld. Dit heeft  geresulteerd in zevenentwintig punten waarop ik vijftig jaarrekeningen getoetst heb.     De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de gebieden waarop de AFM kritiek had bij de  verslaggeving van 2011, dit ook voor 2012 kritiekpuntjes blijven. Op het gebied van het toelichten van  zekerheden, het schenden van contracten en herstructurering kan meer toegelicht worden. Het wijkt  significant af van de verwachtingswaarde waaraan ik het getoetst heb. 

(4)

Inhoudsopgave 

1. Introductie ... 6 1.1 Aanleiding van het onderzoek ... 6 1.2 Hoofdvraag en deelvragen ... 7 1.3 Wetenschappelijke bijdrage ... 7 1.4 Structuur scriptie ... 9 2. Theoretisch kader en hypothesen ... 10 2.1 De agency theory ... 10 2.2 Financial contracting theory ... 11 2.3 Forbearance principe ... 12 2.4 De rol van financial accounting bij schuldcontracten ... 13 2.5 Conclusie ... 14 3. Onderzoeksopzet ... 15 3.1 Onderzoeksmethode ... 15 3.2 Steekproefselectie ... 17 3.4 Analyse ... 17 3.5 Conclusie ... 19 4. Wetgeving en regels rondom kredieten ... 20 4.1 Eisen vanuit AFM... 20 4.2 Eisen vanuit ESMA ... 21 4.3 Nederlandse wetgeving en Richtlijnen Jaarverslaggeving ... 22 4.4 Eisen vanuit IFRS ... 23 4.5 Conclusie ... 26 5. Resultaten onderzoek ... 27 5.1 beschrijvende statistiek ... 27 5.3 Het toetsen van de hypothesen ... 31 5.4 Resultaten zonder non‐performers ... 37 5.5 Conclusie ... 38 6. Conclusies ... 41 6.1 Conclusie onderzoek ... 41

(5)

6.2 Beantwoording hoofdvraag en deelvragen ... 41 6.3 Tekortkomingen onderzoek ... 43 6.4 mogelijkheden voor vervolgonderzoek ... 43 Referenties ... 44 Bijlagen ... 46 Bijlage 1: lijst met onderzochte ondernemingen ... 46 Bijlage 2: disclosure index ... 49 Bijlage 2: disclosure index ... 49 Bijlage 3: resultaten onderzoek ... 51

(6)

1. Introductie 

In de introductie van deze scriptie geef ik in het kort aan hoe ik tot dit onderzoek ben gekomen en  waarom dit onderzoek relevant is. Ook de hoofd‐ en deelvragen komen aan de orde. Op deze manier  kunt u door de introductie een goed beeld vormen over het onderzoek. In dit hoofdstuk beschrijf ik de  aanleiding van het onderzoek in paragraaf 1.1. In paragraaf 1.2 komen de hoofdvraag en deelvragen aan  de orde. In paragraaf 1.3 ga ik in op de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek en tenslotte  beschrijf ik in paragraaf 1.4 de structuur van de verdere scriptie.     1.1 Aanleiding van het onderzoek  “Waar was de accountant?” Deze vraag wordt nogal eens gesteld als er een bedrijf failliet gaat terwijl  deze een goedkeurende verklaring heeft gekregen. Het maatschappelijk verkeer of de stakeholder  verwacht dat de accountant ervoor zorgt dat de jaarrekening de financiële prestaties weergeeft en dat  de accountant controleert of dit een getrouw beeld is van de werkelijkheid. De stakeholder gaat er vaak  gelijk vanuit dat een organisatie toekomstperspectief heeft wanneer een bedrijf een goedkeurende  verklaring heeft. Er is sprake van een verwachtingskloof tussen de gebruiker van de jaarrekening en de  toegevoegde waarde die een accountant levert door een goedkeuring te geven op de jaarrekening  (Litjens en Vergoossen, 2012). “Accountantsverklaring nu officieel zonder betekenis”, zo kopte de titel  van een column van Pieter Lakeman die verscheen op maandag 7 januari 2013. Zijn column verwees  naar een artikel van Het Financieele Dagblad waarin Steven Maijoor geïnterviewd werd over de positie  van de banken. Uit dit interview kwam naar voren dat de risico’s op hypotheken bij banken erg groot  waren en dat de afgesloten hypotheken te hoog waren gewaardeerd. Volgens Lakeman mag dit niet  gebeuren bij bedrijven die een goedkeurende controleverklaring hebben.    Bovengenoemde laat zien dat het maatschappelijk verkeer gebaat is bij een juiste en volledige  jaarrekening. Vooral de toelichting bij de bedragen op de balans en in de resultatenrekening is van  belang. Op deze manier wordt duidelijk wat er het afgelopen jaar met verschillende posten is gebeurd  en of er waardeveranderingen hebben plaatsgevonden. Dit geeft een completer beeld voor de gebruiker  dan alleen het zien van de bedragen bij een post in de balans of resultatenrekening.    De aanleiding voor het onderwerp van deze scriptie was het rapport van de AFM over aandachtspunten  voor de financiële verslaggeving 2012 dat verschenen is in september 2012. Een van de  aandachtspunten die genoemd wordt in dit rapport heeft betrekking op de toelichtingen betreffende de  financiële instrumenten. Een deelparagraaf hiervan gaat in op de liquiditeitsrisico’s van een  onderneming. Een citaat uit dit rapport luidt als volgt: “De meest voorkomende fout betreft het ten  onrechte contant maken van betalingsverplichtingen. In het overzicht wordt alleen rekening gehouden  met de aflossingsverwerkingen en niet met de rentebetalingen. Er zijn in 2011 nog jaarrekeningen  geweest die geen toereikend liquiditeitsoverzicht hadden opgenomen.” De AFM dringt er op aan om dit  wel te doen in 2012. De AFM heeft de indruk dat ondernemers vaak erg terughoudend zijn met het  verstrekken van informatie als zij aan de grenzen van de afspraken van de financiers zitten. Dit bracht 

(7)

mij op het idee om een onderzoek te doen naar de toelichtingen van de financiële verplichtingen aan  banken en andere kredietverstrekkers en in hoeverre dit verplicht is volgens de wet.     1.2 Hoofdvraag en deelvragen  In het kader van deze ontwikkelingen ben ik tot de volgende hoofdvraag gekomen: In hoeverre worden  de opgenomen kredieten en de kredietrisico’s die hierbij horen in een jaarrekening toegelicht en is dit  voldoende? Aan de hand van deze vraag wil ik onderzoeken in hoeverre ondernemers het belangrijk  achten om kredieten toe te lichten en op welke waarde deze gewaardeerd worden. Daarnaast wil ik  onderzoeken in hoeverre daadwerkelijk liquiditeitsrisico’s als ‘het bijna niet meer kunnen voldoen aan  de eisen van de bank’ worden toegelicht.   Om deze hoofdvraag te beantwoorden heb ik een vijftal deelvragen opgesteld waardoor ik uiteindelijk  een antwoord zal kunnen geven op de hoofdvraag. De deelvragen zijn als volgt geformuleerd:  - Wat eisen de voorschriften, zoals de IFRS, op het gebied van de toelichting van opgenomen  kredieten?  - Wat wordt er momenteel toegelicht bij opgenomen kredieten in de jaarrekening?   - In hoeverre kunnen stakeholders weten wat de eisen van de bank zijn? Wordt dit toegelicht in  de jaarrekening?  - Is er een kredietrisicoparagraaf aanwezig in de jaarrekening?   - Wat wordt er in deze kredietrisicoparagraaf verteld?    1.3 Wetenschappelijke bijdrage  Het doel van de jaarrekening is het verstrekken van informatie over de financiële positie van een  onderneming. Deze informatie is voor een grote reeks gebruikers van belang voor het nemen van  economische beslissingen (Handboek Externe Verslaggeving). Zoals in de introductie al naar voren  kwam, verwacht het maatschappelijk verkeer veel van een jaarrekeningcontrole. In diverse rapporten  wordt kritisch gevraagd of de accountant een adequate bijdrage levert aan de informatiebehoeften die  bij stakeholders leven ten aanzien van de financiële stabiliteit van een onderneming. (Majoor, 2012).  Andere onderzoeken tonen aan dat beleggers reageren op de informatie in een jaarrekening. (Taffler et  al. 2004) (Ogneva en Subramanyam, 2007). Taffler et al. En Ogneva en Subramanyam hebben vooral  onderzoek gedaan naar de reacties op de continuïteitsparagraaf in de jaarrekening. Dit betekent dat  gebruikers reageren op informatie en ook zullen reageren op de informatie die wordt verkregen door  kredietrisico’s die een bedrijf loopt te vermelden in de jaarrekening.     De kredietrisico’s die een bedrijf heeft kunnen cruciaal zijn. Een kredietrisico loop je op geld dat je nog  moet ontvangen. Zo loopt een bedrijf kredietrisico op zijn debiteuren: Kunnen zij hun betalingen  voldoen en zijn de vorderingen inbaar? Kredietrisico kan ook geïnterpreteerd worden als het risico dat  de stakeholders lopen bij het bedrijf. Kunnen zij hun investering nog terugkrijgen die ze in het bedrijf  gedaan hebben? Deze laatste definitie gebruik ik in mijn onderzoek. Dit kredietrisico wordt ook wel  aangeduid als liquiditeitsrisico. Het kredietrisico dat de stakeholder loopt kan groot zijn. Een bedrijf 

(8)

moet aan verschillende eisen voldoen voor de kredietverstrekkers. Als hij niet meer aan deze eisen kan  voldoen kan het grote gevolgen hebben, in het ergste geval een faillissement wanneer een bank zich  terugtrekt uit de onderneming. Een voorbeeld is het bedrijf L.A. Gear. Door DeAngelo et al. (2001) is een  case‐study gedaan naar de oorzaken van het omvallen van deze onderneming. Een van de oorzaken was  dat ze bij veel banken leningen hadden uitstaan en het regelmatig voorkwam dat ze niet aan de  betalingsverplichting van een bank konden voldoen. Om toch te kunnen betalen liquideerden zij het  werkkapitaal (DeAngelo et al. 2001). De banken kunnen in dit opzicht dus een grote druk op  ondernemingen leggen. Door mijn onderzoek kan worden beoordeeld of ondernemingen genoeg  informatie hebben verstrekt over hun financiële positie en verplichtingen tegenover schuldeisers aan de  gebruiker van de jaarrekening.     Er is nog weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de vermelding van financiële verplichtingen  die ontstaan uit langlopende schulden in de jaarrekening. De vraag is of dit tegen reële waarde of tegen  contante waarde gewaardeerd moet worden. Daarnaast is er ook weinig bekend over de verwerking van  kredietrisico (Gaynor et al. 2011). Op basis van de conclusie van Gaynor er al. kan ik concluderen dat er  nog veel onduidelijkheden zijn over de manier waarop liquiditeitsrisico’s toegelicht moeten worden.     Kredietverleners zoals banken spelen een cruciale rol bij ondernemingen. Een onderneming heeft vaak  een groot deel van haar activa gefinancierd met vreemd vermogen, de gemiddelde lange termijn  debtratio is 56%. Ondernemingen lenen vaker vreemd vermogen bij banken en financiële instellingen  dan dat ze aandelen uitgeven om aan vermogen te komen. (Armstrong et al. 2010). Armstrong et al.  (2010) geeft ook aan dat er al vaak onderzoek gedaan is naar markten voor eigen vermogen,  aandelenuitgifte, maar dat er weinig onderzoek gedaan is naar het lenen van andere kredietverleners.  Daar kan dit onderzoek een bijdrage aan leveren.     Kredietverleners vragen informatie op van ondernemingen. Het doel van deze vraag om informatie is  om te beoordelen of de betreffende onderneming in staat is om de aflossingen terug te betalen. Eerder  onderzoek (Tan, 2013) beschrijft dat ondernemingen, nadat ze een overeenkomst met een  kredietverlener hebben geschonden, hun financiële verslaggeving conservatiever maken. Hoe groter de  macht van de schuldeiser is, hoe sterker dit effect van conservatievere accounting ook is. Een  conservatieve benadering van accounting houdt in dat er in hogere mate gecontroleerd wordt of  winsten en verliezen ook echt gemaakt zijn. Hierdoor is men er zeker van dat de te rapporteren winst  klopt (Watts, 2003). Op basis van deze onderzoeken kan ik concluderen dat het belangrijk is dat er juiste  betrouwbare informatie wordt verleend aan de kredietverleners en ook aan de stakeholders die  uiteindelijk een belang in de onderneming hebben. Ik besef dat het onderzoek van Tan een bias heeft op  mijn onderzoek. In mijn onderzoek zou het kunnen betekenen dat bedrijven die veel informatie  verstrekken over hun risico’s en de bedrijven die veel toelichtingen geven op hun geleende gelden een  keer een schending hebben gehad met de bank. Ik ga deze informatie verder echter niet kwantificeren  in de conclusie van mijn onderzoek.        

(9)

1.4 Structuur scriptie  In hoofdstuk 2 ga ik in op het theoretisch kader van dit onderzoek en zal ik naar aanleiding van de  theorie en publicaties hypotheses opstellen die ik ga toetsen in dit onderzoek. In hoofdstuk 3 beschrijf ik  de onderzoeksopzet. In hoofdstuk 4 zal ik de eerste deelvraag: Waar moet een bedrijf volgens de wet en  regelgeving aan voldoen bij het disclosen van informatie in de jaarrekening? Op basis van dit hoofdstuk  zal ik een disclosure index opstellen waarmee ik mijn onderzoek wil verrichten. In hoofdstuk 5 zullen de  onderzoeksresultaten beschreven worden en in het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6 zal de conclusie van  dit onderzoek gegeven worden hierbij zullen de andere deelvragen beantwoord worden. 

(10)

2. Theoretisch kader en hypothesen 

  In dit hoofdstuk ga ik in op verschillende theorieën waaruit het belang van de jaarrekening blijkt. Op  basis van deze theorieën wordt duidelijk waarom de jaarrekening belangrijk is en wat de jaarrekening  voor toegevoegde waarde kan bieden voor een aandeelhouder. Dit onderzoek richt zich op de kwaliteit  van de toelichting bij kredieten in de jaarrekening en of de aandeelhouders hier voldoende mee kunnen.  Op basis van deze theorieën zal vervolgens een aantal hypothesen naar voren komen die ik ga  onderzoeken. In de tweede paragraaf belicht ik de agency theory. In paragraaf 2.2 ga ik in op de financial  contracting theory, welke ook ten grondslag ligt aan mijn onderzoek. In paragraaf 2.3 ga ik in op het  forbearance principe wat vooral in tijden van crisis veel wordt toegepast. In paragraaf 2.4 beschrijf ik de  rol van Financial accounting in schuldcontracten en in paragraaf 2.5 vindt u de conclusie van dit  hoofdstuk. Hierin worden ook de hypothesen nog een keer opgenoemd.  2.1 De agency theory  De eerste theorie die besproken wordt is de agency theory. De agency theory (Jensen and Meckling  (1976), Fama and Miller (1972), Myers (1977)) houdt in dat er een contract wordt gesloten tussen de  eigenaren of aandeelhouders van de onderneming en de managers van de onderneming. De  aandeelhouders zijn dan de principaal en het management van de onderneming is de agent. Tussen  deze groepen heerst een belangenconflict (Scott, 2009). De manager heeft er belang bij om het bedrijf  zo goed mogelijk te presenteren in de jaarrekening zodat de aandelenkoers omhoog gaat. De  aandeelhouder wil echter weten waar hij aan toe is en hoe de zaken ervoor staan. Hij is niet gebaat bij  een rooskleurig plaatje. Het probleem dat hier achter ligt wordt wel aangeduid met  informatieasymmetrie. De agent weet veel meer van het bedrijf, omdat hij er dagelijks mee bezig is. De  principaal krijgt informatie van de agent en moet er op vertrouwen dat hij alle informatie heeft en het is  logisch dat er altijd privé‐informatie achterblijft. Informatieasymmetrie bestaat uit twee onderdelen:  adverse selection en moral hazard. Adverse selection houdt in dat de agent over meer inside informatie  beschikt dan de principaal. Moral hazard houdt in dat de principaal het gedrag van het management niet  kan observeren terwijl de agent dit wel kan. De agent kan gemotiveerd zijn om bijvoorbeeld winst te  sturen als dat gunstig is voor zijn beloning (Scott, 2009). De principaal kan deze overwegingen niet  waarnemen en mist hier een stukje informatie die hij wel nuttig kan vinden.  In dit onderzoek is de gebruiker van de jaarrekening de principaal en het management van een  onderneming de agent. Tussen deze groepen heerst een belangenconflict. Het management legt  verantwoording af aan de belegger hoe de financiële situatie van het bedrijf is. Daarnaast leggen ze ook  aan de kredietverstrekkers, de banken, verantwoording af over hun debt‐ratio en hoe liquide ze zijn om  aan alle eisen te kunnen voldoen. In dit onderzoek richt ik me voornamelijk op de aandeelhouders.  Krijgen zij genoeg informatie verkrijgen vanuit de jaarrekening? En vooral: Krijgen ze genoeg informatie  met betrekking tot de langlopende schulden in de jaarrekening? De financiering van het bedrijf is  namelijk van cruciaal belang. Als deze wordt teruggetrokken kan een bedrijf snel failliet gaan (DeAngelo 

(11)

et al. 2001). De accountant heeft in de agency theory de rol om de informatieasymmetrie tussen het  management en de stakeholder van een bedrijf te verkleinen (Scott, 2009). Een van de voorwaarden is  dat er genoeg informatie wordt verstrekt voor de gebruiker van de jaarrekening zodat de gebruiker goed  gefundeerde beslissingen kan maken. Hoitash et al. (2009) hebben onderzocht wat de relatie is tussen  corporate governance en disclosure van materiële tekortkomingen in de interne controle en financiële  processen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat een bedrijf rapporteert over materiële  tekortkomingen als het hiertoe verplicht is. Als het bedrijf niet verplicht is om te rapporteren zal het niet  snel materiële tekortkomingen rapporteren. Uit het onderzoek van Hoitash et al. kan geconcludeerd  worden dat bedrijven niet snel interne tekortkomingen rapporteren en hun bedrijf zo goed mogelijk  willen laten zien in de jaarrekening.   Een andere link met dit onderzoek is dat de bank eisen stelt aan het bedrijf, waaraan ze moeten voldoen  om de lening te houden. Het bedrijf en de bank weten dit wel, maar wat weet de aandeelhouder? Zijn  geld is vaak ook van groot belang voor het bedrijf en het kan zijn dat dit juist een prikkel geeft om het  rooskleuriger te laten lijken dan het is. De aandelenkoers blijft dan tenminste op peil. Een aspect dat het  nog ingewikkelder maakt is het forbearance principe of herstructurering dat de bank hanteert. Dit  principe wordt verder uitgelegd in paragraaf 2.4.    Dit resulteert in de volgende vragen: In hoeverre wordt de aandeelhouder ingelicht over de eisen die de  bank stelt? Wat is er het afgelopen jaar voorgevallen? Kan het bedrijf de komende tijd nog gemakkelijk  aan zijn verplichtingen voldoen? Kunnen de aandeelhouders hieruit de juiste conclusies trekken? Op  basis van deze theorie kan ik de volgende hypothese opstellen:    H1: Bedrijven voldoen wel aan de regelgeving maar geven vrijwillig geen extra informatie over  herstructurering en aflossingsmogelijkheden in de jaarrekening.   2.2 Financial contracting theory  Een andere theorie die bij dit onderzoek past is de financial contracting theory. Deze theorie houdt in  dat informatieverkrijging voor schuldeisers noodzakelijk is om weloverwogen de beslissing te nemen of  ze hun geld willen blijven investeren in de ondernemingen of niet (Tan, 2013). Dit is van toepassing op  dit onderzoek omdat op basis van deze theorie een bedrijf gemotiveerd moet zijn om de juiste  informatie te verstrekken. Ook moet het open zijn over betalingsverplichtingen en de aanslag die dit  doet op de liquide middelen voor het komende jaar.     Tan (2013) geeft aan dat er twee belangrijke aspecten naar voren komen bij de financial contracting  theory: In hoeverre gebruiken kredietverleners hun recht op informatie om de verslaggeving van het  bedrijf te beïnvloeden? En: Hoe kunnen de kredietverleners vervolgens de financiële verslaggeving van  een bedrijf beïnvloeden? Een kredietverlener kan directe invloed uitoefenen door amendementen toe  te voegen in het contract of indirect door achter de schermen druk uit te oefenen. Dit is dan niet  zichtbaar in het contract (Nini et al., 2012). Bedrijven accepteren deze invloed van kredietverleners wel, 

(12)

leners switchen bijna nooit van kredietverleners nadat ze een contract geschonden hebben en er dus  meer druk op hun lening komt te staan (Roberts and Sufi, 2009a).    Tan (2013) onderzoekt vooral of er een relatie is tussen conservatief boekhouden en het schenden van  contracten. Deze toename in conservatisme zal sterker zijn als de kredietverleners een grotere  onderhandelingspositie hebben, als de resultaten meer fluctuerend zijn en als er een CRO aanwezig is.  Tan (2013) concludeert in zijn onderzoek dat dit verband er is, bedrijven gaan na een schending van  rechten van het contract met de kredietverlener per direct conservatiever rapporteren en nemen  minder risico’s in de jaarrekening.     Deze theorie is bruikbaar in mijn onderzoek omdat het schenden van een contract van invloed is op hoe  de jaarrekening van een bedrijf wordt opgesteld. Ook kredietverleners hebben hier invloed op. Het is  dus van belang dat een aandeelhouder weet wat er in het contract met de kredietverlener staat. Nadat  een contract geschonden is kan een kredietverlener andere eisen gaan stellen. Ook hier wil de  aandeelhouder van op de hoogte zijn. Er zal regelmatig herstructurering of forbearance (zie paragraaf  2.4) plaatsvinden bij bedrijven in deze tijden van crisis. De vraag is of dit ook wordt gecommuniceerd  naar de aandeelhouders en hoe bedrijven hierop reageren wat betreft verslaggeving. Het rapport van de  AFM laat weten dat ondernemingen erg terughoudend zijn met informatieverstrekking over de  omstandigheid dat zij aan de grenzen van de afspraken met de financier zitten, ook omdat het erg  gevoelige informatie is (AFM, 2012). De Financial contracting theory zegt dat de belegger deze  informatie nodig heeft en dat er gerapporteerd moet worden over de consequenties die leningen  kunnen hebben.     Uit deze theorie kan de volgende hypothese geformuleerd worden:   H2: Bedrijven rapporteren niet voldoende informatie over het schenden van contracten met  kredietverleners en de gevolgen hiervan in de jaarrekening.  2.3 Forbearance principe  Het forbearance principe houdt in dat banken een bedrijf nog extra kansen kunnen geven wanneer ze  niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen. De financiële crisis speelt hierin ook een rol; banken  kunnen gedwongen worden om rechten die ze hebben prijs te geven en daardoor de schuldenaar te  laten overleven. Het voordeel van de bank is dat op lange termijn waarschijnlijk een groter deel van de  vordering wel geïncasseerd kan worden. De schuldenaar zal waarschijnlijk failliet gaan bij het niet  prijsgeven van de rechten. Dan ziet de bank nog minder van zijn geld terug. Het lenen van geld is dus  een dynamisch proces. Volgens het rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is het  onduidelijk hoe de verslaggevingregels rond de forbearance zijn (AFM, 2012).De vraag is of dit wel  voldoende toegelicht is in de jaarrekeningen.   De European Securities and Markets Authority (ESMA) heeft eind 2012 een rapport gepubliceerd waarin  de eisen rondom forbearance genoemd worden. De ESMA schrijft in dit rapport dat er toenemende  interesse is bij aandeelhouders voor het effect van forbearance op het bedrijf door de economische en 

(13)

financiële crisis. Bedrijven zouden hierop moeten inspelen door ook te gaan rapporteren over  herstructurering in de kredieten. Deze interesse van aandeelhouders laat zien dat er transparant en  accuraat gerapporteerd moet worden over de risico’s met krediet, kwaliteit en andere financiële activa.  Het is gebleken dat dit nog niet voldoende wordt toegelicht in de jaarrekening (ESMA, 2012). De AFM  roept bedrijven op om de aanbevelingen uit deze publicatie op te volgen en transparant te zijn over de  wijze waarop zij forbearance transacties in de jaarrekening verwerken (AFM 2012).   Er is veel onderzoek gedaan naar banken en het forbearance principe. Banken passen dit principe toe en  moeten dit ook rapporteren. Uit onderzoek is gebleken dat banken dit l onderschat hebben en veel  risico’s hebben gelopen die ze niet toegelicht hebben in hun jaarrekening. Daarnaast pleiten deze  artikelen ervoor om forbearance toe te lichten en te zien als een belangrijk onderdeel. (Huizinga,  Laeven, 2012),   Forbearance is een grotere rol gaan spelen tijdens de financiële crisis. Banken hebben juist tijdens de  financiële crisis prikkels om het bedrijf beter te laten lijken dan het in werkelijkheid is. Accounting regels  zouden hier meer sturing aan kunnen geven zodat de jaarrekeningen betrouwbaar blijven (Huizinga,  Laeven, 2012).  Op basis van het forbearance principe en de publicaties van de AFM en de ESMA kan ik de volgende  hypothese formuleren:   H3: In 2012 wordt er voldoende gerapporteerd over het forbearance principe en liquiditeits‐, rente‐ en  kapitaalrisico’s.  2.4 De rol van financial accounting bij schuldcontracten  Wat is nu uiteindelijk de rol van financial accounting bij het afsluiten van schuldcontracten? Armstrong  et al. (2010) heeft hier onderzoek naar gedaan. Armstrong et al.  concluderen Hij concludeert dat de  langlopende schulden een belangrijk onderdeel zijn van de jaarrekening. Gemiddeld bedraagt dit 56%  van het balanstotaal. Daarnaast focussen veel onderzoeken zich op het eigen vermogen en de resultaten  voor de aandeelhouders, maar de waarde van langlopende schulden wordt vaak onderschat. Armstrong  et al. (2010) betrekt in zijn onderzoek de uitgangspunten van de agency theory die genoemd zijn in  paragraaf 2.2.   Armstrong noemt drie uitgangspunten op basis waarvan een bedrijf en belanghebbenden zullen  handelen. Allereerst hebben de managers van een bedrijf de prikkel om hun eigen belangen te  bevorderen, eventueel ten nadele van de kapitaalverschaffers. Vervolgens zullen de kapitaalverschaffers  een prijs vragen voor hun vorderingen om zich zo te beschermen tegen het gedrag van de manager om  in hun nadeel te handelen. Als laatste zal de manager vervolgens bereid zijn zich te laten monitoren,  zodat de beschermingskosten die de kapitaalverschaffer vraagt verlaagd kunnen worden.   De accountant kan hier de rol vervullen van degene die de manager van het bedrijf monitort. Op deze  manier kunnen de kosten van de kapitaalverschaffers een stuk lager liggen (Smith and Warner (1979),  Watts and Zimmerman, (1978) en Watts and Zimmerman, (1990)). Deze onderzoekers benadrukken dat  schuldcontracten worden gesloten op basis van accounting informatie. Banken vragen eerst om een 

(14)

goedgekeurde jaarrekening en toekomstprognoses. Daarnaast zullen banken risico’s proberen te  vermijden door onderpanden te eisen. Hierdoor worden risico’s in principe doorgeschoven naar de  aandeelhouders. Zij kunnen geen aanspraak maken op de meeste activa als een bedrijf failliet gaat. In  het rapport van de AFM wordt ook aangegeven dat het van belang is dat verstrekte zekerheden voor  kredieten gerapporteerd moeten worden in de jaarrekening. Ook hier wordt te weinig over toegelicht  (AFM, 2012). Aandeelhouders hebben er echter wel belang bij om te weten welke activa als onderpand  gebruikt worden door de bank, zodat zij weten waar zij aanspraak op kunnen maken als het bedrijf  failliet gaat.   Op basis hiervan kan ik de volgende hypothese opstellen: H4: Er wordt onvoldoende toegelicht over de  zekerheden die ten grondslag liggen aan de financiële verplichtingen.    2.5 Conclusie  In het algemeen kan naar aanleiding van dit theoretisch kader gezegd worden dat er weinig onderzoek  gedaan is naar de kwaliteit van financial accounting van schuldcontracten, dus de kredietverlening op de  private markt. Een vraag is wat op dit moment de informatiekwaliteit is van de toelichting bij de  kredietverlening in de balans. Een andere vraag is of bedrijven zich wat van het rapport van de AFM  aangetrokken hebben en gedetailleerder zijn gaan disclosen over de langlopende financiering van het  bedrijf. Uiteindelijk zijn er vier hypothesen naar voren gekomen die ik wil gaan toetsen in dit onderzoek:  H1: Bedrijven voldoen wel aan de regelgeving maar geven vrijwillig geen extra informatie over  herstructurering en aflossingsmogelijkheden in de jaarrekening.     H2: Bedrijven rapporteren niet voldoende informatie over het schenden van contracten met  kredietverleners en de gevolgen hiervan in de jaarrekening.    H3: In 2012 wordt er voldoende gerapporteerd over het forbearance principe.    H4: Er wordt onvoldoende toegelicht over de zekerheden die ten grondslag liggen aan de financiële  verplichtingen.   

(15)

3. Onderzoeksopzet 

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet weergegeven. Het is belangrijk om te weten hoe de  hypothesen die zijn opgesteld in hoofdstuk 2 het best onderzocht kunnen worden. Er zal in dit hoofdstuk  een aantal verschillende methoden naar voren komen. Op basis hiervan kan een goede keus gemaakt  worden voor een van de methodes. Daarnaast wordt besproken hoe de gegevens die uit het onderzoek  naar voren komen geanalyseerd kunnen worden.   In paragraaf 3.1 wordt besproken welke onderzoeksmethoden er zijn en wordt een keuze gemaakt voor  een methode. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de steekproefselectie en in paragraaf 3.3 wordt  beschreven hoe de gegevens volgend uit de steekproef en de onderzoeksmethode geanalyseerd zullen  worden. Paragraaf 3.4 bevat de conclusie van dit hoofdstuk.   3.1 Onderzoeksmethode  In hoofdstuk 1 is het onderzoek opgedeeld in vijf deelvragen. Het is de bedoeling dat de deelvragen aan  het eind van deze scriptie beantwoord kunnen worden. Deelvraag 1 zal anders aangepakt worden dan  de overige deelvragen.   De eerste deelvraag luidt: ‘Wat eisen de voorschriften, zoals de IFRS, op het gebied van de toelichting  van opgenomen kredieten?’ Deze vraag kan beantwoord worden door middel van een  literatuuronderzoek naar de eisen van de IFRS en een onderzoek naar welke eisen de IFRS precies stelt  aan de toelichting. Daarnaast zullen ook de Nederlandse wetgeving en de richtlijnen voor de  jaarverslaggeving over de vereisten in de toelichting doorgenomen worden. De de ESMA en de AFM  hebben een rapport uitgebracht over de tekortkomingen in de toelichtingen wat betreft langlopende  schulden. Deze worden ook betrokken in deze deelvraag. Dit vormt de basis voor de rest van het  onderzoek waarin verder wordt onderzocht in hoeverre bedrijven hieraan voldoen.   De tweede tot en met de vijfde deelvraag hebben betrekking op de kwaliteit van de toelichting in de  jaarrekening. Deze vragen kan ik beantwoorden nadat ik de hypothesen genoemd in hoofdstuk 2  getoetst heb. Er zijn verschillende statistische methodes om een onderzoek naar de kwaliteit van de  jaarrekening te verrichten. Beattie et al. (2004) heeft onderzoek gedaan naar verschillende  onderzoeksmethoden om een financiële rapportage te onderzoeken. In dit onderzoek wordt gesteld dat  jaarrekeningen steeds meer uit toelichtingen bestaan die verhalend zijn, en dat deze toelichtingen  steeds belangrijker worden. Het doel van dit onderzoek is het meten van de informatiekwaliteit van de  jaarrekening. Is deze kwaliteit genoeg voor de aandeelhouders? Onderzoekers in de accountancywereld  focussen zich in toenemende mate op het onderzoeken van toelichtingen in de jaarrekeningen en niet  op de cijfers in de jaarrekeningen zelf. Er zijn twee methodes om dit te meten. De eerste methode is het  gebruik van subjectieve analytische disclosure kwaliteit ranking. Deze ranking wordt opgesteld door  analisten. De Association of Investment Management and Research (AIMR)  heeft een disclosure index  opgesteld die door veel onderzoekers is gebruikt. De analisten die veel specifieke kennis hebben over dit  onderwerp stellen dus een zogenaamde disclosure index op. Zij kennen wegingsfactoren toe aan de 

(16)

verschillende onderdelen en komen op deze manier tot een eindoordeel. De tweede methode is de  zogenaamde semi‐objectieve methode. Deze wordt opgesplitst in tekstuele analyses en de disclosure  index studie (zie figuur 3.1). De disclosure index lijkt op de subjectieve methode, maar de onderzoeker  stelt zelf de disclosure index op en niet de analist. De hoeveelheid disclosure of toelichting wordt  gebruikt als een proxy voor de disclosure kwaliteit. In dit geval bepaalt de onderzoeker dus zelf wat van  belang is om mee te nemen in de disclosure index en wordt er niet of in mindere mate gebruik gemaakt  van wegingsfactoren.   Het doen van subjectieve metingen wordt bekritiseerd door Healy and Papelu (2001). Zij beweren dat er  gebrek is aan helderheid in hoeverre de analisten de disclosure van het bedrijf meten. Long and  Lundholm (1993) zien als nadeel dat de data gebaseerd zijn op het subjectieve oordeel van de analisten.  De analisten zijn wel gespecialiseerd, maar het is de vraag in hoeverre zij een neutraal oordeel kunnen  geven over wat van belang is voor de aandeelhouder. In figuur 3.1 wordt een overzicht gegeven van de  mogelijke methodes van onderzoek die in het artikel van Beattie et al. (2004) naar voren komen.  Figuur 3.1  Voor mijn onderzoek kies ik voor de semi‐objectieve methoden en vervolgens voor de disclosure index  studie. Ik kies voor deze onderzoeksmethoden omdat deze onderzoeksmethoden al veel gebruikt zijn bij 

(17)

jaarrekeningonderzoeken. Redenen zijn de grotere hoeveelheid elementen die je op een snelle manier  kunt onderzoeken en dat je gemakkelijk jaarrekeningen met elkaar kunt vergelijken. Dit komt ook naar  voren in het onderzoek van  Marston en Shrives (1991). Zij hebben onderzocht waarvoor de disclosure  index in de afgelopen jaren is gebruikt. Uit hun onderzoek blijkt dat deze methode veel gebruikt is bij  soortgelijke onderzoeken als deze. Alle eisen voor de toelichting op de kredieten staan vastgelegd in de  IFRS en de richtlijnen voor de verslaggeving. Op basis van het antwoord op deelvraag 1 waarin de  regelgeving nader wordt belichtkan ik deze disclosure index opstellen. Daarnaast is het forbearance  principe van belang. Op basis van de kritiek die de AFM levert en het rapport van de ESMA kan hier een  checklist van gemaakt worden over de vereisten in de jaarrekening. Om deze redenen kan een  disclosure index op een vrij objectieve manier vastgesteld worden en kan hieruit worden geconcludeerd  in hoeverre de jaarrekeningen voldoen aan de regelgeving.   3.2 Steekproefselectie  Voor het onderzoek naar toelichtingen op kredieten in de jaarrekening onderzoek ik 50 jaarrekeningen.  Deze jaarrekeningen zijn van beursgenoteerde ondernemingen, aangezien daar veel anonieme  beleggers in investeren en zij alleen de informatie van de jaarrekening van een bedrijf hebben om  beslissingen te maken. Voor mijn onderzoek is het van belang dat de jaarrekening voor iedereen  beschikbaar is, zodat de anonieme belegger van een bedrijf kan beoordelen of hij nog langer in het  bedrijf wil blijven investeren. Omdat dit een onderzoek is dat voortgekomen is uit kritiek van de AFM en  de disclosure index ook ten dele hierop gebaseerd zal worden neem ik in dit onderzoek alleen  Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen mee. Daarnaast laat ik banken en  verzekeringsmaatschappijen buiten beschouwing. Deze bedrijven hebben specifieke eigen regelgeving  en zij vormen daardoor geen goed onderzoeksmateriaal voor dit onderzoek. en zijn ook geen goed  vergelijkingsmateriaal met de andere branches.   De te onderzoeken jaarverslagen moeten in eerste instantie beschikbaar zijn van twee jaren. Op de  website jaarverslag.info staan 114 jaarrekeningen van Nederlandse ondernemingen van het jaar 2012.  De banken en verzekeraars laat ik buiten beschouwing. Vervolgens blijven er nog 108 bedrijven over. Uit  deze 108 bedrijven neem ik een steekproef van vijftig jaarrekeningen. Op basis van deze vijftig  jaarrekeningen kan ik een goede inschatting maken van de resultaten over het geheel. In bijlage 1 vindt  u het overzicht van de jaarrekeningen die ik gebruikt heb voor mijn onderzoek.   Voor de tekstuele analyse  onderzoek ik een steekproef van zes jaarrekeningen. De selectie doe ik op  basis van de uitkomsten van de disclosure index. Ik neem dan twee jaarrekeningen met een hoge score,  twee met een gemiddelde score en twee met een lage score voor een analyse. Op deze manier kan ik  een beeld vormen van de uitersten en het gemiddelde.   3.4 Analyse Het onderzoek voer ik uit door middel van de disclosure index. De index zal bestaan uit een lijst met  vragen waarop ja of nee geantwoord kan worden of het kan niet van toepassing zijn op dit bedrijf. Er  kunnen zich per onderdeel dus drie situaties voordoen.  

(18)

Situatie 1: De onderneming voldoet aan het criterium dat genoemd wordt in de disclosure index en de  vraag wordt met ja beantwoord. Dit levert drie punten op.  Situatie 2: De onderneming voldoet niet aan het criterium dat genoemd wordt in de disclosure index en  de vraag wordt met nee beantwoord. Dit levert nul punten op.  Situatie 3: Het criterium is niet van toepassing op de onderneming. De vraag wordt dan beantwoord met  niet van toepassing, dit levert nul punten op en het wordt niet meegenomen in de totaaltelling.    Op deze manier bepaalt het aantal punten de hoeveelheid informatie die gedisclosed wordt in de  jaarrekening en betekent een hogere score een grotere mate van disclosure in de jaarrekening op het  gebied van de kredieten.   De volgende vier hypothesen worden op basis van de disclosure index onderzocht:  H1: Bedrijven voldoen wel aan de regelgeving maar geven vrijwillig geen extra informatie over  herstructurering en aflossingsmogelijkheden in de jaarrekening.     H2: Bedrijven rapporteren niet voldoende informatie over het schenden van contracten met  kredietverleners en de gevolgen hiervan in de jaarrekening.    H3: In 2012 wordt er meer toegelicht over het forbearance principe en de mogelijke risico’s dan in  2011.   H4: Er wordt onvoldoende toegelicht over de zekerheden die ten grondslag liggen aan de financiële  verplichtingen.    Deze hypothesen toets ik door te onderzoeken in hoeverre bedrijven disclosen over  aflossingsmogelijkheden, herstructurering en mogelijke financieringsrisico’s die hierbij horen. Ik wil een  goed beeld krijgen in hoeverre ondernemingen leningen toelichten in de jaarrekening. Dit doe ik door  een specifieke disclosure index op te stellen op basis van het antwoord op deelvraag 1 en de risico’s die  naar voren komen in het theoretisch kader.       Na dit onderzoek zal ik voor elk bedrijf voor elk jaar het aantal punten kunnen optellen. Hieruit kan  geconcludeerd worden wat gemiddeld is en of er bedrijven zijn die uitschieten. Ook kan per categorie  een optelsom gemaakt worden waardoor geanalyseerd kan worden of er op bepaalde gebieden van  disclosure nog grote tekortkomingen zijn. De uitslagen van dit onderzoek wil ik toetsen aan een  verwachtingswaarde. Voor de onderdelen die rechtstreeks uit de wetgeving komen verwacht ik dat 95%  van de ondernemingen aan het criterium voldoet. Eisen die niet zo duidelijk in de wetgeving staan maar  wel sterk worden aanbevolen door de AFM of ESMA, toets ik aan een verwachtingswaarde van 80%. Dit  doe ik  met de t‐toets voor proporties. Vervolgens kan ik bepalen welke onderdelen significant afwijken  van de verwachtingswaarde. Op basis van deze resultaten trek ik vervolgens een conclusie voor dit  onderzoek. 

(19)

3.5 Conclusie In dit hoofdstuk heb ik verschillende onderzoeksmethoden beschreven. Dit waren de subjectieve  methode oftewel de analist ratings methode en daarnaast de twee semi‐objectieve methoden, dit zijn  de disclosure index en de tekstuele analyse. Voor dit onderzoek ga ik gebruik maken van de disclosure  index. Deze is goed toepasbaar op een jaarrekeningenonderzoek, omdat je snel en gemakkelijk de mate  van toelichting kunt vergelijken. Ik onderzoek vijftig jaarrekeningen van Nederlandse bedrijven die  gehoor hebben moeten geven aan de oproepen van de ESMA en de AFM. Ik zal de resultaten van het  onderzoek vervolgens toetsen aan een verwachtingwaarde met behulp van de student t‐toets voor  proporties.  

(20)

4. Wetgeving en regels rondom kredieten

In dit hoofdstuk onderzoek ik vanuit de theorie en de wet‐ en regelgeving welke wetten en voorschriften  er zijn voor de toelichting van de langlopende kredieten en financiële verplichtingen in de balans. Verder  onderzoek ik welke eisen de toezichthoudende instanties de bedrijven opleggen. Dit hoofdstuk vormt de  basis voor de disclosure index die u in bijlage 2 kunt vinden. In paragraaf 4.1 ga ik in op de eisen die de  AFM heeft vastgesteld in haar rapport. Vervolgens beschrijf ik in paragraaf 4.2 de eisen die de ESMA  heeft gesteld in haar rapport rondom de forbearance. In paragraaf 4.3 worden de eisen van de  Nederlandse wetgeving beschreven. Specifiek zal ik dan ingaan op de onderwerpen waarop de AFM ook  ingaat in haar rapport. In paragraaf 4.4 ga ik in op de regelgeving van de IFRS en voeg ik toe welke extra  specificaties de IFRS nog vraagt naast de Nederlandse wetgeving. Verder beschrijf ik de eisen die de  ESMA in haar rapport heeft opgenomen ten aanzien van de forbearance. Tenslotte zal ik in paragraaf 4.5  een conclusie geven over dit hoofdstuk.   4.1 Eisen vanuit AFM  Eerst ga ik in op de op de punten die de AFM aandraagt ter verbetering van de financiële verslaggeving.  Het rapport van de AFM dat de aanleiding was voor mijn onderzoek gaat in paragraaf 3.2.5 over het  thema “toelichtingen betreffende financiële instrumenten moeten verder worden verbeterd”. Hier  komen drie onderdelen aan de orde: liquiditeitsrisico, zekerheden en de transparantie van forbearance.  Deze licht ik hieronder toe.   4.1.1 Liquiditeitsrisico van de onderneming  Het liquiditeitsrisico is het risico dat een belegger zijn geld niet kan terugkrijgen van de onderneming. Dit  is een belangrijk risico waarin de gebruiker van de jaarrekening altijd inzicht moet krijgen. De AFM stelt  dat er veel jaarrekeningen zijn waarin de analyse van de looptijd van de financiële verplichtingen die in  IFRS 7.39 verplicht gesteld worden ontbreekt. Daarnaast bevatten veel jaarrekeningen fouten en  onvolkomenheden op het gebied van de looptijdanalyse. De meest voorkomende fout is het ten  onrechte contant maken van de betalingsverplichtingen. Er wordt dan alleen rekening gehouden met de  aflossingen, maar niet met het betalen van rente. De AFM geeft aan dat ondernemingen  terughoudender zijn met het verstrekken van informatie over hun financiële positie wanneer ze de  grenzen van de afspraken dreigen te overschrijden. Deze informatie is bij de meeste bedrijven erg  gevoelig voor hun concurrentiepositie. IFRS 7 stelt het disclosen van informatie over afspraken alleen  verplicht wanneer grenzen daadwerkelijk worden overschreden. Het is verstandig om beleggers te  informeren over een dreigende schending van de afspraken met de bank. Vanaf IFRS 7.31 wordt  ingegaan op het tweede doel van de IFRS (zie paragraaf 4.5). Hierin wordt gesteld dat een onderneming  informatie openbaar moet maken die een gebruiker in staat stelt om een beeld te vormen van de aard  en de omvang van de risico’s die een onderneming loopt uit hoofde van haar financiële verplichtingen.  Op grond van deze richtlijn kun je stellen dat een bedrijf wel moet disclosen over een dreigende  schending van de afspraken om een volledig beeld te geven.     

(21)

4.1.2 Verstrekte zekerheden voor kredieten  Het tweede punt waar de AFM op ingaat is de toelichting over de verstrekte zekerheden voor de  opgenomen kredieten. Banken zijn de afgelopen jaren steeds strenger geworden en vragen ook meer  zekerheden voor opgenomen kredieten. Hierdoor  hebben de overige schuldeisers, waaronder de  aandeelhouders, minder verhaalsobjecten in het geval van een faillissement. Het is daarom van belang  om de verstrekte zekerheden in de jaarrekening te vermelden, zoals in IFRS 7.14 wordt voorgeschreven.  Op deze manier weet de belegger welke activa als zekerheid dienen en op welke activa hij uiteindelijk  aanspraak kan maken.   4.1.3 Transparantie van forbearance  Ook de transparantie van de forbearance kan beter in de jaarrekening. Zoals in paragraaf 2.4 is uitgelegd  is forbearance een herstructurering die de bank aan kan bieden als het financieel slechter gaat met een  bedrijf. Er is geen algemene richtlijn voor vastgelegd voor de verslaggeving van de forbearance. De  ESMA heeft hier recent onderzoek naar gedaan. De bevindingen van dit onderzoek worden uitgewerkt  in paragraaf 4.5. De AFM roept bedrijven op om de aanbevelingen die de ESMA doet in het rapport op te  volgen.   4.2 Eisen vanuit ESMA  Zoals ik in de vorige paragraaf aangaf heeft de ESMA onderzoek gedaan naar de eisen van verslaggeving  rondom de forbearance. Zij geven aan dat beleggers door de financiële crisis meer interesse hebben  voor de krediet‐ en liquiditeitsrisico’s die gelopen worden door een bedrijf. Deze interesse van beleggers  zou vervolgens moeten resulteren in meer toelichting op de forbearance in de jaarrekening.  De ESMA heeft onderzoek gedaan naar de toelichting van forbearance in de jaarrekeningen van 2011.  De ESMA kwam tot de conclusie dat de toelichtingen erg uiteenlopend waren. Ze waren meestal  beperkt in de hoeveelheid informatie en de informatie die gegeven werd was erg vaag. Het is niet  duidelijk waarom forbearance werd toegepast en hoe dit gebeurde. Om deze reden heeft de ESMA in  haar rapport een aantal aanbevelingen gedaan waarin handvatten gegeven worden om de forbearance  op een duidelijke manier toe te lichten.   In het rapport van de ESMA komt naar voren dat forbearance niet expliciet is vastgelegd in de IFRS. Er  komen wel zaken aan bod die duiden op de forbearance. Daarnaast geeft de IFRS in paragraaf 31 aan  dat een bedrijf de juiste informatie moet disclosen. Deze informatie moet ervoor zorgen dat een  gebruiker een goed beeld krijgt van de financiële positie van een bedrijf en de risico’s die een bedrijf  loopt voor zijn financiële instrumenten.  Belangrijke paragrafen in de IFRS die hier op ingaan zijn IFRS  7.21, 7.33 en 7.35.  Deze paragrafen van de IFRS zal ik verder bespreken in paragraaf 4.5. Als er  forbearance wordt toegepast op financiële passiva worden de voorwaarden van het contract aangepast.  Deze voorwaarden moeten volgens de ESMA vermeld worden in de jaarrekening. In het rapport is een  aantal belangrijke zaken die de ESMA verwacht in de jaarrekening terug te zien. Bijvoorbeeld  gedetailleerde informatie over hoe de forbearance heeft plaatsgevonden en wat de veranderingen zijn  in het contract met de kredietverlener. Verder staat beschreven hoe de risico’s die voortvloeien uit de 

(22)

forbearanceregeling worden beheerd.  Risico’s die kunnen voortvloeien uit deze regeling zijn risico’s met  betrekking tot de toekomstige cashflows en de kans op nogmaals een ultimatum van de bank.   4.3 Nederlandse wetgeving en Richtlijnen Jaarverslaggeving  In deze paragraaf wordt onderzocht wat de Nederlandse wetgeving verplicht stelt ten aanzien van de  toelichting in de jaarrekening. In de Nederlandse wetgeving gaat het Burgerlijk wetboek 2 titel 9 gaan de  artikelen 2:375 en 2:376 BW in op de vereisten voor de financiële verslaggeving. Hierin wordt vermeld  wat er afzonderlijk onder de schulden moet worden opgenomen en wat er in de toelichting vermeld  moet worden.   De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft richtlijnen opgesteld op basis van de Nederlandse wetgeving.  De Richtlijnen Jaarverslaggeving gaan in hoofdstuk 254 en 290 in op de eisen rondom presentatie en  waardering van vorderingen. Hierin zijn ook de eisen van de Nederlandse wetgeving verwerkt. Deze  komen in de volgende paragrafen nog aan de orde.   4.3.1 RJ 254  De waardering van de schulden: Een schuld dient bij de eerste verwerking gewaardeerd te worden  tegen de reële waarde inclusief transactiekosten. Na de eerste verwerking wordt een vordering  gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs. Geamortiseerde kostprijs houdt in dat een vordering  wordt gewaardeerd tegen de reële kostprijs minus aflossingen. Daarnaast dient er rekening gehouden te  worden met eventuele boetes bij vervroegde aflossingen.   De presentatie van de schulden: De schulden mogen niet gesaldeerd worden met activa en ze staan aan  de passivazijde van de balans. Schulden met een afloopdatum van minder dan een jaar worden onder de  kortlopende schulden gerubriceerd. Schulden met een afloopdatum van meer dan een jaar vallen onder  de langlopende schulden. Het bedrag van aflossing moet in de toelichting worden vermeld en mag ook  onder de kortlopende schulden gerubriceerd worden.  De toelichting van de schulden: De toelichting van de schulden wordt vooral in artikel 2:375 BW 2  genoemd. Een belangrijk onderdeel voor mijn onderzoek is het vermelden van de gestelde zekerheden  per schuld. Volgens de Memorie van Toelichting  mag deze vermelding achterwege gelaten worden als  er niet getwijfeld wordt aan de kredietwaardigheid van het bedrijf. Het wordt echter aanbevolen om dit  wel te vermelden, aangezien het lastig is om te beslissen in hoeverre en bedrijf kredietwaardig is.  Wanneer het pas vermeld wordt als het niet goed gaat met een bedrijf, is het vaak te laat. Vooral in  tijden van crisis kan de financiële situatie van een bedrijf snel veranderen.  Verder moet in de toelichting  vermeld worden wat de voorwaarden van het contract zijn van een langlopende schuld. Als een schuld  bij een bepaalde balansratio of andere omstandigheid direct opeisbaar kan worden moet dit worden  vermeld in de jaarrekening. Voorbeelden van voorwaarden zijn minimumwerkkapitaalvoorwaarden,  dekking rentelasten en solvabiliteits – en/of risicoverhoudingen (Handboek externe verslaggeving 2012).     

(23)

4.3.2 RJ 290  Naast de schulden in de jaarrekening wordt veel gefinancierd door andere financiële passiva zoals  obligatieleningen en derivaten. RJ 290 gaat hier verder op in. In deze richtlijn worden extra handvatten  gegeven voor de toelichting op financiële passiva.   De grondslagen voor de waardering van financiële instrumenten zijn vastgelegd in RJ 290.906‐917. RJ  290.906 schrijft voor dat een rechtspersoon informatie moet verstrekken over de omvang  en de aard  van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen  hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen. Verder  moeten bij financiële passiva de volgende aspecten naar voren komen in de jaarrekening:  - Hoofdsom;  - nominale bedrag;  - datum van aflossing;  - bedragen en tijdstippen van verwachte toekomstige ontvangsten en betalingen;  - percentage of bedrag van rente;  - verstrekte zekerheden en e waarde daarvan;  - valuta‐eenheid als deze afwijkt van de presentatievaluta;  - voorwaarden van de lening, zoals solvabiliteitsvoorwarden.    In 2012 is meer nadruk komen te liggen op RJ 290.916. In RJ 290.916 wordt gesteld dat bij financiële  verplichtingen die gewaardeerd worden tegen reële waarde ook moet worden aangegeven waarvan de  boekwaarden zijn afgeleid. Dit kan de genoteerde marktprijs, een onafhankelijke taxatie, een  nettocontante‐waardeberekening of een andere geschikte methode zijn. Als een financiële verplichting  niet op reële waarde gewaardeerd wordt moet het verschil tussen de boekwaarde en de reële waarde  weergegeven worden, tenzij het verschil van geringe betekenis is. Als de reële waarde niet kan worden  bepaald dient dit ook vermeld te worden in de jaarrekening. Dan dient er zoveel mogelijk kwalitatieve  informatie te worden verschaft die gebruikers van jaarrekeningen helpt bij het vormen van een eigen  oordeel over de omvang van verschillen tussen boekwaarde en de reële waarde van financiële  verplichtingen.   Daarnaast moet het rente‐ en het kasstroomrisico worden toegelicht. Hierover moeten de contractuele  renteherzienings‐ of aflossingsdata en de effectieve rentevoeten worden vermeldt. Dit heeft ook te  maken met het standpunt van de AFM dat in tijden van crisis rentevoeten bij de bank sneller herzien  zullen worden.    4.4 Eisen vanuit IFRS  In deze paragraaf ga ik in op de eisen die de IFRS stelt. Hoofdstuk 7 in de IFRS richt zich op de eisen met  betrekking tot de kredietverlening. In de toekomst zal hoofdstuk 9 hieraan toegevoegd worden, maar  deze is nog niet goedgekeurd binnen de EU en zal  waarschijnlijk per 2015 gebruikt worden. In IFRS 9  staat alleen regelgeving met betrekking tot financiële activa. Dit is niet van toepassing op dit onderzoek,  omdat dit gericht is op financiële passiva.  IFRS 7 gaat in op alle financiële instrumenten. In mijn 

(24)

onderzoek richt ik me alleen op financiële passiva:  langlopende schulden en ontvangen kredieten van  kredietinstellingen.   De IFRS 7 geldt voor risico’s die uit alle soorten financiële instrumenten voortvloeien. Deze regels gelden  voor alle bedrijven die financiële instrumenten hebben of financiële passiva op de balans hebben staan.  Het doel van de IFRS 7 bestaat uit de volgende onderdelen:  IFRS 7 eist van ondernemingen om toelichtingen te verlenen in de jaarrekening zodat gebruikers in staat  zijn om de volgende dingen te beoordelen:  1. In hoeverre de financiële instrumenten een belangrijke rol spelen voor de financiële positie en de  prestaties van het bedrijf. (IFRS 7.7)  2. De aard en de omvang van de risico’s die uit de financiële instrumenten naar voren komen  gedurende het jaar en aan het einde van het jaar, en hoe deze risico’s gemanaged worden. (IFRS  7.31)  4.4.1 Paragraaf 7.7 tot en met paragraaf 7.30 IFRS  Het eerste onderdeel heeft betrekking op het verkrijgen van inzicht in de financiële afhankelijkheid van  de financiële instrumenten die het bedrijf heeft. Paragraaf 7 tot en met 30 uit IFRS 7 gaat op dit  onderdeel in. Hierin worden de eisen genoemd waaraan de balans moet voldoen en hoe de waarde van  de instrumenten bepaald moet worden.   Allereerst wil ik ingaan op het eerste doel van de IFRS, dit komt naar voren in IFRS 7.7 tot en met 7.30.  De onderdelen die relevant zijn voor mijn onderzoek zal ik hier bespreken. , hierin zullen IFRS 7.7 tot  7.30 behandeld worden. Ik behandel alleen de dingen die relevant zijn voor dit onderzoek. De  onderdelen die alleen betrekking hebben op financiële activa laat ik buiten beschouwing.   Het eerste onderdeel van de IFRS gaat in op de waardering van de financiële passiva. Dit is in de  paragraaf 4.3 aan de orde geweest. De IFRS heeft ongeveer dezelfde richtlijnen. Extra specifieke zaken  komen naar voren in de disclosure index. De paragrafen 10 en 11 van IFRS 7 gaan over de presentatie  van de financiële passiva. Hier wordt aangegeven dat het bedrijf moet toelichten wat de verandering in  de reële waarde en de verandering van de risico’s is.   Paragraaf 7.14 en 7.15 van de IFRS gaan in op de onderpanden of zekerheden van financiële  verplichtingen. Een bedrijf zal informatie verstrekken over de boekwaarde van de financiële activa die  als zekerheid dienen voor financiële verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen. Daarnaast zal het  ook de bepalingen en voorwaarden vermelden met betrekking tot het pandrecht op deze onderpanden.   Paragraaf 7.18 en 7.19 gaan specifiek in op de schendingen en wanbetalingen die het  bedrijf het  afgelopen jaar heeft begaan met betrekking tot de te betalen aflossingen en renten. Dit moet  gedetailleerd worden weergegeven in de toelichting. Er moet toegelicht worden of de lener versnelde  aflossing eist of heeft heronderhandeld waarbij nieuwe voorwaarden zijn geschept.  

(25)

Paragraaf 7.21 verplicht een bedrijf om in de samenvatting van belangrijke grondslagen voor de  financiële verslaggeving de gehanteerde waarderingsgrondslagen voor het opstellen van de jaarrekening  te vermelden. Daarnaast dient een bedrijf de overige gehanteerde grondslagen die relevant zijn voor  een goed begrip van de jaarrekening voor de gebruiker te vermelden.   4.4.2 Paragraaf 7.31 tot en met 7.39  Paragraaf 7.31 tot en met paragraaf 7.39 gaan in op het tweede doel van de IFRS: het inzichtelijk maken  van de risico’s die er in een bedrijf zijn en hoe deze gemanaged worden.   Paragraaf 7.33 gaat over kwalitatieve toelichtingen. Deze paragraaf verplicht een bedrijf om elk  type  risico dat voortvloeit uit financiële instrumenten te rapporteren. Over elk type risico moet vermeld  worden hoe het ontstaat en wat het beheer en beleid van de processen is om de risico’s te meten en te  beheersen. Daarnaast dienen eventuele wijzigingen in de voorgaande periode vermeld te worden in de  jaarrekening.   Paragraaf 7.34 en 7.35 gaan over de kwantitatieve toelichtingen in de jaarrekening. In deze paragrafen  wordt gevraagd om voor elk type risico van financiële instrumenten een samenvatting te geven voor de  periode waarin het risico geldt. Ook de verschillende methoden om de risico’s te beheersen dient het  bedrijf te vermelden in de jaarrekening. Deze informatie moet afkomstig zijn van personeel dat met  deze risico’s te maken heeft en er dus een goed oordeel over kan vellen. Als de informatie die gegeven  wordt aan het einde van een verslagperiode niet representatief is dient er extra informatie verstrekt te  worden waardoor de gebruiker een goed beeld kan vormen van de jaarrekening.   IFRS 7.39 gaat in op het liquiditeitsrisico dat ondernemingen lopen.  De precieze toedracht wordt in  paragraaf B10A tot en met B11F van IFRS 7 verder uitgelegd. Paragraaf 7.39 van de IFRS verplicht  ondernemingen om een looptijdanalyse te vermelden voor de financiële verplichtingen in de  jaarrekening. Hierin moet de resterende contractuele looptijd worden vermeld. Dit is vooral van belang  om de toekomstige uitgaande kasstromen duidelijk te maken. . Financiële instrumenten waarop dit van  toepassing is zijn interest rate swaps met een resterende looptijd van vijf jaar in een cash flow hedge en  alle afgesloten leningen. Een bedrijf mag vervolgens zelf beoordelen welke bandbreedtes het gebruikt  voor de looptijdanalyses. Dit is ook afhankelijk van het aantal leningen en de looptijd ervan. In de  toelichting dient een bedrijf uit te gaan van het vroegst mogelijke tijdstip dat hij zou kunnen  terugbetalen wanneer het geen strakke richtlijnen en aflossingdata heeft, maar hierin zelf keuzes mag  maken (B11C). De contractuele bedragen die worden toegelicht in de looptijdanalyse zijn op basis van  niet verdisconteerde cashflows. Hiermee worden de bruto verplichtingen bedoeld, dus alles zoals rente  en kosten erbij inbegrepen (B11D). Dit bedrag zal verschillen van het bedrag in de jaarrekening omdat  de jaarrekening gebaseerd is op verdisconteerde cashflows. Als laatste verplicht IFRS 7.39 (c) om toe te  lichten hoe de liquiditeitsrisico’s die een onderneming loopt ten gevolge van de contractuele  voorwaarden van de financiële verplichtingen gemanaged worden. Een bedrijf dient te vermelden welke  financiële activa direct kunnen worden verkocht om kasstromen te genereren. Hiermee kan aan de  betalingsverplichtingen worden voldaan, zodat gebruikers kunnen beoordelen hoe groot het  liquiditeitsrisico van het bedrijf is. Daarmee wordt ook het kredietrisico dat de aandeelhouder van het 

(26)

bedrijf loopt beoordeeld. Daarnaast kan een bedrijf nog extra toelichting geven over extra  kredietfaciliteiten, extra deposito’s bij centrale banken en interne controleprocessen voor het managen  van liquiditeitsrisico’s.     4.5 Conclusie  In dit hoofdstuk is uitgelegd wat verplicht is rondom de verslaggeving van de financiële passiva. Hierbij  ben ik vooral ingegaan op de zaken die de AFM benoemt in haar rapport. Op basis van dit hoofdstuk heb  ik een disclosure index opgesteld die de basis vormt van mijn onderzoek. Deze kunt u vinden in bijlage 1.  

(27)

5. Resultaten onderzoek 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van mijn onderzoek beschreven. Hieruit zal blijken of de  hypothesen die ik opgesteld heb verworpen of niet verworpen zullen worden. Ook zal blijken welke  onderdelen significant afwijken van de verwachtingswaarde. Ik heb alle resultaten getoetst met behulp  van de statistische student t‐toets. Deze manier van toetsen is gangbaar bij het toetsen van één  populatie aan een verwachtingswaarde. In paragraaf 5.1 geef ik een stukje beschrijvende statistiek.  Hierin zullen gemiddelden naar voren komen. In paragraaf 5.2 toets ik deze uitkomsten aan de  hypothesen die ik in hoofdstuk 3 heb opgesteld. De resultaten zal ik ook in paragraaf 5.3 bediscussiëren.  In de laatste paragraaf, paragraaf 5.4, geef ik een conclusie over dit hoofdstuk.     5.1 beschrijvende statistiek  Ik heb onderzoek gedaan naar de mate van verslaggeving van de financiële risico’s die betrekking  hebben op de financiële verplichtingen, het toelichten van zekerheden, het aangeven of er sprake is van  forbearance en de waardering van financiële verplichtingen in de jaarrekening. De uitslagen van mijn  onderzoek zijn te vinden in bijlage 2. Hier is opgenomen hoeveel percentages bij de disclosure index met  ‘ja’ hoeveel met ‘nee’ en hoeveel met ‘niet van toepassing’ beantwoord zijn. Daarnaast is aan elk  onderdeel een waarde toegekend in de schaal van één tot tien. Hiermee wordt de mate van  belangrijkheid duidelijk gemaakt. Op basis van deze waarden is het gemiddelde percentage berekend. In  dit hoofdstuk zal ik elke keer stukjes van deze bijlage vermelden. Hierbij wordt vermeld welk percentage  positief heeft geantwoord op de disclosure index.     5.2.1 Presentatie financiële verplichtingen  Het eerste onderdeel van de disclosure index gaat over de waardering van de financiële verplichtingen.  Er wordt onderzocht of dit op reële waarde gebeurt en of de waardering op basis van de geamortiseerde  kostprijs plaatsvindt met de argumentatie voor de keuze die gemaakt is. In tabel 5.1 ziet u de uitslagen  van dit onderdeel. 

  Waardering schulden +algemene toelichting schulden Ja Nee  Nvt  Waarde

Wordt voor elke schuld het volgende toegelicht: ‐ Hoofdsom  ‐ Datum aflossing  ‐ Bedragen en tijdstippen van verwachte toekomstige  betalingen  ‐ Percentage en bedrag van rente  ‐ Valuta eenheid bij afwijking presentatievaluta 49 0  1  10 100 Worden de grondslagen voor de waardering van financiële  verplichtingen voldoende toegelicht in de jaarrekening, zodat voor  de gebruiker duidelijk is op welke manier de bedragen tot stand  gekomen zijn?  50   0  0  8 100 Is de schuld gewaardeerd tegen de reële waarde bij eerste  verwerking en tegen geamortiseerde kostprijs bij latere  50 0  0  8 100

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A İngilizce eğitim verildiği için B kız/erkek beraber okuduğu için C özel bir okul olduğu için.. paragraf).. A dayak yiyerek B herkesi döverek C rahat bir şekilde D

Die toekomst van Uithoorn is niet alleen zaak van het college en/of raad, maar ook steeds meer een zaak van u als inwoner.. Of het nu gaat over veilig- heid of over deelnemen

De Klimaatkrant wordt uitgebracht in de gemeente Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo.. Het betreft een gezamenlijke productie met voor iedere gemeente een

A cehennemi ateşe verdiği için B cenneti ateşe verdiği için C dünyayı ateşe verdiği için. 1p 35 Metne göre tarihte ‘at ve araba’ kavramının gerçekleşebilmesi

Als in januari 2022 blijkt dat inloopavonden nog niet mogelijk zijn, dan gaan we bekijken hoe we het proces verder vorm gaan geven. Daarvan brengen we u op

Die moet natuurlijk de juiste boom voor een bepaalde plek kiezen, of andersom: de juiste plek voor specifieke boom.. Om te bepalen welk exemplaar het best past in die winkelstraat,

Dat deze produktiemethoden ook buiten Japan, namelijk in de Verenigde Staten, bruikbaar zijn én tcegepast worden, wordt bevestigd door Florida en Kenney (1991), terwijl Mueller

Bereken de relatieve stabiliteit voor beide algoritmes (de twee gegeven evaluatiemethoden 1 − x−3 1 en x−4 x−3