• No results found

VVD in de jaren • 50 nota's en regels •

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VVD in de jaren • 50 nota's en regels • "

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DOCUMENTATIECENTRUM NEDERLANDSE POLITIEKE

PARTIJ-EN

VVD in de jaren • 50 nota's en regels •

sociaal zekerheidsstelsel •

EIL

(2)

Liberaal Reveil is een uitgave van de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting

Redactie

drs. J.A. Weggemans (voorzitter) J.J. van Aartsen

dr. R. Braams drs. J. G. Bruggeman dr. P. 8. Cliteur dr. K. Groenveld drs. B.R.A. Gijzel drs. J.A. de Hoog

mw ir. L.J. Kolff (eindredacteur) F.L. M. Lafort

T.P. Monkhorst prof.dr. U. Rosenthal prof.ir. J.J. Sterenberg

R«<scti«<dres Koninginnegracht 5!fl 2514 AE 's-Gravenhage telefoon: 070-3631948

Wenken voor het schrijven van artikelen voor Liberaal Reveil zijn op het redactie- adres verkrijgbaar

Abonnementenadministnltie Mevrouw M.P. Moene Nude 54c

6702 ON Wageningen telefoon: 08370-27655 Giro 240200 t.n.v.

"Stichting Liberaal Reveil" te Wageningen

De abonnementsprijs /6 nrs.J bedraagt f42,50 per jaar. Voor jongeren onder de 27 jaar is de prijs f30,-.

Losse nummers f9,50.

Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij het abonnement voor 1 december bij de abonnementen- administratie is opgezegd.

Advelfenties

Advertentietarieven op aanvraag beschik- baar

Bestuur

mr.J.J. Nouwen (voorzitter) prof. dr. J.A.A. van Doorn drs. L.M.L.H.A. Hermans mw S.M. Hoorn

mw W.P. Hubert-Hage mr. H.E. Koning

mr.E.J.J.E. van Leeuwen-Schut drs. P.J.H.M. Luijten (secretaris) drs. J. W.A. M. Verlinden

© Oe auteursrechten liggen bij de uitgever ISSN 0167-0883

INHOUDSOPGAVE

Column

De verwarring T.P. Monkhorst

Nota's en regels J.M. Polak

Gastcolumn

De afstand tussen kiezer en politiek D. Luteijn

Speelterrein van woelmuizen H.F. He ij mans

"Verbreekt de rode boeien"

Het antisocialisme van de VVD in de jaren 1952-1959

B.F .M. Otten

Interview met Reiner Müller F. Bolkestein

Regiovorming, panklare oplossing

Grote kansen voor de

Wet Gemeenschappelijke Regelingen

B.J. Bruins

-

41

43

t.J

45

47

51

58

67

(3)

Liberaal Reveil nummer 2 1992

~ De verwarring

t.p. monkhorst

De enquéte onder 100 leden van de Twee- de Kamer die onlangs door NRC Handels- blad werd gepubliceerd, levert enkele inte- ressante, zij het weinig opwekkende, gege- vens op. Een kleine selectie: 52% vindt dat ambtenaren te veel invloed op de besluit- vorming hebben; 59% vindt dat politici te veel op ambtenaren lijken; 57% dat steeds minder burgers belangstelling tonen voor de politiek; 73% dat er meer generalisten in de Tweede Kamer moeten komen en 52%

dat de Eerste Kamer politieke taken van de Tweede Kamer overneemt.

De uitslag van deze enquéte stemt overeen met een algemeen gevoelen in wat ik ge- makshave maar "politiek Nederland" zal noemen, een gevoelen van verwarring.

Verwarring over de taak en rol van de over- heid, de mate van "maakbaarheid" van de samenleving, de relatie tussen burger en bestuur, de belangstelling van de burger voor de politiek, de organisatie van de overheid, dualisme versus monisme, de keuze tussen ideologie en marketing in de politiek en ga zo maar door. In het fin de siècle lijkt een trendbreuk in het denken over politiek te zijn ontstaan waarop politici (nog) geen antwoord hebben.

De (vermeende?) kloof tussen burger en politiek heeft de vraag van de ideale politi- cus opgeroepen. Van Mierlo heeft daarover een duit in het zakje gedaan, waarover ik al eens eerder in deze kolommen mocht schrijven. Van Mierlo pleitte in mijn ogen voor een marketing-benadering, waarbij de vorm de inhoud overheerst. Wie het optre- den van de nieuwe voorzitter van de PvdA heeft gevolgd, zal hebben geconstateerd dat Van Mierlo zijn tovenaarsleerling heeft gevonden. Anderen wijzen echter op de noodzaak van een meer inhoudelijke aan- pak: de politicus (en zijn politeke partij) moet bij z1ïn!haar aantreden duidelijk stellen wat zijn/haar beleid op hoofdlijnen is en die vervolgens in de praktijk brengen, opdat

aan het eind van de termijn de kiezer kan beslissen of de politicus voor een nieuwe termijn in aanmerking komt.

De achtergrond van deze discussie is niet alleen het verschijnsel televisie, dat politici verplicht een meer persoonlijke en populistische presentatie na te streven op straffe van over het hoofd te worden ge- zien. De burger zelf, zo men wil de kiezer, is veranderd. Zo wordt althans beweerd.

De Nederlandse burger, zo blijkt uit sociolo- gisch onderzoek, is redelijk tevreden over zijn eigen situatie. Voor het eerst bestaat er een generatie in Nederland die het begrip honger slechts uit boeken kent en die bo- vendien goed gehuisvest en gekleed is, lange vakanties kan houden en zeer mobiel is. Men verwacht van de overheid een bescheiden en terughoudend gedrag, an- ders zal men zich via intelligente calculaties onttrekken aan al te forse overheidsbemoei- enis met de eigen cocon. Zo'n burger is niet geïnteresseerd in politiek en ideolo- gieën. Bovendien heeft de overheid in zijn ogen meer gepretendeerd dan waargemaakt en daarom past politici bescheidenheid. Een politicus die door enige intellectuele twijfel zijn betrouwbaarheid toont, is aantrekkelij- ker dan een collega die het zo goed weet en toch niet doet wat hij beweert. In zo 'n situatie doen politici als Van Mierlo het goed. Zelfs Van Agt zou nog hoog scoren.

Wanneer een tevreden burger weinig ver- wacht van de politiek, zal hij ook weinig geïnteresseerd zijn in politici, zodat de theorie dat een politicus aan het eind van zijn termijn zal worden gewogen op zijn daden, niet meer opgaat. Heeft de ideologie dan afgedaan?

Laten we eens kijken naar de andere kant van de medaille. Steeds meer burgers ervaren de huidige tijd als een onzekere periode. Onze communistische vijand is

overwonnen. Aan de oostgrens van Europa worden etnische vetes uitgevochten alsof

(4)

~

Liberaal Reveil nummer 2 1992

we weer in de Middeleeuwen leven. Bij gebrek aan een vijand wordt gezocht naar een nieuwe vijand en velen in Europa zien de Islam als zodanig.

De Europese grenzen verdwijnen en daarmee wordt de eigen culturele identiteit bedreigd. Schengen is zo lek als een mand- je. Slagen we erin onze concurrentiepositie in Europa te behouden, of worden we een economisch randverschijnsel? Op wereld- schaal vormen zich rondom machtsblokken nieuwe coalities van en met voormalige ontwikkelingslanden. Japan dreigt in Zuid- Oost-Azië een sterk economisch bolwerk op te bouwen en de VS zijn druk doende in Midden- en Zuid-Amerika een economisch blok te vormen. Als de Uruguay-ronde mis- lukt, zal er langs deze llïnen een nieuw isolationisme ontstaan. Technologische ontwikkelingen drukken een stempel op de arbeidsmarkt. Alleen goed geschoolde werknemers vinden nog een baan. Deze ontwikkeling, gekoppeld aan een toene- mend aantal laag- en ongeschoolde bur- gers, waaronder veel allochtonen, veroor- zaakt een verpauperde klasse van werklo- zen. Het aantal daklozen neemt toe.

Milieuvervuiling bedreigt onze gezond- heid en die van onze nakomelingen. Het oplossen van dat probleem is zo kostbaar, dat onze economische groei en dus onze materiële welvaart er gevaar door loopt.

Daardoor is de politieke besluitvorming op dat gebied traag, waardoor het uitzicht op tijdig herstel van het ecologisch evenwicht in de wereld twijfelachtig is.

Tenslotte staan we in ons eigen land voor een taaie combinatie van een te groot over- heidstekort en een te hoge collectieve las- tendruk, waardoor ingrijpende maatregelen ter sanering van de overheidsfinanciën moeten worden genomen. Daardoor vallen vertrouwde zekerheden in eigen huis weg en wordt de dreiging van buitenaf nog grimmiger. Al deze argumenten, die bewust ietwat gechargeerd zijn, vervullen de burger met onzekerheid en vrees die, naarmate de tijd verstrijkt en de oplossingen uitblijven, zal overgaan in angst.

Wie de hier geschetste elementen op een rij zet, krijgt het volgende beeld. Onzekere

politici scheppen een diffuus politiek beleid en hebben de neiging het antwoord op de complexe problemen bij de burgerij te zoe- ken (zie het Amsterdams referendum). De burgerij die van politici het antwoord ver- wacht - daarvoor zijn zij immers gekozen - wendt zich af van de politiek en lost de problemen in de micro-sfeer zelf op (cal- culerende burger, eigen-richting, eigen veiligheidsdiensten). De politicus die vreest zijn populariteit te verliezen, zoekt vervol- gens de oplossing in de "marketing en pre- sentatie", hij kruipt in de huid van de bur- ger en presenteert zich als een gewoon mens. Vooralsnog lijkt dit effectief, maar naarmate de problemen groter worden en de onzekerheid van de burger in vrees en vrees in angst overgaat, zal dit effect zijn kracht verliezen. Wat dan?

De Amsterdamse wethouder Ten Have (D66) riep blijkens een artikel van Steven Adolf in NRC Handelsblad van 28 maart jl.

vertwijfeld uit: "Maar wat willen ze dan, nieuwe regenten?". In de vraag ligt het antwoord opgesloten: wat ze willen zijn politici die hun verantwoordelijkheid nemen, zelfs als ze daardoor minder aardig worden gevonden. Het misverstand dat een politi- cus een gewoon mens is, moet maar eens uit de wereld. De discussie over de kloof tussen burger en politiek is inderdaad een luxe probleem. We hebben ons die luxe kunnen veroorloven sinds 1966. Het ziet er naar uit dat daaraan een einde is gekomen.

Dat de discussie weer over inhoudelijke zaken moet gaan. Problemen zijn er gnoeg.

Wie nu aan de oplossing ervan begint, zal stemmen trekken.

• T.P. Monkhorst is lid van de redactie.

- -<fl!; -

-

j.rr.

(5)

j.m. polak

Uberaa/ Reveil nummer 2 1992

Nota's en regels

In de afgelopen jaren verschenen er vele regeringsnota's. De functie van nota's is niet altijd dezeffde. Er moet orde in het vaak onduidelijke verschijnsel •nota 's • worden geschapen.

Overdosis

Klachten over nota's zijn niet van vandaag of gisteren . "De laatste jaren hebben een hausse van regeringsnota's laten zien over zeer uiteenlopende onderwerpen". Zo be- gint de toelichting bij het op 5 juni 1 975 ingezonden voorstel van de commissie inzake de werkwijze der Tweede Kamer tot tijdelijke invoering in het Reglement van Orde van nieuwe bepalingen nopens de behandeling van nota's (13435, nr. 1 ).

Het zijn niet alleen de grote hoe- veelheden nota's die zorgen baren. Ten- minste zo bezwaarlijk wordt gevonden dat vaak onduidelijk is wat met de nota's wordt beoogd en welke werking ervan uitgaat. Tien jaar later wordt het door de Commissie-Wetgevingsvraagstukken in haar rapport Orde in de regelgeving als volgt verwoord:

"Jaarlijks zenden de ministers honderden nota's en vergelijkbare documenten zoals brieven, notities en schetsen naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Reeds een opper- vlakkige bestudering van deze stroom van stukken brengt aan het licht dat het niet alleen voor wat betreft de vorm- geving, maar ook inhoudelijk bezien om een veelsoortig verschijnsel gaat. De ene nota is duidelijk de andere niet".

Nog steeds worden er teveel nota's aan de Tweede Kamer gezonden. Dat is hinderlijk, zoals iedere overdosis aan papier ons irriteert. Maar daartegen kan je je gemak- kelijk wapenen. Je behoeft niet alles te lezen en het lezen kan op tal van manieren gebeuren, van degelijk en serieus tot het

zogenoemde koppensnellen. Echt bezwaar- lijk is echter wat in het citaat het

veelsoortige wordt genoemd. Nota's zeggen bijna nooit duidelijk wat zij beogen.

Terwijl er toch uiteenlopende doeleinden door en in nota's nagestreefd kunnen worden.

Betrekkelijk onschuldig is de informatie die de nota's verstrekken. Vaak wordt daar door parlementariërs ook om gevraagd. Het gaat dan meestal om informatie over voor- bije en te verwachten ontwikkelingen in sectoren van overheidszorg, bedrijfsleven, arbeidsmarkt e.d. Bewindslieden doen met de toezeggingen en de uitvoering van nota's die informatie bevatten doorgaans niet moeilijk. Zij zijn er zelfs scheutig mee, omdat zij menen dat nota's naamsbekend- heid bevorderen en bestuurskracht sugge- reren. En omdat bij producenten van papier anders dan bij consumenten uitvoerigheid vaak hoger wordt aangeslagen dan be- knoptheid, mag men het grote aantal en de omvang van de nota's wel op rekening van dit aspect van het verschijnsel schrijven.

Kwantitatief is het informatieve deel van het totaal van nota's veruit het belangrijkst.

Nota's kunnen ook toezeggingen over komende wet- en regelgeving bevatten. Het ligt voor de hand dat bewindslieden daar- mee veel terughoudender zijn. Aan toe- zeggingen kun je gehouden worden. Boven- dien kan een bewindspersoon niet op eigen houtje een dergelijke toezegging doen. Art.

13 van de Comptabiliteitswet 1 976 - re- cent gewijzigd bij de Wet van 19 december

1991 Stb. 752 - verlangt dat voornemens en toezeggingen met finan- ciële gevolgen voor het Rijk niet aan de Staten-Generaal worden kenbaar gemaakt voordat de minis- ter van Financiën daarover zijn oordeel heeft gegeven.

Kansonderzoek

Op een derde soort was vooral het Kamervoorstel van 1975 gericht. Met de

(6)

Liberaal Reveil nummer 2 1992

nota kan worden beoogd "te onderzoeken, hoe de kansen voor een voorgenomen stuk wetgevende arbeid in de Kamer liggen". Uit het vervolg van de toelichting blijkt dat de voorstellers met dit gebruik van de nota niet erg gelukkig zijn. Immers, de Kamer kan niet anders doen "dan met moties aan- duiden, welke elementen in de nota de instemming van de meerderheid van de Kamer hebben, en welke delen zich niet in 's Kamers gunsten verheugen. In feite is de discussie over de nota dan niets anders dan het voeren van "algemene beschouwin- gen" over een onvoldragen wetsontwerp.

Zaken kunnen pas worden gedaan bij de behandeling van een echt wetsontwerp of begrotingshoofdstuk".

Dit is ongetwijfeld juist, maar daar staat wel het een en ander tegenover. Speciaal bij grote wetgevingsoperaties kan een dergelijk kansenonderzoek zinvol zijn, met name als de nota vraagpunten bevat zoals in 1953 met de vraagpuntennota Nieuw Burgerlijk Wetboek en in 1972 met de nota Herziening Politiewet het geval is geweest.

Bovendien zijn nota's van dit type goed als zodanig herkenbaar. Verwarring over strek- king en betekenis is niet te duchten.

Pseudo-wetgeving

Die verwarring kan wel ontstaan indien en voor zover de nota beleidsregels bevat.

"Veel regelgeving van de rijksoverheid", zo zegt het reeds geciteerde rapport Orde in de regelgeving, "is niet neergelegd in wetten, algemene maatregelen van bestuur of andere op een hogere regeling steunende wetgeving, maar in soms veel, soms ook weinig op wetgevende lijkende richtlijnen, circulaires, resoluties, ministeriële be- schikkingen, etc.". Als verzamelterm voor deze regels wordt vaak de benaming

"pseudo-wetgeving" gehanteerd. Als verpakking van deze pseudo-wetgeving die de laatste tijd vooral als belaidsregels wordt aangeduid, komen we ook de nota tegen. Zonder dat dit met zoveel woorden wordt gezegd en men dus gewaarschuwd

i~, kan de nota belaidsregels bevatten. En wat nog erger is, we erkennen niet alleen belaidsregels waarvan een zekere juridische werking uitgaat, ditzelfde is het geval met

de zogenaamde vaste bestuurspraktijk.

"Wanneer geleidelijk, door een reeks van beslissingen en de uitoefening van de bestuursbevoegdheid, een vaste praktijk ontstaat, wordt - ook in de rechtspraak - het resultaat niet zelden aangeduid als de beleidsregel, het vaste beleid of de vaste praktijk. Dit type "beleidsregel" wordt niet door middel van één handeling gegeven, doch ont- staat door een reeks van beslui- ten of andere handelingen".

Ik ontleen dit citaat aan de memorie van toelichting (p. 11 7) behorende bij het voorontwerp Algemene wet bestuursrecht, derde tranche, van de Commissie-

Wetgeving algemene regels van bestuurs- recht van december 1991. In dit voor- ontwerp zijn vijf artikelen gewijd aan de beleidsregels. Zij worden daarmee in zekere zin binnen de sfeer van de "echte" regel- geving gehaald. Terecht, want zij hebben - als gezegd - een zekere juridische werking.

De overheid kan zich aan beleidsregels niet onttrekken. De bestuurden kunnen zich op beleidsregels beroepen en vinden daarbij de rechter aan hun zijde. Zowel de met admi- nistratieve rechtspraak belaste rechterlijke colleges als de zogenaamde gewone rech- terlijke macht passen belaidsregels toe, zij het dat hun werking minder ver gaat dan de binding die voor de overheid uit "echte"

regelgeving (algeme~n verbindende voor- schriften) voorvloeit.

Is het al een probleem hoe ver die binding gaat, problematisch is vooral dat beleids- regels en a fortiori een vaste bestuurs- praktijk zo moeilijk herkenbaar zijn. Zeker als het om een nota gaat, wordt niet aan- gegeven of, en zo ja waar, de nota beleids- regels bevat. Het is dan de rechter die later die regels eruit vist. Zo kwam - om een enkel voorbeeld te geven - de Afdeling rechtspraak van de Raad van State op 1 5 augustus 1 983 tot de conclusie dat aan de op 28 juni 1979 aan de Tweede Kamer toegezonden notitie inzake het Nederlands vreemdelingenbeleid bepaalde rechtsge- volgen waren verbonden.

d. /i

(7)

~

liberaal Reveil nummer 2 1992

d. luteijn

Nota's

De titel van het enkele malen ter sprake gebrachte rapport van de Commissie- Wetgevingsvraagstukken duidt het al aan.

Het moet mogelijk zijn orde in de regelgeving te scheppen. De Commissie heeft daarvoor de bouwstenen geleverd. In de aanwijzingen waarmee het rapport wordt afgesloten worden er 29 geformu- leerd. Zij betreffen onderwerpen als de parlementaire betrokkenheid bij de

totstandkoming van algemene maatregelen van bestuur, de beleidsregels, de plannen, de circulaires en ook de nota's. Het Kabinet heeft er grotendeels positief op gereageerd.

In de binnenkort te verwachten Aanwijzin- gen voor de regelgeving zal men een aantal aanwijzingen van de Commissie terug- vinden.

Dat is niet het geval met het onderdeel Nota's. Nu is dat in zoverre ook wel te begrijpen, omdat de nieuwe Aanwijzingen zich louter richten op de regelgeving. Het begrip nota is van formele aard, het kan - zoals we zagen - regels bevatten, maar dat hoeft niet het geval te zijn.

Aanpak van het verschijnsel nota zal dan ook langs andere weg moeten geschie- den. Er zullen eigen aanwijzingen voor moeten worden ontworpen. Het rapport Orde in de regelgeving biedt daarvoor de nodige steun. Zo wordt voorgesteld in de aanhef van een nota te vermelden welke functie wordt beoogd. Het kabinets- standpunt op dit onderdeel was positief.

"Er zal naar worden gestreefd zoveel mogelijk duidelijkheid bij de behandeling van nota's te verschaffen, zowel door de benaming ervan als door de verwerking van hetgeen met de Staten-Generaal is bespro- ken in latere notities" (20038, nr. 2, p. 5).

Alle reden om nu ook orde in het verschijn- sel van de nota's te scheppen.

* mr. J. M. Polak is lid van de Raad van State.

- -<{)1] -

De afstand tussen kiezer en politiek

De opkomstpercentages bij verkiezingen lopen de laatste tijd in ons land gestaag terug. Kennelijk taant bij vele stemgerech- tigden de belangstelling voor de politiek.

Steevast wordt dit in de commentaren als een uiterst zorgelijke ontwikkeling geken- schetst door bijna alle politici. Helaas blijft het vervolgens bij het uiten van die zorg en wordt weer snel overgegaan tot de orde van de dag, zonder dat de echte oorzaak van de teruglopende belangstelling vol- doende aandacht knïgt. En die oorzaak ligt

mijns inziens in belangrijke mate bij de politiek en de politici zelf.

Zo wordt er binnen het politiek bedrijf in toenemende mate op een wijze gecom- mu- niceerd, met gebruikmaking van veel vakjargon en versluierd taalgebruik, die voor de gewone burger steeds minder toe- gankelijk en begrijpelijk is. En juist een heldere presentatie is extra belangrijk nu de verschillen toch vaak al minder duidelijk herkenbaar zijn. De vaak waar te nemen

(8)

liberaal Reveil nummer 2 1992

"angst" om zo duidelijk mogelijk posities in te nemen, maakt het beeld voor de kiezer schimmiger.

Dichtgetimmerde regeerakkoorden en vrij gedetailleerde afspraken en compro- missen op onderdelen, veelal tussen rege- ringsfracties achter gesloten deuren opgesteld, maakt het debat in de Tweede Kamer te veel tot een rituele dans met voorspelbare uitslag. De verslaggeving via onze media, met name de televisie, werkt daarbij eerder demotiverend dan uitnodi- gend naar de toekijkende burger.

Kenmerkend is in dit kader het feit dat blijkbaar echt interessante debatten vooral in de Eerste Kamer plaatsvinden (Harmoni- satiewet; verhoging huurwaardeforfait;

plan-Simons en, over enige weken, de Wet op Basisvorming zijn daar voorbeelden van).

Een belangrijke oorzaak van de afne- mende belangstelling voor het politieke gebeuren wordt mijns inziens ook gevormd door het feit dat het politieke debat steeds verder van de praktijk komt af te staan en een meer theoretisch karakter krijgt. Niet het echte resultaat, maar het op papier berekende vormt te veel het toetsingspunt.

De controle of de uitkomsten van een op papier aardig uitziend beleid ook werkelijk in de praktijk werkt of heeft gewerkt, ont- breekt veelal. Laat ik enkele voorbeelden geven.

Is de kwaliteit van het onderwijs nu echt gediend geweest met de stroom van veran- deringen die sedert de "mammoet-wet" zijn doorgevoerd? Wie z'n oor in de praktijk te luisteren legt, weet wel beter en hoort feitelijke maar één uitdrukkelijke wens:

rust wat de structuren en systemen in het onderwijs betreft, zodat de echte onder- wijstaak weer alle aandacht kan krijgen.

Niettemin wordt met de voorliggende wet op de Basisvorming nu weer een belang- rijke sector binnen het onderwijs overhoop gehaald.

En wat is nu echt het effect van alle opgestelde nota's en plannen op milieu- gebied geweest? Zijn de extra beschikbaar gestelde miljarden guldens tot nu toe niet te veel in de sfeer van meer beleids- sambtenaren en steeds dikkere en ontoe-

gankelijkere rapporten en nota's uitge- geven? In plaats van sneller concreet aan de slag te gaan met het zo effectief moge- lijk aanpakken van de milieuvervuiling als zodanig.

En hoe hebben de diverse operaties ter vereenvoudigtng van ons belastingstelsel en sociale verzekeringssysteem daadwerkelijk uitgepakt? Is uiteindelijk niet alles nog ingewikkelder geworden met toenemende druk op de vrij besteedbare inkomens van de burgers?

En wat komt er, ondanks alle discussie, feitelijk echt van de aanpak van de uitke- ringsfraude terecht? Weinig toch tn de ogen van de hardwerkende burger, die tn zijn omgeving dagelijks de voorbeelden van het heel en half ontduiken van de regels ervaart. Of het nu gaat om het (zwart) werken met uitkering, of bijvoorbeeld om het toucheren van twee uitkeringen als al- leenstaanden, terwijl men feitelijk samen- woont. Degenen die echt die uitkering nodig hebben dreigen stap voor stap het slachtoffer te worden van het sluiten van de ogen in politiek Den Haag voor deze werkelijkheid.

En wat komt er in de praktijk terecht van een scherper toezicht op illegaal verblijf van buitenlanders in ons land? Ook hier dreigen degenen die echt asiel behoeven uiteindelijk het slachtoffer te worden van een beleid dat veel te veel mensen van buiten Nederland de kans geeft uit onze goed gevulde ruif met sociale uitkeringen mee te eten.

En moeten we wat de besteding van onze belastingcenten voor ontwikkelings- hulp betreft niet veel meer de nadruk leggen op echt effectieve projecten en doelstellingen in plaats van blindelings uit te gaan van 1 Y2 % van ons Nationaal Inko- men als totaalbedrag? Vele burgers hebben toch het gevoel, mijn inziens niet ten onrechte, dat te veel ontwikkelingsgeld in bodemloze putten verdwijnt of aan strijk- stokken blijft kleven.

Voorbeelden die wel aangeven dat het om politiek gevoelige onderwerpen gaat. Toch mag dat ons er niet van weerhouden om de vraag te stellen, of het gevoerde beleid in de praktijk ook het beoogde effect heeft.

h.t.

(9)

h.f. heijmans

Ubemsl Reveil nummer 2 1992

Mij dunkt dat juist liberalen zich het toenemende hiaat tussen politieke theorie en de werkelijkheid extra moeten aan- trekken. Wij hebben immers als centraal uitgangspunt dat de overheid de dienaar van de burger is. Dat betekent ook dat we de plicht hebben helder en duidelijk aan te geven waar die overheid echt mee bezig is.

Wat dat betreft vragen de goede aanzetten van Frits Bolkestein om weer echt de pro- blemen in klare taal op de politieke agenda te plaatsen, onze navolging. Zodat het

vertrouwen van de burger in het politieke bedrijf weer op het niveau terugkomt waar het binnen een goed functionerende demo- cratie hoort.

• ir. D. Luteijn is voorzitter van de VVD- fractie in de Eerste Kamer.

---~ -

Speelterrein van woelmuizen

Het sociaal-verzekeringsstelsel gaat steeds meer op in het economisch en financieel beleid van de overheid. Het is de hoogste tijd dat er in het sociaal-zekerheidsstelsel orde op zaken wordt gesteld.

Volksverzekeringen

Staatssecretaris Ter Veld van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil een funda- mentele discussie over ons sociaal-zeker- heidsstelsel1. De vraag is wat het prin- cipiële uitgangspunt voor zo'n discussie zou moeten zijn. Het antwoord luidt: de verhouding tussen het stelsel van sociale verzekeringen (de uit de schatkist betaalde voorzieningen zoals bijvoorbeeld de Alge- mene Bijstandswet blijven hier buiten be- schouwing) en het financiële beleid van de overheid. De toenmalige secretaris-generaal van de Association Internationale de la Sécurité (AISS) Wladimyr Rys, heeft in 1983 een al eerder in gang gezette ontwik- keling als volgt getypeerd: "Een van de meest negatieve gevolgen van de econo- mische recessie is de verzwakking van de onafhankelijke positie van het stelsel van sociale zekerheid. De minister van Finan- ciën en andere niet hierbij betrokken departementen gaan een steeds belang-

rijkere rol spelen in de politieke beleidsvorming terzake· 2

Heel schematisch en globaal zouden in deze, door Rys aangeduide, ontwikkeling drie lijnen kunnen worden getekend:

• de ontwikkelingen in de taakstelling van onze sociale verzekeringen;

• de ontwikkelingen in de relatie tussen het stelsel en de overheid, en

• de ontwikkelingen in de wetgeving zelf.

Tot, ruwweg, na de Tweede Wereldoorlog was de verzekeringsgedachte het leidend beginsel. Een redelijk gesloten systeem, bestand tegen externe invloeden, met als

"grondwet" dat men een bepaald percen- tage van zijn inkomen (tot een zeker maximum) betaalde om een uitkering te kunnen "genieten", eveneens tot een bepaald percentage van het vroegere inkomen (met wederom een maximum- grens) bij het ingaan van verzekerde

"gebeurlijkheden".

Na de oorlog kwamen de volksverzekerin- gen (staatscommissie-Van Rijn), die een inbreuk pleegden op dit zogenaamde equi- valentiebeginsel ten voordele van de solidariteit: men betaalt een bepaald percentage van het loon (tot een maxi-

(10)

Liberall I Reveil nummer 2 1992

mum), maar ieder krijgt dezelfde uitkering op minimum-niveau.

In de uit 1966 daterende Wettelijke Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) nam vervolgens de mogelijkheid tot re ï n- tegratie in het arbeidsproces een belang- rijke plaats in, maar tot voor (vrij) kort kwam hier weinig van terecht. Minister Boersma bracht hierna in 1975 met zijn Interimnota lnkomensbeleid3 het inko- mensaspect in het sociaal-verzekerings- stelsel, overigens zonder enige rechtsgrond hiervoor aan te geven. Toen in de loop van de jaren tachtig het werkgelegenheids- probleem steeds nijpender werd kreeg dit aspect ook zijn plaatsje toegedeeld, en nog wel op een oneigenlijke manier. In de wet Vermeend-Moor4 werd een reductie van sociale werkgeverspremies bij tewerk- stelling van langdurig werklozen ge ï ntro- duceerd. Dit betekende een extra beroep op de sociale fondsen. Men betaalt bij- voorbeeld zijn premie voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) (voor een klein deel) niet om zich tegen genees- kundige risico's te verzekeren, maar om langdurig werklozen aan de slag te helpen.

"Slobberen uit de sociale fondsen" wordt het wel genoemd. Deze weg werd verder bewandeld door de invoering van de Wet Loonkostenreductie op Minimum-loon- niveau5. Evenmin als in de genoemde Interimnota wordt in de memories van toelichting op beide wetsontwerpen gesproken over een rechtsgrond. Waar- schijnlijk omdat dit alleen maar lastig is;

gelegaliseerd "proletarisch winkelen" door de overheid schijnt aantrekkelijker te zijn.

De vorige minister van Sociale Zaken, De Koning, had, daartoe uitgelokt, een simpel antwoord: rijksbruin kan de finan- ciering van de werkgelegenheidsplannen nu eenmaal niet betalen. Hij gaf overigens wel toe dat hij niet voor honderd procent de theorieën over de financiering van de sociale zekerheid naleefde. Hij erkende dat een fundamenteel debat over de financie- ring van de werkloosheidsbestrijding uit de middelen van de fondsen zeer nuttig zou

?ijn en hij zou het zeer bewonderen als zijn opvolger dit zou willen doen6. Die opvolger, De Vries (of Ter Veld), heeft het tot nu toe niet gedaan en de minister beperkte zich,

wederom hiertoe uitgedaagd, tot "het uiten van zijn zorg over het te gemakkelijk grijpen naar de sfeer van de premies voor sociale zekerheid als oplossing voor allerlei problemen die men bij de rijksbegroting tegenkomt"7.

Overheidsfinanciën

Hiermee zijn we terecht gekomen bij de relatie tussen het sociaal-verzekerings- stelsel en de overheidsfinanciën. Sociale verzekeringen zijn ontstaan uit particulier initiatief (ziekenkassen, pensioenfondsen e.d.). De wetgever heeft er (1901, Onge- vallenwet) om redenen van spreiding van premiebetaling en risico's een verplichtend karakter aan gegeven. Uit die ontwikkeling kan een goede rechtsgrond worden gebak- ken voor de opvatting dat de "politiek"

verantwoordelijk is voor de wetgeving en het bedrijf~leven voor de uitvoering. Het gaat hier tenslotte om gelden die door dat bedrijfsleven als een bestemmingshefflng zijn opgebracht. Deze gelden worden in fondsen gestort om uitkeringen te kunnen betalen. Het zou allemaal zo mooi kunnen zijn als de wetgever zich aan dit uit- gangspunt zou houden. Zo is het niet. Rys schreef het, en het bovenstaande is een bevestiging van deze uitspraak. Maar er is meer. Hieronder volgen enkele, met enige willekeur gekozen, punten.

• De rijksbijdragen werden en worden in de centrale fondsen gestort of eruit ge- haald, niet om functionele maar om loon- loonpolitieke redenen, of omdat het past in het budgettaire beleid van de overheid. De fondsbesturen kunnen vanwege deze onze- kere factor moeilijk een consistent pre- miebeleid voeren.

• Het is het laatste decennium gebrui- kelijk dat niet de fondsbesturen maar de minister (staatssecretaris) van Sociale Zaken de hoogte van de premies vaststelt.

In de wet staat duidelijk dat dit een taak is van de fondsbesturen, gehoord de Sociale Verzekeringsraad en onder goedkeuring van de minister. De minister pleegt echter af te keuren en heeft dan de bevoegdheid zelf de premiehoogte vast te stellen. Deze ge- woonte is zo ingeslopen, dat Ter Veld in de Tweede Kamer durfde zeggen: "Nog los

(11)

Liberaal Reveil nummer 2 1992

van het feit dat premieheffing niet aan de toestemming van de Kamer onderhevig is - U en Uw voorgangers hebben dat in hun wijsheid tot een recht van de minister gemaakt, dus van de staatssecretaris van Sociale Zaken - ( ... )"8. Zo is, om de lasten te beperken, de premie voor de WAO voor 1992 niet op 14 procent vastgesteld, zoals het fondsbestuur wilde, maar op 13. En het fonds zit met een tekort.

• Door de in het kader van "Oort" aange- nomen Wet Financiering Volksverzekerin- gen is de kring van verzekerden zodanig uitgebreid, dat de mogelijkheid van "wel betalen maar niet halen" - volkomen in strijd met de verzekeringsgedachte, maar wèl een verlichting van de collectieve lastendruk - is geïntroduceerd. Dit heet officieel "premiesolidariteit". Het speelt bijvoorbeeld voor bepaalde groepen Neder- landers die in het buitenland wonen, en die AWBZ-premie moeten betalen zonder dat hier prestaties tegenover staan. Nog gekker was het met het zogenaamde reparatiewet- je AAW (Algemene Arbeidsongeschikt- heidswet)9 dat in de Eerste Kamer leidde tot het eerste "onaanvaardbaar" van dit kabinet. De 65-jarigen zouden wel premie moeten betalen, maar ze konden geen aan- spraken aan deze wet ontlenen. Dat bleek met name voor de voorzieningen (rolstoe- len, taxivergoeding enz.) een onhoudbaar standpunt te zijn. Het kabinet besloot toen om van deze groep geen premie te heffen, ze dus uit de verzekering te halen, maar ze eenzelfde percentage aan extra belasting te laten betalen. Er kwam ook (nog enig ge- goochel met) een rijksbijdrage bij, die twee jaar later al inschrompelde ten gunste van het financieringstekort.

Zo wordt, zeker bij de volksverzekerin- gen, de overloop van fondsen naar schat- kist steeds groter; ze worden de reserve- tank van de rijksbegroting. Aan de motie- Christiaanse-Van Graafeiland10, waarin gevraagd werd om in het Oortse begrip

"loonheffing" de herkenbaarheid tussen belastingen en premies volksverzekeringen te handhaven, is nauwelijks aandacht gegeven.

• De voorstellen van de commissie-Ste- vens 11 gaan weer een stapje verder in dit proces naar een samenloop. Allereerst

wordt voorgesteld om niet alleen de vast- stelling en de inning van de premies voor de volksverzekeringen, maar ook die voor de werknemersverzeke-ringen door de be- lastingdienst te laten uitvoeren. Dit voCirstel betekent niet alleen extra werkgelegenheid voor deze met inkrimping bedreigde dienst ten nadele van de bedrijfsverenigingen, maar het kan ook een nieuw goudmijntje voor minister Kok zijn. Voor die inning moet uiteraard door de fondsen worden betaald, maar de minister van Financiën heeft voor de perceptie van de premies volksverzekeringen een zo hoog bedrag in rekening gebracht, dat de Sociale Verzeke- ringsraad en de Ziekenfondsraad eendrach- tig een "onaanvaardbaar" hebben laten horen. Krasse taal, maar ze moesten er wel onderdoor. Waarom zo'n voordeeltje ook niet met de inning van de premies werk- nemersverzekeringen binnengehaald? Een tweede voorstel van de commissie is om de zogenaamde franchise voor de WAO te laten vervallen. Omdat de WAO in feite een kop (voor werknemers) is op de AAW, zou zonder franchise twee keer premie worden betaald voor het AAW-gedeelte. Niet erg, zeggen Stevens en zijn commissiegenoten, want hier staat een belastingverlaging tegenover. Is er een beter voorbeeld van een "confluent" tussen schatkisten en so- ciale fondsen mogelijk? Dan zag dr. Zijlstra het veel scherper toen hij zei: "Iedere pot een eigen premie en die premie moet kos- tendekkend zijn" 1 2

• Een van de belangrijkste oorzaken van die versmelting zou weleens het begrip

"collectieve lasten" kunnen zijn - overigens geen financieel-economisch dogma, maar slechts een werkhypothese13. Dit begrip - de som van belasting- en sociale premie- druk - suggereert niet alleen een osmose tussen schatkist en sociale fondsen, maar het prikkelt er ook toe. We hebben al enkele voorbeelden gezien. De stelling dat zo lang de sociale premies onder het begrip

"collectieve lasten" blijven vallen er een druk op het sociaal-verzekeringsbeleid zal zijn, is dan ook verdedigbaar. Immers, als de premies kunnen dalen kunnen de belas- tingen omhoog zonder dat de collectieve lasten toenemen. Het begrip "collectieve lasten" is op zijn minst imperfect. Waarom

(12)

~

liberaal Reveil nummer 2 1992

valt bijvoorbeeld de ziekenfondspremie hier wèl onder, maar de particuliere ziektekos- tenverzekering niet? Omdat de eerste wettelijk is voorgeschreven? Zou dan de verplichte WA-verzekering voor automobi- listen er ook niet onder moeten vallen?

Een van de voordelen van een ministelsel - beter: basisuitkering - is dan ook dat de bovenminimale premies uit het begrip wor- den gehaald en dat de hoogte ervan onder- deel zou kunnen uitmaken van de vaststel- ling van de ruimte bij CAO-onderhande- lingen. Een verdeling van de "buit" tussen actieven en niet-actieven: een voorbeeld van echte solidariteit.

Bezuinigingen

Hiermee zitten we op de derde ontwik- kelingslijn. Omdat de minister van

Financiën belang heeft bij zo laag mogelijke sociale premies hebben we, zeker sinds de tweede helft van de jaren tachtig (stel- selherziening op 1 januari 1987), te maken met een wetgeving die hier sterk op is gericht. Dan gaat het niet alleen om het terugbrengen van de hoogte van de uit- keringen, maar evenzeer om de introductie van de minimumbehoefte en als comple- ment de, alweer met de verzekerings- gedachte strijdige, inkomensafhankelijke toeslagenwet. Deze laatste hangt ook weer samen met het streven naar gelijke behan- deling. Voeg hieraan toe de individualise- ring en de gelijkstelling tussen het huwelijksbootje en de puthaak, en het is duidelijk waarom de sociale wetgeving steeds ingewikkelder is geworden, ondanks het streven naar het tegendeel. Het effect is vervreemding van het stelsel, onbegrip, verleiding tot frauderen. De minister van Financiën is overigens niet de enige be- langhebbende, zijn ambtgenoten zijn het niet minder. Praat maar eens met

(oud-)ministers over het kabinetsberaad bij bezuinigingen. Om hun eigen begroting te redden storten ze zich dan op de onder die arme collega van Sociale Zaken vallende pot van de sociale zekerheid; niet altijd zonder succes.

Woelmuizen

Houdt dit alles nu een pleidooi voor een rigide interpretatie van het begrip "sociale verzekeringen" in? In ieder geval wèl een pleidooi voor het scherpen van zijn gren- zen. Wie deze dan overschrijdt, doet het welbewust en zal het "waarom" ervan moeten kunnen verdedigen.

Wat we nu meemaken is een sluipend pro- ces naar collectivisering, naar het opgaan van het sociaal-verzekeringsbeleid in het sociaal en financieel beleid van de overheid. En de beschermende dijk tegen dit "wassende water", de verzekerings- gedachte, is het speelterrein van woel- muizen geworden.

Natuurlijk is al dan niet collectiviseren een politieke keuze. Hierbij moet er wel op worden gerekend dat, omdat sociale verze- keringen dan een onderdeel zijn geworden van het totale financiële afwegingsproces bij de overheid, sociale zekerheid zal kun- kunnen omslaan in sociale onzekerheid. E.P. de Jong heeft het zo geformuleerd:

"Bij het wegvallen van de verzekerings- gedachte (zou) de kans aanzienlijk toene- men dat aan de sociale zekerheid vreemde overwegingen haar kwaliteit en kwantiteit zouden bepalen"14

Je kunt het ook zo zeggen: het gaat dan om de keuze óf minder kinderbijslag en de aankoop van een Leo-pard óf meer kin- derbijslag en je tevreden stellen met een Leo-pony. Toch maar goed dat de Koude Oorlog voorbij is. Nu nog de erkenning dat het sociaal-verzekeringsstelsel een zo zelfstandig mogelijk opererend subsysteem in onze nationale huishouding moet zijn, en er is óók weer een "grensconflict" minder.

1. W.v. 22.228, Kamerstukken I, vergaderjaar '91-'92, nr.

130b, p. 8.

2. Secretaris-generaal van de AISS, "Developpements et tendances de la Sécurité Sociale 1981-1983".

3. Kamerstuk 11, 13.339.

4. Kamerstuk 11, 19.323.

5. Kamerstuk 11, 21.145.

b.f.

(13)

b.f.m. otten

Libemal Reveil nummer 2 1992

6. Handelingen I. '88-'89, nr. 32, p. 1306.

7. Handelingen I. '89·'90, nr. 23. p. 1005.

8. Handelingen I, '91-'92, nr. 11. p. 2149.

9. Stb. 1989, 611.

10. Kameratuk I. '88-'89, nr. 190d.

11. "Graag of niet". SOU '91.

12. NRC Handelsblad, 16 juni '89.

13. "Financiële Nota Sociale Zekerheid 1989", Kameratuk 11, 20.805, p. 43.

14. "De verzekeringagedachte in de sociale zekerheid", in:

Sociaal en zeker, afacheidabundel voor prof. Veldkamp, Deventer, 1986, p. 72.

*

H. F. Heijmans is lid van de VVD-fractie in de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

"Verbreekt de rode boeien"

Het antisocialisme van de VVD in de jaren 1952-1959

Op een zaterdag in januari 1959, twee maanden voor de vervroegde parlements- verkiezingen, was de propagandacommissie van de WO bijeen ten kantore van het Amsterdamse reclame-adviesbureau Palm.

Op tafellagen een aantal suggesties voor verkiezingsslogans waarover de heren met elkaar van gedachten wisselden. De leus

•T egen socialistische dwang alleen de WO • was uit de koker van Van Riel gekomen, maar werd na telefonisch con- tact met Oud veranderd in •Tegen het socialisme de WO·. In de notulen kwam te staan dat de heer Van Riel hierover echter zondag nog contact zou zoeken met prof.

Oud, ·vooral i.v.m. het al of niet opnemen van het woord 'alleen'•'. Uiteindelijk zouden tijdens de campagne verschillende versies van Van Riels slogan gebruikt wor- den. Een campagne die nog sterker dan de twee voorgaande in het teken stond van de strijd tegen het socialisme.

Vrijheidsvijandelijke politiek

De verkiezingen van maart 1 959 bevrijdden de liberalen uit een zelfgekozen isolement dat zeven jaar had geduurd. Van 1952 tot begin 1959 verkeerde de VVD in de oppo- sitie tegen de brede-basis kabinetten Drees:

Zeven oppositiejaren die gekenmerkt wer- den door een ongekend fel antisocialisme.

Tijdens de verkiezingscampagnes van 1952, 1956 en 1959, werd de PvdA afge- schilderd als de partij die als hoogste doel

de staatsalmacht nastreefde. Het socialis- me werd voorgesteld als een vrijheidsvijan- delijke politiek die Nederland aan de afgrond zou brengen. Liberalisme daaren- tegen was antisocialistisch en dus vóór vrijheid, vóór een gezonde economie en dus heilzaam voor het land. Ook de bijdragen van de VVD aan de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer stonden bol van antisocialistische retoriek. Partijleider Oud waarschuwde ieder jaar weer voor de dreigende socia- listische monsterstaat en riep zijn collega- kamerleden meerdere malen op tot een principieel debat.

Het antisocialisme van de VVD vond zijn hoogtepunt in het verkiezings- programma van 1959, waarin elke samenwerking met de PvdA bij voorbaat werd uitgesloten. De liberalen had- den hiermee een fundament gelegd voor een polariteit in de na-oorlogse politieke verhoudingen die tot op heden in stand is gebleven.

Hieronder zal ik ingaan op de vraag hoe het toch kwam dat de VVD in de jaren vijf- tig haar kracht zo nadrukkelijk zocht in het negatief bestrijden van de PvdA. Waarom bleven de liberalen (naast de CPN en de SG Pl buiten de brede coalitie en waarom presenteerden zij zichzelf vervolgens als antisocialisten?

(14)

~

UbertJIII Reveil nummer 2 1992

De •Maas-these•

De parlementair historicus Maas heeft eens onderzocht hoe het kwam dat socialisten en liberalen na de Tweede Wereldoorlog in Nederland niet tot samenwerking konden komen2. Hij vond de verklaring in de be- hoefte van beide politieke stromingen aan profilering door polarisatie. Een behoefte die aanvankelijk was ingegeven door het feit dat zowel de PvdA als de VVD voor coalitievorming afhankelijk waren van de confessionelen. In de jaren vijftig, zo stelt Maas, was de onderlinge verhouding voor coalitievorming getalsmatig gezien niet onmiddellijk relevant. Omdat de liberalen niet tot gevelsiering aan een "rooms-rood"

kabinet gereduceerd wilden worden, stond hen daarom geen andere weg open dan te polariseren tegen een naar de confessio- nelen toe pacificerende PvdA. "Vanuit de oppositie profileerde Oud de VVD als antisocialistisch en bestookte hij de KVP als te meegaand, aldus de rechtervleugel van de KVP activerend"3. Het antisocia- lisme van de VVD was volgens Maas een politieke strategie gericht tegen de confessionelen. Indien PvdA en VVD een meerderheid hadden kunnen vormen, dan had, aldus Maas, een dergelijke samenwer- king programmatisch noch ideologisch onoverkomelijke hindernissen ontmoet.

Advertentie campagne 1959, ARA. Collectie VVD, no. 130

De These van Maas zegt ons dus dat het antisocialisme van de VVD primair werd ingegeven door overwegingen van strategie en tactiek. Mijns inziens verdient zijn stelling een belangrijke nuancering. Ik heb namelijk bezwaar tegen het gemak waar- mee over de ideologische kloof tussen liberalisme en socialisme heen gestapt wordt en hoe daarmee het antisocialisme van de VVD herleid wordt tot zielloos opportunisme. Natuurlijk, programmatisch gezien was er na 1 945 misschien best wel een. brug te slaan tussen beide stromingen.

De liberalen in de VVD hadden de uitbrei- ding van staatstaken aanvaard. De Beus schrijft dat de VVD de grondslagen van de macro-economische sturing, de industrie- politiek, de uitbreiding van de rol van de staat in het stelsel van sociale voorzie- ningen en de overheidszorg voor de infra- structuur in ruime zin, niet ter discussie had gesteld4Aan de kant van de PvdA was men in de jaren vijftig druk bezig zich te ontdoen van oude socialistische dog- ma's. Vanuit de Wiardi Beekmanstichting werd gewezen op de noodzaak van een principiële fundering van de grenzen van staatsinmenging. Meer en meer nam het sociaal-democratisch debat de gedaante aan van een zoektocht naar de geschikte formulering van een voorwaardenschep- pende overheidstaak5. De vraag is echter of programmatische toenadering van beide partijen, ook een ideologische omarming dichterbij had gebracht, zoals Maas veronderstelt.

In het vorige nummer van dit blad heeft Voerman liberalisme en socialisme voor het voetlicht laten komen als ideologische antipoden6. Hij spreekt van een eeuwige antithese gebaseerd "op de politiek domi- nante scheidslijn van de sociaal-econo- mische staatsbemoeienis"7. Interessant is dat Voerman, zonder de praktisch-politieke aspecten van de tegenstelling te willen bagatelliseren, deze eeuwige antithese een mentaliteitsaspeet toekent. De scherpe antisocialistische koers die de liberalen in de jaren vijftig volgden, werd, aldus Voerman, voor een belangrijk deel bepaald door antisocialistische ressentimenten. Ik kan mijzelf goed vinden in deze zienswijze

(15)

liberaal Reveil nummer 2 1992

(ofschoon ik in plaats van het smalle begrip

"ressentiment" eerder de term "sentiment"

of "gemoedsstemming" zou hanteren8).

Voerman heeft, in tegenstelling tot Maas, begrepen dat ideologieën niet alleen begrensd worden door politieke principes, maar juist ook gedragen worden door gevoelens en attitudes die geworteld liggen in een lange ideologische traditie. De VVD- liberalen profileerden zich in de eerste plaats antisocialistisch omdat zij in een liberale traditie stonden en van daaruit libe- raal dachten, liberaal voelden, liberaal keken, liberaal confereerden, etc.

Het vocabulaire van de VVD

De VVD was in mentaal opzicht de erfge- name van de oud-liberale traditie

(LSP/PvdV)9. De partij bracht de liberale vrijheidsgedachte onder woorden met behulp van het oud-liberale vocabulaire.

Zeker, de VVD-liberalen hadden de na 1 945 toegenomen overheidsbemoeienis die gedragen werd door een brede politieke consensus, in de praktijk aanvaard

(staatsonthouding was immers een politiek anachronisme geworden). Maar in tegen- stelling tot het leeuwedeel van de

voormalige VDB'ers dat zich verbonden had met het "project van de verzorgingsstaat", brachten zij staatsinterventie niet in verband met het liberalisme: In de accep- tatie ontbrak de ideologische onder- bouwing. De VVD-Tweede Kamerfractie onderscheidde zich in de jaren vijftig door nadrukkelijker dan de andere partijen op te komen voor de kleine spaarder, het eigen huis en de gelijkberechting van man en vrouw. Ook stond ze vaak op de bres voor zelfstandige ondernemers, met name boeren en middenstanders die te lijden hadden van de zwaardere belastingdruk.

Deze politieke speerpunten van de liberalen werden echter niet herleid tot een con- sistent eigen verhaal. Het waren amen- dementen bij de "room-rode" consensus.

Het "sociaal-liberalisme" dat de partij zei voor te staan, was niet doordacht10In haar propaganda deed ze weliswaar af en toe een beroep op "het liberale verleden"

om aan te geven dat liberalen zich wel degelijk voorstander hadden getoond van

sociale politiek, maar ze kon aan de kiezer niet uitleggen wat er nou zo liberaal was aan een interveniërende overheid. Vrijheid bleef voor de VVD in. essentie verbonden met staatsonthouding: Vrijheid in de betekenis van een recht dat niet misbruikt mocht worden als politiek distributie- artikel11.

De liberalen konden zichzelf niet herkennen in het "gemeenschappelijke project van wederopbouw en verzorgings- staat", waarin zij vanaf 1 948 hadden geparticipeerd. Na 1952 stapten zij er dan ook uit en werden zij feitelijk de enige reguliere grotere oppositiepartij (de CPN was "in de ban gedaan" en de ARP had zitting genomen in het nieuwe kabinet).

Oud had begrepen dat zijn partij geen overlevingskansen had bij een continuering van deelname in een project waarmee zij zich in ideologische opzicht niet kon ver- binden. Natuurlijk, ook programmatisch lag voortzetting van deelname voor de liberalen gevoelig. Wat de VVD wilde kwam niet altijd overeen met wat het kabinet wilde.

Maar dat gold niet alleen voor de VVD. Doorslaggevend was dat het vocabulaire van de VVD-liberalen geen openingen bood om deelname aan het "gemeenschappelijk project" positief te legitimeren. De

programmatische verschillen van inzicht zouden daarom naar mijn mening minder onoverkomelijk zijn geweest indien de VVD niet gaandeweg haar reden van bestaan in verband had gebracht met het door haarzelf opgeroepen beeld van de strijd tegen de socialistische monsterstaat.

De liberalen beseften dat de grotere rol van de overheid in het sociaal-economisch leven een duurzaam karakter had gekregen, maar zij konden zich met dat begrip niet verzoenen. Elke poging daartoe bleef ondergeschikt aan een overerfde gevoels- matige afkeer van overheidsinterventie.

Rationeel gesproken had de VVD afstand genomen van het "laissez-faire"-denken (de liberale econoom Witteveen zat bijvoor- beeld in Keynesiaans vaarwater12!), maar tegelijkertijd groeide een gevoel van onbehagen ten aanzien van de nieuwe situatie. Dit liberale ongenoegen ontlaadde zich in een volstrekt negativisme dat tot uitdrukking kwam in een ongenuanceerd

(16)

~

liberaal Reveil nummer 2 1992

antisocialisme. De PvdA, de meest prin- cipiële voorvechter van uitbreiding van overheidstaken, moest het ontgelden. De programmatische geschilpunten die beston- den tussen kabinet en VVD-fractie werden opgeblazen en voorgesteld als tegenstellin- gen tussen twee beginselen: het liberale en het socialistische beginsel. De liberalen maakten van de sociaal-democratie een karikatuur en door verder alle politieke nuances uit te vlakken, riepen zij een strijd op waarin het ging om een primaire keuze tussen vrijheid en knechting; tussen eer- biediging van menselijke waardigheid en staatsslavernij.

De "nieuwe antithese" (zoals hij het zelf noemde) was naar de mening van Oud on- overbrugbaar. De heterogene samenstelling van de kabinetten Drees - socialisten en confessionelen ("niet-socialisten" dus) - had daarom tot gevolg dat de regering niet in staat was een slagvaardig beleid te voeren.

"Er zijn omstandigheden", zei Oud, "waar- onder men geen vergelijken kan treffen".

"Gouverner est choisir", riep hij met Mendes France en dus had de regering bijvoorbeeld bij de oplossing van de wo- ningnood moeten kiezen tussen de socia- listische en de niet-socialistische weg 13Hij hekelde de "compromissenpolitiek" van de brede coalitie. Over een andere, voor het kabinet gevoelige kwestie, die van de individuele bezitsvorming, zei Oud tijdens de algemene beschouwingen van 1 958:

" ... het vraagstuk van de bezitsvorming oplossen samen met de PvdA is hetzelfde als propaganda maken voor geheelont- houding in samenwerking met Lucas Bols"14. Evenals bij de woningproblematiek bestond de door Oud veronderstelde waterscheiding met betrekking tot dit vraagstuk slechts in de ogen van de VVD15Een jaar eerder had Oud zijn grote, nog lang door hemzelf gememoreerde

"Leviathan-rede" gehouden. De parlemen- taire gewoonte dat de oppositieleider bij de algemene beschouwingen het spits afbijt, had hij aangegrepen om zijn collegae op te roepen tot een principieel debat. Oud vond het nodig dat de Kamer zich eindelijk eens zou bezinnen op de taak van de overheid.

Zelf gaf hij de aanzet met een rede die bedoeld was als waarschuwing tegen het

gevaar van de almachtige staat. Wanneer de Kamer de kant uitging van die almach- tige staat, die monsterstaat met weliswaar andere doeleinden dan die in de tijd van Hobbes, zo stelde Oud, had zij zich er goed rekenschap van te geven dat het dan met de vrijheid gedaan was 16Oud kreeg in de Kamer weinig respons. Men nam zijn roep om een principieel debat niet serieus.

Eerder waren zijn beschouwingen

aanleiding tot enige hilariteit: "Mijnheer de voorzitter! De Heer Oud heeft een

principieel betoog gehouden. Ik heb in De Telegraaf gelezen, dat het het hoogtepunt was van de discussie van gisteren. Ik had dat niet zo gemerkt Mijnheer de voorzitter, maar ik heb daarvan met belangstelling kennis genomen" 17

De goedkope tweedeling waaraan de liberalen hun reden van bestaan ont-

leenden, verplichtte hen tot niets. Zij waren de verzetshelden in een schimmenoorlog die was ontsproten aan hun eigen brein. Zij presenteerden zich als de bevrijders van de socialistische onderdrukking. In haar ver- kiezingscampagnes schroomde de partij niet gebruik te maken van fervente koude- oorlogsretoriek. Kreten als "Verbreekt de rode boeien", of verwijzingen naar "de rode machthebbers" moesten aan het volk dui- delijk maken waar de VVD voor stond18: de vrijheid was door de socialistische politiek in gevaar gebracht. Confessionelen hadden dat niet door. Zij verleenden nog steeds hand- en spandiensten aan de socialistische drijvers. Alleen de VVD doorzag wat de socialisten werkelijk wilden. Liberalen hadden altijd al op de bres gestaan voor de vrijheid en zij deden dat dus ook nu weer, door tegen de roden in het geweer te tre- den. De VVD wilde daarom "Vrij baan voor de vrije mens" en zij was "Tegen onnodige staatsinmenging"19Afgezien van die enkele keer dat de partij zich tijdens de campagnes sterk maakte voor de bescher- ming van de geestelijke vrijheid, kreeg het liberale vrijheidsbegrip toch vooral zijn betekenis als tegenhanger van staats- dwang; van het staatssocialisme zoals dat door de PvdA bepleit zou worden.

De politieke beeldvorming waarvan de partij zich bediende anticipeerde op

algemeen-menselijke gevoelens en blonk uit

(17)

Liberaal Reveil nummer 2 1992

VIER de verkiezingsdag als DAG VAN DE VRIJHEID.

He~ \O<;o~h,mc: ma~kt het volk 101 docn ... :.r ~~~~ df' II~Jt Oe V V 0 C<l\

Oe st.a..t r.i1 doenaar un het volk! O~t ~llccn w~~rbor~t

WCI~f'hjkC YtljhCod e JUOI\dc wclwJart

WJJrdO:VJ\1 JO:Id

\QC:IJIC rC(h(YJJTCiozht-od IC:J:CIIOVCf Jllcn

e ruon>tc voor per$00nll)k onoU<thd en kan~n n~f Oiekw~mhcod

e ndovoduclc bc'Jot\YOrmon&; mrt het wQOI'uouocht op c:C'n '"IC" wgn'"C

U•Jccndc wc:rkcdcccnhco<l

Alleen de V.V.O. m;oakt front t~cn de 1oco;olisti1che overheeninr. z,J wcnu u.mcnwcd""l lt"•Ct Jllc "''lhcodtllcvcndc pari•JC" om nl3f de t•JdJ:CC~t van Europa ren cond te mJkcn Jan het voond .. rcn ·~~~ de dwlnl·t'tonom•c. de cenn~ltuu•·

v~n ket SUJts~stuur en de koude IOCtlltut•~ ~ V V 0 heeft een duodt'ltjk omschreven IOCtUl mJlr not'l·•OC•~IoHutk pr0J;r1mm1 dJ! bo•enJI rekenong houdt met de noodznk un werk voor 1llen on de toekomt\

Stemt V V 0. dJn l!leen doorbreekt u de m~ekte·

loosheod •In de •ln-compromu-nllr-<:omprorn~s-urom­

pclende .. brede bnof Oe V V D m11lt u Vrije Nederlanders in een krachtig Europa!

~,. ~ ... ,..~ ... . . y 0

~

'""" ",..800.000

"... " 658.388

1·-·~-·· ' ~ 502.530

~ •• ,",.., '" ~? 471.540

._.. ... "' .11 391.908

, ,. -~~~·~· "' .(> 305.287

Advertentie campagne 1959, ARA, Collectie VVO, no. 130

in eenvoud. Er sprak een sterk anti-intel- lectualisme uit, dat zich richtte tegen de wetenschappelijke benadering van politiek die de sociaal-democratie met name vanaf 1945 kenmerkte. Zo liet de afdeling Bloe- mendaal, die iedere campagne een luxueus uitgevoerde brochure verspreidde, de kiezer te weten: "De VVD treedt voor het front met de eerlijke leuze, dat niet meer welvaart kan worden genoten dan ieder voor zich met zijn twee handen en een nuchter ver- stand kan voortbrengen"20.

Volgens de liberale propaganda camou- fleerden de socialisten hun werkelijke doelstelling (staatsdwang) met mooie verhalen en theorieën waar het volk absoluut niet op zat te wachten. Er werd een socialistisch complot gesuggereerd dat opgezet was om de mens zijn vrijheid te ontnemen. De PvdA zou onder het mom van sociale politiek algehele socialisatie nastreven21

De negatieve opstelling van de VVD werd niet door alle in de partij verzamelde liberalen gelijk gewaardeerd. Uit de hoek van de jongeren kwamen kritische geluiden.

Onder voorzitterschap van Roethof betoog- de de liberale jongerenorganisatie JOVD dat, wilde de VVD haar pretentie een volkspartij te zijn nakomen, zij meer blijk

moest geven van een sociaal engagement.

Echt geluisterd werd er niet naar de kritiek van de jongeren. De JOVD moest op eigen kracht proberen het liberale gedachtengoed te vinden, te verdiepen en te verbreiden22

Wezenlijke veranderingen in koers en imago van de partij werden niet gerealiseerd. Het gezicht van de VVD werd in de jaren vijftig voor een groot deel bepaald door de eerste man in de partij, die als partijvoorzitter èn fractieleider een persoonlijk stempel wist te drukken. VVD-voorman Oud was te zeer een "jaren dertig-liberaal" om zich te kun- nen verzoenen met de veranderde maat- schappelijke en politieke werkelijkheid. Hij sprak de taal van zijn "Colijnperiode" en was zodoende eenvoudigweg niet in staat de dialoog met de jongeren aan te gaan. De VVD onder Oud riep de kiezers op te kiezen voor de "ware vrijheid", maar dit pleidooi voor een niet nader ingevulde "ware vrij- heid" was feitelijk een conservatieve reactie op het sociaal-democratisch initiatief. Ouds pogingen het voormalig VOS-electoraat ervan te overtuigen dat de PvdA gewoon een voortzetting was van de vroegere SOAP, bleven dan ook steken in een negatief bestrijden van die PvdA. Hierin zocht de VVD haar kracht. De sociaal- democratie werd niet uitgedaagd met argumenten die stoelden op een goed uit-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Allereerst merken wij op dat weliswaar een ieder een zienswijze kan indienen, maar dat mevrouw # en de heer #, gelet op de ligging van hun woning ten opzichte van het

De aanvragen voor metingen zijn afkomstig van de regionale directies van het Toezicht op het Welzijn op het Werk, van de eigen afdeling, van andere overheidsdiensten of van de

Het uitvoeringsprogramma van het college, dat op 25 sept jl is vastgesteld als kader voor deze begroting, leek veelbelovend en bevatte een paar stevige uitgangspunten waar we ons

Naast de aflopende periode van de nota van 2014 t/m 2017, geven ontwikkelingen in het sociaal domein en rondom de thema’s armoede en schulden aanleiding tot het opstellen van

In dit artikel is bepaald dat in het geval van (i) een verzekering met stellige uitkering waarbij (ii) de polishouder nog de mogelijkheid of de verplichting heeft tot premiebetaling

Tot de inwerkingtreding van dit besluit werden de regels met betrekking tot de bouw, exploitatie en verwijdering van windparken op de Noordzee opgenomen als voorschriften bij

Met verwerking van het recent tot stand gekomen sociaal akkoord, en de door het kabinet overgenomen delen daarvan hebben grote gevolgen voor het beoogde werkbedrijf zoals die in

[r]