Groot Nederland. Jaargang 11 · dbnl
Hele tekst
GERELATEERDE DOCUMENTEN
Daar Madame de Boisgeloup hem steunde, daar hij zijne zaak met verwonderlijke welsprekendheid bepleitte, daar hij te Parijs een der schitterendste edellieden was, en Terezia hem
O Christen Broeders schept doch vreugt, Laet vleys en bloet u niet verwinnen, Godt heeft u door sijn groote deught,.
onder zooveel meer, dat het goed zou zijn als ik een poos aan mezelve werd overgelaten, omdat in een vrouw, twaalf jaar de jongere, eens het verlangen komt naar een anderen man; dat
Het leven in het Palatium was somber, sedert Domitia, de Keizerin en Domitianus, elkander steeds vijandig, nu elkander haàtten.... Er waren geen vroolijke feesten meer.... Er
Dan had men soms nog laat geschuifel kunnen hooren van voorzichtig zoekende voetjes op den hobbeligen weg naar de ‘Trekpleister.’ Maar niemand zou ooit iets verdachts hebben
Zóó had haar geest onder de opeenvolgende schokken geleden, dat zij het weten voor Johannes was gaan zien, als iets onvermijdelijks, zij had niet meer kunnen hopen, dat het
Meerken, zijn vrouw, iets jonger dan hij, was een dik-roode, amechtig-hijgende matrone, die haast nooit meer buiten kwam. Zij bemoeide zich nog wel eenigszins met het
Soms kwam hij niet en dan was mijn middag bedorven; rusteloos zocht ik dan naar speelgoed, naar mijn poppen, maar ieder kwartier sloop ik ongemerkt weer den tuin in naar de plaats,