• No results found

WERKLOZE BOERKADRAAGSTER

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WERKLOZE BOERKADRAAGSTER"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

· Rechtbank Amsterdam 24 mei 2007 voorlopige voorziening Met noot van Henriëtte van Hedel

Als de bemiddelingsmogelijkheden naar werk niet zijn uitgeput, verplicht de Wet Werk en Bijstand niet tot het afdoen van een boerka om de bemiddeling naar arbeid (beter) te doen slagen. Een dergelijke eis is voorshands disproportioneel, omdat de boerka een rechtstreekse uitdrukking is van een godsdienstige overtuiging.

FEITEN

In het kader van een traject richting arbeid verricht verzoekster een aantal sollicitaties. Verzoek- ster weigert eenmaal een aanbod tot arbeid. Ten gevolge van de boerka die verzoekster draagt hebben twee andere sollicitaties niet het gewenste resultaat. Volgens het college van burgemees- ter en wethouders is sprake van verwijtbare gedragingen die van negatieve invloed zijn op het verkrijgen van arbeid in dienstbetrekking. Het college besluit de vrouw voor drie maanden volledig te korten op haar uitkering. De vrouw vecht dit besluit aan bij de voorzieningenrechter.

UITSPRAAK

‘Verzoekster, te X., tegen:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen, verweerder.

1. PROCESVERLOOP

Op 13 april 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van 20 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit). Het verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van 13 april 2007.

Het onderzoek is gesloten ter zitting van 15 mei 2007.

2. OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde

De uitspraak is afkomstig van voorzieningenrechter mr. T. van Muijden. De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Het LJN is BA6917. De uitspraak is tevens gepubliceerd in AB 2007, 306 (m.nt. Groen en Vermeulen.

Mr. J.H.G.E. van Hedel is junior-docent staatsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

(2)

belang.

Voor zover de toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.

Verzoekster ontvangt bijstand vanaf 1 april 2006. De arbeidsverplichtingen van artikel 9 Wet werk en bijstand (hierna: WWB) zijn op verzoekster volledig van toepassing.

Verzoekster draagt sedert (medio) 2005 een boerka.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder een maatregel opgelegd van 100% op grond dat verwijtbare gedragingen zijn geconstateerd die direct van invloed zijn op het aanvaarden van arbeid in dienstbetrek- king. Verweerder heeft daartoe als volgt overwogen. Via een traject richting arbeid bij Human Resources heeft verzoekster een aantal sollicitaties verricht, echter zonder het gewenste resultaat.

Bij het callcenter van Telfort kon verzoekster, gelet op haar presentatie, niet voldoen aan de veiligheidseisen van de werkgever. Deze veiligheidseisen hielden onder andere in dat bij de toegangscontrole en tijdens werktijd de foto van de werknemer op het werknemerspasje te controleren moest zijn met het gelaat van de werknemer. Verzoekster heeft voorts geweigerd te gaan werken bij het callcenter Annie Connect. De werkzaamheden waren voor een loterij en konden vanuit huis worden verricht. Verzoekster is afgewezen voor een werkervaringsplaats op het kantoor van de Bedrijven Vereniging Amsterdam Zuidoost. Door verzoeksters presentatie werd de communicatie met collega’s ernstig bemoeilijkt zo niet onmogelijk gemaakt. Werkzaamheden voor Aurora, een thuiswerkcentrale, heeft verzoekster afgewezen omdat dat stuitte op allerlei praktische bezwaren.

De maatregel is opgelegd gedurende drie maanden vanaf 1 maart 2007 omdat de gronden voor de maatregel omkeerbaar zijn, aldus verweerder.

Verzoekster heeft de voorzieningenrechter bij wege van voorlopige voorziening verzocht te bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst en aan verzoekster voorschotten worden verstrekt vanaf 1 maart 2007.

In bezwaar heeft verzoekster gesteld dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag en het gevolg is geweest van onzorgvuldig onderzoek. Subsidiair heeft verzoekster gesteld dat verweerder de afstemming lager had moeten vaststellen. De maatregel is disproportioneel gelet op de verweten gedragingen, aldus verzoekster.

De rechter overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikel 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Ingevolge artikel 8, eerste lid aanhef en onder b, van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening

(3)

regels zijn neergelegd in de Verordening afstemming bijstand gemeente Diemen (hierna: de Afstemmings- verordening).

Blijkens artikel 2, aanhef en onder 4, sub b, van de Afstemmingsverordening worden gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB ingedeeld in vier categoriën. Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid vormt een gedraging van de vierde categorie.

Blijkens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Afstemmingsverordening stelt verweerder de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB vast op 100 % van de bijstand bij gedragingen van de vierde categorie.

Blijkens artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening vindt een verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB plaats voor de duur van drie kalendermaanden voor een gedraging die door belanghebbende kan worden hersteld.

De rechter is voorshands van oordeel dat in het geval van verzoekster niet is gebleken van het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Blijkens het dossier en het verhandelde ter zitting zijn verzoeksters sollicitaties bij Telfort en de Bedrijven Vereniging Amsterdam Zuidoost afgewezen door de werkgever. Het is derhalve niet aan verzoekster geweest om deze arbeid al of niet te aanvaarden.

Voorts is de rechter evenmin gebleken dat verzoekster arbeid bij Aurora niet zou hebben aanvaard. Blijkens een door verzoekster aan haar re-integratiebegeleider, [persoon 1], gezonden emailbericht van 20 februari 2007, heeft verzoekster vragen gesteld over de werkwijze van Aurora. Verzoekster heeft verzocht om een afspraak met [persoon 1]. Voorshands is niet gebleken dat verweerder de vragen heeft beantwoord en/of een afspraak tot stand is gekomen, dan wel dat verzoekster expliciet heeft bericht dat zij geen arbeid bij Aurora wil verrichten.

Niet in geschil is dat verzoekster de aangeboden arbeid bij Annie Connect heeft geweigerd. Voorshands volgt de rechtbank verzoekster in haar standpunt dat in de omstandigheden van dit geval geen sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid. Annie Connect is gespecialiseerd in telefonische verkoop van loten.

De rechter acht van algemene bekendheid dat het voor moslims niet is toegestaan om te gokken. Van verzoekster, die moslima is, kan daarom ook niet worden verwacht dat zij gelegenheid geeft tot gokken door het verkopen van loten voor een loterij.

Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechter voorshands geen sprake van een gedraging van de vierde categorie als bedoeld in artikel 2 van de Afstemmingsverordening en heeft verweerder ten onrechte een maatregel opgelegd van 100 % van de bijstand.

Ten aanzien van de herstelmogelijkheid van de gedraging, welke ten grondslag heeft gelegen aan de duur van de maatregel van drie maanden, heeft verweerder ter zitting toegelicht dat verzoekster alsnog arbeid zou kunnen verrichten voor Annie Connect, dan wel haar boerka zou kunnen afdoen. De rechter verwijst voor wat betreft Annie Connect naar hetgeen daarover reeds is overwogen. Verweerders stelling dat verzoekster haar boerka zou kunnen afdoen om de bemiddeling naar arbeid (beter) te doen slagen, acht de rechter voorshands disproportioneel. Niet is gebleken dat de bemiddelingsmogelijkheden reeds in zoverre zijn uitgeput, dat van verzoekster kan worden gevraagd om afstand te doen van het kledingstuk dat voor haar een rechtstreekse uitdrukking is van haar godsdienstige overtuiging (vergelijk: Commissie Gelijke Behandeling 20 maart 2003, LJN: AN7464, m.nt. BPV).

(4)

het traject naar arbeid en dat dat gegeven haar destijds niet is tegengeworpen. De rechter acht het voorshands onredelijk om verzoekster dit nu –na slechts vier sollicitaties –te verwijten.

Gelet op het vorenstaande valt voorshands niet in te zien dat verzoekster de verweten gedraging zou kunnen herstellen. Voor de duur van de maatregel bestaat dan ook geen grondslag.

Ten overvloede merkt de rechter –los van de context van het onderhavige geschil –nog op dat een maatregel van 100% korting gedurende drie maanden een hele zware is, hetgeen ook kan worden afgeleid uit artikel 18, derde lid, van de WWB waarin is bepaald dat het college een maatregel moet heroverwegen binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt. Tot een dergelijke maatregel mag derhalve niet licht worden overgegaan.

Gelet op alle betrokken belangen ziet de rechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van C= 644,-. Van de zijde van verzoek- ster is desgevraagd verklaard dat een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand is aangevraagd.

Nu niet onaannemelijk is dat bedoelde toevoeging zal worden verleend, zal worden bepaald dat de betaling hiervan geschiedt aan de griffier van de rechtbank.

Beslist wordt als volgt.

3. BESLISSING

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;

- bepaalt dat verweerder de opgelegde maatregel schorst en voorschotten verstrekt naar de voor verzoekster geldende bijstandsnorm met ingang van 13 april 2007 (datum verzoek) tot zes weken na de datum waarop de beslissing op het bezwaar bekend is gemaakt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster, begroot op C= 644,- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro) te betalen door de gemeente Diemen aan de griffier van deze rechtbank;

- bepaalt dat de gemeente Diemen het betaalde griffierecht ten bedrage van C= 39,- (zegge: negenendertig euro) aan verzoekster vergoedt.’

NOOT

1. ‘Niemand wil immers een werkneemster in een boerka. In dit geval zeg ik: boerka uit en solliciteren. Als je dat niet wilt: ook goed, maar dan geen uitkering.’ Deze uitspraak deed Aboutaleb, destijds wethouder van de Gemeente Amsterdam, in april 2006 in een interview met maandblad Opzij. De Amsterdamse voorzieningenrechter is een andere mening toegedaan.

Zijn oordeel wordt hier langs de meetlat gelegd.

2. De voorzieningenrechter oordeelt in deze zaak over de vraag of verzoekster verwijtbaar werkloos is en dientengevolge terecht is gekort op haar bijstandsuitkering. De rechter doet dit aan de hand van een tweetal verwijten van het college van burgemeester en wethouders

(5)

in de zin van artikel 9 eerste lid Wet Werk en Bijstand [hierna: WWB] te hebben geweigerd.

Voorts verwijt het college verzoekster haar kledingwijze, omdat die aan het verkrijgen van arbeid in de weg zou staan.

3. Artikel 9 eerste lid jo. artikel 18 tweede lid WWB maakt het mogelijk een belanghebbende te korten op zijn uitkering indien deze algemeen geaccepteerde arbeid weigert. Het college verwijt verzoekster algemeen geaccepteerde arbeid in de zin van artikel 9 eerste lid WWB te hebben geweigerd, omdat zij heeft geweigerd te werken voor een callcenter. De te verrichten arbeid voor dit callcenter bestond uit het telefonisch verkopen van loterijloten. De voorzienin- genrechter is echter van oordeel dat het verkopen van loterijloten voor verzoekster geen

‘algemeen geaccepteerde arbeid’ is in de zin van artikel 9 eerste lid WWB. De rechter acht van algemene bekendheid dat het voor moslims niet is toegestaan om te gokken en is van mening dat van verzoekster niet kan worden gevraagd door het verkopen van loten gelegenheid te geven tot gokken.

Blijkens de memorie van toelichting bij de WWB1zijn werkzaamheden die ingaan tegen de integriteit van de persoon, waaronder werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen, geen algemeen geaccepteerde arbeid. Daarentegen is tijdens de parlementaire behandeling van de WWB2bij herhaling van regeringszijde opgemerkt dat bij de beoordeling of sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid gewetensbezwaren een rol kunnen spelen, maar dan alleen als onderdeel van een complex van afwegingen, waarbij tevens gekeken wordt naar bijkomende omstandigheden, zoals de inspanningen die betrokkene heeft gedaan om werkloos- heid te vermijden en de mogelijkheid voor betrokkene om op korte termijn een andere, alge- meen geaccepteerde baan te vinden (het zgn. werkloosheidsrisico).3

De vraag of verzoekster algemeen geaccepteerde arbeid heeft geweigerd, beantwoordt de voorzieningenrechter negatief. Aan het werkloosheidsrisico van verzoekster besteedt de voorzieningenrechter evenwel geen aandacht. De vraag is of dit terecht is.

Het werkloosheidsrisico van verzoekster is immers niet gering. Het dragen van gelaatsbedek- kende kleding bemoeilijkt een sollicitatiegesprek, waarbij een goede onderlinge communicatie en non-verbale expressie van belang kunnen zijn. Bovendien sluit men zich door het dragen van dergelijke kleding bij voorbaat uit voor werkzaamheden waarbij ‘face-to-face’-communicatie nodig is en voor werkzaamheden binnen organisaties waar bepaalde kledingvoorschriften of veiligheidseisen gelden, die zien op een min of meer permanente identificeerbaarheid van werknemers.

Doorslaggevend voor het antwoord van de voorzieningenrechter op de vraag of in deze zaak het verkopen van loterijloten algemeen geaccepteerde arbeid is, is de waarde die de rechter hecht aan het voor moslims geldende gokverbod. Mijns inziens gaat de voorzieningenrechter in casu terecht voorbij aan het werkloosheidsrisico van verzoekster, omdat de gewetensbezwaren tegen de te verrichten werkzaamheden rechtstreeks voortvloeien uit een geloofsopvatting die aantoonbaar in (bepaalde) Islamitische geloofskringen wordt aangehangen. In een dergelijk

1 Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 35

2 Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 86, p. 2-3; Handelingen II 2003/04, 86-5029-5080, p. 5077-5078; Kamerstukken I 2003/04, 28 870 en 28 960, B, p. 7

3 Ibid.

(6)

sprake meer van algemeen geaccepteerde arbeid.

Ruimte om het werkloosheidsrisico van betrokkene mee te wegen is er wel, wanneer de gewetensbezwaren tegen de specifieke werkzaamheden niet of in mindere mate zijn ingebed in een aanwijsbare godsdienstige praxis. In een dergelijk geval zal de rechter, afhankelijk van bijkomende omstandigheden, waaronder het werkloosheidsrisico van betrokkene, moeten oordelen of er sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid. Zo nam de rechtbank ’s-Hertogen- bosch4terecht het werkloosheidsrisico van een gewetensbezwaarde moslim mee in zijn oordeel over de vraag of het verwerken van varkensvlees in een slachterij algemeen geaccepteerde arbeid is.5

4. Het tweede verwijt van het college van burgemeester en wethouders betreft de presentatie van verzoekster. Het college is van mening dat verzoekster verwijtbaar werkloos is wegens het dragen van gelaatsbedekkende kleding. Het college verwijst hierbij naar een tweetal afwijzingen van potentiële werkgevers vanwege de boerka.

De voorzieningenrechter daarentegen acht de stelling dat de betrokkene haar boerka zou kunnen afdoen om de bemiddeling naar werk (beter) te doen slagen voorshands disproportio- neel. De belangrijkste reden die de rechter hiervoor aanvoert is dat niet is gebleken dat de bemiddelingsmogelijkheden reeds in zoverre zijn uitgeput dat van verzoekster kan worden gevraagd om afstand te doen van het kledingstuk dat een rechtstreekse uitdrukking is van haar godsdienstige overtuiging.

Deze overweging roept de vraag op in hoeverre en hoelang een persoon wegens zijn (in casu op religieuze gronden geïnspireerde) presentatie de bemiddeling naar werk mag bemoeilij- ken, alvorens een korting op de uitkering gerechtvaardigd is. Om deze vraag te beantwoorden wordt eerst onderzocht of het dragen van een boerka een godsdienstige uiting is en of de verplichting tot het afdoen van een boerka om een bijstandsuitkering te behouden de gods- dienstvrijheid beperkt.

5. Voor sommige moslima’s geldt dat zij met het dragen van een boerka een religieus voor- schrift naleven. Artikelen 9 EVRM en 6 Gw beschermen het naleven van religieuze voorschriften.

Blijkens artikel 9 EVRM omvat de godsdienstvrijheid mede het tot uitdrukking brengen van een godsdienstige overtuiging in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften, zowel in de privé-sfeer als in het openbaar. Het EHRM erkent dat

4 Rb. ’s-Hertogenbosch 26 februari 2007, LJN BA0232.

5 Ibid. R.o. 13 waarin de rechtbank overweegt: ‘Eiser heeft slechts medegedeeld dat hij van huis uit is opgegroeid met de gedachte dat varkensvlees onrein is. Deze enkele stelling acht de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat eisers beroep op gewetensbezwaren oprecht is. In dit verband verdient opmerking dat navraag bij vleesverwerkende bedrijven verweerder leerde dat in de vleesverwerkende industrie ook moslims werkzaam zijn. Zij hebben geen bezwaren tegen het verwerken van varkensvlees (wel tegen het eten daarvan). Uit de gedingstukken blijkt dat medewerkers die belast zijn met de verwerking van (varkens)vlees beschermende bedrijfskleding en handschoenen dragen. [...]. Eiser verkeerde, mede gelet op zijn geringe kansen op de arbeids- markt, die het gevolg zijn van zijn leeftijd, langdurige werkloosheid en gezondheidsklachten, niet in de positie om een dergelijke kans op een structurele baan, waarmee hij zelfstandig in zijn bestaanskosten zou kunnen

(7)

het dragen van een Islamitische hoofddoek te beschouwen is als de naleving van een religieus voorschrift.6Regels die beperkingen opleggen aan de mogelijkheden om een hoofddoek te dragen vormen een inmenging in de door artikel 9 EVRM beschermde godsdienstvrijheid.

Voorts beschermt artikel 6 Gw het belijden van de godsdienst, waaronder volgens de memorie van toelichting7niet enkel het hebben van de godsdienst valt, maar tevens het zich daarnaar gedragen. Een dergelijke gedraging moet naar objectieve maatstaven een directe uitdrukking geven aan iemands godsdienst of levensovertuiging.8Gelet op de religieuze overweging die aan het dragen van gezichtsbedekkende kleding ten grondslag ligt, wordt aangenomen dat artikel 6 Gw het dragen van dergelijke kleding beschermt.9

6. Dit betekent echter niet dat in de onderhavige zaak ook sprake is van een beperking van de godsdienstvrijheid. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen verbiedt betrokkene niet om in de gemeente Diemen in een boerka te lopen. Een dergelijk verbod dat uitsluitend gericht zou zijn op het dragen van Islamitische gelaatsbedekkende kleding in openbare ruimten is, ook indien afkomstig van de formele wetgever, zo erkent het kabinet in een recente brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer,10in strijd met gelijkheids- en anti-discriminatienormen.

Zou – mijns inziens onjuist – aangenomen moeten worden dat de verplichting om in het kader van bijstandsverlening een boerka af te doen de godsdienstvrijheid beperkt, dan is deze beperking ongeoorloofd. Een beperking van de in artikel 9 EVRM vervatte godsdienstvrijheid mag immers alleen worden opgelegd met het oog op de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Weliswaar heeft het EHRM in zaken waarin Turkije als staat betrokken is, hoofddoekverboden als beperking op de vrijheid van godsdienst toegestaan,11 maar de directe betekenis van deze jurisprudentie is voor Nederland gering. Het EHRM kent bijzondere betekenis toe aan de keuze die aan de stichting van de Turkse Republiek in 1923 ten grondslag lag om deze als seculiere staat in te richten. Het is bovendien onwaarschijnlijk dat het begrip rechten van anderen zo ruim kan worden uitgelegd dat daaronder ook de economische doelstellingen van de WWB (de financierbaarheid van de bijstand) zouden vallen.

Als – wederom mijns inziens onjuist – aangenomen wordt dat de eis om de boerka af te leggen de grondwettelijk beschermde godsdienstvrijheid beperkt, dan is deze beperking ongeoorloofd, omdat zij niet bij wet is voorzien. Zij berust op verboden delegatie.12Uit de WWB vloeit niet zelf de omvang van de grondrechtbeperking voort. De wetgever heeft het college van burge-

6 Zie o.a. EHRM 10 november 2005, S¸ahin t. Turkije, NJCM-Bulletin 2006, p. 213-233 (m.nt. Loenen en Terlouw).

7 Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nrs. 1-5, p. 28-32

8 Zie HR 13 april 1960, NJ 1960, 435 (AOW Gewetensbezwaren).

9 B.P. Vermeulen et al., Overwegingen bij een boerka verbod, advies aan Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, Den Haag: 2006, p. 30.

10 Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VII, nr. 48, p. 3

11 Vgl. EHRM 24 januari 2006, Kurtulmus t. Turkije, RVDW 2006, 359; EHRM 24 januari 2006, EHRC 2006, Köse e.a. t. Turkije , 63 (m.nt. Van Sasse van Ysselt); EHRM 10 november 2005, S¸ahin t. Turkije, NJCM-Bulletin 2006, p. 213-233 (m.nt. Loenen en Terlouw).

12 Vgl. ABRvS 28 augustus 1995, Drugspand Venlo, AB 1996, 204 (m.nt. Rogier).

(8)

lid WWB), respectievelijk ruime regelgevende bevoegdheid (artikel 8 WWB) gegeven.

7. Zoals hierboven reeds gesteld, vormt de verplichting om in het kader van bijstandsverlening de boerka af te leggen geen beperking van de vrijheid van godsdienst van betrokkene. De overheid levert zogezegd een positieve prestatie door betrokkene een bijstandsuitkering te verstrekken. Vervolgens stelt de overheid voor het verkrijgen van deze positieve prestatie bepaalde eisen. Deze eisen mogen evenwel niet discriminatoir zijn.

De vraag of het college van burgemeester en wethouders verzoekster mag korten op haar uitkering, omdat zij haar boerka niet wenst af te doen, moet dan ook niet in het kader van de godsdienstvrijheid, maar in het kader van een mogelijk ongelijke behandeling van verzoek- ster worden beoordeeld.

De WWB gaat uit van de op de betrokkene rustende verplichting zich sterk in te spannen zo snel mogelijk algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen.13 Een dergelijke verplichting verdraagt zich om eerder (onder § 3) uiteengezette redenen niet goed met het dragen van gelaatsbedekkende kleding. Het dragen van dergelijke kleding maakt het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid weliswaar niet onmogelijk, maar belemmert de kansen hierop aanzienlijk. Derhalve is een korting ex artikel 18 WWB gerechtvaardigd.

Verzoekster is niet gekort omdat haar kledingwijze Islamitisch is, maar omdat haar kledingwijze arbeidsinschakeling belemmert en dus disfunctioneel is. Wanneer iemand, of hij nu Islamiet, Jood, Christen of agnost is, wegens zijn (schriftelijke, verbale en/of non-verbale) gedrag en presentatie de bemiddeling naar werk belemmert, riskeert hij gekort te worden op zijn uitkering.

Zo kan iemand ook werkloosheid worden verweten, wanneer deze niet of althans zeer luchtig gekleed, in onverzorgde, niet voldoende representatieve of onhygiënische kleding14 wenst deel te nemen aan het arbeidsproces. De voorzieningenrechter heeft mijns inziens dan ook ten onrechte in zijn oordeel de religieuze beweegreden voor de kledingwijze van verzoekster laten meespelen.

8. De hier besproken uitspraak leidde vorig jaar tot maatschappelijke en politieke commotie.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen trok naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter het primaire besluit tot verlaging van de uitkering in.15 Dit besluit had als gevolg dat correctie van de uitspraak van de voorzieningenrechter in een bodemprocedure (helaas) onmogelijk werd. Gelukkig is er ook positief nieuws: de boerka- draagster heeft inmiddels werk aangeboden gekregen waarbij haar kledingwijze geen rol speelt.16Navraag bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de aard van de werkzaamheden die de boerkadraagster op dit moment verricht, leidde niet tot een concreet antwoord.

13 Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 4-6

14 Zie o.a. Rb Amsterdam 17 december 2007, LJN: BC3572; CRvB 3 januari 2006, LJN: AV0912 en CRvB 6 juni 2007, LJN: BA8907.

15 Kamerstukken II 2007/08, 30 545, nr. 34

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met het beleidskader ‘Windenergie uit Steenwijkerland’ wordt ruimte geboden voor 400 TJ opwek van hernieuwbare elektra, aanvullend op de circa 600 TJ die wordt geboden door

Het college besluit de afspraken van het Managementoverleg van 9 december 2020 voor kennisgeving aan te nemen.. 12 2021_BW_00025

Het college besluit om de indiener van het principeverzoek met bijgevoegde brief (bijlage) van het besluit op de hoogte te stellen. 17 2021_BW_00045

Het college gaat akkoord met de Financiële verordening 2021 en legt deze ter besluitvorming voor aan de raad. 32 2021_BW_00167

Het jaarverslag beschrijft de inspanningen en resultaten van Sociaal werk De Kop (SWDK) en geeft een beeldende indruk van individuele ondersteuning, sport en bewegen, gebiedsteams,

Het Veiligheidsberaad geeft daarnaast aan dat door toestemming te verlenen voor de organisatie van de evenement/wedstrijd de burgemeesters en voorzitters van de veiligheidsregio’s

Behalve schending van het gelijkheidsbeginsel, wordt het fundament waarop ons kiesstelsel is gestoeld, namelijk het stelsel van evenredige vertegenwoordiging conform

De raad besluit de beantwoording van de raadsvragen van het raadslid Jean-Paul Casteleijn, fractie SP Terneuzen voor kennisgeving aan te nemen.